Plan: | VAR 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.18100-VS00 |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied ten noorden en ten zuiden van de Rijksweg A1 ter hoogte van Wilp-Achterhoek. Het ten noorden van de Rijksweg A1 gelegen gebied bestaat uit enkele bosschages. Het ten zuiden van de Rijksweg A1 gelegen terrein wordt gebruikt door de Veluwse Afval Recycling maatschappij (hierna aangeduid als VAR). De VAR is sinds 2011 overgenomen door Attero. Op het terrein van de VAR wordt afval verwerkt en gestort.
In het kader van de actualisatie van de bestemmingsplannen voor 1 juli 2013 is het vigerende plan uit 2007 geactualiseerd. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen eens in de 10 jaar worden herzien. Het bedrijf heeft echter uitbreidingsplannen. Deze uitbreidingsplannen worden planologisch geregeld in een apart bestemmingsplan; 'VAR west 2013'. De beide bestemmingsplannen worden vrijwel tegelijkertijd in procedure gebracht. Actualisatie van het bestemmingsplan uit 2007 is dan ook nodig in verband met aansluiting op het plan 'VAR west 2013'. Bovendien sluit het bestemmingsplan dan weer aan op de nieuwe richtlijnen voor het digitaal beschikbaar stellen van bestemmingsplannen (SVBP). Het bestemmingsplan heeft grotendeels een conserverend karakter. Op het deel dat nu al bestemd is als afvalverwerkingsbedrijf blijven de functies die nu toegestaan zijn ook in de toekomst bestaan. Hetzelfde geldt voor het gebied daaromheen. Ter plaatse van de locaties Sluinerweg 29 en de Withagenweg 16 worden ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Het plangebied van de VAR is hoofdzakelijk gelegen aan de zuidkant van de Rijksweg A1 ter hoogte van Wilp-Achterhoek. Een klein deel van het plangebied, een perceel bos, ligt aan de noordzijde van de Rijksweg A1. Tenslotte maken ook nog twee locaties aan de zuidoost (Withagenweg 16) en zuidwest (Sluinerweg 29) kant, gelegen buiten de locatie waar afvalverwerking plaats vindt, deel uit van het plangebied. De locatie waar de afvalverwerking plaats vindt, wordt aan de noordzijde begrensd door de Rijksweg A1 en aan de oost en zuidkant door de Sluinerweg. De Sluinerweg is aan de zuidkant ook opgenomen in het bestemmingsplan. Aan de westzijde vormt de Ardeweg de grens, ook deze maakt deels onderdeel uit van het bestemmingsplan. De andere genoemde locaties ten noorden en ten zuiden van de afvalverwerkingslocatie grenzen grotendeels aan omliggende agrarische percelen. Het gaat hierbij om een fijnmazig landschap met verspreid gesitueerde (agrarische) bebouwing. Het bestaande terrein van de VAR heeft momenteel een omvang van 76 hectare.
Figuur 1.1 Ligging plangebied VAR
Momenteel geldt het bestemmingsplan 'Recyclingcentrum De Sluiner' (vastgesteld op 26 november 2007). In de afgelopen jaren zijn er geen vrijstellingen verleend.
Binnen het vigerend bestemmingsplan heeft het grootste deel van het terrein de bestemming "Afvalverwerkingsbedrijf". Binnen deze bestemming is onderscheid gemaakt tussen een gedeelte waar afval gestort wordt en een gedeelte waar afval gerecycled wordt. Voor het stortterrein zijn in het plan hoogtelijnen opgenomen die aangeven tot hoe hoog maximaal gestort mag worden. Voor het recycling deel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de bebouwing die daar mogelijk is. De hele locatie waar zich het afvalverwerkingsbedrijf bevindt, wordt omringd door een groene zoom. Deze groene zoom heeft een afschermende functie voor het omliggende gebied.
Vooruitlopend op onderliggend bestemmingsplan is er een bestemmingsplan opgesteld voor een uitbreidingslocatie van de VAR ten westen van de Ardeweg (zie figuur 1.2). Op deze locatie van ongeveer 7,8 hectare, die wordt begrensd door de Aerdenbroek, de Sluinerweg, de Ardeweg en de Rijksweg A1, wil de VAR onder meer haar puinbreekactiviteiten voortzetten. De huidige locatie wordt door de toekomstige volloop van stortvakken te klein. De puinbreekinstallatie die nu op het laatste beschikbare stortvak staat, zal naar verwachting in 2014 verplaatst worden naar de uitbreidingslocatie. De uitbreidingslocatie wordt ontsloten naar het eigen terrein van de VAR via een weg welke parallel loopt aan de Rijksweg A1 onder het viaduct van de Ardeweg.
Figuur 1.2 Ligging uitbreidingslocatie VAR
Het bestemmingsplan voor de uitbreidingslocatie, bestemmingsplan 'VAR west 2013', is vooruitlopend op bestemmingsplan 'VAR 2013' in procedure gebracht.
De toelichting van het bestemmingsplan bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van de plannen aan de hand van de verschillende milieuthema's en de economische uitvoerbaarheid toegelicht. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat tenslotte in op overleg en inspraak na het in procedure brengen van het plan.
Sinds 1981 (oprichting van de Veluwse Puin Recycling) is een groot deel van het plangebied in gebruik als afvalstort en recyclinginrichting. De inrichting is opgericht voor het verwerken van bouw- en sloopafval uit de regio. Tot de jaren negentig was het terrein in eigendom van de gemeente Voorst. Begin jaren negentig is de exploitatie van de regionale stortplaats 'de Sluiner' van de gemeente Voorst overgenomen door de VAR.
Sindsdien heeft de VAR haar afvalverwerkingsactiviteiten sterk uitgebreid, met ondermeer de oprichting van composteerinstallaties, vergistingsinstallaties en sorteerhallen. Inmiddels is de VAR uitgegroeid tot een bedrijf met een compleet pakket afvalverwerkingsdiensten en meer dan 150 medewerkers. In 2011 is de VAR overgenomen door Attero.
