Plan: | Bestemmingsplan Schakerpad 16, Twello |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.171037-VS00 |
De familie Hoogeslag heeft een verzoek ingediend om op het perceel Schakerpad 16 in Twello een voormalige stal te vervangen door een woning. Hierbij wordt ter compensatie een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Het perceel heeft in het huidige bestemmingsplan "Twello Noordoost" de bestemming Wonen en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3. Ten tijde van het verzoek, lag het perceel onder de invloed van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1996. Het perceel is gelegen op een landelijke locatie aan de rand van de kern Twello en in de toekomstige woonwijk De Schaker.
Binnen het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk om ter vervanging van de voormalige stal een extra woning op te richten. Voor deze ontwikkeling kan gebruik gemaakt worden van de regeling functieverandering van de gemeente Voorst. Om het plan te kunnen realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.
De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in figuur 1. Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Twello, op de hoek Schakerpad/Voordersteeg. In figuur 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied staat kadastraal geregistreerd als Gemeente Voorst, sectie S, nummers 666 en 667.
Figuur 1 - Plangebied in de omgeving (rode cirkel).
Figuur 2 - Luchtfoto van het perceel.
Doel van onderliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van een extra woning op het perceel Schakerpad 16 ter vervanging van de voormalige stal en een kwaliteitsverbetering van het erf en het omliggend landschap.
Het plangebied ligt in de kampontginningen. Dit gebied wordt gekenmerkt door zandopduikingen. Kleinschalige zandopduikingen met bebouwing en de meer open en lager gelegen graslanden wisselen elkaar af. De hoogteverschillen in het gebied zijn subtiel, evenals de landschappelijke overgangen. Bijzonder is ook het voorkomen van veel landgoederen op die opduikingen. Het streven in dit gebied is om de kampen op zandopduikingen beter herkenbaar te maken door ze te verdichten met rand-, weg- en erfbeplanting. De lage delen moeten zoveel mogelijk hun openheid behouden. Op deze wijze wordt het contrast tussen de hoge en de lage delen versterkt en de leesbaarheid van het landschap vergroot.
Het plangebied ligt aan het Schakerpad aan de rand van Twello. Het gebied vormt de overgang van het dorp naar het buitengebied. Het Schakerpad als een oude begroeide laan is een van de weinige oude laanstructuren die in Twello bewaard is gebleven. Het lag in 1832 nog vrijwel geheel tussen stroken hakhout die de aangrenzende akkers en met hakhout ingeplante percelen omgaven. Rondom het Schakerpad is het beeld dan ook gericht op het behoud van de landelijke en agrarische uitstraling. De kruising tussen het Schakerpad en de Voordersteeg is als bijzonder aangemerkt. Het gevoel van ruimte en landschap moet hier behouden blijven, het is dan ook gewenst om de kruising open te houden. Door de aangrenzende hakhoutstroken lag ook de Voordersteeg - met uizondering van het meest oostelijke deel bij de Fliert - veel minder kaal in het landschap dan tegenwoordig. De Voordersteeg was onderdeel van een belangrijke oost-westverbinding die westwaarts voerde richting Duistervoorde. Het verkavelingspatroon in het westelijke gebied van de Voordersteeg kenmerkt zich vooral door oost-westgerichte langgerekte stroken, het oostelijke gebied kenmerkt zich door noord-zuidgerichte kavels.
Langs het Schakerpad en de Voordersteeg liggen diverse (voormalige) agrarische erven en landelijke woonerven. Die erven liggen aan de weg of aan de zijkant van de boerderij. De nokrichting van de oudere boerderijen en woningen is vaak haaks op de weg. Het Schakerpad is te kenmerken als een bescheiden weg. Met name bij het plangebied kent het Schakerpad een landelijk karakter met vergezichten en open ruimten tussen de erven.
