direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beentjesweg 12A, De Vecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.11101-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 3 maart 2010 heeft de gemeenteraad van Voorst het bestemmingsplan De Vecht 2010 vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het perceel tussen Beentjesweg 12 en Beentjesweg 14 in Terwolde (De Vecht) de bestemming 'Wonen' gekregen. Er is ook een bouwvlak opgenomen en er geldt een maximum goothoogte van 4 m en een maximum bouwhoogte van 8 m. In de bouwregels is echter opgenomen dat het aantal woningen maximaal het bestaande aantal per bouwperceel mag bedragen. Op het hier bovengenoemde perceel stond ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan De Vecht 2010 nog geen woning. Dit houdt in dat hier nu geen woning meer gebouwd kan worden.

Echter, al voor het ontwerpbestemmingsplan De Vecht 2010 ter inzage werd gelegd, is op 7 februari 2008 een positief advies afgegeven door de welstandscommissie "Het Gelders Genootschap" op een schetsplan voor een woning aan de Beentjesweg 12A. De welstandscommissie had geen bezwaren tegen het schetsplan, mits het definitieve bouwplan voldeed aan de door hen gestelde voorwaarden, namelijk plaatsing in de voorgevelrooilijn. Op het perceel Beentjesweg 12A stonden toen nog bijgebouwen die bij Beentjesweg 12 hoorden. Deze zijn inmiddels gesloopt.

Op basis van het toen vigerende bestemmingsplan De Vecht 1997 was de bouw van een woning op het perceel Beentjesweg 12A planologisch ook mogelijk. Dit bouwrecht is bij de vaststelling van het bestemmingsplan De Vecht 2010 ten onrechte komen te vervallen. Met voorliggend bestemmingsplan Beentjesweg 12A, De Vecht wordt deze omissie hersteld.

1.2 Het plangebied

Het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, is gelegen aan de Beentjesweg tussen nummer 12 en 14 in Terwolde (De Vecht). Het perceel staat kadastraal bekend als VOO00 N 504 G 0 en de vastgestelde grootte is 550 m2. In dit bestemmingsplan wordt het plangebied aangeduid als Beentjesweg 12A in De Vecht. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. In figuur 2 is het terrein op de luchtfoto aangegeven. Figuur 3 bevat een foto van de huidige situatie van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.11101-VS00_0001.jpg"  
figuur 1: kadastrale ondergrond van De Vecht, het plangebied is lichtblauw ingekleurd  
afbeelding "i_NL.IMRO.0285.11101-VS00_0002.jpg"  
figuur 2: detail luchtfoto van De Vecht uit 2013, het plangebied is rood omlijnd  
afbeelding "i_NL.IMRO.0285.11101-VS00_0003.jpg"  
figuur 3: bestaande situatie Beentjesweg 12A De Vecht  

1.3 Doel

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel om een juridisch-planologisch kader te scheppen, waardoor aan de Beentjesweg 12A in De Vecht een woning met bijgebouwen gebouwd kan worden.

Hoofdstuk 2 De bestaande situatie

2.1 Cultuurhistorie

De Vecht is een jong dorp. Het is ontstaan in de 19e eeuw bij de wegkruising over de Groote Wetering tijdens de ontginning van de natte heide- en broekgebieden in de omgeving. Rond 1950 stonden er rondom de wegkruising boerderijen, loonarbeidershuisjes en ambachtelijke bedrijven. Het dorp is vanaf deze wegkruising geleidelijk verder gegroeid in met name westelijke en oostelijke richting.

2.2 De ruimtelijke structuur

Langs de Kerkstraat en de Beentjesweg heeft de groei van het dorp De Vecht plaatsgevonden. Hier staat (grotendeels) vrijstaande en relatief kleinschalige woonbebouwing. Er zijn weinig doorzichten richting het buitengebied en visueel is er een sterke wandvorming.

Van een geheel ander karakter zijn de Avervoordseweg en Lochemsestraat. Hier wordt het straatbeeld bepaald door agrarische bebouwing en erven die op grotere afstand van elkaar staan. Bebouwing staat ook alleen aan de oostzijde van deze wegen. Dit maakt het buitengebied en de (openbare) ruimte hier zeer goed beleefbaar vanaf de weg.

