direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Molenstraat 33, Twello
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.171046-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Molenstraat 33, 33A en 33B in Twello heeft bij de gemeente Voorst een aanvraag ingediend om een nieuw bestemmingsplan. Initiatiefnemer heeft met het bestemmingsplan als doel dat het gehele pand gebruikt mag worden voor woondoeleinden.

Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan Twello Zuidwest en kent hierin twee bestemmingen. Het gedeelte van het pand met de huisnummeraanduiding 33A (voorheen nr. 31) heeft een woonbestemming. Het deel van het pand met de huisnummeraanduidingen 33 en 33B (voorheen nr. 33) hebben een gemengde bestemming.

Binnen de gemengde bestemming is geen aanduiding opgenomen voor een (bedrijfs)woning. Het bewonen van dit deel van het pand is zodoende op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Naast de enkelbestemmingen kent het perceel de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1. Het plangebied valt tevens binnen een gebied dat is aangeduid als Vrijwaringszone - molenbiotoop.

Om het gebruik van het gehele pand voor woondoeleinden mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.

1.2 Het plangebied

Het perceel is gesitueerd aan de Molenstraat 33 en 33B gelegen in het westen van de kern Twello. Onderstaande afbeeldingen laten de ligging en een luchtfoto van het plangebied zien. Kadastraal zijn de gronden bekend als Twello, sectie B, nummer 5963. Het plangebied heeft een oppervlakte van 592 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171046-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - ligging plangebied in Twello

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171046-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - luchtfoto perceel (omlijnd is het plangebied)

1.3 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is de bestemming Gemengd te wijzigen naar Wonen. Door het toekennen van een woonbestemming wordt het mogelijk om ook dit deel van het pand te gebruiken voor woondoeleinden.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Het pand is omstreeks 1900 gebouwd. Afbeelding 3 geeft het vooraanzicht van het pand weer. In de huidige situatie is het linkergedeelte van het pand (33A) in gebruik als woning. Dit gedeelte van het pand is in het huidige bestemmingsplan Twello Zuidwest bestemd voor woondoeleinden. Het rechtergedeelte van het pand (33 en 33B) is bestemd als gemengd. Binnen deze bestemming is bijvoorbeeld detailhandel (op de begane grond) en kantoren toegestaan. Een aanduiding voor een (bedrijfs)woning ontbreekt. Het bestemmingsplan laat bewoning van de gemengde bestemming niet toe. Op de bovenverdieping bevindt zich wel een zelfstandig appartement. Deze is vele jaren geleden ontstaan en valt onder het overgangsrecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171046-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - vooraanzicht (2018)

Gebruik

Van oudsher is het linkerdeel van het pand (33A) gebruikt voor woondoeleinden. Het rechterdeel was in gebruik als bakkerij en winkel waarbij in het achterste gedeelte (en later op de verdieping) werd gewoond. De bedrijfsmatige activiteiten in het pand zijn een aantal jaren geleden beëindigd. De toekomstige eigenaar wil het pand enkel voor bewoning gebruiken In het geldende bestemmingsplan is de woonfunctie binnen de gemengde bestemming niet toegestaan. Wel valt het zelfstandige appartement onder het overgangsrecht. Om het juridisch-planologisch op een goede manier te regelen wordt de gemengde bestemming omgezet naar een woonbestemming.

2.2 Toekomstige situatie

De toekomstige eigenaar wil het perceel terugbrengen naar de oude staat. Het bestaande woongedeelte (33A) blijft gehandhaafd. Het voormalige bedrijfsgedeelte wordt verbouwd en na de verbouwing ook in gebruik genomen voor woondoeleinden. De toekomstige eigenaar is daarnaast voornemens de glazen winkelpui te verwijderen en de gevel meer terug te brengen naar de oorspronkelijke staat wat de uitstraling van het pand ten goede komt.

2.3 Ruimtelijke afweging

Van oudsher is het deel van het pand met huisnummers 33 en 33B in gebruik geweest als woonwinkelhuis. Aan de straatzijde was de winkel van de bakkerij gevestigd. Daarachter bestond het woongedeelte van de toenmalige eigenaren. In het verleden hebben zij de woning met nummer 33A gekocht en zijn hier gaan wonen. De bakkerij is destijds verder naar achteren uitgebreid waarbij een zelfstandig appartement is gerealiseerd op de bovenverdieping.