Het plangebied wordt omringd en deels doorsneden door de Rijksweg A1, de Sluinerweg en de Ardeweg. Het terrein van de VAR heeft een eigen ontsluitingsweg aan de zuidwest kant van het plangebied, deze sluit aan op de Sluinerweg. De ontsluiting van het verkeer vanuit de VAR loopt of via de Sluinerweg richting de Zutphenseweg (N345) welke vervolgens aansluit op de Rijksweg A1 óf via de Sluinerweg richting het oosten om via een oversteek van de Rijksweg A1 richting Twello te rijden.
Figuur 2.1 Begrenzing plangebied
Ondanks de activiteiten die binnen het plangebied uitgevoerd worden, heeft het plangebied een overwegend groen aanzicht. Door de getrapte terreinhoogte van de stortplaats is voorkomen dat het VAR terrein als massief element in het landschap aanwezig is. Vanaf de Sluinerweg en de Ardeweg zijn de activiteiten van de VAR maar deels waar te nemen. De gebouwen zijn grotendeels omgeven door een met gras begroeide aarden wal en groene singels van bomen. Vanaf de Sluinerweg heeft ook de met gras begroeide stortplaats een groen aanzicht. Vanaf de Rijksweg A1 is tijdelijk duidelijk waarneembaar dat er afval gestort wordt op het terrein. Het betreffende stortvak wordt in 2014 na voltooiing van de stort afgewerkt, zodat een groen aanzicht ontstaat.
Ook ten zuiden van de Sluinerweg liggen singels met bomen die voor een natuurlijke overgang naar de achtergelegen agrarische percelen zorgen. Ten noorden van de Rijksweg A1 ligt over de gehele lengte van het plangebied een groenstrook van circa 15 meter breed. In het midden van deze groenstrook ligt aan de noordzijde een bosperceel dat deel uitmaakt van het plangebied.
Aan de oostzijde grenst de VAR aan het recreatiegebied Bussloo.
De VAR is een landelijk opererend afvalverwerkingsbedrijf. Jaarlijks ontvangt en verwerkt zij circa 900.000 ton afval (bron: maatschappelijk jaarverslag VAR, 2009). De werkzaamheden van de VAR zijn opgedeeld in 5 divisies:
Het totale terrein van de VAR beslaat circa 76 hectare. Tweederde deel (circa 46 hectare) van het terrein is in gebruik als stortplaats en éénderde deel als recyclingterrein.
Stortplaats
Op de stortplaats bevindt zich nauwelijks permanente bebouwing. Er staan hier met name (verplaatsbare) installaties die afval verwerken en scheiden. Daarnaast staan er verschillende tijdelijke loodsen en bouwketen. Naar verwachting kan de stortplaats nog circa dertig jaar gebruikt worden, om daarna helemaal afgedekt te worden en een andere functie te krijgen.
De stortplaats is onderverdeeld in meerdere stortvakken. Op het meest centrale stortvak is tot nu toe de puinbreker gevestigd en is nog geen afval gestort. De VAR heeft een vergunning om tot 7 miljoen m3 te storten. Prognoses op basis van de stortgegevens van de afgelopen jaren geven aan dat het stortvak, dat op dit moment in exploitatie is, naar verwachting in 2014 vol is. Om het stortvak waar nu de puinbreker is gevestigd, te kunnen benutten moet deze verplaatst worden. In de huidige situatie is hier op het terrein van de VAR geen ruimte voor. Ook het ontplooien van nieuwe bedrijfsactiviteiten wordt geblokkeerd. Voor de bedrijfseconomische ontwikkeling van de VAR is uitbreiden dus van groot belang. Ten westen van het huidige terrein is dan ook een nieuwe uitbreidingslocatie gepland.
Recyclingterrein
Op het recyclingterrein bevinden zich naast de overslag- en sorteerinrichting, de kantoren en de centrale ingang van het terrein. Daarnaast bevinden zich hier de composteerinrichting, een aantal wateropslagsilo's en een gebouw met stortgasmotoren. Al het herbruikbare afval wat binnenkomt bij de VAR wordt naar verschillende hallen op het terrein getransporteerd. In al deze hallen vinden verschillende verwerkingsactiviteiten plaats. Zo wordt ondermeer in één hal bedrijfsafval en in een andere hal gft-afval voorbewerkt voor het composteringsproces. Houtafval wordt buiten opgeslagen voor verwerking.
Aan de zuidoost en zuidwest kant van het VAR terrein liggen twee agrarische percelen die onderdeel zijn van dit bestemmingsplan. Binnen het plangebied bevinden zich delen van de Sluinerweg en de Ardeweg. Daarnaast ligt er rondom de afvalverwerkingslocatie een zone met groen en maken enkele bosschages en een bosperceel ten noorden van de Rijksweg A1 onderdeel uit van het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt aangetoond hoe het plan zich verhoudt tot het (toekomstige) beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente. Daarbij worden alleen de voor dit bestemmingsplan relevante kaders benoemd.
In het Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021 (hierna aangeduid als LAP) is het afvalstoffenbeleid waarop de Wet milieubeheer (hierna aangeduid als Wm) van toepassing is, neergelegd. Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een Wm-vergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in het LAP. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten:
Bij de vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wm vermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. In het LAP is aangegeven op welke wijze Gedeputeerde Staten bij het beoordelen van een Wm-vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP.
Nieuwe afvalgerelateerde activiteiten worden altijd getoetst aan het beleidskader en de van toepassing zijnde sectorplannen van het LAP. De activiteiten van de VAR sluiten aan bij de doelstellingen van het LAP.