2.3 Landschap

De Vecht bevindt zich op het snijvlak van twee landschapstypen. De scheidslijn tussen deze landschappen ligt ongeveer halverwege de Kerkstraat. Ten oosten hiervan liggen de lage en natte veenontginningen van de polder Nijbroek met een zeer rationele verkaveling. Landbouw wordt hier mogelijk gemaakt door een dicht netwerk aan sloten en wetering ten behoeve van de afwatering. Ten westen van deze scheidslijn ligt het hoger gelegen dekzandgebied. Op de dekzandruggen zijn de wegen en boerderijen aangelegd. De wegenstructuur is hier kronkeliger en het landschap is meer aangekleed met houtwallen en bossages.

2.4 De aanwezige functies

Direct grenzend aan het perceel Beentjesweg 12A staan vrijstaande woonhuizen met een traditionele architectuur. Het kenmerkende woningtype bestaat uit twee bouwlagen met kap.

Ten westen van het plangebied ligt Café/Slijterij/Zalencentrum De Groot (Avervoordseweg 2). Dit is de sociale ontmoetingsplaats binnen De Vecht. Ten behoeve van het zalencentrum voor feesten en partijen ligt naast De Groot een parkeerterrein.

Op de hoek van de Beentjesweg/Lochemsestraat ligt garagebedrijf De Vecht (Beentjesweg 29). Dit bedrijf neemt een prominente plaats in binnen het dorp. Op Beentjesweg 25 is Loon- & Verhuurbedrijf de Kruyf gevestigd.

Het perceel Beentjesweg 12A zelf is op dit moment in gebruik als grasland, behorende bij de woning Beentjesweg 12.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte (2005) legt meer ruimtelijke verantwoordelijkheid bij provincies en gemeenten. Het Rijk stuurt alleen nog op hoofdlijnen en richt zich daarbij vooral op de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Daarbuiten treedt het Rijk terughoudend en selectief op. Wel wordt een zekere te handhaven (ruimtelijke) basiskwaliteit omschreven. Zo dient rekening gehouden te worden met de kwaliteiten die in het gebied aanwezig zijn. Deze kwaliteiten betreffen onder meer cultuurhistorie, landschap, natuur en water.

3.2.2 Nationaal Landschap Veluwe

Het dorp De Vecht is gelegen binnen het Nationaal Landschap Veluwe. In een Nationaal Landschap is sprake van een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen die tot een typisch Nederlands landschap hebben geleid. De unieke kernkwaliteiten (unieke landschappelijke elementen) van het gebied dienen te worden behouden en versterkt.

3.2.3 PKB Ruimte voor de Rivier

De PKB Ruimte voor de Rivier dient twee doelen: primair waarborging van voldoende veiligheid en als tweede doel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij hoort een concreet maatregelenpakket voor de korte termijn en een doorkijk voor de lange termijn. Voor de Rijntakken (waaronder de IJssel) streeft het Rijk naar een combinatie van maatregelen in het winter- en zomerbed van de rivieren (buitendijks) met dijkverleggingen en stedelijke bypasses. Binnen de grenzen van de gemeente Voorst wordt gekeken naar maatregelen bij Deventer en Zutphen. In het gebied van de Voorster Klei zal een dijkverlegging plaatsvinden en worden nevengeulen gegraven. Voor het onderhavige plangebied heeft dit geen gevolgen.

3.2.4 Nota Belvedère

Met de Nota Belvedère pleit het Rijk voor een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden binnen ruimtelijke ontwikkelingen. Gezocht wordt naar wederzijds profijt, een strategie die past bij het credo 'behoud door ontwikkeling'. In deze nieuwe ontwikkelingsstrategie vormt de cultuurhistorie uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingsprocessen. Dit met een tweeledig doel: verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van het cultuurhistorisch erfgoed.

3.2.5 Conclusie

Gelet op de hoge kwaliteit van het plan op het gebied van cultuurhistorie en landschap past het binnen het Rijksbeleid op gebied van ruimtelijke ordening, cultuurhistorie en landschap.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Streekplan Gelderland 2005

Het provinciaal ruimtelijk beleid voor Gelderland ligt vast in het Streekplan 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. Hierin verwoordt de provincie haar algemene ruimtelijke beleid en geeft dat een plaats naast het specifieke regionale beleid van de stedelijke netwerken, zoals de Regio Stedendriehoek waartoe de gemeente Voorst behoort. Binnen het bestaande bebouwde gebied krijgen gemeenten veel vrijheid om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in te passen. Wel dient er zo goed mogelijk te worden aangesloten bij de kwaliteiten van de locatie zelf en/of die van de directe omgeving. Oog hebben voor de ontstaansgeschiedenis, bereikbaarheid, groenvoorzieningen en duurzaamheid zijn daarbij van belang.

