direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IJsbaanweg, Twello
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.171045-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel aan de IJsbaanweg 7 in Twello is van plan om de locatie te herontwikkelen voor woningbouw. Voor het huidige kantoorpand is het al een geruime tijd moeilijk om een passende invulling te vinden. Er is weinig behoefte aan kantoorfuncties. Daarbij voldoet het pand niet aan de eisen van deze tijd. Hergebruik van het pand is daarom niet aan de orde. In de nieuwe situatie verdwijnt de huidige bebouwing (het voormalige Univé-kantoor) en ontstaat er ruimte voor zeven levensloopbestendige patiowoningen. Daarbij wordt ook het buitenterrein opnieuw ingericht.

Deze voorgenomen ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan Twello-Noordoost. In dit bestemmingsplan is het perceel bestemd als Kantoor. Er is dan ook een nieuw bestemmingsplan nodig om het plan planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het dorp Twello. Het plangebied wordt grotendeels begrensd door de IJsbaanweg, aan oostzijde door de Badijkstraat. In afbeelding 1 wordt de ligging van het plangebied weergegeven. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente TLO00, sectie B, nummer 6717.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - Ligging plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0002.png"
Afbeelding 2 - Luchtfoto plangebied.

1.3 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het plan toegelicht. De uitvoerbaarheid van de plannen wordt beschreven in hoofdstuk 5. Een toelichting op de planregels is te vinden in hoofdstuk 6. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de doorlopen procedure van inspraak en overleg toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt ten oosten van het centrum van Twello en op een betrekkelijk korte afstand van het NS-station. De locatie en het centrum worden gescheiden door de H.W.Iordensweg. Deze straat geldt als een fysieke grens omdat het een drukke verkeersweg is waarop een snelheid van 50 km per uur is toegestaan. Aan de westelijke zijde van deze grens kent het centrumgebied een hoog voorzieningenniveau. Bij het gebied aan de oostelijke zijde van de weg komen verschillende functies voor. Dit gebied wordt gekenmerkt door maatschappelijke functies zoals zorg en onderwijs, maar daarnaast komen er ook veel woningen voor.

In de directe omgeving grenst de locatie aan de zuidzuide aan het complex van het Zone.college (voormalige AOC Oost), deze school . Aan de westzijde grenst de locatie aan het woonzorgcentrum Het Grotenhuis. Langs de noordwestrand van het plangebied loopt een fietspad dat op de Binnenweg uitkomt. Wat verder van de locatie afgelegen is het bosgebied 'Perlette' en het landgoed Hackfort Veenhuis.

Op het perceel is in het westelijk deel de bebouwing gesitueerd. De oostelijke zijde van het plangebied is ingericht als parkeervoorziening. De parkeervlakken die grenzen aan de IJsbaanweg hebben een overloopfunctie voor het Zone.college. Op het terrein is het aanwezige groen als een tuin ingericht. De randen van het plangebied worden gekenmerkt door een dichte bomenwand, waardoor het plangebied een groene uitstraling heeft. Ten noorden van het plangebied ligt een groenstrook die in eigendom is van de gemeente, deze wordt ook meegenomen in het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0003.png"
Afbeelding 3 - Vogelvlucht voormalig Univégebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - Vooraanzicht voormalig Univégebouw vanaf de IJsbaanweg (zuidzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - Zijaanzicht voormalig Univégebouw vanaf de IJsbaanweg (noordzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0006.png"

Afbeelding 6 - Achteraanzicht voormalig Univégebouw vanaf de Badijkstraat.

 

2.2 Cultuurhistorie

De naam Twello komt het eerst voor in een rekening van de Utrechtse St. Pietersproosdij in 1298. De eerste bewoners waren boeren die land kochten van de graaf van Gelre. Zij hadden kleine akkerbouw en veeteelt-boerderijtjes. Het historisch kaartmateriaal laat de historische situatie van het plangebied zien vanaf het begin van de 19e eeuw (zie afbeelding 7). Destijds lag vrijwel direct ten noordwesten van het plangebied het boerenerf Badijk (woonboerderij). Binnen het centraal-noordelijke deel van het plangebied stond waarschijnlijk een schuur/stal, welke behoorde tot het boerenerf Badijk. Verder was het plangebied merendeels in gebruik als akkerland. Verder ten noordwesten/noorden van het plangebied lag de voorloper van de Binnenweg.

Gedurende de 19e eeuw vonden er weinig veranderingen plaats, ook in de omgeving van het plangebied. Het centrale deel van het plangebied werd doorsneden door een zandweg die naar het erf Badijk liep. In 1911 was de schuur in het centraal-noordelijke deel van het plangebied niet meer aanwezig (gesloopt). Verder vindt er gedurende de eerste helft van de 20e eeuw een geleidelijke toename plaats van het aantal woonerven langs oude wegenpatroon. In de loop van de tweede helft van de 20e eeuw ontwikkeld zich de bebouwde kom van Twello. Rond begin jaren ’70 van de 20e eeuw zijn de huidige IJsbaanweg en Badijkstraat aangelegd langs de zuidoost- en zuidwestzijde van het plangebied, met hierlangs diverse nieuwbouw. Ook is in deze periode de bebouwing binnen het erf Badijk verwijderd, waarna het plangebied als het terrein ten noordwesten, noorden en noordoosten van het plangebied gebruikt werd als grasland/weiland. Het bestaande kantoorpand binnen het plangebied en de huidige inrichting dateert uit 1991. Langs de noordwest- en noordoostzijde van het plangebied zijn destijds smalle (ontsluitings)- wegen aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0007.png" Afbeelding 7 - Overzichtskaarten historie van het gebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Voor de locatie is de ambitie om zeven patiowoningen te realiseren in een groene setting. De doelstelling is om een aantrekkelijke groene én duurzame woonomgeving te creëren. Niet alleen de levensloopbestendige woningen zelf, maar ook de inrichting van de buitenruimte met aandacht voor het versterken van de biodiversiteit dragen hieraan bij. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het inrichtingsplan en het beeldkwaliteitsplan. Het inrichtinsplan en beeldkwaliteitsplan geeft de gewenste inrichting, beoogde sfeer en uitstraling van de bebouwing weer.

3.1 Inrichtingsplan

Het inrichtingsplan wordt te zijner tijd definitief opgesteld door de initiatiefnemer, de toekomstige bewoners en de gemeente. Het inrichtingsplan - zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan - geldt hierbij als richtlijn. In het plan worden zeven geschakelde patiowoningen rondom een besloten erf gesitueerd. Aan de zuidzijde is de entree voor auto's gesitueerd. Voetgangers en fietsers kunnen het erf ook vanaf de noordzijde betreden. Iedere patiowoning bestaat uit een woongedeelte, een patiotuin en een (half) overdekte carport.

De zuid-westzijde krijgt een open karakter van extensief gemaaid gras, solitaire bomen en landschappelijke plantenborders die rondom de patio's liggen. De patio's worden daarmee 'ingepakt' met plantenborders, wat tevens voor privacy van de toekomstige bewoners zorgt. Deze plantenborders bestaan uit verschillende vaste planten, die aantrekkelijk zijn voor vlinders en insecten en die het een kleurrijk geheel maken. De noord-oostzijde van het plangebied heeft meer besloten karakter, met een brede, wat hogere heesterzone tegen de bestaande kavels ten oosten van het plangebied aan. De plantenborder rondom de patio's loopt hier wel door en daar tussen is ruimte voor een informeel gemaaid pad.

Aan de noordzijde komen deze twee zijdes samen bij een wadi. Aan de noordzijde ligt in de huidige situatie een inrit. Deze inirit wordt verwijderd, er komen twee parkeerplaatsen voor terug om te voorzien in extra capaciteit voor de buurt. Een pad vanuit het erf sluit aan op het bestaande fietspad en maakt zo informele ommetjes mogelijk. Bankjes bieden de gelegenheid om even in het groen te zitten. Zo ontstaat een aantrekkelijke groene woonomgeving, met aandacht voor het versterken van biodiversiteit en waterberging. Bestaande bomen met een goede levensverwachting zijn daarbij ingepast. De patiowoningen zijn geclusterd op het erf. De verharding van het erf bevat groene elementen die de aaneengesloten verharding op een subtiele manier breken, zonder afbreuk te doen aan het erf. Parkeervakken zijn subtiel aangeduid. Grote verhoogde groenvakken met bomen versterken het groene karakter van het erf.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0008.png" pad.

Afbeelding 8 - Inrichtingsplan.

Beplanting en biodiversiteit

De keuze van de beplanting op het erf en in de buitenrand is gebaseerd op de bijdrage die het levert aan biodiversiteit. De soortkeuze is divers en bloemrijk, zodat het bijdraagt aan verschillende soorten zoals vlinders en insecten. Op het erf zijn bomen met een lichte kroon gewenst die niet teveel licht wegnemen bij de patiowoningen. Langs de IJsbaanweg worden twee nieuwe bomen aangeplant. De gewenste soort is dezelfde soort die al aanwezig is langs de IJsbaanweg (de Noorse esdoorn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0009.png"

Afbeelding 9 - Referentiebeelden beplanting.

3.2 Beeldkwaliteitsplan

Situering
De patiowoningen komen rondom een centrale pleinruimte te staan. De woningen hebben een sterke samenhang en een rustige natuurlijke uitstraling, waardoor de groene omgeving sterk naar voren komt. Zo ontstaat een bijzonder woonerf. Door de woningen speels aan elkaar te schakelen ontstaat een informeel karakter op het gezamenlijke erf.

Hoofdvorm
De patio's vormen één herkenbaar cluster; de herkenbare vormentaal van de woningen draagt hieraan bij. De woningen bestaan uit één bouwlaag, incidenteel is een tweede bouwlaag mogelijk. Om de herkenbaarheid van het cluster te versterken zijn de tuinen ommuurd. Deze muren zijn meeontworpen met de architectuur van de bebouwing. De woningen hebben strakke gevelopeningen en een plat dak of een lessenaarsdak. De entrees van woningen en raampartijen worden verbijzonderd door het toepassen van hout.

Kleur- en materiaalgebruik
De woningen kennen een terughoudend kleurgebruik met natuurlijke materialen. Het basismateriaal is baksteen in lichte aarde tinten (geel bruin tot warm bruin). Accenten zijn uitgevoerd in hout om de gevel te verbijzonderen en het natuurlijke karaker te versterken. Bij de patiomuren is braziliaans metselwerk passend voor diversiteit in de gevel. Op de dakvlakken zijn zonnepanelen mee ontworpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0010.png"

Afbeelding 10 - Impressie binnenterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0011.png"

Afbeelding 11 - Impressie buitenterrein (vanaf de noordzijde).

3.3 Overige planaspecten

Hoofdopzet
De verharding van het erf bestaat uit één vlak in hetzelfde materiaal, waarbij er gespeeld wordt met open (gras)verharding en verharde delen. Elke woningen heeft twee parkeerplaatsen op het erf. Er bevinden zich drie parkeerplaatsen voor bezoerkers op het erf.

Materialisatie verharding
De verharding bestaat uit straatstenen in een geelbruine of beige tint. Parkeervakken worden subtiel aangeduid, bijvoorbeeld door het gebruik van een klinker in een andere tint. De plantvakken worden omrand met verhoogde opsluitbanden in een tint die goed past bij de verharding. Het pad tussen de bebouwing en het fietspad bestaat uit halfverharding, bijvoorbeeld grind of een schelpenpad. Het pad ten oosten van de woningen is een gemaaid (gras)pad.

Regenwaterafvoer

Hemelwater wordt afgekoppeld en infiltreert op eigen terrein in de wadi. De wadi vangt het regenwater van de verharding en patio's op. De wadi heeft een maximale waterdiepte van 30 cm en taluds van minimaal 1:3.

Vuilcontainers

Langs de IJsbaanweg wordt ruimte gemaakt om vuilcontainers op te kunnen stellen. Per woning is er in de buurt van de entree naar de woning ruimte voor het stallen van vuilcontainers. Deze opstelplek wordt meeontworpen met het ontwerp van de woningen.

Maatvoering

Voetpaden in de groenzone hebben een breedte van 1,5 meter. De centrale rijstrook op het erf heeft een breedte van 6 meter. De toegang vanaf de IJsbaanweg heeft een breedte van 5 meter. Dubbele parkeerplaatsen (die zich niet onder het afdak van de patio bevinden) hebben een breedte van 4,5 meter en een diepte van 5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0012.png" Afbeelding 12 - Referentiebeelden overige aspecten.

Duurzaamheid en natuurinclusiviteit

Een duurzame en natuurinclusieve ontwikkeling is uitgangspunt, zowel voor de bebouwing als voor de openbare ruimte. De beplanting in de borders draagt in grote mate bij aan biodiversiteit door de bloemrijke beplanting die voor nectar voor verschillende insecten en vlinders zorgt. De wadi aan de noordzijde van het plangebied zorgt voor een natuurlijke infiltratie van het regenwater. Ook de wadi die onderhouden wordt d.m.v. ecologisch maaibeheer (bloemrijk grasland) draagt bij aan biodiversiteit. Bestaande bomen worden zoveel mogelijk behouden en in aanvulling hierop worden nieuwe bomen aangeplant, zodat wordt bijgedragen aan het microklimaat (schaduw en verkoeling). Dakvlakken worden benut voor de plaatsing van zonnepanelen. De benodigde verharding in de openbare ruimte wordt tot een minimum beperkt. Wandelpaden zijn halfverhard. Straatverlichting wordt geminimaliseerd (wel een veilig karakter) zodat de verstoring van de natuur minimaal is. De armaturen schijnen alleen naar beneden en niet naar de zij- of bovenkant. Gevels kunnen worden benut voor het plaatsen van nest- en verblijfskasten voor bijvoorbeeld vogels.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's zoals milieu, archeologie of water worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in hoofdstuk 5.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het
nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt
en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale
concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze
ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke
ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten
krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van
    Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.


Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder
gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze
nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke
ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter
kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen
relatie met één van de 13 nationale belangen.

4.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking wordt in de SVIR geïntroduceerd. Deze ladder is vanaf 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (weergegeven in afbeelding 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0013.png"

Afbeelding 13 - Ladder voor duurzame verstedelijking.

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de jurisprudentie (uitspraken van de Raad van State) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. 

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland

Het doel van de provincie Gelderland is om samen te werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. De natuur en het water hebben het landschap van Gelderland gevormd. Wereldwijde ontwikkelingen - zoals het energievraagstuk, de klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking en de toenemende mobiliteit - vragen om balans. De Gelderse leefomgeving is in omvang beperkt. Er moeten keuzes worden gemaakt. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie Gelderland wil hierbij in gesprek gaan en samen keuzes maken over de vraagstukken die voorliggen en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. Hierbij wordt gezocht naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden.