In 2001 verscheen de kabinetsnota 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid', beter bekend als het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). In dit beleidsplan licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op de mensen in arme landen. Met de huidige manier van produceren en consumeren schuiven we nog steeds onze milieulasten door naar anderen. Deze nota gaat uit van doelstellingen voor 2030 - 'gezond en veilig leven in een aantrekkelijke omgeving te midden van vitale natuur, zonder biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten' - en beschrijft welke maatregelen nodig zijn om deze te bereiken. Het oplossen van hardnekkige milieuproblemen staat centraal.
Recycling van afval levert een bijdrage aan deze doelstelling uit het NMP4 om verantwoord om te gaan met natuurlijke hulpbronnen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is als Algemene maatregelen van Bestuur (AmvB) direct gekoppeld aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Barro stelt de begrenzing van de besluitmogelijkheden van de lagere overheden indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. De AmvB stelt hiervoor regels ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. Deze wijziging betreft onder andere het aanwijzen van reserveringsgebieden voor de uitbreiding van bestaande hoofdwegen. In artikel 2.7.2 van het Barro zijn hoofdwegen (of delen daarvan) aangewezen waarvoor een reserveringsgebied geldt aan één of beide zijden van de hoofdweg ten behoeve van een mogelijke uitbreiding daarvan. Ter plaatse van de Rijksweg A1 ter hoogte van de VAR is een dergelijk reserveringsgebied. De ruimtelijke reservering betreft een verbreding van de hoofdweg met 2 rijstroken. De breedte van een reserveringsgebied wordt gemeten vanaf de buitenste kantstreep en bedraagt ten hoogste 38 meter aan weerszijden van de hoofdweg bij een mogelijke verbreding per rijrichting met 2 rijstroken.
Conform artikel 2.7.4 van het Barro mag het bestemmingsplan binnen het aangewezen reserveringsgebied geen wijzigingen bevatten die de in dit artikel genoemde activiteiten of bestemmingen mogelijk maken ten opzichte van het op 1 oktober 2012 vigerende bestemmingsplan. Een stortplaats voor afvalstoffen is een bestemming die specifiek genoemd wordt in dit artikel.
Afbeelding: Uitsnede kaart Reserveringsgebieden uitbreiding hoofdwegen; bijlage 16 bij het Rarro
Dit houdt in dat dit bestemmingsplan ter plaatse van het reserveringsgebied geen wijzigingen mag bevatten ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan (zoals deze gold op 1 oktober 2012). Dit bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan en sluit derhalve aan bij de doelstelling van het Barro.
De provincie Gelderland heeft haar integrale ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005, welke op 29 juni 2005 is vastgesteld door Provinciale Staten. Het overgangsrecht van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt dat het huidige streekplan van rechtswege een structuurvisie wordt. In dit streekplan verwoordt de provincie haar eigen algemene ruimtelijke beleid in relatie tot de regionale ambities, zoals deze onder meer door de regio Stedendriehoek zijn verwoord.
Op de 'Beleidskaart Ruimtelijke Structuur' ligt het plangebied binnen het rode raamwerk met de aanduiding 'Stedelijk netwerk Stedendriehoek/WERV met gebouwd gebied 2000'. Het plangebied maakt onderdeel uit van het multifunctioneel gebied. Het multifunctioneel gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. Het plangebied heeft de aanduiding 'Regionaal centrum (bebouwd gebied 2000)'.
Afbeelding 3.1: Uitsnede streekplankaart 'Beleidskaart Ruimtelijke Structuur'
Dit bestemmingsplan zet in op het conserveren van de huidige functies en bestemmingen en sluit aan bij het Streekplan Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 15 december 2010. Op 27 juni 2012 is een eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland door Gedeputeerde Staten vastgesteld.
Dit conserverende bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaand bedrijventerrein. Het bebouwde deel van het plangebied (het recyclingterrein en kantoren) is binnen de Ruimtelijke Verordening aangewezen als bestaand stedelijk gebied. Conform de Ruimtelijke Verordening staat dit bestemmingsplan ook alleen binnen dit deel bebouwing toe. De stortplaats is niet specifiek benoemd in de Ruimtelijke Verordening.
Afbeelding 3.2: Uitsnede kaart Verstedelijking (Ruimtelijke Verordening Gelderland)
Gemeente Voorst heeft geen direct controlerende taak ten opzichte van de VAR. Wel is er indien noodzakelijk overleg met de VAR over de situatie op en rondom het terrein. De gemeente heeft verder een wettelijk vastgelegde adviserende rol bij de omgevingsvergunningverlening (activiteit milieu) die via de provincie verloopt.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend plan. Dit betekent dat de huidige situatie uitgangspunt is bij het opstellen van dit bestemmingsplan. Het grootste deel van het plangebied is ingericht ten behoeve van de activiteiten van de VAR. Voor de uitvoering van haar activiteiten maakt de VAR onder meer gebruik van de volgende inrichtingen:
Ook in dit bestemmingsplan worden bovengenoemde activiteiten mogelijk gemaakt. In dit hoofdstuk zijn verder de uitgangspunten opgenomen zoals die bij het opstellen van het bestemmingsplan zijn gehanteerd.
Het bestemmingsplan beoogt geen wijziging aan te brengen in de ruimtelijke inrichting van het gebied, met uitzondering van de uitbreiding van het afvalverwerkingsbedrijf die buiten het plangebied plaats vindt. Dit zal de inrichting van het plangebied echter niet of nauwelijks wijzigen. De bebouwingsbepalingen komen overeen met het bestemmingsplan 'Recyclingcentrum De Sluiner' uit 2007. In overeenstemming met dit laatste bestemmingsplan 'Recyclingcentrum De Sluiner' is er voor het bedrijventerrein een onderscheid aangebracht waar bebouwing mag worden gerealiseerd en waar de stort mag plaats vinden.
