Plan: | De Hoeven 2 Twello |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.171059-VS00 |
De initiatiefnemers zijn eigenaar van kadastraal perceel 6360 aan De Hoeven 2 in Twello. Op dit perceel staat een karakteristieke boerderij met enkele opstallen. De initiatiefnemers hebben de wens om op dit perceel een extra vrijstaande woning voor eigen gebruik te realiseren.
Het kadastraal perceel 6360 heeft in het geldend bestemmingsplan 'Twello Noordoost' de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming mag het aantal woningen maximaal het bestaande aantal per bouwperceel bedragen.
In 2020 hebben de initiatiefnemers het verzoek ingediend bij de gemeente om medewerking te verlenen aan de realisatie van een extra vrijstaande woning in afwijking van het bestemmingsplan. De gemeente heeft hierop positief gereageerd en aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief.
Een aanpassing of buitenplans afwijken van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste woning mogelijk te maken. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
Het kadastraal perceel 6360 (hierna plangebied) aan De Hoeven 2 is gelegen binnen de bebouwde kom van Twello, ten oosten van de H.W. Iordensweg. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door perceel 8441, aan de oostzijde door de percelen 6358 (de Hoeven 4) en 6359 (De Hoeven 6), aan de zuidzijde door perceel 8897 en aan de westzijde door de Middelste Hoeven. Het plangebied bestaat uit kadastraal perceel 6360 en heeft een oppervlakte van 3647 m2.
Afbeelding 1 - Situering van het plangebied
Afbeelding 2 - Begrenzing van het plangebied
Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan De Hoeven 2 Twello is het scheppen van een ruimtelijk kader om de realisatie van een extra woning mogelijk te maken. Het bestemmingsplan De Hoeven 2 Twello vervangt bij inwerkingtreding het bestemmingsplan Twello Noordoost ter plaatse van de in het plangebied betrokken kadastraal perceel.
Op 1 juli 2013 heeft de gemeenteraad van de gemeente Voorst het bestemmingsplan 'Twello Noordoost' vastgesteld. In het bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de enkelbestemming ‘Wonen’, de functieaanduiding 'tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Binnen deze bestemming is op de verbeelding onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf en de aanduiding tuin. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Het aantal woningen mag het bestaande aantal per bouwperceel niet overschrijden. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen in het bestemmingsplan. Op deze gronden gelden er beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er een archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Dit is niet van toepassing indien het bouwplan een oppervlakte heeft kleiner dan 2500 m2 en de graafwerkzaamheden niet dieper gaan dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
Toets aan het geldend bestemmingsplan
De initiatiefnemers zijn eigenaar van kadastraal perceel 6360 aan De Hoeven 2 in Twello. Op dit perceel staat een karakteristieke boerderij met enkele opstallen. De initiatiefnemers hebben de wens om op dit perceel een extra vrijstaande woning voor eigen gebruik te realiseren. Het geldend bestemmingsplan bevat bij recht geen mogelijkheden om deze woning te realiseren. Er is binnen de bestemming 'Wonen' maar één woning toegestaan.
Afbeelding 3 - Uitsnede geldende bestemmingsplan
De toelichting van het bestemmingsplan "De Hoeven 2 Twello" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
De initiatiefnemer woont bijna 50 jaar in de boerderij op het perceel de Hoeven 2. Inmiddels zijn ze op een dusdanige leeftijd dat het onderhoud van de boerderij en van het perceel te veel gaat worden. Vanwege de emotionele binding met de plek heeft de initiatiefnemer altijd de intentie gehad om op deze plek te blijven wonen en de aanwezige bouwrechten op het perceel te verzilveren. In het oude bestemmingsplan 'De Vijfhoek' was namelijk op het betreffende perceel van de initiatiefnemer een gedeeltelijke bouwstrook "wonen" aangegeven. Er zijn ter plaatse echter nooit woningen gerealiseerd. In het nieuwe bestemmingsplan Twello Noordoost (vastgesteld 2013-07-01) is deze bouwstrook daarom wegbestemd.
De initiatiefnemer heeft echter nog steeds de wens om op deze plek te blijven wonen en een levensloopbestendige woning te realiseren voor eigen gebruik. De gemeente is van mening dat er toch wel een unfaire situatie is ontstaan, mede omdat het planologisch-ruimtelijk een logische plek is om één woning te realiseren. De gemeente heeft dan ook positief gereageerd op het plan voor één woning en aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief.
In Twello Noordoost kan onderscheid worden gemaakt tussen kenmerkende dorpslinten, parkachtige woongebieden, naoorlogse woongebieden, Achter het Holthuis en gemeentehuis en omgeving. Het plangebied is gelegen in het 'parkachtige woongebied' Twello Oost.
Twello Oost, de tussen de H.W. Iordensweg en Veenhuisweg gelegen luxe woonbuurt. De buurt ademt een ruime en groene sfeer uit met fraaie bomenlanen en brede grasbermen. De bebouwing is overwegend vrijstaand op ruime kavels. De bebouwing heeft een individuele uitstraling. Aan de noordzijde van de buurt is sprake van een grotere verdichting met afwisselend twee-onder-een-kapwoningen en rijtjeswoningen. De bebouwing is hier meer gelijk per bouwblok opgezet. Ten oosten van de Veenhuisweg ligt het zwembad van Twello en het tennispark.
Historische situatie
Van oudsher is de omgeving van het plangebied in gebruik als agrarische grond. Verspreid in dit gebied waren boerderijen met bijgebouwen gelegen. De boerderij op het perceel De Hoeven 2 dateert uit 1920. In de laatste helft van de 20e eeuw is de hoeveelheid bebouwing flink toegenomen. Het plangebied is anno 2022 volledig omringd door nieuwbouwwoningen.
Afbeelding 4 - historische kaarten
Initiatiefnemer is sinds 1974 eigenaar van het perceel 6360 aan De Hoeven 2 in Twello. Het plangebied heeft een oppervlakte van 3647 m2. In het plangebied staat een boerderij met enkele opstallen. De boerderij heeft een oppervlakte van 280 m2, de opstallen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 150 m2.