Gezond en veilig

Dit is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend

Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0014.png"

Afbeelding 14 - Overzicht Omgevingsvisie Gelderland.

De provincie Gelderland gaat hierbij uit van het toevoegen van waarde door vanuit een brede blik te focussen. Vertrekkend vanuit de unieke kwaliteiten van de Gelderse streken en steeds weer verschillende belangen en bovenregionale mogelijkheden afwegen. De focus ligt op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van 7 onderwerpen wordt hier richting aan gegeven:

  • Energietransitie
  • Klimaatadaptatie
  • Circulaire economie
  • Biodiversiteit
  • Bereikbaarheid
  • Economisch vestigingsklimaat
  • Woon- en leefklimaat

Voor de woningbouwontwikkeling aan de IJsbaanweg zijn verschillende thema's van toepassing. In dit stuk wordt ingezoomd op de volgende thema's:

Bereikbaarheid

Het uitgangspunt van de provincie Gelderland is een veilige en vlotte doorstroming in het mobiliteitsnetwerk, bijvoorbeeld voor auto's, openbaar vervoer, (snel)fietsen, voet- en wandelpaden. Hierbij wordt ingezet op dat mensen elkaar kunnen blijven bereiken en ontmoeten. Het stimuleren van alternatieve manieren van vervoer is de focus, in het bijzonder de fiets. Ontwikkelingen vragen om een brede blik en een samenhangende aanpak tussen mobiliteit en de inrichting van woonwijken, bedrijventerreinen, voorzieningen (zoals laadpalen en internet) en vervoerssystemen.

Biodiversiteit

De provincie Gelderland streeft robuuste verbindingen na. Een netwerk van verbindingen langs rivieren, uiterwaarden en kleine watergangen in het Gelderse natuurnetwerk en andere waardevolle landschappen en gebieden. Er wordt potentie gezien in de bebouwde omgeving in woonwijken (natuurinclusief). Om hiermee de variatie in planten- en diersoorten weer te laten groeien. Maar ook de positieve effecten die ontstaan in het kader van klimaatadaptatie.

Woon- en leefklimaat

Het uitgangspunt van de provincie Gelderland is een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Hierbij luidt de ambitie van de provincie Gelderland om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben dat past bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende duurzame woning. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. De provincie gaat hierbij voor een concentratie van bebouwing, tenzij er geen andere goede maatregelen zijn. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas, de woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Het onderliggende woningbouwplan past binnen de uitgangspunten zoals die verwoord zijn in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Er wordt ingespeeld op een woningtype en woonmilieu dat bijdraagt aan de diversiteit aan woningen. Duurzaamheid is een uitgangspunt bij de uitwerking van de plannen. In de openbare ruimte wordt met verschillende plantsoorten gewerkt, om zo ook de biodiversiteit op de locaties te vergroten. Daarnaast worden klimaatadaptieve maatregelen getroffen, waaronder de aanleg van een wadi voor bij extreme neerslag.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven, welke ervoor moeten zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. De omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.

Voor nieuwe woonlocaties stelt de Omgevingsverordening Gelderland (artikel 2.1) dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in de regionale woonagenda. De onderliggende woningbouwontwikkeling is meegenomen in de woningbouwprogrammering. Hiermee past het initiatief binnen de regionale woonagenda.

Daarnaast kent de verordening verschillende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.

De locatie is aangeduid als 'intrekgebied'. Gebieden met deze aanduiding mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Daarnaast gelden er beperkingen voor vestiging van glastuinbouwbedrijven. Van dergelijke ontwikkelingen is met het plan geen sprake.

Geconcludeerd wordt dat het initatief past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in het Streekplan.

De regionale visie zet vooral in op verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied. Enerzijds wordt een deel van het woningbouwprogramma gerealiseerd in de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, maar tevens wordt een deel gerealiseerd in de bestaande dorpen en kernen. Daarbij gaat het om herontwikkeling, om afronding van bestaande bebouwingstructuren en om een intensivering van centrumdorpse woonmilieus. Hiernaast zijn (beperkt) ook specifieke dorpse uitbreidingen mogelijk om het inwonertal in sommige dorpen op peil te houden.

Voor de gemeente Voorst is de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen in de gemeente van belang. Een programma dat de lokale behoefte te boven kan gaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de dorpen en aan het vergroten van het woonmilieu 'landelijk en dorps wonen'. De herontwikkeling van de locatie is vooral aan te merken als een intensivering van een centrumdorps woonmilieu en past daarmee binnen regionaal beleid.

4.4.2 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De gemeente Voorst maakt deel uit van de Cleantech Regio waarbinnen de samenwerkende gemeenten op regionaal niveau afspraken maken. Dit gebeurt onder meer op het gebied van woningbouw in de regionale woonagenda. In deze regionale woonagenda is de woningbehoefte voor de regio in de periode 2018-2027 uiteengezet. Hierin is per gemeente een bandbreedte opgenomen tussen de behoefte op basis van de huishoudensgroei en een waarbij ook het theoretische woningtekort wordt ingelopen. De bandbreedte voor de gemeente Voorst ligt daarbij tussen 775 en 975 woningen. Voor de realisatie van die laatste, hogere behoefte is het noodzakelijk om te sturen op de gewenste kwaliteit van het aanbod. Die aantallen zijn namelijk alleen realistisch als vraag en aanbod goed op elkaar aansluiten.

Naast de kwantitatieve afspraken, zijn in regionaal verband ook kwalitatieve afspraken gemaakt. Het behouden en versterken van de woonkwaliteit speelt een belangrijke rol in de regionale woonagenda. Om vanuit de gezamenlijke ambitie op kwalitatieve groei t esturen zijn richtinggevende principes ontwikkeld voor het lokaal beoordelen van woningbouwplannen. Het gaat daarbij om drie speerpunten:

  • Woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • Woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • De programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.

In het onderstaande schema zijn deze speerpunten nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0015.png"

Afbeelding 15 - Speerpunten regionale woonagenda

Het voorliggende plan gaat over de herontwikkeling van een bestaande locatie nabij het centrum van Twello. Gezien de centrale ligging is het centrumgebied geschikt voor kleinschalig en/of levensloopbestendig wonen. Gezien de directe omgeving ligt voor de locatie aan de IJsbaanweg 7 levensloopbestendige woningen voor de hand. Daarbij is er in Twello behoefte aan woningen in het dure segment. Hiermee wordt doorstroming op de woningmarkt beoogd. Met het plan wordt ingestoken op een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit, zowel in architectuur als inrichting van het openbaar gebied. Bij uitwerking van de plannen wordt veel aandacht geschonken aan duurzaamheidsambities. De ontwikkeling is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en valt binnen de kwantitatieve afspraken. Het plan past dan ook binnen de kaders van de Woonagenda Cleantech Regio 2018.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit,Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.

De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomstbestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innovatie en recreatie;
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

Uitgangspunten die bij nieuwe woningbouwontwikkelingen gelden, zijn onder meer bouwen naar behoefte, gericht op kwaliteit en (in)passend in de omgeving. Met onderliggend plan wordt ingespeeld op een kwalitatief hoog aanbod van levensloopbestendige woningen. In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt daarbij gestreefd naar vergroting van het woningbestand door inbreiding in de bestaande kernen. Geconclueerd wordt dat het plan past binnen deze uitgangspunten.