Voor de stortplaats zijn maximale storthoogten opgenomen zodat het bedrijf landschappelijk inpasbaar blijft. In het plan zijn ter plaatse van de stortplaats door middel van hoogtelijnen afwisselende storthoogten opgenomen. In bijlage 1 bij de regels is tevens een kaart opgenomen waarin de storthoogten zijn weergegeven. Deze kaart is ook als zodanig opgenomen in de omgevingsvergunning van de VAR.
Binnen het plangebied is een tweetal woningen aanwezig op de adressen Sluinerweg 29 en Withagenweg 16.
Sluinerweg 29
Aan de Sluinerweg zijn de agrarische activiteiten beëindigd. De woning aan de Sluinerweg wordt gerestaureerd of gesloopt. Op deze locatie wil de VAR onder meer kantoor- en vergaderruimten realiseren. Het kantoor krijgt een maximaal oppervlakte van 600 m2, in één laag en een lag in de kap. Er is een dringende behoefte aan multifunctioneel inzetbare kantoor- en vergaderruimten. Bovendien ontbreekt een goed alternatief voor uitbreiding van het huidige kantoorgebouw van de VAR.
Daarnaast wordt een bedrijfswoning mogelijk gemaakt van maximaal 200 m2 en 750 m3. De bedrijfswoning is tevens bedoeld voor toezicht en beveiliging.
De bebouwing moet een landelijke uitstraling krijgen waarbij aangesloten wordt bij de goothoogte van agrarische bebouwing in de omgeving. Voor het overig blijft het een agrarisch perceel.
Withagenweg 16
Op de Withagenweg 16 worden nog agrarische activiteiten verricht. Het betreft een kleinschalige veehouderij (schapen, koeien etc.). De agrarische bestemming blijft dan ook gehandhaafd. De huidige bedrijfswoning wordt positief bestemd en krijgt een bestemming als bouwperceel.
De huidige infrastructuur en groene functies in de openbare ruimte worden gehandhaafd. Deze worden dan ook conform de huidige situatie op de verbeelding vastgelegd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en in verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moeten de voor het plangebied relevante milieuaspecten worden beschouwd. Dit bestemmingsplan is grotendeels een conserverend plan waarin ter plaatse van het VAR-terrein geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. De nieuwe ontwikkelingen betreffen de locaties aan de Sluinerweg 29 en Withagenweg 16. In het verleden zijn er in het kader van de provinciale omgevingsvergunning (activiteit milieu) verschillende (milieu)onderzoeken uitgevoerd. Onderstaand wordt per milieuaspect beschreven wat de effecten van het bestemmingsplan zijn voor de ruimtelijke ordening. Wanneer in de toekomst een ontwikkeling geïnitieerd wordt binnen het plangebied dan moet een initiatiefnemer in het kader van een omgevingsvergunning aantonen dat aan de milieu eisen wordt voldaan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden beschouwd. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Plangebied
Het terrein van de VAR beschikt conform haar omgevingsvergunning voor de activiteit milieu over vloeistofdichte voorzieningen voor het verwerken, bewerken, opslaan en overslaan van afvalstoffen. Deze voorzieningen worden conform de omgevingsvergunning op reguliere basis onderzocht. Om de kwaliteit van het grondwater in de gaten te houden, zijn rondom het hele terrein peilbuizen geplaatst. Middels deze peilbuizen wordt het grondwater periodiek gemonitord.
Bekend is dat het terrein van de Sluinerweg 29 in het verleden in gebruik is geweest als autosloperij. Dit terrein is vervolgens door de VAR weer opnieuw in gebruik genomen. Bij het opnieuw in gebruik nemen is een bodemonderzoek verricht waarbij de nulsituatie is vastgesteld (Certicon, 18 augustus 2010, zie bijlage 1). Hieruit komt naar voren dat er lichte overschrijdingen zijn van de achtergrondwaarden waar het gaat om PAK en minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze kwaliteit vormt geen beperkingen in relatie tot de functie bedrijf die met dit bestemmingsplan op het perceel wordt gelegd.
Naar aanleiding van een ingediende zienswijze is geconcludeerd dat bovengenoemd onderzoek onvolledig is. Om die reden is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Certicon, 13 mei 2014, bijlage 2), waarbij het erf als verdachte locatie is gezien. Uit dit aanvullende onderzoek is gebleken dat op het perceel een verontreiniging met PCB's aanwezig is van circa 5 m3. Dit is beneden de grenswaarde van 25 m3 en daarmee is er geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. VAR zal zorgdragen voor sanering. Hiermee is vastgesteld dat het plan uitvoerbaar is.
Voor de overige delen van het bestemmingsplan buiten het VAR terrein is geen informatie over de bodem bekend.
Conclusie
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is als het gaat om het onderdeel bodem.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de ontwikkeling van hinderveroorzakende functies (bedrijven) in de buurt van gevoelige bestemmingen (in dit bestemmingsplan alleen woningen):
Voor deze ruimtelijke scheiding wordt gewerkt met de afstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Voor verschillende milieucategorieën zijn richtafstanden weergegeven. De milieucategorieën zijn ingedeeld in een range van 1 tot en met 6. Bedrijven met categorie 1 hebben een kleine hindercirkel. Categorie 6 bedrijven zijn in het algemeen zware industriële bedrijven met relatief grote hindercirkels.
Plangebied
Adviesbureau Tauw heeft een bedrijven en milieuzoneringsonderzoek uitgevoerd (N001-1208707PTL-ege-V01-NL, 27 maart 2013). In dit onderzoek zijn in het bijzonder de woningen aan de Withagenweg 16 en de Sluinerweg 29 beschouwd. Uit het onderzoek blijkt dat alleen over de Withagenweg 16 een hindercontour van de VAR gelegen is. Aangezien de Sluinerweg 29 aangemerkt is als een bedrijfswoning bij de VAR hoeft hier geen rekening gehouden te worden met hindercontouren rondom de VAR. Vanuit andere bedrijven of inrichtingen in de omgeving worden beide woningen niet gehinderd.