Medewerking aan de bestemmingswijziging naar een woonbestemming is in dit specifieke geval mogelijk om de volgende redenen:

Geen toevoeging van een woning door de overgangssituatie

Ondanks dat er in het geldende bestemmingsplan geen woonfunctie is genoemd binnen de gemengde bestemming is er door het toekennen van een woonbestemming geen sprake van een toename van het aantal woningen. In het vorige bestemmingsplan Twello West (vastgesteld op 30 maart 1987) was het pand bestemd als eengezinshuizen met de mogelijkheid voor detailhandel op de begane grond (zie afbeeldingen 4 en 5). Planologisch gezien mocht op basis van dit bestemmingsplan de benedenverdieping worden verbouwd tot winkel, maar mocht ook de winkel worden verbouwd tot woonhuis. Later is op de bovenverdieping een zelfstandig appartement gerealiseerd. Er was dus al sprake van een woonfunctie binnen het pand.

Zoals hierboven toegelicht was in het vorige bestemmingsplan Twello West een woonfunctie binnen het pand mogelijk. Deze functie is abusievelijk niet in het geldende bestemmingsplan Twello Zuidwest overgenomen. Er is in dit specifieke geval sprake van een overgangssituatie. Artikel 38.2 van het bestemmingsplan Twello Zuidwest zegt het volgende over het overgangsrecht met betrekking tot het gebruik:

  • Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Het gebruik van het pand als woning al dan niet in combinatie met de winkelfunctie bestond ten tijde van het vorige bestemmingsplan. Ondanks dat deze aanduiding niet is overgenomen in het geldende bestemmingsplan is er dus sprake van gebruik dat valt onder het overgangsrecht omdat dit op basis van het vorige bestemmingsplan Twello West was toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171046-VS00_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171046-VS00_0005.png"

Afbeeldingen 4 en 5 - uitsnedes bestemmingsplan Twello West (vastgesteld 30 maart 1987).

Verbeteren van de ruimtelijke uitstraling

Een ander aspect waarom medewerking mogelijk is is het feit dat de nieuwe eigenaar de detonerende winkelpui gaat verwijderen. Het voormalige winkelgedeelte van het pand wordt grondig verbouwd waarbij de voorgevel weer zoveel mogelijk wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke staat.

Op basis van bovenstaande is medewerking aan de bestemmingswijziging naar wonen mogelijk. Er is sprake van een overgangsrechtelijke situatie waardoor de bestemmingswijziging geen gevolgen heeft voor het aantal woningen en er vindt een verbetering plaats van de ruimtelijke uitstraling van het pand.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden beknopt de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's, zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Dit beleid komt in het hoofdstuk 4 aan de orde, waar wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171046-VS00_0006.png"

Afbeelding 6 - schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling (functiewijziging naar Wonen), zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die gewaarborgd en verder ontwikkeld dienen te worden. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van de kern Twello. In dit specifieke geval gaat het om de functiewijziging van een gemengde bestemming naar een woonbestemming. Het gaat om een bestaand pand welke in het verleden is gebruikt voor zowel woondoeleinden als bedrijfsmatige doeleinden (bakkerij). Door de bestemmingswijziging is het mogelijk om ook dit deel van het pand (en perceel) te gebruiken voor woondoeleinden. De Omgevingsvisie Gelderland doet geen specifieke uitspraken over het wijzigen naar een woonbestemming.

Het plangebied ligt volgens de Omgevingsvisie Gelderland in een intrek gebied. In deze gebieden streeft de provincie Gelderland ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. In de omgevingsverordening (zie 3.3.2) zijn de regels die gelden voor dit gebied opgesteld. Doel van het bestemmingsplan is een wijziging van gebruik zodat ook dit deel van het pand gebruikt mag worden voor woondoeleinden. Het is niet strijdig met de uitgangspunten die gelden voor de intrekgebieden die worden genoemd in de Omgevingsvisie Gelderland.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. In dit specifieke geval gaat het enkel om een wijziging van de gemengde bestemming (deel van het pand) naar een woonbestemming met als doel het gehele pand in gebruik te mogen nemen voor woondoeleinden. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een afweging met de Gelderse ladder is om die reden niet aan de orde.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed. Van toepassing op het plangebied is de kaart Water en milieu (intrekgebied). De Omgevingsverordening stelt dat een intrekgebied in een bestemmingsplan geen bestemming mag krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. In dit geval wordt de huidige bestemming gewijzigd naar Wonen. Winning van fossiele energie is niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171046-VS00_0007.png"