3.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Wet ruimtelijke ordening geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Deze Ruimtelijke Verordening Gelderland is op 15 december 2010 door Provinciale Staten van de provincie Gelderland vastgesteld. In dit juridische document heeft de provincie regels opgenomen die met name het buitenstedelijk gebied moet beschermen. Voor het bestaand stedelijk gebied, waartoe het plangebied behoort, legt de provincie de verantwoordelijkheid bij de gemeenten.

3.3.3 Nota Belvoir

Een verdere uitwerking van het cultuurhistorische beleid op basis van de rijksnota Belvedère heeft de provincie Gelderland neergelegd in de nota's Belvoir en Belvoir 2. Hierin staan vijf hoofddoelen centraal: maak cultuurhistorische waarden inzichtelijk, integreer cultuurhistorie in planvorming, versterk de cultuurhistorische bijdrage aan de Gelderse economie, houd cultuurhistorische waarden duurzaam in stand en vergroot het cultuurhistorisch besef en draagvlak.

3.3.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkelingen voldoen aan de ruimtelijke en cultuurhistorische beleidsuitgangspunten van de provincie Gelderland.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie

De gemeenten in de regio Stedendriehoek hebben in 2005 gezamenlijk een regiovisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig al grotendeels verwoord bij de beschrijving van het streekplan. In deze Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. Er worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

In de structuurvisie komen onder meer aan bod de noodzaak van het versterken van de eigen identiteit door de diversiteit van het landschap en de culturele eigenheid van de dorpen te benadrukken in de ruimtelijke plannen en de koppeling van economische activiteiten met omgevingsfactoren. Water, natuur, landschap en cultuurhistorie zijn de grondslag voor de ruimtelijke ontwikkelingen.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Voorst, Heerde en Epe hebben gezamenlijk een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Doel van het LOP is het sturen op behoud en ontwikkeling van landschappelijke samenhang bij de autonome ontwikkeling van het landschap. Daarbij wordt ontstening gestimuleerd en is de wens de karakteristieke kenmerken van het landschap te ontwikkelen. Met het LOP wordt het landschapsbelang ingebracht in alle ruimtelijke veranderingsprojecten in het gebied. Om een zo goed mogelijk landschap te maken, is gekozen het op regionaal niveau aan te pakken. Het LOP is door de gemeente Voorst vastgesteld als structuurvisie. Dit betekent dat behoud en zo mogelijk herstel van landschappelijke waarden in ruimtelijke plannen moet worden opgenomen.

3.4.3 Conclusie

Gelet op het kwaliteitsniveau van de omgeving van het plangebied wordt gesteld dat het voldoet aan het van toepassing zijnde regionale beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (2005) geeft op hoofdlijnen het ruimtelijk kader van de gemeente Voorst tot 2030 weer. Dit kader geeft de bestaande ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen.

Voor de grotere kernen in de gemeente Voorst zijn afzonderlijke dorpsvisies opgesteld. Het plangebied ligt in de kern De Vecht. Hiervoor is geen aparte dorpsvisie opgesteld. In de toelichting van het bestemmingsplan De Vecht 2010 is aandacht besteed aan de ruimtelijke keuzes die gemaakt zijn voor de toekomst van het dorp De Vecht. Het voorliggend bestemmingsplan past hier binnen.

3.5.2 Woonvisie: diversiteit in wonen 2011-2015

De Woonvisie is op 10 oktober 2011 vastgesteld. In de Woonvisie geeft de gemeente de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingsrichting voor het wonen aan. De woonvisie is een thematische structuurvisie die zich richt op ruimtelijke ontwikkelingen die met het 'wonen' samenhangen. De Structuurvisie Wonen biedt de programmatische kaders voor de uitwerking, vaststelling en actualisering van bestemmingsplannen.

In de woonvisie maakt de gemeente Voorst de volgende keuzes:

  • bij nieuwbouw ruimte ontwikkelen voor gezinnen en senioren;
  • voor starters en middeninkomens mogelijkheden in bestaande voorraad benutten;
  • regie nemen bij ontwikkelingen voor wonen met zorg;
  • concentratie ontwikkelingen in middelgrote en grote dorpen;
  • uitwerking naar een KWP-programma: maatwerk in planning;
  • solidariteit organiseren.