In dit bestemmingsplan is geen zonering opgenomen, omdat het plan betrekking heeft op slechts één bedrijf en omdat alleen de activiteiten van dit soort bedrijven hier zijn toegestaan. Conform de VNG gids wordt een afvalverwerkingsbedrijf tenminste aangemerkt als een categorie 4.2 bedrijf. Deze categorie zegt dat er tussen de bestemming waar de bedrijfsactiviteiten plaats vinden en de dichtstbijzijnde woning een afstand moet zijn van 300 meter. Deze afstand is binnen dit bestemmingsplan niet haalbaar. Binnen de contour van 300 meter rondom het terrein van de VAR liggen circa twintig woningen (zie figuur 5.1), waaronder onder meer de Sluinerweg 29 en de Withagenweg 16.
Figuur 5.1 Ligging woningen binnen hindercontour VAR
Om het afvalverwerkingsbedrijf en de woningen in de omgeving naast elkaar te kunnen laten bestaan, zijn er diverse maatregelen genomen. Zo zijn er voor het aspect geluid in de provinciale omgevingsvergunning voor de activiteit milieu grenswaarden op de gevels van nabijgelegen woningen vastgelegd. Om aan die grenswaarden te voldoen is er onder meer een afschermende wal om het afvalverwerkingsterrein gelegd die geluidsoverlast terugdringt. Daarnaast vindt het merendeel van de recyclingwerkzaamheden overdekt plaats waardoor overlast ten gevolge van geur, stof en geluid tot een minimum beperkt wordt. De eisen waaraan de VAR moet voldoen om te kunnen functioneren naast de omliggende woningen zijn vastgelegd in haar provinciale omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Door middel van periodieke controles stelt de provincie vast of de VAR voldoet aan haar omgevingsvergunning.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat bestemmingsplan VAR 2013 vanuit het oogpunt van milieuzonering uitvoerbaar is. Doordat al in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu is vastgelegd aan welke voorschriften de VAR moet voldoen, wordt in dit bestemmingsplan geen zonering opgenomen.
Gezien het feit dat dit bestemmingsplan geen nieuwe geurveroorzakende ontwikkelingen mogelijk maakt, verandert er ook niets aan de geuremissie ten gevolge van de VAR. In een in 2009 ten behoeve van de provinciale omgevingsvergunning uitgevoerd geuronderzoek is aangetoond dat de geursituatie binnen de in de vergunning gestelde normen blijft.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van geur geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van bestemmingsplan VAR 2013.
Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden, namelijk:
Plangebied
In dit geval is industrielawaai en wegverkeerslawaai van belang. In de omgeving van het plangebied is namelijk geen spoorverbinding aanwezig, railverkeerslawaai hoeft dan ook niet te worden beschouwd.
Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan liggen twee woningen. De woningen zijn gelegen aan de Sluinerweg 29 en de Withagenweg 16. Omdat deze woningen in het nu geldende bestemmingsplan uit 2007 nog niet opgenomen zijn, dienen deze woningen in het kader van het nieuwe bestemmingsplan alsnog getoetst worden aan de Wet geluidhinder. Adviesbureau Tauw heeft deze toetsing uitgevoerd (R001-1208707RSA-ges-V02-NL, 26 augustus 2013).
De toetsing van de twee woningen wijst uit dat als gevolg van de Sluinerweg ter plaatse van de achtergevel van de woning aan de Sluinerweg 29 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Wel wordt voldaan aan de hogere grenswaarde van 53 dB voor een buitenstedelijke weg. De voorkeursgrenswaarden op de gevels van de Withagenweg 16 worden niet overschreden.
De mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen om de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde als gevolg van de Sluinerweg op te heffen, stuiten op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, en/of verkeerskundige aard. Voor de overschrijding wordt daarom tegelijkertijd met het in procedure brengen van onderliggend bestemmingsplan een hogere grenswaarde aangevraagd. Voorwaarde hierbij is dat bij de omgevingsvergunningaanvraag voor de Sluinerweg 29 wordt aangetoond dat de binnenwaarde-eis van 33 dB in geluidgevoelige ruimten niet in het gedrang komt.
Industrielawaai
Vanuit de Wet geluidhinder dient op een industrieterrein waarop zich 'grote lawaaimakers' bevinden een geluidzone te worden toegepast. Grote lawaaimakers zijn inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. In het besluit omgevingsrecht is vastgelegd welke categorieën bedrijven hieronder vallen. Middels een geluidzone wordt de geluidbelasting beperkt. Op het terrein van de VAR bevinden zich echter geen grote lawaaimakers, zodat geen geluidzone aanwezig is. Een akoestisch onderzoek naar industrielawaai is daarom niet noodzakelijk.
Ondanks het feit dat de VAR geen grote lawaaimaker is, worden er op het terrein van de VAR wel verschillende activiteiten uitgeoefend die geluidsoverlast kunnen veroorzaken. In de omgevingsvergunning (activiteit milieu) van de VAR is vastgelegd aan welke geluidsnormen zij moet voldoen. Door onder meer het toepassen van geluidisolerende maatregelen bij haar werkprocessen en de tien jaar geleden gerealiseerde aarden geluidswal ten zuiden en westen van het recyclingterrein wordt er voor gezorgd dat de VAR voldoet aan de geluidsnormen uit de vergunning.
Conclusie
Het bestemmingsplan VAR 2013 voldoet aan de eisen die gesteld zijn in de Wet geluidhinder.