Afbeelding 7 - uitsnede Omgevingsverordening Gelderland

Vanuit de Omgevingsverordening Gelderland worden geen bezwaren gezien voor de beoogde bestemmingswijziging. Het betreft geen bouwplan maar enkel een bestemmingswijziging zodat ook dit deel van het bestaande gebouw gebruikt mag worden voor woondoeleinden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2021 in werking) opgesteld. Met de nieuwe Omgevingswet moet een balans worden gevonden tussen enerzijds dynamiek en zekerheid anderzijds. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is namelijk aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een steeds grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen. De doelen worden uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Ruimtelijke Toekomstvisie. In de uitvoeringsagenda is gespecificeerd wat, met wie en op welke termijn de uitvoering plaatsvindt. De uitvoeringsagenda heeft, net zoals de samenleving, een dynamisch karakter. Beiden zijn continu onderhevig aan nieuwe ontwikkelingen en daarom wordt het document met enige regelmaat vernieuwd, aangevuld en geactualiseerd.

De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit.

Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomstbestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd.

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innovatie en recreatie
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

Het gaat in dit specifieke geval om een wijziging van de bestemming zodat het gehele pand gebruikt mag worden voor woondoeleinden. Op basis van een overgangsrechtelijke situatie is er geen sprake van een toevoeging van woningen. Het plan is niet in strijd met de uitgangspunten die benoemd zijn in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.

3.4.2 Woonvisie aantrekkelijk Voorst 2025

In de Woonvisie aantrekkelijk Voorst 2025 is de visie van de gemeente op het gebied van wonen voor de komende jaren verder uitgewerkt. In de woonvisie staan vier pijlers centraal:

  • Aantrekkelijke woongemeente. Hier zetten we onder meer in op het inspelen op veranderende woonbehoeften en het verbeteren van de leefbaarheid in onze gemeente;
  • Beschikbaarheid en betaalbaarheid. Vraag en aanbod van de sociale huurwoningen en bereikbare koopwoningen staat hier centraal;
  • kwaliteit van de woningvoorraad. Het gaat hier vooral om het verbeteren van de duurzaamheid van woningen in de gemeente;
  • Vergrijzing en wonen met zorg. De vergrijzing heeft gevolgen voor het wonen en de zorg. Langer zelfstandig wonen is het uitgangspunt.

Bij nieuwe ontwikkelingen ligt de focus op inbreiding in plaats van uitbreiding. Ook dient toevoeging van woningen in overeenstemming te zijn met regionale afspraken. Er is in dit specifieke geval geen sprake van een toevoeging van woningen. Door de bestemmingswijziging wordt het mogelijk om het gehele pand te gebruiken voor woondoeleinden. Het aantal toegestane woningen blijft daarmee gelijk. Zodoende is het plan niet in strijd met de uitgangspunten van de Woonvisie aantrekkelijk Voorst 2025.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden voor de uitvoerbaarheid van de aanvraag vanuit de aspecten milieu, archeologie, ecologie, verkeer en parkeren en water behandeld. Tenslotte wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

De planlocatie is onverdacht op bodemverontreiniging. Het gaat om de bestemmingswijziging van gemengd naar wonen om ook het rechterdeel van het pand te mogen gebruiken voor woondoeleinden. Bovendien vindt een groot deel van de verbouwingen inpandig plaats. Gezien de historie van het perceel en de aard en omvang van de verbouwingen zijn geen belemmeringen vanuit het bodemaspect gezien voor de bestemmingswijziging. Een (verkennend) bodemonderzoek is zodoende achterwege gelaten.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Om te beoordelen of het beoogde plan belemmerend is voor de nabij gesitueerde bedrijvigheid, wordt getoetst aan de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. De brochure geeft minimale (richt)afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.

