direct naar inhoud van 5.5 Archeologie
Plan: van Spiegelstraat en Covecostraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.171020-VS00

5.5 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

Om te voldoen aan bovenstaande is door het archeologisch adviesbureau Raap in 2006 een archeologisch vooronderzoek gedaan, bestaande uit een bureau- en inventariserend veldonderzoek (kenmerk 1615, april 2006). Uit het bureauonderzoek is gebleken dat voor de locatie een hoge treftkans geldt voor archeologische materiaal uit de periode van de steentijd tot en met de middeleeuwen. Dit was de aanleiding om door middel van het inventariserende veldonderzoek de locatie nader te bestuderen.

Tijdens het veldonderzoek zijn in meerder boringen archeologische indicatoren aangetroffen. Het betreft kleine concentratries kachelgrit, fragmenten puin en aardewerk uit de 18e en 19e eeuw. Zonder uitzondering zijn de vondsten afkomstig uit de bouwvoor en het verstoorde plaggendek. De late datering van de vondsten doet vermoeden dat het om een relatief jong plaggendek gaat. Op grond van de aangetroffen fragmenten aardewerk en het kachelgrit is de ontwikkeling van het gebied tot landbouwareaal in de (late) 18e of 19e eeuw te dateren.

Het aantreffen van de archeologische indicatoren in de bouwvoor en het verstoordfe plaggendek, alsmede de late datering van de vondstend geven geen aanleiding een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden.

Op grond van het ontbreken van eenduidinge aanwijzigingen voor de aanwezigheid van archeologische resten wordt ten aanzien van het plangebied vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht.