direct naar inhoud van 4.2 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Oude Ardeweg 28
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20131-VS00

4.2 Milieu

4.2.1 Geluidhinder weg- en railverkeer

De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect 'geluid'. De (dienst)woning is een bestaand geluidgevoelig object. De ruimte die wordt gebruikt als parenclub wordt niet aangemerkt als geluidgevoelig object. Een onderzoek naar de geluidbelasting als gevolg van weg- en railverkeer is om deze redenen achterwege gebleven.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Wat hinder op de omgeving betreft valt de parenclub gelijk te stellen aan een horecafunctie als café/bar. In de uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geldt voor een dergelijke functie een aan te houden richtafstand voor geluid en gevaar van 10 meter (categorie 1). De afstand van de grens van het perceel tot het bouwperceel van de meest nabijgelegen burgerwoning bedraagt circa 28 meter. Het truckerscafé bevindt zich ook op ruime afstand. Om die reden bestaan geen belemmeringen tegen het plan. In de Algemene plaatselijke verordening zijn nadere regels opgenomen over de exploitatie van seksinrichtingen en sluitingstijden hiervan.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met deze wet wordt de wijziging van de Wet Milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de nieuwe wet en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. Er is sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" indien één van de volgende ontwikkelingen zich voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 10.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg; 200.000 m2brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan heeft niet één van deze ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat door de het bestemmen en uitbreiden van de parenclub op het perceel, de luchtkwaliteit niet “in overwegende mate” zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.4 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving. Omdat in dit geval sprake is van een bestaande situatie en de uitbreiding van de parenclub binnen een gevoelige bestemming (de woning) plaatsvindt, is een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven.

4.2.5 Externe veiligheid

In het kader van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Onder kwetsbare objecten worden bijvoorbeeld woningen verstaan, terwijl met beperkt kwetsbare objecten wordt gedoeld op bijvoorbeeld kantoren en hotels. De externe veiligheid betreft zowel inrichtingen als het transport van gevaarlijke stoffen. Bij inrichtingen kan gedacht worden aan productiecomplexen van gevaarlijke stoffen, maar ook aan verkooppunten van LPG. Transport kan plaatsvinden via buisleidingen, spoorwegen, waterwegen of autowegen.

De planlocatie ligt binnen een afstand van 200 meter van de provinciale weg N345, namelijk op circa 105 meter. De buitenruimte wordt daarbij niet meegerekend. Op basis van de nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet de externe veiligheid worden beoordeeld van nieuwe objecten binnen een afstand van 200 meter van transportroutes. De N345 wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Er zijn geen telgegevens beschikbaar van het transport van gevaarlijke stoffen over de N345. Op basis van de bedrijven die in het toeleveringsgebied van de N345 liggen is een inschatting gemaakt van het aantal transporten met gevaarlijke stoffen. Binnen het toeleveringsgebied zijn een drietal tankstations aanwezig, waarvan twee tankstation LPG afleveren. Met RBMII zijn indicatieve berekeningen uitgevoerd voor de externe veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N345. Hierbij is uitgegaan een jaarlijks transport van 244 LPG tankwagens (GF3), 1000 tankwagens met benzine (LF2) en 1000 tankwagens met diesel (LF1). Uit deze berekeningen komt naar voren dat het vervoer van gevaarlijke stoffen niet leidt tot een contour voor het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor de planontwikkeling. De plaatsgebonden risicocontour 10-8 is gelegen op circa 100 meter van de N345. Bij vervoer van brandbare en explosieve stoffen kan gesteld worden dat personen die verblijven buiten de 10-8 contour geen bijdrage hebben op het groepsrisico. Door de planontwikkeling zal het groepsrisico dan ook niet toenemen. Het groepsrisico vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

In het kader van de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van aanwezige personen, heeft overleg plaatsgevonden met de regionale brandweer. Hieruit is naar voren gekomen dat ten behoeve van de externe veiligheid geen aanvullende voorzieningen noodzakelijk zijn.