Het Schakerpad 16 is geen oud karakteristiek erf, maar heeft wel kenmerken van een agrarisch erf met een bedrijfswoning en een schuur. Het erf is opgebouwd uit de huidige woning en de te verwijderen stal met paardenbak. De woning heeft een zadeldak van riet met wolfseinden, is gebouwd in 1988 en kent een beperkte bouwhoogte (één bouwlaag met kap). De stal is gebouwd in 1982. De woning neemt een zelfstandig positie in op het perceel, waardoor er een ruim erf ontstaat met twee opritten. In figuur 5 wordt duidelijk dat de toegangsweg aan de noordzijde van het perceel niet of nauwelijks meer wordt gebruikt. De woning is gericht op het Schakerpad, de stal ligt evenwijdig met de weg. De stal heeft geen cultuurhistorische en/of architectonische waarde.
Figuur 3 - Erfsituatie en het omliggend perceel.
Figuur 4 - Bestaande woning.
Figuur 5 - Woning, stal en ongebruikt erftoegangsweg.
De voorzijde van de woning is ingericht als siertuin en wordt begrensd met een lage buxushaag. Aan de zuidzijde van het perceel en de woning ligt een weiland met schapenhek. In dit weiland staan op de perceelgrens leilinden met een hekwerk. Aan de westzijde van de woning staan enkele lage fruitbomen. Rondom het huis en de paardenbak staan veel hoge beukenhagen. De noordzijde van het perceel wordt begrensd door een vrij open houtwal met onder andere berk en els. Langs het Schakerpad staan enkele mooie eiken.
Voor het plangebied is een aantal uitgangspunten op te stellen waarbij het Masterplan de Schaker van belang is. In het kader van dit masterplan zijn enkele randvoorwaarden en uitgangspunten te formuleren.
Op basis van de huidige situatie kan een aantal conclusies worden getrokken ten aanzien van het landschap en het erf.
Het masterplan de Schaker wil de sfeer en openheid rondom het Schakerpad behouden. Daarom wordt aangesloten op het functieveranderingsbeleid zoals aangegeven in de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven van de gemeente Voorst (zie ook paragraaf 3.5.2). Deze notitie geeft aanknopingspunten voor het creëren van een woonerf met de landschappelijke kenmerken van een agrarisch erf. Hiermee draagt het erf bij aan het behoud van de landelijke en agrarische uitstraling van het Schakerpad, zoals aangegeven in het Masterplan de Schaker. De uitgangspunten liggen dan ook in lijn met dit masterplan.
Uitgangspunten voor de landschappelijke inrichting:
Verankering van het erf in het omliggende landschap middels:
Uitgangspunten voor de inrichting van het erf:
Uitgangspunten voor de nieuwe bebouwing:
Figuur 6 - Ruwe verbeelding van een aantal uitgangspunten.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Aangezien het onderliggend bestemmingsplan buiten deze nationale belangen valt, is verdere toetsing aan de SVIR niet noodzakelijk. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming.
De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die gewaarborgd en verder ontwikkelt dienen te worden. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
De provincie voert een beperkte regie op wonen in het buitengebied. Voor initiatieven geldt dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het betreffende gebied. Een kwaliteitsverbetering houdt daarbij in dat er sprake is van sloop en/of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur ter compensatie voor de nieuwe rode functie. De provincie legt de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. Zij juicht toe dat hierover beleid en afspraken in regionaal verband zijn gemaakt. Voor de gemeente Voorst geldt het regionale beleid Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies. Hiervoor wordt dan ook verwezen naar paragraaf 3.4 Regionaal beleid.
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard, omvang (aantal woningen) en effecten (verkeersaantrekkende werking) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.
Artikel 4.1 Wro maakt het voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De Omgevingsverordening Gelderland dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties uit de Omgevingsverordening Gelderland stelt dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat in artikel 2.2.1.1 om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering worden gerealiseerd. Vanuit de provincie wordt hierbij gestuurd op regionale afstemming. De regio Stedendriehoek hanteert hierbij het uitgangspunt dat er een kwalitatieve koppeling aan het woningbouwprogramma zal plaatsvinden bij meer dan drie nieuwe woningen per locatie. Bij minder dan drie woningen is de invulling aan de afzonderlijke gemeenten.