In tegenstelling tot de vorige woonvisie, wil de gemeente nu naar een meer flexibel planningsmechanisme, passend bij de woonwensen en de ambities zoals in de woonvisie weergegeven. De variatie in de kernen (naar schaalgrootte en (markt)vraag per woningmarktsegment) vraagt hierom. De nieuwe aanpak van het Kwalitatief Woonprogramma (KWP2011) is daarom gericht op meer maatwerk per woningbouwlocatie. In dit nieuwe KWP2011 richt de gemeente zich op de volgende onderdelen:

  • categorieën woningbouw.
  • woningbouwprogramma per doelgroep.
  • concentratie van wonen, zorg en welzijn.

De gemeente kiest als uitgangspunt bij de realisering van nieuwbouw voor een aandeel van 30% sociale woningbouw. Bij de verdeling van de 30% sociaal, plaatst de gemeente onder andere de volgende accenten:

  • in de kleine kernen is maatwerk uitgangspunt, waarbij wordt gezocht naar een evenwichtig kwalitatief woningbouwprogramma, afgestemd op de behoefte en maat van het bouwplan. (Collectief) particulier opdrachtgeverschap is gewenst. In de kleine kernen zal vooral door zelfbouw in de lokale vraag voorzien worden;
  • in de kleine kernen geldt wel het solidariteitsbeginsel vanuit de verevening.

Geconcludeerd kan worden dat voor de kleine kernen geldt dat de verdeling sociaal segment en marktsegment maatwerk per locatie inhoudt. Aandachtspunten voor de kleine kernen zijn het opplussen van bestaande woningen voor senioren en kavels voor zelfbouw voor starters en gezinnen met kinderen.

Het voorliggende bestemmingsplan hersteld de mogelijkheid tot de bouw van één vrijstaande woning, in het bebouwingslint van De Vecht. Dit plan voldoet daarmee aan de bovengenoemde uitgangspunten.

3.5.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Bestaande situatie

Het plangebied maakt onderdeel uit van het op 3 maart 2010 vastgestelde bestemmingsplan De Vecht 2010. Hierin heeft het plangebied de bestemming 'Wonen'. Onderstaande figuur 4 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het geldende bestemmingsplan. Omdat volgens de vigerende regels het aantal woningen maximaal het bestaande aantal per bouwperceel mag bedragen, kan op het perceel Beentjesweg 12A op dit moment geen woning worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.11101-VS00_0004.jpg"  
figuur 4: fragment verbeelding vigerend bestemmingsplan De Vecht 2010  

4.2 Nieuwe ontwikkeling

In het voorgaande bestemmingsplan De Vecht 1997 was het wel mogelijk een woning met bijgebouwen te bouwen. Het perceel had hierin de bestemming 'woningen' (zie figuur 5 voor een uitsnede van de plankaart van het vorige bestemmingsplan). Binnen de bebouwingsvlakken mochten gebouwen worden opgericht. Deze omissie wordt met voorliggend bestemmingsplan Beentjesweg 12A, De Vecht hersteld. Met betrekking tot de goothoogte en totale bouwhoogte van de bebouwing is aansluiting gezocht bij de maatvoering in de directe omgeving. Het voorliggende plan sluit volledig aan bij de systematiek van het bestemmingsplan De Vecht 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.11101-VS00_0005.jpg"  
figuur 5: fragment plankaart vorige bestemmingsplan De Vecht 1997  

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie, water, verkeer en parkeren behandeld. Als er onderzoeken zijn uitgevoerd, dan worden de betreffende onderzoeksresultaten hieronder beknopt weergegeven. Tenslotte wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid.

5.2 Milieu-onderzoeken

5.2.1 Geluid weg- en railverkeer

De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer als van railverkeer.

De nieuwe woonbestemming ligt aan de Beentjesweg. De Beentjesweg is een weg met een snelheidslimiet van 30 km/uur. Een dergelijke weg heeft geen zone in de zin van de Wet geluidhinder. Formeel hoeft er niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder en hoeft er dus ook geen hogere waarde te worden aangevraagd.

Om te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening is toch de geluidsbelasting op de locatie bepaald. Voor deze beoordeling wordt weer aangesloten bij het toetsingskader van de Wet geluidhinder. Wanneer hieraan wordt getoetst, blijkt dat niet wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar wel aan de maximaal te verlenen grenswaarde van 63 dB. Volgens de toetsingsmethoden van de Wet geluidhinder kan daarmee worden gesteld dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn hier namelijk niet doelmatig. Het plaatsen van een geluidscherm of het aanbrengen van geluidsreducerend asfalt voor de bouw van één woning is niet aan de orde. Het is wel wenselijk om gevelmaatregelen te nemen.

Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 1.

5.2.2 Bodem

In verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of - en zo ja welke - kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Om dit goed te kunnen beoordelen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Conclusie van het onderzoek is dat de kwaliteit van de bodem geen milieuhygiënische belemmeringen geeft voor de nieuwbouw op het perceel. Er hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.

Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit').

In zijn algemeenheid kan worden gestelde dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, stikstofoxiden worden voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • 1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • 3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen.

Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Voor de agrarische bedrijven aan de noordwestzijde van het plangebied (Avervoordseweg) en aan de zuidwestzijde (Lochemsestraat), zal een extra woning in een straat waar al lintbebouwing aanwezig is geen belemmerende factor zijn.

Conclusie

Het voorliggende verzoek betreft het realiseren van één woning. De term 'niet in betekenende mate' is in dit geval van toepassing. Het is daarom niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren. De Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm vormen geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

5.2.4 Externe veiligheid

Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • 1. bedrijven waar opslag en/ of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zoals een lpg station;
  • 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • 3. vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen;
  • 4. propaantanks bij particulieren.

Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving. Hieronder wordt een puntsgewijze toelichting gegeven.

ad 1 en 4. Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen propaantanks op het terrein van een particulier.

ad 2. De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Om die reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed.

ad 3. Binnen het onderhavige plangebied liggen geen drukleidingen van aardgas of aardolieproducten zoals bedoeld in de Regeling externe veiligheid buisleidingen.

Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit oogpunt van externe veiligheid geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de nabijheid van het plangebied zijn Café/Slijterij/Zalencentrum De Groot (Avervoordseweg 2), garagebedrijf De Vecht (Beentjesweg 29) en Loon- & Verhuurbedrijf de Kruyf (Beentjesweg 25) gevestigd.

Volgens bijlage I van Bedrijven en milieuzonering is een minimale afstand vereist van 30 m vanaf een autoherstel/servicebedrijf tot derden. De werkelijke afstand is meer dan 60 m, zodat dit geen belemmering vormt voor het nieuwbouwplan.

Volgens bijlage I van Bedrijven en milieuzonering is eveneens een minimale afstand vereist van 30 m vanaf een loonbedrijf tot derden. De werkelijke afstand is meer dan 40 m, zodat dit geen belemmering vormt voor het nieuwbouwplan.

En volgens bijlage I van Bedrijven en milieuzonering is een minimale afstand vereist van 10 m vanaf een horecabedrijf tot derden. De werkelijke afstand is groter dan 10 m, zodat ook dit geen belemmering vormt voor de beoogde nieuwbouw.

De woning aan de Beentjesweg 14 is niet bestemd als bedrijfswoning, maar als particuliere woning. Daarom is deze woning maatgevend voor de geluidbelasting van het horecabedrijf en is de woning van het plangebied (Beentjesweg 12A) ondergeschikt.

5.3 Flora en Fauna

Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.

Het perceel grond in het plangebied bestaat uit monotoon grasveld zonder botanische waarden. In de haag en struiken aan westzijde (buurperceel) kunnen eventueel vogels broeden. Als de bouw van de nieuwe woning buiten het broedseizoen plaatsvindt (15 maart tot 15 juli) is een overtreding van de Flora- en faunawet niet aannemelijk.

Een aanvullende quickscan flora en fauna is dan ook overbodig en niet uitgevoerd.

5.4 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: "De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten".

Volgens de archeologische beleidskaart is het plangebied gelegen in AV-categorie 7: zone met een lage archeologische verwachting (zie figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.11101-VS00_0006.jpg"  
figuur 6: uitsnede Archeologische beleidskaart van de gemeente Voorst  

In een zone met een lage archeologische verwachting is er geen noodzaak tot streven naar behoud in de huidige staat. Inventariserend archeologisch onderzoek (IVO-Protocol 2) is in dit gebied alleen verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 2.500 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld.

Het plangebied is slechts 550 m2 groot. Er is dus geen onderzoeksverplichting voor wat betreft archeologie.

5.5 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

5.5.1 Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

5.5.2 Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. Het regenwater dient met een berging van 36 mm/m2 op eigen terrein geborgen te worden, maar het is toegestaan dat hierboven een overloop gemaakt wordt naar het gemengde vrijvervalstelsel. Gezien de grootte en ligging van het perceel lijkt dit echter overbodig.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen wordt geadviseerd om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt.