4.5.2 Woonvisie Aantrekkelijk Voorst 2025

In de in 2017 vastgestelde Woonvisie 'Aantrekkelijk Voorst 2025' is de gemeentelijke visie gegeven op het wonen in de gemeente Voorst. De gemeente Voorst is een aantrekkelijke plek om te wonen, gelegen in de groene zone tussen de steden Deventer, Zutphen en Apeldoorn. De gemeente is goed bereikbaar en heeft een goed voorzieningenniveau. Van belang is dit zo te behouden en dit te versterken. De vraag naar woningen neemt toe, waarbij jaarlijks circa 80 woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De meeste van deze woningen maken onderdeel uit van bestaande plannen. Het gros hiervan richt zich op Twello, omdat hier de vraag het grootst is.

Om de gemeente Voorst aantrekkelijk te houden kent de Woonvisie vier pijlers van woonbeleid die richtinggevend zijn voor het gemeentelijke woonbeleid tot 2025. Het gaat om de volgende vier pijlers:

  • 1. Aantrekkelijke woongemeente. Bij nieuwbouw vindt kwalitatieve sturing plaats waarbij gebouwd wordt voor de behoefte van nu, maar ook voor langere termijn. Hierbij wordt ingezet op een divers woningaanbod dat aansluit bij woonwensen van verschillende doelgroepen. Leefbaarheid wordt gestimuleerd;
  • 2. Beschikbaarheid en betaalbaarheid. Voor lagere en middeninkomens moet de woonvraag bediend worden, door te zorgen voor voldoende aanbod sociale huurwoningen en bereikbare koopwoningen;
  • 3. Kwaliteit van de woningvoorraad. Deze pijler richt zich vooral op het verbeteren van de duurzaamheid van de woningen in de gemeente.
  • 4. Vergrijzing en wonen met zorg. De vergrijzing heeft gevolgen voor het wonen en de zorg. Langer zelfstandig wonen is het uitgangspunt. Zowel bij nieuwbouw als het aanpassen van bestaande bouw is het van belang hierin te faciliteren.

Elk van de pijlers kent verschillende speerpunten. In Afbeelding 16 is een overzicht van de verschillende pijlers en speerpunten schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171045-VS00_0016.png"

Afbeelding 16 - Pijlers en speerpunten van de Woonvisie.

Aantrekkelijke woongemeente Voorst

Het plan voorziet in de behoefte aan duurdere en levensloopbestendige woningen in Twello. Het gaat hierbij om een kleinschalig initiatief, met een woonvorm (patiowoning) die weinig voorkomt in de gemeente Voorst. Bij de uitwerking van het plan wordt daarbij naast architectonische kwaliteit ook veel aandacht besteed aan de kwaliteit van inrichting van de openbare ruimte en daarmee de verblijfskwaliteit. Conform uitgangspunten van de visie vindt dit alles plaats door (her)ontwikkeling van locaties in de kern.

Betaalbaarheid en beschikbaarheid

De 7 patiowoningen voorzien in de behoefte van levensloopbestendige woningen in het dure segment. Dergelijke woonvoorzieningen komen maar beperkt voor in Twello en de gemeente Voorst. Het initiatief voorziet hiermee in een behoefte, waarmee doorstroming op de woningmarkt ontstaat waardoor met name gezinswoningen vrij komen.

Kwaliteit van de woningvoorraad

De visie zet vooral in op verduurzamen van de bestaande woningvoorraad, maar uiteraard ook bij nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunten hiervoor zijn vastgelegd in de nota Duurzaamheid en het daarbij behorende Addemdum Duurzaamheid. Ook gaat duurzaamheid over kwaliteit van de woonomgeving, waarin mensen gezond, veilig en prettig kunnen wonen en een woningvoorraad die lang meegaat en snel is aan te passen aan de woonwensen van bewoners. In onderliggend plan wordt hieraan bijgedragen.

Vergrijzing en wonen met zorg

Zoals hiervoor aangegeven worden in de herontwikkeling voorzien in 7 levensloopbestendige patiowoningen. Hiermee wordt een aandeel geleverd aan een geschikt woningaanbod voor vitale ouderen. Daarbij speelt mee dat de locatie nabij het centrum van Twello ligt, op relatief korte afstand van de (zorg)voorzieningen en daarmee aantrekkelijk is voor deze doelgroep.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's water, ecologie, archeologie, verkeer en parkeren, de mer-beoordeling en de economische uitvoerbaarheid van het plan.

5.2 Milieu

5.2.1 Geluid

In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek noodzakelijk naar de geluidbelasting vanwege rail- en wegverkeerslawaai. Zie Bijlage 2.

Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De hoogste geluidbelasting vanwege de IJsbaanweg bedraagt 51 dB en is daarmee hoger dan de (gehanteerde) ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, maar lager dan de maximaal te ontheffen geluidsbelasting. Er is sprake van geluidluwe gevels.
  • Onderzoek naar bron- en overdrachtsmaatregelen wijst uit dat deze niet voldoende soelaas bieden, financieel niet doelmatig zijn en verkeerskundig niet mogelijk zijn. Er dienen derhalve maatregelen aan de ontvanger zijde te worden getroffen. Een hogere grenswaarde aanvraag is niet van toepassing daar dit een, volgens de Wgh, niet gezoneerde 30 km/uur weg betreft.
  • De geluidbelasting vanwege de spoorweg bedraagt maximaal 47 dB. Dit is lager dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB. Er wordt voldaan aan de Wgh.
  • De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting wordt als gevolg van de gezoneerde wegen Binnenweg, Zevenhuizenseweg en de H.W. Iordensweg niet overschreden. Er wordt voldaan aan de Wgh.
  • De (gehanteerde) ten hoogste toelaatbare geluidbelasting wordt als gevolg van de 30 km/uur wegen Badijkstraat, Ijsbaandwarsweg en Meester Zwiersweg niet overschreden. Er wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
  • Op basis van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting van alle getoetste geluidbronnen inzichtelijk gemaakt op basis van de methode van Miedema. De binnenwaarde mag maximaal 33 dB bedragen om zodoende een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. De minimaal benodigde gevelreductie is, volledigheidshalve, per waarneempunt in tabel 6 inzichtelijk gemaakt. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek, horende bij de Omgevingsvergunning voor het bouwen, dient te worden aangetoond dat de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 wordt gewaarborgd.
5.2.2 Luchtkwaliteit

Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en inwoners beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Bijlage 3A van de Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen nieuwe woningbouwlocaties in ieder geval NIBM bijdragen. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (voorschrift 3A.2) luidt:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Situatie woningsbouwlocatie

Gelet op de aard en omvang van dit project (7 woningen) kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. De locaties liggen niet in de nabijheid van rijkswegen of provinciale wegen. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

5.2.3 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Conclusie

Uit Bijlage 4 blijkt dat de ontwikkellocatie niet binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) en/of plasbrandaandachtsgebied van een risicobron ligt. Wel ligt de ontwikkellocatie binnen het invloedsgebied van één risicobron. Het gaat om de volgende risicobron:

  • Basisnetroute 30 - traject ‘Apeldoorn - Deventer West’;
  • Basisnetroute 30 - traject ‘Deventer - Deventer Oost’

De ontwikkellocatie bevindt zich buiten de meest relevante zone van het groepsrisico (200 meter zone). Conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) betekent dit dat het groepsrisico voor de risicobron beperkt dient te worden verantwoord. Er moet worden ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Het is hierbij van belang dat het gaat om een bestaande spoorweg en de ontwikkeling gaat om een inbreidingslocatie binnen een bestaand (stedelijk) gebied. De omgeving wordt dan ook al gekenmerkt door kwetsbare objecten. De bereikbaarheid van dit gebied is op orde. Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang.