De verordering kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed. Van toepassing op het plangebied zijn landbouw (landbouwverwevingsgebied, niet grondgebonden veehouderij), glastuinbouw (tijdelijk verbod hervestiging, uitbreiding, nieuwvestiging en in overige gebieden), landschap (buiten GNN, GO en NHW) en water en milieu (intrekgebied). Vanuit deze thema's bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het gaat om een functieverandering naar een niet-agrarische functie.
De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In deze visie heeft de regio ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Stedendriehoek ontwikkelt zich zo in hoog tempo van een verband tussen drie steden naar een samenhangende stedelijke regio, met een groen middengebied en een groene omgeving. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De visie doet geen uitspraken over het beleidsthema functieverandering.
Zoals in paragraaf 3.3.1 aangegeven kregen in het voorgaande Provinciale Streekplan 2005 de regio's al de mogelijkheid een regionale invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen, deze invulling werd geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. De gemeente Voorst heeft toen samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader. Dit beleidskader is in 2014 is op het onderdeel maximaal toegestande maatvoering aangepast.
Het beleidskader stelt primair als doel bij functieverandering een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijv. wonen). Het beleidskader omschrijft welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.
Het plangebied is gelegen in de zone waarin minder dan 50% van de te slopen bebouwing mag worden teruggebouwd. Wat betreft deze saneringsregeling voldoet de voorgenomen ontwikkeling dus aan het beleidskader. Het plan voorziet door de sloop van diverse opstallen in circa 335 m2 oppervlakte aan nieuwbouw. De gehele ontwikkeling is uitgewerkt in een functieveranderingsplan, het plan omvat een integraal plan voor het totale nieuwe erf en het omliggende landschap.
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV, 2005) geeft een visie op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. Het raamwerk van deze visie biedt houvast bij de verdere uitwerking van vraagstukken op het terrein van leefbaarheid en bestemmingsplannen op dorpsniveau en is een van de peilers in de standpuntbepaling in het netwerk Stedendriehoek.
In de RTV is de 'Voorster identiteit' beschreven en op basis daarvan zijn uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Ten aanzien van het buitengebied zijn de volgende twee uitgangspunten van belang:
Het perceel ligt op de grens van het gebied het Groene Carré. In dit gebied is een grote ruimtelijke druk door onder andere het centrumdorp Twello en belangrijke infrastructuur. In het Groen Carré staat het versterken van de waarde van het landschap centraal. De afwisseling tussen besloten, half-besloten en open ruimten is karakteristiek en biedt ruimte voor een divers scala aan functies, mits passend in het landschap. Het gebied biedt dan ook mogelijkheden voor het vestigen van woon-, werk- en recreatieve functies in vrijkomende agrarische bebouwing.
In hoofdstuk 4 wordt het onderliggend plan nader beschreven. Het geeft inzicht in hoe het nieuwe erf wordt opgebouwd en hoe het geheel verankerd wordt met het omliggende landschap.
Het regionale beleidskader voor functieverandering (zie paragraaf 3.4.2) biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld (2010). Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. In het project voor het Schakerpad 16 is de verevening toegepast volgens de genoemde rekenmethode.
Het plan is eveneens getoetst aan de ervennotitie (Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven, 2009). In deze notitie zijn richtlijnen opgenomen die initiatiefnemers kunnen gebruiken bij het ontwikkelen van mooie plannen voor veranderende erven in het buitengebied van de gemeente Voorst. Het functieveranderingsplan aan het Schakerpad 16 voldoet aan de uitgangspunten zoals in deze notitie zijn opgenomen.
De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de bouw van een nieuwe woning op het perceel Schakerpad 16 in Twello. Dit gebeurt in het kader van functieverandering. Voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, het erf en het omliggende landschap worden verfraaid en er mag een nieuwe woning worden gebouwd. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.