De bebouwing is geconcentreerd aan de oostzijde van het plangebied, uitzondering daarop is de schuilstal in de zuidwesthoek van het plangebied. De ruimte rondom de boerderij is ingericht als tuin en erf, de overige ruimte in het plangebied bestaat voornamelijk uit weidegebied. De randen van het plangebied bestaan uit dichtbegroeide houtsingels, rondom de boerderij is hoogopgaande beplanting aanwezig.
Verkeer en parkeren
Ontsluiting van het plangebied vindt plaats aan de noordzijde. Het plangebied is vanaf De Hoeven bereikbaar via het zandpad tussen De Hoeven en de Middelste Hoeven. Het parkeren vindt plaats op het erf aan de noordoostzijde van het plangebied. Er is voldoende ruimte voor het parkeren.
Afbeelding 5 - Luchtfoto plangebied
Afbeelding 6 - Oblique foto plangebied
De Hoeven 2 is een restant van de agrarische geschiedenis van de plek. Deze voormalige boerderij heeft een grote kavel en door de ruimte, die nu eenmaal bij dit gebouwtype hoort, heeft het in deze woonbuurt een bijzondere betekenis gekregen die de plek verbindt met het verleden ervan. Samen met het aangrenzend pad en de groene openbare ruimte eromheen, is dit een plek van hoge ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke kwaliteiten van deze plek zijn vertaald naar een aantal stedenbouwkundige uitgangspunten voor de inpassing van de nieuwe woning:
Op basis van deze stedenbouwkundige uitgangspunten kan bij de inpassing van de nieuwe woning de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en van de omgeving gewaarborgd blijven.
In de toekomstige situatie wordt in het plangebied een extra vrijstaande woning gerealiseerd. De nieuwe woning wordt in de noordwest hoek van het plangebied gesitueerd. De kavelgrootte bedraagt circa 600 m2. De nieuwe woning heeft een lengte van circa 27 meter, een breedte van circa 8,5 meter en een oppervlakte van circa 230 m2. De maximale goothoogte bedraagt circa 3 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt circa 4,5 meter. Het betreft hier een woning met inpandige berging en garage. De garage is bereikbaar vanaf de Middelste Hoeven. Er worden geen bijgebouwen of andere bouwwerken bij de woning gerealiseerd.
Stedenbouwkundig inpassing
Het karakter en de kwaliteit van de plek worden zoveel mogelijk behouden door de positionering van de woning (noordwesthoek) en door het volume en uitstraling van de woning (smal, langgerekt, type kapschuur). De invloed van het nieuwe volume op de plek wordt hiermee zoveel mogelijk beperkt. De nieuwe woning zal hiermee niet of nauwelijks vóór de oorspronkelijke “woongevel” van de woonboerderij komen. De 'open' ruimte rondom de boerderij en de 'open' ruimte tussen de bebouwing aan de Middelste Hoeven en de boerderij blijft hiermee behouden. Door de dichte zijgevels en het type kapschuur presenteert de nieuwe woning zich als een 'bijgebouw' bij de bestaande boerderij. Door de bestaande in- en uitrit van het weiland te gebruiken kunnen nagenoeg alle aanwezige bomen rondom het plangebied behouden blijven. Het omhakken of rooien van bomen is niet zomaar toegestaan, hiervoor is een omgevingsvergunning nodig. De 'Algemene plaatselijke verordening gemeente Voorst' is hiervoor het wettelijk kader. Een voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning is de herplant van een nieuwe boom met dezelfde waarde als de gekapte boom. Daarnaast is zekerheid over instandhouding van de bestaande bomen geregeld via het opnemen van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan (artikel 3.2.1).
Beeldkwaliteit
De nieuwe woning krijgt de vormgeving van een kapschuur. De gevels bestaan volledig uit hout en glas en de daken zijn gedekt met zink. De kleur van het hout en de palen aan de zuidkant zijn zwart. De raamkozijnen aan de zuidkant zijn van licht gekleurd hout.
Duurzaamheid
Het streven is om de nieuwe woning te realiseren met aandacht voor energie en klimaat, nul op de meter. Door te bouwen met de standaard van de toekomst zijn de woningen voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. De woning voldoet aan de laatst geldende eisen en wordt voorzien van warmtepomp, HR++ beglazing en zonnepanelen.
Water
Het hemelwater wordt niet op de riolering geloosd, het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem van het plangebied (infiltratiekratten, grindkoffers of een wadi of een combinatie van voornoemde systemen). In de nieuwe situatie wordt de nieuw te bouwen woning voor vuilwater aangesloten op de riolering.
Verkeer en parkeren
Ontsluiting van het perceel vindt plaats aan de noordwestzijde van het plangebied. Er is ruimte voor twee parkeerplaatsen in het plangebied. Het parkeren vindt inpandig plaats.
Levensloopbestendig
De nieuw te bouwen woning wordt levensloopbestendig uitgevoerd. Een levensloopbestendige woning is een woning die zo gebouwd is, dat deze geschikt is voor iedere levensfase van een bewoner. Een levensloopbestendige woning groeit als het ware mee met de bewoners. Daarmee wordt voorkomen dat bewoners moeten verhuizen vanwege ouderdom of een beperking.
Afbeelding 6 - tekening toekomstige situatie plangebied
Afbeelding 7 - Voor- en linker zijgevel nieuw te bouwen woning
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
Vanaf maart 2022 heeft het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: VRO) de Nationale Woon- en Bouwagenda met daaraan gerelateerd een aantal programma's gepubliceerd. Door de Nationale Woon- en Bouwagenda neemt het Rijk weer meer regie op het gebied van volkshuisvesting en woningbouw. Oorzaak hiervan is de (toenemende) druk op de woningmarkt waardoor steeds meer mensen en huishoudens in de knel raken. Het is voor veel mensen lastig om een woning te vinden dat aansluit bij de wensen, behoeften en (financiële) mogelijkheden. De minister van VRO wil dat gemeenten in Nederland in de periode tot en met 2030 900.000 nieuwbouwwoningen realiseren. Daarnaast stelt de minister dat daarvan op landelijk, provinciaal en regionaal niveau tweederde van de woningen betaalbaar moet zijn. Onder betaalbare woningen wordt verstaan:
Eén van de onderdelen uit de Nationale Woon- en Bouwagenda om de doelen te bereiken zijn de prestatieafspraken tussen het Rijk, provincie en gemeenten in regioverband. Deze prestatieafspraken geven het Rijk, provincies en gemeenten in regioverband meer inzicht op het gebied van woningbouw en (wanneer noodzakelijk) mogelijkheden tot sturing op hoeveel en welke type woningen worden gerealiseerd, passend bij de woonwensen- en -behoeften van mensen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Regionale Woondeal 2022 regio Stedendriehoek (zie paragraaf 3.4.3 Regionale Woondeal regio Stedendriehoek).