De zeven levensloopbestendige patiowoningen richten op de doelgroep van een vitale oudere. De zelfredzaamheid van deze groep is meer dan voldoende. Zeker in vergelijking met het naastgelegen verzorgingstehuis. Naast binnen schuilen moeten vluchtroutes personen direct van de calamiteit kunnen wegleiden. Daar is sprake van bij onderliggend plan.

Tot slot is bij het huidige bestemmingsplan op 16 november 2012 (Notitie toetsing Externe Veiligheid met kenmerk DOS-2012-525989) een afweging gemaakt welke externe veiligheidsconsequenties er voortvloeien. Hierin zijn de binnen en nabij het gebied gelegen risicobronnen beoordeeld. Destijds is beoordeeld dat het groepsrisico ten gevolge van de risicobronnen binnen het plangebied nergens de oriëntatiewaarde overschrijdt. In de huidige situatie is al sprake van een beperkt kwetsbaar object (kantoor, kleiner dan 1.500 m2).

Om bovenstaande redenen is beoordeeld dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Er wordt geconcludeerd dat de externe veiligheid geen consequenties heeft op onderliggend plan.

5.2.4 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanwijziging moet op basis van artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Het uitgangspunt is dat een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico mag opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet.

Onderzoek

In opdracht van de initiatiefnemer heeft Boluwa Eco Systems BV een verkennend bodemonderzoek verricht naar eventuele aanwezigheid van verontreiniging van de grond en grondwater van een gedeelte van een locatie aan de IJsbaanweg 7 te Twello (zie Bijlage 5).

Conclusies

Uit de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat:

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

  • In de bovengrond van MM1 zijn licht verhoogde gehalten PCB (som7), zink, lood en PAK (10-VROM) aangetoond.
  • Het aangetroffen licht verhoogde gehalten PCB (som7), zink en lood zijn op basis van de bekende gegevens niet exact te verklaren. Het licht verhoogde gehalte PAK (10-VROM) kan te maken hebben met menselijke activiteiten op de locatie. De gemeten waarden zijn niet ongewoon voor plaatsen waar mensen wonen en/ of werken.
  • In de bovengrond van MM2 zijn licht verhoogde gehalten zink en PAK (10-VROM) aangetoond. Het aangetroffen licht verhoogde gehalte zink is op basis van de thans bekende gegevens niet exact te verklaren. Het licht verhoogde gehalte PAK (10-VROM) kan te maken hebben met menselijke activiteiten op de locatie. De gemeten waarden zijn niet ongewoon voor plaatsen waar mensen wonen en/ of werken.
  • In de bovengrond van MM3 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
  • In de ondergrond van MM4 is een licht verhoogd gehalte minerale olie en een matig verhoogd gehalte PAK (10-VROM) aangetoond. Wat de oorzaak is van de aangetroffen gehalten in de ondergrond is op basis van de huidige gegevens niet exact te verklaren.
  • In het grondwater van de peilbuis B01-1-1 is een licht verhoogd gehalte barium aangetoond. Het aangetroffen licht verhoogde gehalte barium is waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. Zware metalen kunnen van nature in de ondergrond aanwezig zijn. In de loop der jaren zijn deze metalen uitgespoeld naar het grondwater. Wat de oorzaak is van het licht verhoogde gehalte naftaleen is op basis van de thans bekende gegevens niet exact te verklaren.

Verkennend bodemonderzoek Asbest NEN5707

  • Zintuigelijk is op zowel het maaiveld van het te onderzoeken terrein als in de proefgaten geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
  • Analytisch is in het grondmengmonster MM1A een gewogen gehalte asbest van 22 mg/kg.ds. aangetoond. In het grondmengmonster MM2A wordt analytisch een gewogen gehalte asbest van 7,4 mg/kg.ds. aangetoond. Bovenstaande gehalten bevinden zich onder de vastgestelde norm van 100 mg/kg ds. en de vastgestelde norm voor nader onderzoek van ½ x 100mg/kg ds. Daarom is er geen sprake van een verontreiniging met asbest.

Eindconclusie

De resultaten verzetten zich niet tegen een planologische wijziging van het perceel. Wel tonen de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek milieuhygiënische belemmeringen voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning om de woningen te kunnen bouwen. Voordat de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, is het dan ook noodzakelijk om de volgende aanbeveling uit te voeren.

De aanbeveling richt zich op het verkennend bodemonderzoek NEN 5740. Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2013 (gedateerd van 1 juli 2013) dient op de betreffende locatie een nader onderzoek plaats te vinden aangezien het gehalte PAK (10-VROM) in het mengmonster van de ondergrond van MM4 zich boven het gemiddelde van 1/2{S+I} bevindt. In eerste instantie dient een uitsplitsing van het betreffende mengmonster plaats te vinden. De nog in het laboratorium aanwezige grondmonsters kunnen hiervoor gebruikt worden en separaat op de parameter PAK (10-VROM) onderzocht worden. Eventueel vrijkomende grond mag niet zondermeer worden afgevoerd of elders worden toegepast.

5.2.5 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Uit het onderzoek van SAB Adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling (zie Bijlage 1) blijkt dat niet kan worden voldaan aan de benodigde richtafstanden voor het aspect geluid vanuit de bestemming Maatschappelijk die geldt voor het Zone.college. Omdat het parkeerterrein, de fietsenstalling en entree (voor leerlingen) van de school zich aan de Meester Zwiersweg bevinden, is eventuele geluidhinder in het plangebied zeer beperkt. Het schoolplein bevindt zich bovendien aan de achterzijde van het schoolgebouw, op ruim 75 meter afstand van het plangebied. Het gedeelte van het schoolterrein dat is gelegen aan de IJsbaanweg is in gebruik als (moest)tuin, waar leerlingen les krijgen. Aangenomen mag worden dat daarbij uitsluitend sprake is van gedempt stemgeluid, dat al snel zal opgaan in het omgevingsgeluid. Bovendien werken kinderen daar onder toezicht van een docent, die hen eventueel op ongewenst (hinderveroorzakend) gedrag kan aanspreken. Gelet op het voorgaande wordt het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai op voorhand niet noodzakelijk geacht. Een goed woon- en leefklimaat is voldoende gewaarborgd.

Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat niet voor alle omliggende functies aan de indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure wordt voldaan, maar dat gelet op de feitelijke aanwezige situatie een goed woon- en leefklimaat voldoende is gewaarborgd. De kans op eventuele geluidhinder van omliggende functies is zeer beperkt, waardoor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai niet zinvol wordt geacht. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.2.6 Stikstof

Ten behoeve van de realisatie en het gebruik van de beoogde ontwikkeling dient de stikstofuitstoot inzichtelijk gemaakt te worden. Op verzoek van de initatiefnemer heeft SAB Adviseurs de stikstofuitstoot berekend (zie Bijlage 3).