Het perceel ligt aan de westkant van de kern Twello aan de Molenstraat. Aan weerszijden van de Molenstraat komen overwegend woonbestemmingen voor. Op ruim 50 meter afstand (zowel ten noorden als ten zuiden) komen andere bestemmingen (horeca en gemengd - 1) voor. De afstand tot deze milieubelastende functies is dusdanig groot dat een bestemmingswijziging naar wonen in het plangebied niet leidt tot belemmeringen voor deze bestemmingen. Bovendien liggen er in de bestaande situatie al woonbestemmingen dichterbij. De afstand ten opzichte van (eventuele) milieubelastende functies zorgt er daarnaast voor dat er binnen het plangebied een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.

Om bovenstaande redenen worden geen belemmeringen verwacht vanuit de milieuzonering ten aanzien van het plan om het gehele pand te bestemming als woonbestemming.

4.2.3 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

De Molenstraat is een drukke weg met een aanzienlijke verkeersintensiteit (circa 6.500 voertuigen per etmaal. Formeel gezien is de uitvoering van een akoestisch onderzoek voor het plangebied nodig. Dit om te beoordelen of het pand geschikt is voor de functie wonen. Echter wordt een deel van het pand al bewoond. Het gaat in dit geval om de functiewijziging van het winkelgedeelte naar wonen. Hiervoor wordt tevens de bestaande winkelpui verbouwd tot een gevel dat beter bij de woonfunctie past. Het is aannemelijk dat deze verbouwing tevens leidt tot een verbetering van de geluidwering. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is om deze reden niet als zinvol geacht.

In het latere bouwplan moet wel voldoende aandacht worden besteed aan een goede geluidwering van de voorgevel, waarbij hoogstwaarschijnlijk geen ventilatieroosters aan de wegzijde mogen worden aangebracht.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet
milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn
algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband
vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot
overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële
bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor
de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is
gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde
    grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten
    minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van
    een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas
overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd wordt dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171046-VS00_0008.png"

Afbeelding 8 - uitsnede Gelderse risicokaart

Voor de planlocatie zijn de provinciale weg N344 (Rijksstraatweg) en de spoorlijn Apeldoorn - Deventer van belang. Uit de risicokaart Gelderland blijkt dat de Rijksstraatweg geen risico's oplevert op het gebied van externe veiligheid. De intercitylijn Apeldoorn - Deventer ligt ten noorden van het plangebied op circa 200 meter afstand. Op deze trajecten bestaat altijd een risico op ongevallen. Gezien de afstand tot de spoorlijn en het feit dat er al meerdere woningen tussen het plangebied en de spoorlijn zijn gelegen vormt dit aspect geen problemen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Het perceel loopt daarnaast volgens de risicokaart een klein risico op overstromingen. Echter is de kans dat dit in een mensenleven plaatsvindt zeer gering. Dit aspect is niet van verdere invloed op het plan.

Conclusie is dan ook dat in de nabijheid van het projectgebied geen risicobronnen bronnen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plan. Voor de uitvoering van het plan vormt het aspect externe veiligheid om die reden geen belemmering.

4.3 Archeologie

Door het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voordat er bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt zowel voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen, als waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden voorkomen

Deze zorgplicht voor het archeologische erfgoed was tot voor kort vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Daarnaast heeft er in 2007 een nadere uitwerking plaatsgevonden in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Vanaf 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet, waarmee de Monumentenwet is vervallen. Een deel van deze wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven zij ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet in werking treedt. De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten blijft geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten. In 2017 heeft de gemeente Voorst de erfgoedverordening vastgesteld. Deze erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171046-VS00_0009.png"

Afbeelding 9 - uitsnede archeologische beleidskaart

Het perceel kent 2 verschillende archeologische waarden (zie afbeelding 9). De voorzijde van het perceel wordt aangemerkt als een zone met een hoge archeologische verwachting. Binnen dit gebied geldt een onderzoeksplicht als de bodemingreep groter is dan 250 m² én waarvan de ingreep dieper reikt dan 30 centimeter onder maaiveld. Voor de rest van het plangebied is geldt een lage archeologische verwachting. Hier geldt een onderzoeksplicht bij een ingreep groter dan 2.500 m² én die dieper reikt dan 30 centimeter.