Het voorliggende plan is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en valt daarmee binnen de afspraken uit de Regionale Woonagenda en de Nationale Woon- en Bouwagenda.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Een schematische weergave hiervan is opgenomen in afbeelding 6.
Afbeelding 8 - Ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bij woningbouwontwikkelingen geldt dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als sprake is van de bouw van meer dan 11 woningen (uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 201608869/1/R3).
Voorliggend plan beoogt de realisatie van één vrijstaande woning. Op basis van jurisprudentie kan deze woningbouwlocatie aan worden gemerkt als kleinschalig, waardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling waarvoor de Ladder dient te worden doorlopen. Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in standhouden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Wonen
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder en wonen steeds langer alleen en zelfstandig. Dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van woningen die Gelderland nodig heeft in 2050 staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Er zal een goede balans moeten bestaan tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De provincie Gelderland streeft ernaar een duurzaam woon- en leefklimaat te creëren dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Op deze manier versterkt de economische kracht en kwaliteit van het leven in Gelderland. De ambitie is dan ook om in elk woonmilieu en van elk woontype de woningcapaciteit te vergroten, passend bij de diversiteit aan woningvraag in de provincie Gelderland. Voor ieder een passende, duurzame woning. Hierbij zal de al bestaande bebouwde omgeving optimaal worden benut.
Voorliggend plan bestaat uit een planologische toevoeging van één woning, dit past binnen de uitgangspunten zoals die verwoord zijn in de Omgevingsvisie. Er wordt ingespeeld op het benutten van de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied betreft een inbreidingslocatie. De positie en opbouw van de woning passen binnen de stedenbouwkundige structuur van deze woonwijk. Ook wordt met de realisatie bijgedragen aan diversiteit aan woningvraag, namelijk levensloopbestendige woningen voor senioren. Tegelijkertijd biedt dit doorschuifmogelijkheden binnen de bestaande woningmarkt.
Het streven is om de nieuwe woning te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst zijn de woningen voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. De woning is uitermate goed geïsoleerd, is gasloos en alle apparatuur en het verwarmingssysteem werken op elektriciteit. De benodigde elektriciteit wordt in principe door het huis zelf opgewekt. Dat gebeurt door middel van zonnepanelen en een warmtepomp. Dit is passend binnen de klimaat ambities van de provincie Gelderland.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.
De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende thema's waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.
Wonen
In de verordening is vastgelegd dat iedere regio een regionale woonagenda heeft. Woningbouwplannen zijn alleen mogelijk als deze voldoen aan deze regionale woonagenda (artikel 2.2. van de Omgevingsverordening). De regionale woonagenda (zie paragraaf 3.4.2 van deze toelichting) is uitgewerkt in gemeentelijk woonbeleid.
Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)
De planlocatie valt binnen de thema's glastuinbouwgebieden en water (intrekgebieden) van het provinciale beleid. Allereerst is het plangebied aangewezen als intrekgebied (Water). Deze gebieden mogen niet worden gebruikt ten behoeve van de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas. Dit is niet van toepassing op voorliggend plan. Ook liggen er beperkingen met betrekking tot glastuinbouw. Er worden met het plan eveneens geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die met glastuinbouw te maken hebben. Deze woning past binnen de regionale woonagenda en is daarmee mogelijk volgens het provinciale beleid. Op de visiekaarten en kaarten van de verordening heeft het plangebied geen aanduidingen die belemmerend kunnen zijn voor de uitvoering van voorliggend plan. Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in het provinciaal beleid.
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) en de Regionale Structuurvisie De Voorlanden (vastgesteld 2009) geven de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).
De basis voor de inhoudelijke keuzes in de structuurvisie is de bestuurlijke doelstelling die door alle partners wordt gedragen als leidend beginsel voor het ruimtelijk beleid van de Stedendriehoek. De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
Wonen
De regionale visie zet vooral in op verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied. Enerzijds wordt een deel van het woningbouwprogramma gerealiseerd in de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, maar tevens wordt een deel gerealiseerd in de bestaande dorpen en kernen. Daarbij gaat het om herontwikkeling, om afronding van bestaande bebouwingstructuren en om een intensivering van centrumdorpse woonmilieus. Hiernaast zijn (beperkt) ook specifieke dorpse uitbreidingen mogelijk om het inwonertal in sommige dorpen op peil te houden. Voor de gemeente Voorst is de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen in de gemeente van belang. Een programma dat de lokale behoefte te boven kan gaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de dorpen en aan het vergroten van het woonmilieu 'landelijk en dorps wonen'.
Voorliggend plan bestaat uit een planologische toevoeging van één woning, dit past binnen de uitgangspunten zoals die verwoord zijn in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030. Er wordt ingespeeld op het benutten van de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied. Ook wordt met de realisatie bijgedragen aan diversiteit aan woningvraag, namelijk levensloopbestendige woningen voor senioren.
De gemeente Voorst maakt deel uit van de Regio Stedendriehoek waarbinnen de samenwerkende gemeenten op regionaal niveau afspraken maken. Dit gebeurt onder meer op het gebied van woningbouw in de regionale woonagenda. De in 2020 geëvalueerde en herijkte regionale woonagenda is de woningbehoefte voor de regio tot 2030 uiteengezet.
Met de woningbouwprogrammering in de regio wordt gestuurd op kwaliteit. Het behouden en versterken van de woonkwaliteit vraagt om de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio. Daarbij kan woningbouw niet los worden gezien van de lokale woningbehoefte, het bestaande woningaanbod, de specifieke plek en veranderende woningbehoefte. Daarvoor is bovenal maatwerk op lokaal niveau. Om vanuit de gezamenlijke ambitie op kwalitatieve groei te sturen zijn richtinggevende principes ontwikkeld voor het lokaal beoordelen van woningbouwplannen. Het gaat daarbij om drie speerpunten:
In het onderstaande schema zijn deze speerpunten nader uitgewerkt.