De 'Wet luchtkwaliteit' (onderdeel van de Wet milieubeheer) stelt grens- en richtwaarden voor concentraties van stoffen in de buitenlucht. De belangrijkste stoffen hierbij zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Voor deze beide stoffen zijn grenswaarden gesteld van 40 µg/m3. Deze grenswaarden mogen niet worden overschreden. Daarnaast is het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde grenswaarde van belang. Bij fijn stof mag maximaal 35 keer per jaar deze uurgemiddelde waarde worden overschreden. Bij stikstofdioxide is dit aantal 18 keer per jaar.
Met invoering van de Wet luchtkwaliteit is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) geïntroduceerd. Wanneer een project een NIBM bijdrage aan de luchtkwaliteit kent, is het plan inpasbaar en is toetsing aan de grenswaarden niet meer noodzakelijk. Een project is NIBM indien de bijdrage niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde. Daarnaast zijn in de Regeling NIBM algemene richtlijnen opgenomen voor bepaalde categorieën (onder andere woningbouw en kantoorlocaties). Wanneer aan deze richtlijnen wordt voldaan, is de ontwikkeling NIBM.
Plangebied
Uit een in 2006 uitgevoerd onderzoek naar de luchtkwaliteit blijkt dat de activiteiten van de VAR vanaf 2008 de grenswaarden van luchtkwaliteit in de omgeving niet overschrijden.
Om verspreiding van stof vanuit de VAR naar de omgeving te voorkomen, worden bij droog weer de wegen en de terreinen waar productie activiteiten plaatsvinden, gesproeid. Daarnaast zijn er bij de verschillende werkzaamheden maatregelen genomen, in de vorm van het plaatsen van afzuiginstallaties, het afdekken van opslagplaatsen het plaatsen van windschermen en sproei-installaties.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan VAR 2013 vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit en stof uitvoerbaar is.
Bij de externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes of buisleidingen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het BEVI heeft tot doel de risico´s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op een effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Groepsrisico (GR)
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwondingen of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Er is voor gekozen om de norm voor het groepsrisico als oriëntatiewaarde te handhaven, zij het met en nadrukkelijke verantwoordingsplicht.
Plangebied
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen stationaire risicobronnen aanwezig. Door de afwezigheid van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen in de directe omgeving (bron: www.risicokaart.nl) van het plangebied, voldoet de ontwikkeling aan de eis voor het plaatsgebonden risico.
Het bestemmingsplan maakt twee kwetsbare objecten mogelijk, te weten de bedrijfswoningen aan de Sluinerweg 29 en de Withagenweg 16. Dit leidt echter niet tot een relevante toename van de personendichtheden in het gebied. De uitvoering van het bestemmingsplan zal dan ook geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR.
Over de Rijksweg A1 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor de beschouwing van de externe veiligheidsrisico is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen inclusief wijziging van juli 2012 van toepassing. De Circulaire geeft een veiligheidszone aan rond de aangewezen rijkswegen waarbinnen de contour voor het plaatsgebonden risico dient te blijven. Deze moet gelijk het plaatsgebonden risico 10-6-contour worden gehanteerd. Voor het gedeelte van de Rijksweg A1 is een veiligheidszone vastgesteld van 15 meter. Binnen een afstand van 15 meter vanaf de Rijksweg A1 zijn geen (geprojecteerde) objecten gelegen. Uit de gegevens uit het bijlagenrapport bij het Basisnet Weg blijkt dat het groepsrisico voor het betreffende wegvak kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk binnen de PR 10-6-contouren langs de verschillende risicovolle transportassen. Ook worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een relevante toename van de personendichtheden in de zones langs de risicobronnen. De uitvoering van het bestemmingsplan heeft dan ook geen gevolgen voor de hoogte van het GR.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan VAR 2013 vanuit het oogpunt van externe veiligheid uitvoerbaar is.
Adviesbureau Tauw heeft de digitale watertoets van Waterschap Veluwe ingevuld. Conclusie hieruit was dat de procedure "geen waterschapsbelang" gevolgd moest worden. Hieronder volgt het wateradvies van waterschap Veluwe. Naast dit advies wordt aandacht besteed aan de omgang met afvalwater binnen de inrichting.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Conform de vergunning loost VAR water zowel via een persleiding op een rioolwaterzuiveringsinstallatie (directe lozing) als rechtstreeks op het oppervlaktewater. Het water dat op het oppervlaktewater wordt geloosd bestaat uitsluitend uit niet-verontreinigd hemelwater. Voor deze (afval)waterlozingen is een watervergunning ingevolge de Waterwet verleend.
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dat ontwikkelingen mogelijk maakt, dient ook natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).
Plangebied
Als EHS aangewezen gronden liggen op meer dan een kilometer afstand van het terrein van het plangebied. Natura 2000 gebieden 'Veluwe' en 'Uiterwaarden IJssel' bevinden zich op respectievelijk 6 en 5 kilometer van het plangebied. In dit bestemmingsplan worden namelijk naast het planlogisch mogelijk maken van twee bedrijfswoningen, geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige situatie.
Gezien de ruime afstand tussen de Natura 2000 gebieden / EHS en de geringe ingrepen welke met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, worden geen effecten verwacht waar het gaat om gebiedsbescherming.
Ten aanzien van de soortenbescherming worden eveneens geen effecten verwacht. Omdat de woningen feitelijk al jaren bestaan, worden geen effecten verwacht op omliggende beschermde gebieden. Ook worden geen effecten verwacht op soorten welke in en rondom het plangebied voorkomen.
Conclusie
Bezien vanuit zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming is het bestemmingsplan VAR 2013 uitvoerbaar.
Vanaf 1 januari 2012 dient met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, ingegaan te worden op de relatie tussen het ruimtelijk voornemen en de aanwezige cultuurhistorische waarden. Op basis van kaarten van de Cultuurhistorische kaart op het portal Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provinciale Waardenkaart van de provincie Gelderland (Gelderse cultuurhistorie) is vastgesteld dat zich binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of monumenten bevinden.