In Natura 2000-gebieden zijn habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor de verzurende en vermestende werking van stikstofdepositie. Om in het kader van een mogelijke vergunningaanvraag Wet natuurbescherming te onderzoeken wat de stikstofdepositie is tijdens de bouw- en gebruiksfase is een berekening benodigd. Gekozen is voor het programma Aerius Calculator 2019A (versie 14 januari 2020). Dit rapport is een uitwerking van dit onderzoek naar de stikstofdepositie als gevolg van onderhavig plan.

Uit de uitgevoerde berekeningen blijken dat zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase de gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming benodigd.

5.3 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Het plangebied valt onder het Waterschap Vallei en Veluwe.

De toets is op 22 december 2020 uitgevoerd (zie Bijlage 9). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivering is dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Het waterschap geeft wel enkele algemene aandachtspunten voor de beoogde ontwikkeling. Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Daarnaast adviseert het waterschap om grondwateroverlast te voorkomen door boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand te ontwerpen. Ten slotte benadrukt het waterschap de verontreiniging van afstromend hemelwater te voorkomen door middel van hun beslisboom (toegepaste (bouw)materialen).

5.4 Ecologie

In Nederland is de wetgeving omtrent de bescherming van natuurwaarden gesplitst in soortbescherming en gebiedsbescherming. De bescherming was voorheen geregeld in respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Voor houtopstanden gold de Boswet. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden die de bovenstaande wetten vervangt. Wat betreft gebiedsbescherming is er weinig veranderd. Op het gebied van soortenbescherming hebben zich diverse wijzigingen voorgedaan. Zo zijn veel planten en vissen onder de nieuwe wet niet meer beschermd, terwijl een aantal zeldzame dagvlinders en libellen juist zijn toegevoegd. Verder is het bevoegd gezag in de meeste gevallen GS van de provincie, waar dat eerder de RVO was. De provincies hebben meer zeggenschap over het beleid, wat zich vooral uit in het feit dat er verschillen zijn in de vrijstellingslijsten van soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting of bestendig beheer en onderhoud vrijstelling geld.

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming was voorheen opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en heeft de bescherming en instandhouding van natuurgebieden in Nederland als doel. Daartoe zijn gebieden aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn (VR-gebieden), Habitatrichtlijn (HR-gebieden) en het Verdrag van Ramsar (Wetlands). Beschermde Natuurmonumenten vervallen onder de Wet Natuurbescherming omdat deze vrijwel geheel samenvallen met Natura 2000-gebieden. De VR- en HR-gebieden worden samengevat onder de noemer Natura 2000.

Daarnaast wordt het Natuurnetwerk Nederland (NNN) onderscheiden. De NNN komt voort uit het herdefiniëren van de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS) door de provincies. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Binnen de zone ondernemen met natuur en water is ruimte voor ontwikkeling maar dient hierbij een aantoonbare bijdrage te worden geleverd aan de ontwikkelingsdoelen.

Soortbescherming

Onder de Wet natuurbescherming zijn verschillende beschermingsregimes te onderscheiden: soorten van de Vogelrichtlijn (VR), soorten van de Habitatrichtlijn (HR) en overige beschermde soorten genoemd in bijlage A behorend bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. Daarnaast hebben provincies de vrijheid om voor bepaalde soorten uit de laatste categorie vrijstelling te verlenen bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en bestendig beheer en onderhoud.

Onderzoek

Ruimte voor Advies heeft names de initiatiefnemer op 2 juni 2020 een quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd (zie Bijlage 7).

Conclusies

De ingreep is getoetst aan de Wet natuurbescherming, onderdelen ‘soortenbescherming’ en ‘gebiedsbescherming’. Er is geen sprake van het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom groter dan 1.000 m2 of rijbeplantingen van meer dan 20 bomen waardoor toetsing van het onderdeel ‘houtopstanden’ van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is. Voor het onderzoek voldoet in eerste instantie een ‘quickscan’: een kort onderzoek op basis van een beknopt bronnenonderzoek en een veldbezoek, waarbij een deskundige een inschatting maakt van de mogelijke aanwezigheid van beschermde flora en fauna.

Vleermuizen

  • Het te slopen pand is geschikt voor gebouwbewonende vleermuizen (met name gewone en ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, openingen waarschijnlijk te klein voor laatvlieger). Sloop van de bebouwing leidt mogelijk tot een overtreding van artikel 3.5 lid 2 (opzettelijk verstoren) en lid 4 (beschadigen of vernielen van jaarrond beschermde voortplantingsplaatsen of rustplaatsen). Nader onderzoek is noodzakelijk om vast te stellen of vleermuizen daadwerkelijk gebruik maken van het gebouw.
  • De nieuwbouw biedt kansen voor vleermuizen door het realiseren van voorzieningen die kunnen dienen als verblijfplaats.
  • Tijdens de werkzaamheden kan enige mate van verstoring voorkomen door het gebruik van verlichting. De kans op verstoring van de vliegroutes en foerageergebied treedt alleen op in de schemering en nachtelijke uren. Is het werken in de avond- en vroege morgenuren onvermijdelijk, dan zijn maatregelen met betrekking tot verlichting vereist. Dit kan door het gebruik van amberkleurige verlichting en afschermende armaturen en het beperken van de verlichtingshoogte tot maximaal 3 meter. In de periode december -maart zijn vleermuizen niet actief en zijn deze maatregelen niet nodig.

Voor de sloop van het huidige pand is nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk. Mocht dit onderzoek aantonen dat sloop leidt tot negatieve gevolgen voor deze soort dan moet er een compensatieplan worden gemaakt en ontheffing worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (de provincie Gelderand). Daarnaast is het van belang om mogelijk verstorende werkzaamheden voor broedvogels buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) uit te voeren of tijdig preventieve maatregelen te nemen om vestiging van broedgevallen te voorkomen.

Nader onderzoek vleermuizen

De initiatiefnemer heeft een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd, om aan te tonen of de sloop van het huidige pand op de locatie leidt tot negatieve gevolgen voor deze soort (zie Bijlage 8). In de rapportage wordt geconcludeerd dat in het te slopen pand geen verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden. Het pand wordt niet gebruikt als vaste rust- en verblijfplaats. Sloop van de bebouwing leidt derhalve niet tot verstoring of vernieling van vaste, jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen. De functionaliteit van overige belangrijke onderdelen van leefgebied zoals jachtbiotoop en verbindingsfuncties wordt eveneens niet aangetast. Er is geen ontheffing Wet natuurbescherming nodig voor vleermuizen.

De nieuwbouw biedt kansen voor vleermuizen. Het is mogelijk en verdient aanbeveling om op relatief eenvoudige en goedkope wijze ruimte te creëren voor vleermuizen, bijvoorbeeld door inmetselkasten toe te passen, open stootvoegen in spouwmuren etcetera. Op die manier kan de ingreep een positief effect hebben op (deels) gebouwbewonende vleermuissoorten die in de omgeving voorkomen (gewone dwergvleermuis en laatvlieger).

De werkzaamheden en ontwikkelingen leiden niet tot het verstoren van een essentieel foerageergebied of vliegroutes van vleermuizen. Wel kan lichtverstoring leiden tot verstoring van foeragerende en passerende gewone dwergvleermuizen en laatvliegers. Vanuit de zorgplicht, Wet natuurbescherming Artikel 1.11, dient dit naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen te worden. De begroeiing rondom het plangebied dienen hun functie als foerageergebied te behouden.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming is een beoordeling gemaakt van de gebiedsbescherming. In dat kader is een inschatting gemaakt van de mogelijke ecologische gevolgen van de voorgenomen ingreep ten aanzien van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland.