Het plan voorziet in de functiewijziging van een deel het pand naar de bestemming wonen zodat het gehele pand gebruikt mag worden voor woondoeleinden. Vanwege de functiewijziging is geen inventariserend archeologisch onderzoek nodig. De toekomstige verbouwwerkzaamheden vinden voornamelijk inpandig plaats. Het is niet aannemelijk dat een eventuele ingreep in de grond een grotere oppervlakte betreft dan 250 m² of 2.500 m² (afhankelijk van de archeologische dubbelbestemming) waardoor een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming een drietal wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het doel van deze wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, decentralisatie van verantwoordelijkheden en een vereenvoudiging van regels. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming. De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Daarnaast dient te allen tijde voor alle planten en dieren de algemene zorgplicht in acht te worden genomen, die tijdens eventuele werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.

De planlocatie ligt niet binnen de invloedssfeer van een beschermd (natuur)gebied. Gezien de omgeving van het plangebied wordt de aanwezigheid van beschermde dier- en plantsensoorten niet groot geacht. Om deze reden is voor de vaststelling van het bestemmingsplan geen ecologisch onderzoek uitgevoerd.

4.5 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Op 24 januari 2019 is de digitale Watertoets van Waterschap Vallei en Veluwe ingevuld (zie Bijlage 1 De Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering van de bouwplannen zijn voor rekening van initiatiefnemer. Evenals de kosten voor eventuele planschade. Hiertoe is tussen de gemeente en initiatiefnemer een overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

5.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels
5.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

5.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan is één enkelbestemming opgenomen. Het gaat om de bestemming:

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik) en bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de BGT en DKK, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

Aanduidingsregels

In het plan is een molenbiotoop opgenomen. Het gaat om de biotoop van de Havekes Mölle.

Een molenbiotoop is de naamgeving voor de relatie van de molen ten opzichte van de omgeving waarin de molen staat. Voor een goede werking en het behoud van de molen is een goede molenbiotoop van groot belang. Enerzijds vanwege het behoud van de gebruiksmogelijkheden van de molen, anderzijds vormen molens een karakteristiek herkenningspunt in menig dorpsgezicht of landschap. En door de historische wisselwerking tussen molen en landschap is de molenbiotoop ook cultuurhistorisch van groot belang.

De molenbioptoop van de Havekes Mölle geeft het gebied aan waarin beperkingen gelden ten aanzien van de bouwhoogte bij nieuwbouw. In de planregels (artikel 6.1) is een formule opgenomen waarmee de bouwhoogte per locatie (tussen de 100m en 400m van de molen) kan worden bepaald.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Wonen

Bestemmingsomschrijving

Bij de bestemming Wonen is gekozen voor één bestemming Wonen inclusief de tuin en het erf. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Voor de bestemmingsregeling van woningen is gestreefd een zo flexibele en eenduidige regeling op te nemen die toepasbaar is op de meeste woningen in de hele gemeente. Hierbij wordt aangesloten bij de actuele wensen van de burger. Daarbij is vanzelfsprekend wel de nodige rechtszekerheid in ogenschouw genomen.

Beeldbepalende straten

Straten en wegen met een historisch karakter, met beeldbepalende en/of monumentale panden danwel een representatief karakter omdat er veel bewoners/ bezoekers dagelijks langskomen, hebben een beeldbepalende uitstraling. Deze uitstraling draagt in belangrijke mate bij aan de waardering van bewoners en bezoekers van het woon- en leefklimaat. Het is van belang die kwaliteit zo veel mogelijk te handhaven, dan wel waar mogelijk te vergroten. Dit wordt gedaan in de Welstandsnota, maar ook in de bestemmingsplannen binnen de gemeente Voorst. Het bestemmingsplan wordt daarbij ingezet om gewenste ontwikkelingen te stimuleren en ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.

De Molenstraat wordt gezien als dorpslint van Twello. Kenmerkend voor de dorpslinten is hun langgerekte en brede profiel, waar ondanks de grote variatie aan bebouwing, eenheid van uit gaat. De afwisseling tussen bebouwing en open ruimten is een kenmerkend onderdeel van de linten. Begeleidende beplanting zorgt voor nog meer ruimtelijke samenhang binnen het lint. Binnen de dorpslinten is, in vergelijking tot andere gebieden in Twello, sprake van een relatief grote menging van functies. De Molenstraat wordt getypeerd door gevarieerde plaatsing en bebouwing.