Afbeelding 9 - Principes woonagenda Cleantech regio
Naast de kwalitatieve afspraken, zijn in regionaal verband ook kwantitatieve afspraken gemaakt voor de periode 2020 - 2030. In de regionale woonagenda is per gemeente een bandbreedte opgenomen tussen de behoefte op basis van huishoudensgroei (lage bandbreedte) en het inlopen van een theoretisch woningtekort (hoge bandbreedte). In de regio wordt per gemeente gekoerst op een realistisch woningbouwprogramma waarbij vraag een aanbod goed op elkaar aansluiten. Binnen de kwantitatieve afspraken continueert de gemeente Voorst haar koers om gemiddeld 80 woningen per jaar toe te voegen. De gemeente Voorst zet in op een realistische prognosticering waarbij het belangrijk is dat woningbouw aansluit op de korte- en langetermijnbehoefte en het dorpse karakter.
Het voorliggend plan speelt in op de lokale vraag door te voorzien in behoefte naar levensloopbestendige woningen voor senioren. Dit creëert doorschuifmogelijkheden in de bestaande woningmarkt waarmee het voorliggend plan een strategische aanvulling is op het bestaande woningaanbod. De ontwikkeling is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en valt binnen de kwantitatieve afspraken. Met het plan wordt ingestoken op een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit en de plannen zullen voldoen aan de nu geldende maatstaven op het gebied van duurzaamheid. Het plan past dan ook binnen de kaders van de Woonagenda Cleantech Regio 2018.
Vanaf maart 2022 heeft het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de Nationale Woon- en Bouwagenda met daaraan gerelateerd een aantal programma's gepubliceerd. Eén van de onderdelen zijn prestatieafspraken tussen het Rijk, de provincies en de regio's over het aantal te bouwen woningen. Dit is vertaald in de Regionale Woondeal regio Stedendriehoek
Op 8 maart 2023 is deze Regionale Woondeal ondertekend door het Rijk, de provincie Gelderland en de regiogemeenten. Deze afspraken zijn een nieuw startpunt voor een gezamenlijke aanpak van de woningbouwopgave. Op basis van deze afspraken slaan corporaties, bouwers, gemeenten, regio, provincie en Rijk de handen ineen om als partners de woningbouwopgave aan te pakken.
In de Regionale Woondeal staat hoeveel woningen er in de regio gebouwd gaan worden in de periode 2022 tot en met 2030. Ook zegt de Regionale Woondeal hoeveel woningen er per gemeente gebouwd gaan worden en wat het aandeel betaalbare woningen is. De Regionale Woondeal wordt ondersteund door de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek en uitgangspunt is dat zij zo'n 30% van het totaal aantal te bouwen woningen gaan realiseren.
In totaal is afgesproken dat er in de Gelderse gemeenten van de regio Stedendriehoek de komende jaren (tot en met 2030) ca. 17.000 woningen gebouwd gaan worden. In de Woondeal is tevens afgesproken dat mininstens 70% van alle te bouwen woningen tot en met 2030 betaalbaar moeten zijn. Onder betaalbare woningen vallen koopwoningen tot €355.000, middenhuurwoningen en sociale huurwoningen.
Voor de gemeente Voorst betekent dit dat er in de periode tot en met 2030 ca. 900 woningen aan de voorraad toegevoegd moeten worden. Ongeveer 30% van de woningbouwopgave zijn sociale huurwoningen. Het aandeel bereikbare woningen komt voor de gemeente Voorst uit op ca. 60% van het totaal.
Het voorliggende plan is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en valt daarmee binnen de afspraken uit de Regionale Woondeal regio Stedendriehoek.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in het regionaal beleid.
Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit,Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt in 2024 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.
De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV-doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomst bestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:
Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie
Naar verwachting neemt het aantal woningen in de gemeente Voorst toe tot iets meer dan 10.000 in 2025. Geheel in overeenstemming met de ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’ concentreren wij ons allereerst op inbreiding om te voorzien in de woningbehoefte. Dat wil zeggen: nieuwe woningen komen vooral binnen de bestaande kernen, door “kleinschalige toevoegingen van kwalitatief goede woningen en gewenste woonmilieus.”
Energie en Klimaat
Het aandeel van duurzame energiebronnen (wind, zon, aardwarmte, waterkracht) in onze gemeente ligt rond het landelijk gemiddelde. Het wordt een forse inspanning om het bovengemiddelde doel te halen dat we met de regio hebben geformuleerd: de regio energie-neutraal in 2030. In de gebouwde omgeving liggen er op korte termijn kansen om de energieprestatie van woningen sterk te verbeteren. Op de lange termijn zullen alle woningen verwarmd worden door andere bronnen dan aardgas. Daarvoor in de plaats komen bronnen als de restwarmte van bedrijven, aardwarmte en elektrische verwarmingssystemen. Een onderwerp waarin de gemeente Voorst zich kan onderscheiden is het verduurzamen van monumentale gebouwen. Bij het inpassen van woningen in de kernen is er qua energieprestatie veel te winnen door een goede oriëntatie van de woningen op zon en wind.
Voorliggend plan betreft de realisatie van een vrijstaande levensloopbestendige woning binnen de bestaande kern Twello. De ontwikkeling draagt bij aan de diversiteit aan de woningvraag, namelijk levensloopbestendige woningen voor senioren. Tegelijkertijd biedt dit doorschuifmogelijkheden binnen de bestaande woningmarkt. De positie en opbouw van de woning passen binnen de stedenbouwkundige identiteit van deze woonwijk. Het streven is om de nieuwe woning te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst zijn de woningen voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. De woning is uitermate goed geïsoleerd, is gasloos en alle apparatuur en het verwarmingssysteem werken op elektriciteit. De benodigde elektriciteit wordt in principe door het huis zelf opgewekt. Dat gebeurt door middel van zonnepanelen en een warmtepomp.
Het plan draagt daarmee bij aan het behalen van de gestelde doelen in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.