Conclusie
Er bevinden zich geen cultuurhistorische elementen in het plangebied. Het bestemmingsplan is bezien vanuit het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen archeologisch (voor)onderzoek te verrichten.
Plangebied
Op 29 november 2010 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en bijbehorende archeologische beleidskaart. In de erfgoedverordening wordt aandacht besteed aan zowel de bescherming en aanwijzing van gemeentelijke monumenten, gemeentelijk beschermd dorpsgezicht en archeologische waarden binnen de gemeente.
De archeologische beleidskaart die de gemeente hanteert is weergegeven in uitsnede figuur 5.2.
De hoofdcategorie archeologisch waardevolle gebieden (AWG) is onderverdeeld in de volgende categorieën:
De hoofdcategorie Archeologische verwachtingszone (AV) is onderverdeeld in de volgende categorieën:
In deze beleidskaart is te zien dat het plangebied grotendeels bestaat uit een gebied met een lage archeologische verwachting (AV-categorie 7, kleur groen). Het overige deel heeft een middelmatige archeologische verwachting (AV-categorie 6, kleur geel). Voor deze gebieden geldt dat er een inventariserend archeologisch onderzoek plaats moet vinden in het geval er sprake is van een ingreep met een oppervlakte van respectievelijk meer dan 2.500 m2 en 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld. Ter plaatse van de Sluinerweg 29 en Withagenweg 16 geldt voor een deel ook een hoge archeologische verwachting (AV-categorie 5, kleur rood). ls het oppervlakte van de ingreep hier groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter is, is een inventariserend archeologische onderzoek noodzakelijk. Voor het gebied in de rood gearceerde cirkel geldt dat dit een archeologische waardevol gebied is en dat dit een bekende archeologische vindplaats (historisch erf) is. Als het oppervlakte van de ingreep hier groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter is, is een inventariserend archeologische onderzoek ook noodzakelijk. Het gestippelde vierkant midden in het plangebied betreft een reeds archeologisch onderzocht gebied. De blauwe markeringen geven 'huisplaatsen' van sinds 1832 verdwenen huizen.
Figuur 5.2 Uitsnede archeologische beleidskaart Voorst
Conclusie
Gezien het feit dat dit bestemmingsplan grotendeels conserverend van aard is en er geen ingrepen zijn gepland, is archeologisch onderzoek op dit moment niet noodzakelijk. Bovendien wordt er ter plaatse van de stortplaats afval gestort tot een hoogte van maximaal 37,2 meter + NAP, en wordt er niet gegraven. Eventuele archeologisch waardevolle objecten blijven dan ook goed bewaard in de grond. Er is dan ook uitsluitend voor de twee gebieden ten zuiden van het VAR-terrein, aan de Sluinerweg 29 en aan de Withagenweg 16, een dubbelbestemming opgenomen, conform de aanduidingen op de archeologische beleidskaart van de gemeente. Via verschillende dubbelbestemmingen wordt gegarandeerd dat de geconstateerde waarden voldoende beschermd blijven.
Om aan te sluiten bij het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Voorst is er voor gekozen om in dit bestemmingsplan de volgende dubbelbestemmingen te gebruiken:
Deze bestemmingen komen overeen met respectievelijk de AV-categorieën 5 en 7 uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Voorst.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het beschrijven van de effecten van een bestemmingsplan op de verkeers- en parkeerinfrastructuur. Hierbij is het van belang om na te gaan of het plan veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.
Het plangebied wordt omringd (en deels doorsneden) door de Rijksweg A1, de Sluinerweg en de Ardeweg. Het terrein van de VAR heeft een eigen ontsluitingsweg aan de zuidwest kant van het plangebied, deze sluit aan op de Sluinerweg. De ontsluiting van het verkeer vanuit de VAR loopt of via de Sluinerweg richting de Zutphenseweg (N345) welke vervolgens aansluit op de Rijksweg A1. Óf via de Sluinerweg richting het oosten om via een oversteek van de Rijksweg A1 richting Twello te rijden.
Met de actualisatie van het bestemmingsplan verandert de verkeerssituatie niet. Het aantal verkeersbewegingen wijzigt niet. De verkeersdruk op de omgeving en op de infrastructuur neemt dan ook niet toe. Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft heeft er dan ook geen nadere verkeersonderzoek plaatsgevonden.
Voor de uitbreidingslocatie geldt dat dit geen gevolgen heeft voor de verkeerssituatie. Er is geen sprake van een toename van de verkeersintensiteit. De bedrijfsactiviteiten worden als gevolg van de ontwikkeling maar beperkt uitgebreid. De VAR blijft ook voor de nieuwe activiteiten in zijn geheel gebonden aan de maximale verkeersbewegingen zoals die zijn vastgelegd in de huidige milieuvergunning waaronder straks ook de beoogde uitbreiding zal gaan vallen. Het toegestane aantal verkeersbewegingen mag niet worden overschreden. Ook niet als gevolg van de uitbreiding van de VAR West.
Conclusie
Omdat geen sprake is van toename van de verkeersbewegingen wordt ook de verkeersveiligheid ter plaatse niet nadelig beïnvloed. Het bestemmingsplan is dan ook uitvoerbaar.
Binnen het plangebied wordt het parkeren opgelost op het eigen terrein van de VAR. In het gehele plangebied is daarmee voldoende parkeergelegenheid.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de vaststelling van bestemmingsplan VAR 2013.
Bij de economische uitvoerbaarheid gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaand terrein van een afvalverwerkingsbedrijf en de omgeving. Met het opstellen van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwplannen als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening mogelijk gemaakt. Er is om die reden geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan. Eventuele uitbreiding van de bebouwing komt voor rekening van de grondeigenaren.
Het voorgaande betekent dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat twee functies op één perceel aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld bij aanwezigheid van een leiding of archeologisch waardevol gebied. De aanwezigheid van archeologische vondsten brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. Als twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt wel gesproken van een 'dubbelbestemming'.