De locatie ligt binnen de bebouwde kom van Twello en op geruime afstand van het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. De bestemmingsplanwijziging en bijbehorende ontwikkelingen niet leiden tot aantasting van kernkwaliteiten of doelstellingen van GNN of GO. Verder blijkt uit paragraaf 5.2.6 dat de ontwikkeling geen invloed heeft op Natura2000 gebieden.

Dit leidt tot de conclusie dat basis van het uitgevoerde onderzoek dat er voor wat betreft het aspect ecologie geen belemmeringen is voor de totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan.

5.5 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ)
  • In ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden
  • De bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen

Onderzoek

In opdracht van de initiatiefnemer heeft Econsultancy op 12 oktober 2020 een archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd aan de IJsbaanweg 7 in Twello (zie Bijlage 6).

Conclusie 

Op basis van de geleverde onderzoeksinspanning en de daarbij aangetroffen archeologische indicatoren wordt geconcludeerd dat de kans reëel blijft dat er sprake is van een archeologische vindplaats
binnen het plangebied en daterend uit verschillende perioden. Voor het laatmiddeleeuwse aardewerk
bestaat tevens de mogelijkheid dat het gerelateerd is aan het historisch (boeren)erf Badijk dat weergegeven wordt op historisch kaartmateriaal, waar wellicht een middeleeuwse voorganger heeft gelegen.

Advies

Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Behoud van de mogelijk aanwezige
archeologische vindplaats (uit verschillende perioden) zal niet mogelijk zijn bij een niet aangepaste
uitvoering van de huidige plannen. Geadviseerd wordt het vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de
vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) en gericht op de nieuwbouwlocaties buiten de oppervlakte van de bestaande bebouwing.

De te realiseren zeven patiowoningen beslaan een bouwoppervlakte van circa 1.670 m². Een gedeelte
van deze oppervlakte, zijnde circa 545 m², is reeds bebouwd met het bestaande kantoorpand, waar
redelijkerwijs het archeologisch potentiële vondst- als sporenniveau al is verstoord. De
toekomstige bouwoppervlakte dat buiten de oppervlakte van het bestaande kantoorpand valt, en waar
het proefsleuvenonderzoek zich op dient te richten, betreft daarmee circa 1.125 m² (1.670 m² - 545
m²).

Voor het proefsleuvenonderzoek (IVO-P) dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld,
waarin beschreven staat op welke wijze het onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit PvE dient te
worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Voorst).

Behoud in situ van een mogelijk aanwezige archeologische vindplaats is alleen maar mogelijk als bodemingrepen niet dieper gaan dan circa 70 cm -mv waar geen moderne ophooglaag ligt tot maximaal, tot maximaal 130 cm -mv waar de moderne ophooglaag meest dik is ter plaatse van de onbebouwde
terreindelen direct rondom de zuidelijke helft van het bestaande kantoorpand (voor het gehele
plangebied geen bodemingrepen dieper dan 6,2 m +NAP). Er dient een dikte van circa 25/30 cm
van het plaggendek behouden te blijven als bufferzone en conserveringslaag van de onderliggende
vondst- en sporenlaag die direct onder het plaggendek nog (deels) intact wordt verwacht. Door de
initiatiefnemer dient bepaald te worden of het economisch rendabel is om het plangebied zo op te
hogen dat toekomstige graafwerkzaamheden voor de nieuwbouwwoningen niet dieper gaan dan tot
maximaal 6,2 m +NAP. Dit geldt dan ook voor de aanleg van kabels en leidingen.

Rekening houdend met bovenstaan maatregleen bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Voorst).

5.6 Verkeer en parkeren

Verkeersgeneratie

Zowel de huidige als de toekomstige situatie zorgt voor een zeker verkeersaanbod. Binnen de CROW-kencijfers (publicatie 381) voor de verkeersgeneratie wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en de ligging van de planontwikkeling ten opzichte van het centrum (hier: weinig stedelijk / rest bebouwde kom). In de huidige situatie is in het pand commerciele dienstverlening mogelijk. De CROW-publicatie hanteert hierbij een kencijfer van 16,6 per 100 m2. Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 1.350 m2. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van 224,1. De nieuwe woningbouwlocatie trekt ook verkeer aan. Het CROW hanteert bij een grondgebonden woning een kencijfer van 8,2 per woning. Dit leidt tot 114,8 motorvoertuigen per etmaal.

Uit de berekening volgt een verkeersafname van circa 10 verkeersbewegingen van motorvoertuigen per etmaal.

Verkeersafwikkeling

De woningen worden net als in de huidige situatie ontsloten via de IJsbaanweg. De verkeersgeneratie van de nieuwbouwlocatie is negatief ten opzichte van de verkeersgeneratie van de huidige situatie. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een onacceptabele verkeerstoename en daarmee voor problemen voor de doorstroming en veiligheid. Integendeel, het plan leidt tot een verkeersafname.

Parkeren

De gemeente Voorst hanteert bij nieuwbouwplannen verschillende parkeernormen. Bij dure woningen (boven €300.000,-) geldt een norm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning, bij middeldure en goedkopere woningen geldt een norm van 1,8. Voor zover parkeren op eigen terrein plaatsvindt, telt dit in de normering in beginsel maximaal voor 1 mee, ook als meerdere plekken op een kavel aanwezig zijn.

Bij onderliggend plan worden in totaal 7 woningen gerealiseerd in het dure segment. Hiervoor geldt een norm van 14 parkeerplaatsen. In het ontwerp is ruimte geboden voor parkeren op eigen terrein. Bij de westelijke woningen gaat het om 1 parkeerplaats onder de overkapping per woning. De woningen aan de oostzijde hebben 2 parkeerplaatsen onder de overkapping per woning. Op het middenterrein wordt voorzien in extra parkeercapaciteit (4 parkeerplaatsen) door grasstenen, hier kan ook voor bezoekers worden geparkeerd. In het plangebied worden hierdoor in totaal 14 parkeerplaatsen ontwikkeld. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde norm. Daarnaast zijn aan de zuidzijde van het plangebied al enkele parkeerplaatsen aanwezig, deze blijven qua hoeveelheid behouden. Deze gelden als overloop voor het Zone.college. En kunnen ook worden gebruikt als overloop voor de woningen. Hiermee wordt geconcludeerd dat het parkeren geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

5.7 Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de ontwerpbestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

Onderliggend plan gaat over het slopen van een kantoorpand en de nieuwbouw van 7 patiowoningen. Qua aard en omvang kan het project niet worden aangemerkt als stedelijke ontwikkelingsproject. Zo worden er minder dan 12 woningen (richtlijn vanuit jurisprudentie) gebouwd. Daarnaast tonen de milieuonderzoeken geen nadelige gevolgen. De locatie ligt hierbij niet nabij een natuurgebied. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is.

Conclusie is dan ook dat de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt en daarmee er geen noodzaak is om een reguliere of vormvrije m.e.r.-(beoordelings-) procedure te volgen.

5.8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de betreffende gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak (waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden) of een fasering van de uitvoering (van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen) niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen (voor het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied), regels (omtrent het uitvoeren van het bouwrijp maken) of een uitwerking van regels (ten behoeve van de uitvoerbaarheid volgend uit een bestemmingsplan) niet noodzakelijk is.

In voorliggend geval is sprake van een aangewezen bouwplan. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.Het plan wordt daarmee economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan zijn twee enkelbestemmingen opgenomen, de bestemmingen Wonen en Groen. Daarnaast is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie-3 opgenomen.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er gebruiksregels, aanduidingsregels, bouwregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Aanduidingsregels

Een bestemmingsplan kan ook aanduidingen bevatten om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot gebruik- of bouwmogelijkheden. De bestemmingen en aanduidingen hebben juridische betekenis en moeten altijd in de regels van het bestemmingsplan voorkomen. Er zijn zes soorten aanduidingen te onderscheiden:

  • bouwvlak;
  • functieaanduiding;
  • bouwaanduiding;
  • maatvoering;
  • figuur;
  • gebiedsaanduiding.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Parkeren

Alle gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan mogen uitsluitend gebruikt, of in gebruik genomen mogen worden, wanneer voorzien is in voldoende parkeergelegenheid. Om te bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt getoetst aan de gemeentelijke parkeernormen en de geldende CROW normen die horen bij de specifieke functie.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Wonen

Bestemmingsomschrijving

Bij de bestemming 'Wonen' is gekozen voor één bestemming 'Wonen' inclusief de functieaanduidingen 'tuin' en 'erf'. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis, alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Voor de bestemmingsregeling van woningen is gestreefd een zo flexibele en eenduidige regeling op te nemen die toepasbaar is op de meeste woningen in de hele gemeente.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen deze bestemming is op de verbeelding onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf en de aanduiding tuin. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overkapping, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan. Wel dient het middenterrein te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Per woning gaat het om 2,0 parkeerplaatsen. Het aantal woningen mag het bestaande aantal per bouwperceel niet overschrijden. Dit aantal wordt aangegeven op de verbeelding.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel het hoofdgebouw, overkappingen en andere bouwwerken zijn toegestaan. Waar gebouwen mogen worden gebouwd is dat middels een bouwvlak aangegeven. Bij het bouwvlak is hierbij een ruime marge van 0,5 meter aangehouden. Dit onderscheid maakt dat op de plankaart de grootte en ligging van het bouwvlak de bouwmogelijkheden bepalen. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maat van het hoofdgebouw is dan ook leidend bij de maatvoering van het bouwvlak.

Binnen het bouwvlak is de toegestane bouwhoogte vermeld. Verder geldt bij de bouwaanduiding plat dak dat uitsluiten een plat dak is toegestaan. Buiten het bouwvlak zijn alleen andere bouwwerken toegestaan. Voor zelfstandige (solitaire) vlaggenmasten geldt een bouwhoogte van 8 m. Dit betreft vlaggenmasten die geen onderdeel uitmaken van een gebouw maar op het terrein gesitueerd worden. Voor vlaggenmasten die onderdeel uitmaken van een gebouw geldt deze maximale bouwhoogte niet.

Maatvoering bouwvlak

De maatvoering van het bouwvlak is maatwerk. Hierbij is gekeken naar het beeldkwaliteitsplan en de vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenste situatie. Hierbij is voor het westelijk gedeelte van het perceel flexibiliteit geboden voor een eventuele toekomstige opbouw. Hiervoor is te zijner tijd een omgevingsvergunning nodig, waarbij wordt getoetst aan het beeldkwaliteitsplan. De zone rondom de bebouwing (het buitenterrein) wordt waar mogelijk vrijgehouden van bebouwing.

Maatvoering bebouwing binnen bouwvlak

Het hele bouwvlak mag worden volgebouwd met het hoofdgebouw. De bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal de op de kaart aangegeven bouwhoogte bedragen. Hierbij is standaard uitgegaan van een bouwhoogte afhankelijk van het aantal bouwlagen:

met opbouw is de bouwhoogte 7,5 m;
zonder opbouw is de bouwhoogte 4 m.

Erf

De gronden op het middenterrein en naast het bouwvlak zijn op de verbeelding aangeduid met de aanduiding erf. Op het erf zijn uitsluitend overkappingen en andere bouwwerken toegestaan. Overkappingen mogen maximaal 1 meter voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. De bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 meter bedragen. Om te voorkomen dat de (analoge) verbeelding onoverzichtelijk wordt, is er voor gekozen deze hoogteaanduiding niet op de kaart op te nemen.

De oppervlakte voor overkappingen is begrensd. Deze oppervlaktemaat geldt alleen binnen de gronden met de aanduiding erf. Wat binnen het bouwvlak wordt gebouwd, telt niet mee. Binnen de aanduiding erf mag maximaal 20 m² aan overkapping worden gebouwd. Op deze wijze blijft de open ruimte op het erf voldoende gewaarborgd. Daarnaast zijn binnen de aanduiding erf andere bouwwerken toegestaan.

Tuin

De aanduiding tuin is toegekend aan de patiotuin. Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is ten hoogste 2 meter.

Andere bouwwerken

Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erf- en tuinafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin en bouwvlak geldt een maximale hoogte van 2 meter. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 en respectievelijk 8 meter hoog zijn. De oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag niet meer dan 20 m² bedragen.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
  • Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

6.3.2 Groen

Bestemmingsomschrijving

De bestemming 'Groen' wordt gebruikt om het structurele en openbare groen te bestemmen. In deze gebieden staat de groeninrichting voorop, ook voor de langere termijn. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, openbare nutsvoorzieningen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen (parkeerplaatsen, inritten e.d.) en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals bankjes, wandel- en fietspaden en prullenbakken. Ook is er ruimte voor verblijfsfuncties waar deze de groene functie niet in de weg staan. Ten behoeve van een flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of -bergingen binnen deze bestemming toe te staan.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.

6.3.3 Waarde - Archeologie 3

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen waarbij ingrepen vanaf een bepaalde omvang plaatsvinden, is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden beroepen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan of aan huis verbonden beroepen in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • bestemming 'Wonen': ter plaatse van de aanduiding 'tuin' en/of 'erf' kan een gedeelte van het hoofdgebouw worden gebouwd, waarbij de bouwgrens met maximaal 1 m wordt overschreden, mits:

1. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

2. er geen belemmeringen zijn vanuit milieutechnisch oogpunt.

  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 meter;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd;

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels werden voorheen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Door de naderende inwerkingtreding van de Omgevingswet (gepland voor 1 januari 2022) verdwijnt dit instrument. Om deze reden is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen in dit plan.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inspraak

Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan is door de initiatiefnemer een brief verzonden aan de omwonenden om te informeren over het nieuwbouwplan. In het Voorster Nieuws van week 11 is het plan uitgebreid gepubliceerd. Hierin zijn de mogelijkheden aangegeven om in contact te komen en nadere informatie te krijgen over het plan.

Een informatiebijeenkomst is achterwege gelaten vanwege de covid-19 maatregelen.

7.2 Uitkomsten overleg

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan dient overleg plaats te vinden met het waterschap en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro).

Er is in het kader van dit plan overleg gevoerd met de provincie Gelderland. Zij heeft aangegeven geen problemen te hebben met woningbouw op deze locatie, er worden geen provinciale belangen geraakt. Het rijk heeft een algemene brief gestuurd, waarin staat dat het vooroverleg enkel nog noodzakelijk is wanneer er rijksbelangen worden geraakt bij de ontwikkeling van dit plan. Het realiseren van woningen op deze locatie raakt geen rijksbeleid.

Het vooroverleg met het Waterschap heeft per mail en via de website www.dewatertoets.nl plaats gevonden.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 maart 2021 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.