In de in 2017 vastgestelde Woonvisie ‘Aantrekkelijk Voorst 2025’ is de gemeentelijke visie gegeven op het wonen in de gemeente Voorst. De gemeente Voorst is een aantrekkelijke plek om te wonen, gelegen in de groene zone tussen de steden Deventer, Zutphen en Apeldoorn. De gemeente is goed bereikbaar en heeft een goed voorzieningenniveau. Van belang is dit zo te behouden en dit te versterken. De vraag naar woningen neemt toe, waarbij jaarlijks circa 80 woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De meeste van deze woningen maken onderdeel uit van bestaande plannen. Het gros hiervan richt zich op Twello, omdat hier de vraag het grootst is.
Om de gemeente Voorst aantrekkelijk te houden kent de Woonvisie vier pijlers van woonbeleid die richtinggevend zijn voor het gemeentelijke woonbeleid tot 2025. Het gaat om de volgende vier pijlers:
Elk van de pijlers kent verschillende speerpunten. In afbeelding 9 is een overzicht van de verschillende pijlers en speerpunten schematisch weergegeven.
Afbeelding 10 - Pijlers en speerpunten Woonvisie
Voorliggend plan speelt in op de behoefte, er is namelijk een concrete vraag naar woningbouw voor senioren. Met de realisatie van levensloopbestendige woningen wordt er een geschikt woningaanbod voor verschillende doelgroepen, waaronder senioren, gerealiseerd.
Om de ruimtelijke kwaliteit van de woon- en leefomgeving te bewaken, heeft de gemeente enkele mogelijkheden tot haar beschikking om de kwaliteit van de omgeving te stimuleren. De Welstandsnota is hiervoor een belangrijk kader. In de Welstandsnota worden randvoorwaarden omschreven waaraan bouwplannen moeten voldoen. De randvoorwaarden zijn zodanig geformuleerd dat er wel enige beleidsvrijheid voor de ontwikkelaar is en de regels niet té sturend zijn. Naast de kaders is er ook een motivatie voor de ruimtelijke kwaliteit in de nota opgenomen met kwaliteitsnormen per deelgebied in de gemeente.
In de Welstandsnota geldt in algemene zin dat de bestaande gebouwde omgeving het kwalitatieve referentiepunt is voor nieuwe bouwwerken. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande stedenbouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en detaillering, kleur en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt dient te nemen. Een plan dient te voldoen aan de 'redelijke eisen van welstand'.
In aanloop naar deze bestemmingsplanprocedure heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden met initiatiefnemer over de stedenbouwkundige uitwerking en beeldkwaliteit van het bouwplan. Dat heeft geleid tot het voorlopig ontwerp dat als Bijlage 2 is opgenomen bij deze toelichting. Naast toetsing aan de Welstandsnota vormen de in deze bijlage opgenomen impressies het referentiekader voor de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteitstoets van de uiteindelijke aanvraag om omgevingsvergunning.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's als archeologie, natuuronderzoek, verkeersaspecten, water en de economische uitvoerbaarheid.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Op 21 september 2021 heeft de gemeenteraad de geactualiseerde beleidsnota Nota bodembeheer en bodemfunctieklassenkaart/bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In deze Nota Bodembeheer is opgenomen dat wanneer er een ontwikkeling plaatsvindt op een 'onverdachte locatie', deze niet onderzocht hoeft te worden. Het plangebied aan De Hoeven 2 is geen verdachte locatie, er zijn geen voormalige bedrijfsactiviteiten bekend, of tanks, of bodemverontreiniging. Een verkennend bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect bodem zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies, zoals woningen, anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. De milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten als geur, stof, geluid en gevaar. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het type rustige woonwijk en gemengd gebied.
Voor het plangebied geldt dat deze in een woonbuurt ligt, waarbij in de directe omgeving geen bedrijfsmatige functies voorkomen. Hooguit is sprake van eventuele beroepen of bedrijven aan huis, die als passend binnen de woonbestemming worden gezien.
Uit oogpunt van milieuzonering bestaan geen bezwaren voor de bouw van de woningen in relatie tot bestaande functies in de omgeving. Andersom geredeneerd staan het nieuwbouwplan alleen een woning toe, met eventueel aan huis verbonden bedrijven of beroepen. Voor de omliggende woningen vormt deze ontwikkeling op het gebied van milieuzonering dan ook geen belemmeringen.
Het aspect milieuzonering zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Het aspect 'geluid' gaat over de geluidbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen vanwege wegverkeer, railverkeer of gezoneerde industrieterreinen. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de Wgh.
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel De Hoeven 2 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling om een nieuwe woning (geluidsgevoelig object) te realiseren.
In de nabijheid van het plangebied is geen sprake van railverkeer of gezoneerde industrieterreinen. Voor het plangebied geldt dat deze in een woonbuurt ligt, voor de wegen in deze buurt geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. De nieuw te bouwen woning wordt niet gerealiseerd binnen een geluidszone van weg, spoorweg of industrieterrein. Akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect geluid zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Bijlage 3A van de Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen nieuwe woningbouwlocaties in ieder geval NIBM bijdragen. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (voorschrift 3A.2) luidt:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel De Hoeven 2 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling om een nieuwe woning te realiseren. De verkeersaantrekkende werking in het plangebied zal iets toenemen. Volgens de CROW-publicatie ‘Kencijfers en verkeersgeneratie’ heeft een vrijstaande woning een verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen aan de luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. De bijdrage van het extra verkeer is bij het voorliggend plan in 'niet betekende mate' en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
De locaties liggen niet in de binnen 50 meter van rijkswegen of provinciale wegen. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke. Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2020.
Achtergrondconcentratie 2020 |
Grenswaarde | |
Fijnstof PM 2,5 |
8-9 ug/m3 | 25 ug/m3 |
Fijnstof PM 10 |
14 - 15 ug/m3 | 40 ug/m3 |
Stikstofdioxide |
10 - 12 ug/m3 | 40 ug/m3 |
Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Het aspect luchtkwaliteit zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
De gemeente Voorst wil haar burgers en bedrijven een veilige leef- en werkomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen is het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel hiervan is duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Voorst aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen bij het nemen van besluiten. Bij nieuwe plannen wordt in de uitwerking rekening gehouden met rampenbestrijding en zelfredzaamheid, waarbij bijvoorbeeld nieuwe ontwikkelingen voor kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen (zoals kinderopvang, basisscholen en ziekenhuizen) niet op korte afstand van het spoor worden gerealiseerd.
Het plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel De Hoeven 2 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling om een nieuwe woning te realiseren. In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies en er is wel sprake van de toevoeging van een kwetsbaar object (woning).
In het plangebied of in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven met gevaarlijke stoffen of buisleidingen voor transport met gevaarlijke stoffen die een belemmering vormen voor dit plan. De dichtstbijzijnde transportroute van gevaarlijke stoffen is de spoorlijn Apeldoorn - Deventer, deze lig op een afstand van meer dan 1000 meter van het plangebied.
De spoorlijn Apeldoorn - Deventer heeft een invloedsgebied van 460 meter. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter van de transportas dient de hoogte van het groepsrisico bepaald te worden en zal de eventuele toename of overschrijding van het groepsrisico verantwoordt moeten worden. Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied dient, maar buiten de 200 meter zone, hoeft het groepsrisico conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes enkel beperkt verantwoord te worden. Het plangebied ligt op ruime afstand van het invloedsgebied, een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Het aspect externe veiligheid zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Treinverkeer kan leiden tot trillingen in gebouwen. Deze trillingen kunnen vervolgens leiden tot verstoring van gevoelige apparatuur, hinder voor personen in de gebouwen of schade. In Nederland bestaat tot nu toe geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het aspect trillingen niettemin een aandachtspunt in de afwegingen, omdat op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening de zorg voor een goede ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Vanwege het ontbreken van specifieke wetgeving, wordt voor trillingen veelal teruggevallen op de SBR-richtlijn Trillingen, deel B “Hinder voor personen in gebouwen” (SBR-B).
De beoogde woningbouw ligt buiten de regulier aangehouden onderzoeksafstand van het spoor van 100 meter. Hierdoor is inachtneming van trillingen niet noodzakelijk.
Het aspect trillingen zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel De Hoeven 2 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling om een nieuwe woning te realiseren. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een nieuw te bouwen woning en voldoet daarmee aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich ervan te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.- toets.
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.
Wettelijk kader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2024 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel De Hoeven 2 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling om een nieuwe woning te realiseren.
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Twello Noordoost' van toepassing. In het bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Op deze gronden gelden er beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er een archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Dit is niet van toepassing indien het bouwplan een oppervlakte heeft kleiner dan 2500 m2 en de graafwerkzaamheden niet dieper gaan dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden. De nieuw te bouwen woning heeft een oppervlakte van circa 230 m2 en de graafwerkzaamheden gaan niet dieper dan 30 cm, archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Op basis van de archeologische beleidskaart (zie afbeelding 10) van de gemeente Voorst ligt de locatie in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor gebieden met deze verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen die groter zijn dan 2500 m2 én dieper dan 30 cm onder maaiveld plaatsvinden. Met deze ontwikkeling is daarvan geen sprake, grond- en graafwerkzaamheden vinden alleen plaats op de locatie waar de woning wordt gerealiseerd. De woning heeft een oppervlakte van 230 m2. De onbebouwde ruimte rondom de nieuwe woning wordt niet bebouwd. Dit is uitgesloten in de regels van het bestemmingsplan. De bestaande boerderij met bijgebouwen en erfverharding blijft intact, hier vindt geen verandering in plaats. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Afbeelding 11 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Voorst
Het aspect archeologie zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
De Hoeven 2 is een restant van de agrarische geschiedenis van de plek. Deze voormalige boerderij heeft een grote kavel en door de ruimte, die nu eenmaal bij dit gebouwtype hoort, heeft het in deze woonbuurt een bijzondere betekenis gekregen die de plek verbindt met het verleden ervan. Samen met het aangrenzend pad en de groene openbare ruimte eromheen, is dit een plek van hoge ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke kwaliteiten van deze plek zijn vertaald naar een aantal stedenbouwkundige uitgangspunten voor de inpassing van de nieuwe woning:
Op basis van deze stedenbouwkundige uitgangspunten is bij de inpassing van de nieuwe woning de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en van de omgeving gewaarborgd.
De planlocatie bevat geen elementen die een hoge cultuurhistorische waarde hebben. Op of direct aansluitend op de locaties zijn geen Rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig die nadelige invloed ondervinden van de ontwikkeling.
Het aspect cultuurhistorie zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel De Hoeven 2 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling om een nieuwe woning te realiseren. Er wordt geen bebouwing gesloopt. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3 van deze toelichting). Een quickscan is een eerste opname die inzicht geeft in de eventuele aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten. De quickscan bestaat uit een veldbezoek en wordt aangevuld met gegevens uit openbaar toegankelijke bronnen als verspreidingsatlassen en waarneming sites. Op basis van de resultaten kan nader aanvullend onderzoek naar een of meerdere soorten noodzakelijk zijn.
Gebiedsbescherming
Op een afstand van circa 3000 m ligt het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’. Ondanks dat de beoogde ontwikkeling buiten een beschermd gebied uitgevoerd wordt, kunnen er nog steeds effecten optreden. Gezien de aard van de werkzaamheden, de projectlocatie in de bebouwde kom en de (effect)afstanden tot de Natura 2000 gebieden wordt geen verstoring of negatieve effecten verwacht op het genoemde gebied. De geplande ontwikkelingen zullen binnen het huidige perceel plaatsvinden zonder ingrijpende veranderingen op biotische factoren. Externe werking kan worden uitgesloten
Met het beheer en de aanleg van nieuwe natuur zorgt de provincie voor het versterken van bestaande natuur. Die nieuwe natuur verbindt verschillende bestaande natuurgebieden met elkaar. Het netwerk van bestaande en nieuwe natuurgebieden noemen de provincie het Gelders Natuurnetwerk. De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan natuur die ruimtelijk vervlochten is met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. Het plangebied ligt buiten het Gelders natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelzone (GO). Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzingen mag worden aangenomen dat er geen significante effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek zijn niet nodig.
Bescherming houtopstanden
Op de planlocatie worden geen bomen gekapt zoals bedoeld in de wet. Overtreding op dit onderdeel Wet natuurbescherming is niet aan de orde. .