In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
Deze dubbelbestemmingen sluiten aan bij de dubbelbestemmingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Voorst.
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Bestemmingsomschrijving
De bestemming Agrarisch betreft het bestaande agrarisch gebied. Het gaat hier voornamelijk om het gebied aan de Withagenweg 16 en voor een klein deel om de locatie aan de Sluinerweg 29. Hier zijn agrarische activiteiten mogelijk. Ook kunnen de gronden worden gebruikt voor recreatief medegebruik. Daarnaast zijn openbare nutsvoorzieningen en bij de bestemming behorende voorzieningen toegestaan.
Bebouwingsmogelijkheden
Op deze gronden zijn binnen het bouwvlak gebouwen (waaronder een bedrijfswoning) toegestaan. Daarnaast zijn andere bouwwerken mogelijk buiten het bouwvlak, zoals erfafscheidingen en bestaande kuilvoerplaten, sleufsilo's, mest- en wateropslag, paardenbakken, paddocks en tredmolens.
Werkzaamheden
Bepaalde grondwerkzaamheden zijn alleen toegestaan met een omgevingsvergunning. Voorwaarde is dat de waarden en/of functies van het gebied geen onevenredige schade wordt toegebracht.
Bestemmingsomschrijving
De bestemming Bedrijf - Afvalverwerkingsbedrijf omvat het grootste deel van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn de verschillende activiteiten van het afvalverwerkingsbedrijf mogelijk. De activiteiten mogen niet zodanig zijn dat er sprake zou zijn van een risicovolle inrichting, dus een inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is. Door de maatregelen die er zijn getroffen valt het huidige afvalverwerkingsbedrijf niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Naast bedrijfsgebouwen zijn ook kantoren behorende bij het bedrijf mogelijk. Binnen deze bestemming wordt één nieuwe bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Verder zijn bij de bestemming behorende voorzieningen toegestaan, zoals wegen, water en groen.
Bebouwingsmogelijkheden
Alleen binnen het bouwvlak zijn gebouwen (waaronder een bedrijfswoning) toegestaan. Voor de verschillende bouwvlakken gelden verschillende bebouwingspercentages en maximale goot- en bouwhoogte (m).
Specifieke gebruiksbepaling
Hier is bepaald dat de storthoogte niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven. Op de verbeelding zijn de hoogtes aangegeven vanaf NAP. Er zijn vlakken opgenomen waarin de storthoogte trapsgewijs oploopt. De bedrijfsactiviteiten van het afvalverwerkingsbedrijf mogen niet zodanig zijn dat er sprake is van inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is of voor wat betreft het geluid de Wet geluidhinder. Gebruikelijk is dat bij een bedrijvenbestemming wordt opgenomen dat er geen seksinrichtingen zijn toegestaan.
Een deel van de gronden ten noorden van de Rijksweg A1 is een bosgebied en heeft een overeenkomstige bestemming. De bestemming Bos heeft een multifunctioneel karakter. Binnen deze bestemming aanwezige functies als houtproductie, natuur en recreatie zijn toegestaan. Ter bescherming van de bosbouwkundige, landschappelijke en of natuurlijke waarden is een bepaling opgenomen voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Bestemmingsomschrijving
De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen te bestemmen. In deze gebieden staat de groene inrichting voorop, ook voor de langere termijn. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water, openbare nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen in de vorm van een geluidswal en/of -scherm en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals verhardingen, verkeer- en verblijfsvoorzieningen.
Wegen ten behoeve van autoverkeer zijn niet toegestaan. Paden en wegen voor langzaam verkeer zijn wel mogelijk. Ten behoeve van een flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of -bergingen binnen deze bestemming toe te staan.
Ter bescherming van de aarden geluidswal is een bepaling opgenomen voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Bebouwingsmogelijkheden
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan, waaronder ook begrepen geluidwerende voorzieningen. Deze laatste mogelijkheid geldt niet voor de gronden waar dit middels een specifieke bouwaanduiding expliciet is uitgesloten.
Bestemmingsomschrijving
De wegen hebben een belangrijke ontsluitende functie en zijn ondergebracht in de bestemming Verkeer. Binnen deze bestemming staat de verkeersfunctie centraal. Ook de ontsluiting van aanliggende gronden valt binnen deze bestemming. Daarnaast is er ruimte voor groen en verblijfsfuncties waar deze de verkeersfunctie niet in de weg staan.
Bebouwingsmogelijkheden
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan. Overkappingen zijn niet toegestaan.
Bestemmingsomschrijving
De bestemming Water is toegekend aan alle hoofdwatergangen in het plangebied.
Bebouwingsmogelijkheden
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding en openbare nutsvoorzieningen toegestaan, zoals schouwpaden.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden, dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn naast de specifieke afwijkingen in de bestemmingenregels de volgende algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien het conserverend karakter van het bestemmingsplan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In dit geval is sprake van het vastleggen van een bestaande situatie. Voor dergelijke plannen achten de provincie Gelderland en de VROM-Inspectie vooroverleg niet noodzakelijk. Ter voorbereiding van het bestemmingsplan (in het kader van artikel 3.1.1. Bro) is het bestemmingsplan gestuurd naar het Waterschap Veluwe en de VROM-Inspectie.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 september 2013 tot en met 30 oktober 2013 ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn is iedereen in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling een zienswijze naar voren te brengen bij de gemeenteraad.
Over het plan zijn vijf zienswijzen naar voren gebracht. Naar aanleiding van de zienswijzen is het bestemmingsplan op enkele punten gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn enkele ambtshalve wijzigingen aangebracht. In de 'Notitie zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord en is een overzicht gegeven van de wijzigingen. De notitie is als bijlage 5 opgenomen bij dit plan.