5.5.3 Riolering

Het DWA (vuilwaterriolering) kan aangesloten worden op het gemeentelijk riool.

Het regenwater mag niet aangesloten worden op het gemeentelijk riool, omdat dit een drukriolering is. Het regenwater moet afwateren/infiltreren op eigen terrein.

5.6 Verkeer en parkeren

Het parkeren ten behoeve van de nieuwe woning wordt op eigen terrein opgelost. Er zal een inrit aangelegd moeten worden, in overleg met de gemeente Voorst, op kosten van de toekomstige eigenaar.

5.7 Economische uitvoerbaarheid

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening wordt de bouw van een extra woning gezien als een bouwplan waarvoor een exploitatieplan noodzakelijk is. Het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk wanneer de kosten anderszins verzekerd zijn. De kosten van de exploitatie zijn in dit geval verzekerd doordat de gemeente Voorst het bestemmingsplan zelf opstelt en in procedure brengt. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komt enkel de bestemming 'Wonen' voor.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels en - voor zover van toepassing - nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemming 'Wonen'

6.3.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en/of bedrijven aan huis, bed&breakfast, alsmede voor erven en tuinen. Ook ondergeschikte voorzieningen als openbare nutsvoorzieningen, groen, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen zijn binnen deze bestemming toegestaan.

6.3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming is op de kaart (de verbeelding) onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf en de aanduiding tuin. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd.

Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan.

6.3.3 Bouwvlak

De maat van de nieuwe woning wordt bepaald door de afmeting van het bouwvlak en de goot- en bouwhoogte. De breedte van het bouwvlak is gelijk aan de breedte van het perceel en de diepte is 15 m. Dit sluit aan bij de standaarden voor een vrijstaande woning. De maximale goothoogte is 4 m en de totale bouwhoogte van de bebouwing is 8 m. Dit sluit aan bij de maatvoering in de directe omgeving. Binnen het bouwvlak van de nieuwe woning kunnen ook bijgebouwen opgericht worden, met een maximale goothoogte van 3 m en een totale bouwhoogte van 5 m. Andere bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken worden opgericht.

Om de hoofdgebouwen van elkaar te kunnen blijven onderscheiden en te voorkomen dat er een aaneengesloten wand van twee bouwlagen ontstaat, is geregeld dat binnen een afstand van 2 m tot de perceelsgrens de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m en de goothoogte niet meer dan 3 m.

6.3.4 Erf

De gronden achter het bouwvlak zijn op de kaart aangeduid met de aanduiding erf. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. Voor overkappingen geldt dat deze minimaal 1 m achter de voorgevel moeten worden gebouwd. Het gaat hier vaak om carports. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 m bedragen. Dit is een maat die veel voorkomt en voldoet aan de gemiddelde eisen en wensen van de burger. Ook wordt met deze maat voldoende onderscheid aangebracht tussen hoofdgebouw en overige gebouwen. Om te voorkomen dat de (analoge) kaart onoverzichtelijk wordt is er voor gekozen de hoogteaanduiding voor overige gebouwen niet op de kaart op te nemen.

De oppervlakte van overige gebouwen is begrensd. Deze oppervlaktemaat geldt alleen binnen de gronden met de aanduiding erf. Wat er aan overige gebouwen binnen het bouwvlak wordt gebouwd telt niet mee. Binnen de aanduiding erf mag maximaal 50 m² aan overige gebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag het bebouwingspercentage aan overige gebouwen van de gronden met de aanduiding erf de 50% niet overschrijden. Deze oppervlaktemaat aan overige gebouwen biedt - naast het toegestane oppervlak binnen het bouwvlak en de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen - de burger voldoende flexibiliteit om direct in hun behoefte te voorzien. Anderzijds blijft de open ruimte op het erf voldoende gewaarborgd.

6.3.5 Tuin

Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.

6.3.6 Andere bouwwerken

Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 m. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin geldt een maximale hoogte van 1 m en binnen het bouwvlak en erf maximaal 2 m. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 8 m hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en de oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag niet meer dan 20 m² bedragen.

6.3.7 Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

6.3.8 Bed & breakfast

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden beroepen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden beroepen in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Vooroverleg artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Het waterschap en de provincie Gelderland worden in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzen fase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.

7.3 Zienswijzen

Een ontwerp van het bestemmingsplan heeft van 10 juli 2014 t/m 20 augustus 2014 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd ten opzichte van het ontwerp vastgesteld.