Soortbescherming
Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde plantensoorten of zoogdieren aangetroffen. De locatie is volledig ongeschikt voor amfibieën en reptielen. Aanwezigheid van beschermde vlindersoorten in het weiland is uitgesloten. Voor libellen ontbreekt voortplantingswater. Ook in de nabije omgeving is geen water aanwezig. Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen binnen 1 km. De specifieke biotoopeisen die de overige beschermde ongewervelden stellen zijn op de planlocatie niet aanwezig. Hierdoor is het uitgesloten dat deze beschermde soorten aanwezig zijn.
Tijdens het veldbezoek zijn geen broedvogels aangetroffen. De planlocatie betreft een kale kort begraasde wei zonder bebouwing en beschutting. Aanwezigheid van grondbroeders is uitgesloten. Voor uil- en roofvogels is de planlocatie ongeschikt door het ontbreken van bomen. In de bomen in de nabije omgeving zijn ook geen nesten en/ of holen aangetroffen. Holenbroeders zijn hierdoor eveneens uitgesloten. Voor gebouw bewonende soorten, zoals de huismus en gierzwaluw, is de locatie ongeschikt door het ontbreken van geschikte gebouwen. De steenuil is waargenomen bij de Meester Zwiersweg, op 770 meter ten noorden van de planlocatie. Gezien deze geringe oppervlakte en ligging op grote afstand tot de waargenomen steenuil is het uitgesloten dat de planlocatie onderdeel is van het leefgebied van de steenuil.
Volgens de verspreidingsgegevens zijn binnen 0-1 km de volgende soorten aangetroffen: gewone-, kleine- en ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger. Hiernaast zijn binnen 1-5 km zijn de volgende soorten aangetroffen: baardvleermuis, Brandtsvleermuis, franjestaart, grijze grootoorvleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis. Op de planlocatie is geen bebouwing aanwezig. De caravanschuur is ongeschikt voor vleermuizen, deze is enkelwandig zonder holle ruimtes. Op de planlocatie zijn geen geschikte bomen aanwezig. De volwassen bomen op het perceel en ten noorden van het perceel zijn langsgelopen op holtes. In geen van deze bomen zijn spleten, holen of loszittende stukken bast aangetroffen. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen op de planlocatie zijn uitgesloten. De 150 m2 die bebouwd wordt is zeker geen essentieel onderdeel van het foerageergebied. Het weiland maakt geen onderdeel uit van een vliegroute. Er zijn geen grote structuren aanwezig. De bomen noordelijk van het weiland zijn mogelijk wel onderdeel van een potentiële vliegroute en/ of migratieroute. Deze bomen blijven bij de werkzaamheden behouden.
Algemene zorgplicht
Om de risico’s op verstoring van beschermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten. Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent onder meer dat een initiatiefnemer zich tijdig op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen van het plan. Bij de uitvoering moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daaropvolgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met de broedtijd.
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden onverhoopt beschermde soorten worden aangetroffen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd en dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen. Er is dan overleg nodig met het bevoegd gezag
Het aspect natuur zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Volgens de Wet natuurbescherming moet worden uitgesloten dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Een verdere toename van de stikstofdepositie is alleen toegestaan met een vergunning Wet natuurbescherming (Wnb). Daarom dient voor nieuwe plannen en projecten onderzocht te worden of er sprake is van een significante depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden.
Het plangebied ligt buiten de Natura 2000-gebieden en op ruime afstand (3 km) tot deze gebieden. In december 2023 is er een stikstofberekening uitgevoerd (zie bijlage 4 van deze toelichting). Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000-gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.
Het aspect stikstof zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Bij de aspecten verkeer en parkeren gaat erom dat het plangebied goed bereikbaar is, er geen onveilige verkeerskundige situaties ontstaan en er voldoende parkeergelegenheid in het plangebied aanwezig is.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel De Hoeven 2 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling om een nieuwe woning te realiseren. De nieuwe woning trekt extra verkeer aan. Een vrijstaande woning heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Ontsluiting van het perceel vindt plaats via de in- en uitrit op de Middelste Hoeven. De bijdrage van het verkeer zal geen verkeersproblemen geven op de Middelste Hoeven.
Het parkeerkencijfer voor een vrijstaande woning (weinig stedelijk, rest bebouwde kom) is 2,3 parkeerplaats per woning. Er is ruimte voor twee parkeerplekken op eigen terrein. Het bezoekersaandeel van 0,3 pp komt in dit geval ten laste van de openbare ruimte. Aan de Middelste Hoeven (waar de toegang naar de woning komt) is daar voldoende ruimte voor, dit zorgt niet voor een onevenredige belasting/parkeerdruk van de Middelste Hoeven.
Afbeelding 12 Overzicht parkeersituatie
Het aspect verkeer en parkeren zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering en het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heerstende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer dient de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap Vallei en Veluwe toe te passen.
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel De Hoeven 2 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling om een nieuwe woning te realiseren. Het hemelwater wordt niet op de riolering geloosd, het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem van het plangebied. In de nieuwe situatie wordt de nieuw te bouwen woning voor vuilwater aangesloten op de riolering van de Middelste Hoeven.
De watertoets is medio april 2023 voor het plangebied uitgevoerd. Het resultaat hiervan is in bijlage 1 opgenomen. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Binnen het plangebied dient vanuit de gemeentelijke regelgeving een hemelwaterberging van 36 mm/m2 verhard (dak- en terrein)oppervlak aangebracht te worden, een eventuele overloop mag aangebracht worden naar het openbaar hemelwaterriool van de Romaterweg. De hemelwaterberging dient op particulier terrein gerealiseerd te worden. Bij verdere uitwerking van de plannen dient initiatiefnemer aan te geven hoe de benodigde bergingscapaciteit wordt gerealiseerd. Er is voldoende ruimte aanwezig op het perceel om hierin met infiltratiekratten of een wadi te voorzien.
Het aspect water zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofd transportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij eventuele graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect kabels en leidingen, nader onderzoek op het gebied van kabels en leidingen is daarom ook niet nodig.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
In dit geval wordt er één woning mogelijk gemaakt en is er dus sprake van een aangewezen bouwplan. De gemeenteraad moet daarom een exploitatieplan vaststellen, tenzij de kosten anderszins verzekerd zijn (artikel 6.12, lid 2 Wro).