Om langs beeldbepalende straten de bestaande kwaliteit te handhaven, wordt gestreefd voortuinen en hoeken van straten zoveel mogelijk vrij te houden van bebouwing. Indien er sprake is van bestaande bebouwing, niet zijnde hoofdgebouwen, dan wordt deze opgenomen binnen de aanduiding erf. Anders wordt de voor- en zijtuin aangeduid als tuin.

Bouwregels

Binnen deze bestemming is op de verbeelding onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf en de aanduiding tuin. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan.

Het aantal woningen mag maximaal twee per bouwvlak bedragen. Dit aantal wordt expliciet aangegeven op de verbeelding.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een flexibele systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel het hoofdgebouw, de overige gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan. Feitelijk maakt het dus niet uit wat hier gebouwd wordt, mits het voldoet aan de maximale maatvoering. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maat van het hoofdgebouw is dan ook leidend bij de maatvoering van het bouwvlak.

Maatvoering bouwvlak

De diepte van het bouwvlak wordt bepaald door het type woning. Omdat het hier gaat om twee-aaneengebouwde woningen (waarvan één al een woonbestemming heeft en dus buiten het plandgebied valt) wordt een diepte van 12 meter gehanteerd. Deze dieptematen geven voldoende uitbreidingsruimte. Anderzijds wordt voorkomen dat aan de achterzijde het hoofdgebouw over een te grote diepte over twee lagen kan worden uitgebouwd en buren hier mogelijk last van ondervinden.

Maatvoering bebouwing binnen bouwvlak

Het hele bouwvlak mag worden volgebouwd met het hoofdgebouw en overige gebouwen. De breedte van het hoofdgebouw wordt geregeld door de maximale breedtemaat van het bouwvlak. De bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal de op de kaart aangegeven hoogte bedragen. Als de bestaande goot- en bouwhoogte hoger is dan de aangegeven maat dan is dit toegestaan.

Erf

De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de verbeelding aangeduid met de aanduiding erf. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. Voor overkappingen geldt dat deze minimaal 1 meter achter de voorgevel moeten worden gebouwd. Het gaat hier vaak om carports. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen mits de bestaande hoogte niet meer is. Dit is een maat die veel voorkomt en voldoet aan de gemiddelde eisen en wensen. Ook wordt met deze maat voldoende onderscheid aangebracht tussen hoofdgebouw en overige gebouwen. Om te voorkomen dat de (analoge) verbeelding onoverzichtelijk wordt is er voor gekozen de hoogteaanduiding voor overige gebouwen niet op de kaart op te nemen.

De oppervlakte overige gebouwen is begrensd. Deze oppervlaktemaat geldt alleen binnen de gronden met de aanduiding erf. Wat er aan overige gebouwen binnen het bouwvlak wordt gebouwd telt niet mee. Binnen de aanduiding erf mag maximaal 50 m² aan overige gebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag het bebouwingspercentage aan overige gebouwen van de gronden met de aanduiding erf de 50% niet overschrijden. Deze oppervlaktemaat aan overige gebouwen biedt - naast het toegestane oppervlak binnen het bouwvlak en de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen - voldoende flexibiliteit om direct in hun behoefte te voorzien. Anderzijds blijft de open ruimte op het erf voldoende gewaarborgd.

Tuin

Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.

Andere bouwwerken

Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin geldt een maximale hoogte van 1 meter en binnen het bouwvlak en erf maximaal 2 meter. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 8 meter hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en de oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag niet meer dan 20 m² bedragen.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in Bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

5.3.2 Waarde - Archeologie 1 & 2

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er een archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

5.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

5.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art.3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

5.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden. In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen en maken geen overschrijding van bouwvlakken mogelijk;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • 3. de sociale veiligheid;
  • 4. de verkeersveiligheid.
5.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

6.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.

6.2 Zienswijzen

Met ingang van 4 april 2019 heeft het ontwerpbestemmingsplan Molenstraat 33, Twello gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode was het voor een ieder mogelijk een zienswijze in te dienen en daarmee te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.