Uitgangspunten voor het functieveranderingsplan zijn gebaseerd op de landschappelijke kwaliteit van het gebied en de bebouwingstypologie van de streek. Het is de bedoeling om middels functieverandering een bijdrage te leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door sloop van de gebouwen (ontstening) en door middel van landschappelijke inpassing op het perceel en de begrenzing ervan. De grondslag wordt gevormd door de analyse van het plangebied (zie Hoofdstuk 2 ).
Figuur 7 - Uitsnede ontwerp erfinrichtingsplan Schakerpad 16.
Het ontwerp, zie figuur 7, geeft het totaalbeeld voor de locatie na de functieverandering. Het laat zien waar welke beplanting komt, hoe de nieuwe bebouwing wordt gesitueerd en welke verharding wordt gebruikt. In de volgende paragrafen wordt een nadere toelichting gegeven op het ontwerp.
De voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt en maakt plaats voor het nieuwe woongebouw. De nieuwbouw is zodanig gesitueerd dat de huidige onevenwichtigheid in de opbouw van het erf wordt hersteld. De eenvoudige uitstraling en het ondergeschikte karakter van de stal is vertaald in het ontwerp van het nieuwe woongebouw; een enkelvoudige volume in één laag met zadeldak.
Figuur 8 - Schuurwoning.
Vanuit de gedachte dat functieverandering per saldo tot minder 'stenen' leidt, wordt het bebouwingsoppervlak aanzienlijk kleiner. Er is meer ruimte voor groen op het erf, waar de bebouwing als het ware in wordt opgenomen. Om een sterke samenhang tussen de bebouwing te creeëren, wordt het perceel opgebouwd als een traditioneel boerenerf. Het gebouw bestaat voor het grootste deel uit hout. De buitengevel wordt bekleed met een horizontale, houten potdeksel (donkergrijs zwart), het dak wordt uitgevoerd met pannen. De nokhoogte is 7,27 meter met een goothoogte van 2,45 meter aan de voorzijde en 1,97 meter aan de achterzijde.
In totaal wonen er straks twee gezinnen op de locatie, een belangrijk aspect in het totale ontwerp is dan ook privacy. De entree van het nieuwe woongebouw is gericht op het zuiden. De oriëntatie van de tuin en het terras van deze woning is op het noordwesten. Daarnaast is een overkapt terras bij de woning toegevoegd in het zuidoosten. De entree van de bestaande woning is gericht op het oosten. De tuin en het terras in het zuidwesten. Verder wordt de privacy van beide woningen deels in de architectuur veilig gesteld en deels door landschappelijke beplanting gewaarborgd.
Er worden drie nieuwe bijgebouwen gebouwd; een kapschuur en twee nieuwe dierenverblijven. De kapschuur wordt ten westen van de beide woningen gebouwd en bestaat uit twee delen. De kapschuur wordt in eenzelfde stijl gebouwd als de nieuwe woning. Op het achterdak komen zonnepanelen te liggen. De geiten- en kippenschuur refereert eveneens naar de schuurwoning en wordt opgetrokken uit hout.
Figuur 9 - Ontwerp kapschuur.
Figuur 10 - Ontwerp geiten- en kippenschuur.
De bestaande woning en het nieuwe woongebouw liggen straks aan een gemeenschappelijk erf. Alle woningen worden via het erf, via één toegangsweg ontsloten aan de openbare weg. Vanaf het gezamenlijk erf loopt een pad naar de achterzijde van de bestaande woning. Het parkeren van de auto's vindt aan het erf plaats. Het erf wordt uitgevoerd met keiformaat gebakken klinkers in keperverband. De toegangsweg en het voetgangerspad worden met dikformaat gebakken klinkers halfsteens uitgevoerd. Voor het 'schuine' pad worden gebruikte betontegels toegepast.
Het nieuwe woongebouw is straks gelegen tussen een boomgaard, houtwal en een geriefbosje. De privéruimte van de noordelijke woning is gelegen aan de west- en noordzijde van het nieuwe woongebouw. Daarnaast wordt middels een haag het terras aan de zuidzijde onttrokken uit het zicht van de bestaande woning. De privéruimte van de bestaande woning blijft grotendeels hetzelfde. Aan de westzijde zal een meidoorn de begrenzing van het perceel verduidelijken. Aan de oostzijde van het perceel zal een boomgaard worden ontwikkeld, de bestaande beukenhaag zal lager worden. Rondom het gehele perceel komt een weide voor geiten en/of pony's.
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie en water behandeld.
In opdracht van De Dalk projectontwikkeling B.V. (en de familie Hoogeslag) is door ingenieursbedrijf Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Schakerpad 16 te Twello (zie Bijlage 1). Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanwijziging die noodzakelijk is voor de uitvoering van de functieverandering.
In een tweetal boringen is in de opgeboorde bovengrond een zeer zwakke bijmenging met baksteen waargenomen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Uit het bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond een licht verhoogde gehalte aan koper bevat. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat in het ondiepe grondwater licht verhoogde concentraties aan barium en tetraclooretheen zijn gemeten.
In het onderzoek van Aveco de Bondt wordt geconcludeerd dat gezien de vastgestelde bodemkwaliteit er geen risico's zijn voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. De grond wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en de voorgenomen nieuwbouw.
In opdracht van De Dalk Projectontwikkeling B.V. (en de familie Hoogeslag) is door ingenieursbedrijf Aveco de Bondt akoestisch onderzoek uitgevoerd in kader van de Wet geluidhinder. Onderzocht zijn de te verwachten geluidsbelastingen door wegverkeerslawaai voor de realisatie van de te bouwen woning aan het Schakerpad 16 in Twello (Bijlage 2). Het onderzoek heeft betrekking op wegverkeerslawaai ten gevolge van meerdere wegen (al dan niet gezoneerd) in de omgeving. De te realiseren woning is gesitueerd binnen de geluidszone van de Voordersteeg waar 50 km per uur is toegestaan. Op het Schakerpad is een maximale snelheid toegestaan van 30 km per uur toegestaan.
Voorts wordt in het onderzoek geconcludeerd dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Voordersteeg op alle beoordelingspunten voldoet. Ten gevolge van het Schakerpad is geen toetsingskader aanwezig (geen zone en betreft 30 km/uur). Onderzoek naar eventueel benodigde geluidwerende voorzieningen is in principe niet noodzakelijk. Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.
Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één woningen mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie is tevens niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden.
Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Figuur 11 - Uitsnede risicokaart Gelderland.
Zoals in figuur 11 al duidelijk wordt, zijn er in de buurt van het plangebied geen risicobronnen. Zodoende levert zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen belemmering op voor het bestemmingsplan Schakerpad 16 in Twello.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
In de directe nabijheid van het perceel komen met name woonbestemmingen voor. Een uitzondering is het openluchtzwembad De Schaeck. Conform de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' is een openluchtzwembad een inrichting met een milieucategorie 4.1 en heeft een richtafstand voor geluid van 200 meter. De woningen bevinden zich op circa 50 meter. Aangezien er op gelijke afstand van het openluchtzwembad bestaande woningen gesitueerd zijn, kan er worden geconcludeerd dat huidige woning en de nieuwe woning geen belemmering zullen opleveren voor de bedrijfsvoering van het openluchtzwembad.
In opdracht van De Dalk Projectontwikkeling B.V. (en de de familie Hoogeslag) heeft ingenieursbedrijf Aveco de Bondt een quickscan flora en fauna opgesteld voor het perceel aan het Schakerpad 16 in Twello (Bijlage 3). Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en Faunawet een beschermde status hebben. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens overige natuurwetgeving zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het onderzoek van ingenieursbedrijf Aveco de Bondt is uitgevoerd door middel van een veldonderzoek (niet de status van een volledige veldinventarisatie). Er is hierbij gebruik gemaakt van het onderscheid tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Door de sloop en het verplanten van de haag uit te voeren buiten het broedseizoen (globaal half maart - half augustus) zijn negatieve effecten op broedende vogels uit te sluiten. Leefgebieden van andere beschermde soorten worden niet verwacht in het plangebied. De sloop van een gebouw en de bouw van één woning leidt daarmee niet tot overtreding van de Flora- en Faunawet. Een nader onderzoek of ontheffingsaanvraag is niet noodzakelijk.Het plangebied ligt buiten de invloedsfeer van beschermde (natuur) gebieden. Hierdoor is met de plannen geen sprake van (significante) aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van gebieden beschermd in het kader van de NB-wet of kernkwaliteiten van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). Vervolgwerkzaamheden zijn niet noodzakelijk. De advisering richt zich op creeëren van openingen en ruimtes voor vleermuizen, gierzwaluwen en de huismus. Daarnaast wordt aanbevolen om inheemse planten en struiken aan te planten zoals de Gelderse roos, kornoelje en kardinaalsmuts. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor de functieverandering.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: "De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten".
In 2010 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart beschrijft het archeologisch beleid van de gemeente. De gemeente onderscheidt twee hoofdcategorieën: archeologisch waardevolle gebieden en archeologische verwachtingszones. De twee hoofdcategorieën zijn weer onderverdeeld in verschillende subcategorieën.
Over het plangebied ligt de Archeologische verwachtingszone categorie 3. Deze gronden liggen in een archeologisch waardevol gebied. Deze categorie houdt bij een bekende archeologische vindplaats een bufferzone van 25m (landweer), 50m (vindplaats) of 200 m (historische erven) in. Als uitvoeringsvoorwaarde voor onderzoek wordt bij deze categorie gesteld, een oppervlakte van de ingreep groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld. De nieuwe woning en schuur vallen allebei onder deze uitvoeringsvoorwaarde, zodoende dient er een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Het inventariserend onderzoek is uitgevoerd door Transect: archeologie, erfgoed, ruimte (zie Bijlage 4). Op basis van het archelogisch onderzoek adviseren zij ter plaatse van de oppervlaktes van de schuur en de paardenbak geen bestemming archeologie op te nemen; op die plaatsen heeft een dusdanige verstoring opgetreden dat hier geen resten te verwachten zijn. Voor de planvorming betekent dit dat er geen aanvullende archeologische maatregelen noodzakelijk zijn. Mocht er onverhoop toch archologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht.
Voor de aanleg van het bijgebouw (c.q. de schuur) wordt geadviseerd om bij deze aanleg de bouwput op te graven (Archeologische Begeleiding, protocol Opgraven). De bodem was hier namelijk niet verstoord.
Ten behoeve van de archeologische begeleiding is de werkwijze vastgelegd in een Programma van Eisen (zie Bijlage 5). Het PvE is door de gemeente beoordeeld en goedgekeurd.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Het plangebied valt onder het Waterschap Vallei en Veluwe.
De toets is op 5 juni 2015 uitgevoerd (zie Bijlage 6). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivering is dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Het waterschap geeft wel enkele algemene aandachtspunten voor de beoogde ontwikkeling. Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Daarnaast adviseert het waterschap om grondwateroverlast te voorkomen door boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand te ontwerpen. Ten slotte benadrukt het waterschap de verontreiniging van afstromend hemelwater te voorkomen door middel van hun beslisboom (toegepaste (bouw)materialen).
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen t.b.v. de opslag van mest zijn. Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1,50 m. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.
De gronden rondom de bestaande en de nieuwe woning hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze gronden dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken tot een hoogte van 1,20 meter toegestaan. Het bouwen van een overkapping is niet toegestaan.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen (bestaand en nieuw) en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van het bijgebouw is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. Zowel voor de bestaande, als de nieuwe woning is een maximale goot- en nokhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Ook voor het bijgebouw is een toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. De bouw van een tweede woning (en de nieuwe bijgebouwen) op het erf is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting, en het gebruik van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van het woongebouw met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De eerste om - onder voorwaarden - overschrijding van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken. De tweede om de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te kunnen wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 17 september 2015 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.