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bestemmingsplan procedure en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het gebied zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer is vastgelegd dat de gemeentelijke kosten, die verband houden met de ruimtelijke procedure en mogelijke planschade, op de initiatiefnemer worden verhaald. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komt de volgende bestemming voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de BGT, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Bestemmingsomschrijving
Bij de bestemming Wonen is gekozen voor één bestemming Wonen inclusief de tuin en het erf. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Bouwregels
Binnen deze bestemming is op de kaart onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf, de aanduiding tuin. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan.
Het aantal woningen mag het bestaande aantal per bouwperceel niet overschrijden, danwel het aantal dat aangegeven is op de verbeelding. Voor het begrip bestaand wordt verwezen naar de begripsbepalingen waarin het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of een mogelijk afgegeven bouwvergunning bepalend is.
Daarnaast is zekerheid over instandhouding van de bestaande bomen geregeld via het opnemen van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan (artikel 3.2.1).
Bouwvlak
Er is gekozen voor een flexibele systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel het hoofdgebouw, de overige gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan. Feitelijk maakt het dus niet uit wat hier gebouwd wordt, mits het voldoet aan de maximale maatvoering. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maat van het hoofdgebouw is dan ook leidend bij de maatvoering van het bouwvlak.
Maatvoering bebouwing binnen bouwvlak
Het hele bouwvlak mag worden volgebouwd met het hoofdgebouw en overige gebouwen.
De bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal de op de kaart aangegeven hoogte bedragen. Mocht de bestaande goot- of bouwhoogte hoger zijn dan de aangegeven maat dan is deze toegestaan.
Voor erfafscheidingen binnen het bouwvlak bedraagt de hoogte maximaal 2 meter.
Erf
Op de met erf aangeduide gronden zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. Voor overkappingen geldt dat deze minimaal 1 meter achter de voorgevel moeten worden gebouwd. Het gaat hier vaak om carports. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen mits de bestaande hoogte niet meer is. Dit is een maat die veel voorkomt en voldoet aan de gemiddelde eisen en wensen van de burger. Ook wordt met deze maat voldoende onderscheid aangebracht tussen hoofdgebouw en overige gebouwen.
De oppervlakte overige gebouwen is begrensd. Deze oppervlaktemaat geldt alleen binnen de gronden met de aanduiding erf. Wat er aan overige gebouwen binnen het bouwvlak wordt gebouwd telt niet mee. Binnen de aanduiding erf mag maximaal 50 m² aan overige gebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag het bebouwingspercentage aan overige gebouwen van de gronden met de aanduiding erf de 50% niet overschrijden. Deze oppervlaktemaat aan overige gebouwen biedt - naast het toegestane oppervlak binnen het bouwvlak en de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen - de burger voldoende flexibiliteit om direct in hun behoefte te voorzien. Anderzijds blijft de open ruimte op het erf voldoende gewaarborgd. Voor erfafscheidingen binnen de aanduiding 'erf' bedraagt de hoogte maximaal 2 meter.
Tuin
Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen. Overkappingen zijn niet toegestaan. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'tuin' mag maximaal 1 meter bedragen.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Parkeren
In de regels is een regeling voor parkeren opgenomen. Indien op grond van bestemming ‘Wonen’ wordt gebouwd, dient voorzien te worden in de aanleg en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid. Daarbij moet voldaan worden aan de in de regels genoemde parkeernorm.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
In het mandaatbesluit Wro, horen en inspraak heeft de gemeenteraad van Voorst besloten dat het college van burgemeester en wethouders inspraak verleend indien het bestemmingsplan tot gevolg kan hebben dat de ruimtelijke structuur van de gemeente ingrijpend wordt gewijzigd. Voorliggend plan betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Daarom is er geen gelegenheid tot inspraak.
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
In 2022 heeft de initiatiefnemer de omwonenden van de Middelste Hoeven geinformeerd over de ontwikkeling van een vrijstaande woning op het perceel De Hoeven 2 in Twello. Tijdens dit gesprek hebben de omwonenden bezwaren tegen het plan kenbaar gemaakt, ook de gemeente is door deze omwonenden schriftelijk op de hoogte gebracht van deze bezwaren. In de maanden daarna zijn er door de gemeente stedenbouwkundige uitgangspunten opgesteld (waarbij indien mogelijk rekening is gehouden met de wensen van de initiatiefnemer en de bezwaren van de omwonenden). Op basis van deze uitgangspunten is de nieuwe woning stedenbouwkundig ingepast en kan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en van de omgeving gewaarborgd blijven.
Op dinsdag 23 mei 2023 zijn de omwonenden van de Middelste Hoeven, op het gemeentehuis, door de gemeente geinformeerd over deze ontwikkeling. In dit gesprek heeft de gemeente toelichting gegeven over het ontstaan van het besluit tot medewerking en over de stedenbouwkundige inpassing en ontwerp van de woning. Dit informele overleg heeft helaas niet geresulteerd in een positieve reactie van de omwonenden op het voorliggend plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.
Het Rijk
Gezien aard en omvang van het plan is geen sprake van directe rijksbelangen. Om die reden heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Provincie Gelderland
Het plan past binnen de afspraken uit de Woonagenda Cleantech Regio 2018 en vindt plaats binnen de bebouwde kom van Twello en daarmee ook binnen provinciaal beleid. Om die reden heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het provincie Gelderland.
Waterschap Vallei en Veluwe
Op grond van de digitale watertoets heeft waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies gegeven. Vanuit het Waterschap bestaan geen bezwaren tegen de plannen.
Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG)
Op 18 juli 2023 heeft de VNOG een schriftelijke reactie gegeven op het bestemmingsplan. Op basis van de aangeleverde stukken blijkt dat het voornemen past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Vanuit de VNOG bestaan geen bezwaren tegen de plannen. Het aanvullend advies van de VNOG is:
Het ontwerpbestemmingsplan 'De Hoeven 2 Twello' heeft vanaf 7 september 2023 voor een ieder zes weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode 8 zienswijzen ingediend. In bijlage 5 van deze toelichting 'Zienswijzenotitie Bestemmingsplan De Hoeven 2 Twello' zijn de binnengekomen zienswijzen besproken en voorzien van een beantwoording.Van de zienswijzen genummerd als 1.14 en 3.14 wordt voorgesteld deze te delen. Dit leidt tot een voorstel voor gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.Het gaat om de volgende wijziging aan de toelichting van het bestemmingsplan: