direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Postweg 3 en 5, Klarenbeek
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.03109-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De kavels Postweg 3 en 5 zijn recent gerealiseerd en vormen onderdeel van het huidige bestemmingsplan Landgoed Klarenbeek 2019. Hierin was als uitgangspunt opgenomen één bouwvolume per kavel te realiseren, inclusief eventuele bergingen. Inmiddels zijn de woningen gebouwd en hebben de initiatiefnemers de wens om aan beide woningen één vrijstaand bijgebouw toe te voegen. Deze worden landschappelijk ingepast door het planten van bomen. Het huidige bouwvlak van de woningen laat het plaatsen van de bijgebouwen niet toe op de door de initiatiefnemers gewenste plek. Zodoende wordt voorliggend wijzigingsplan in procedure gebracht.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van het dorp Klarenbeek en is onderdeel van Landgoed Klarenbeek. De percelen liggen aan een bescheiden bospad met een gezamenlijk gebruik. Het plangebied wordt aan de noord-, oost- en zuidkant omgeven door bos en aan de westkant omsloten door weide. Het is gesitueerd in het zuidwesten van de gemeente Voorst, tegen de gemeentegrens met Apeldoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.03109-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - Situering Landgoed Klarenbeek en plangebied


afbeelding "i_NL.IMRO.0285.03109-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - Bestaande percelen Postweg 3 en 5

1.3 Het geldende bestemmingsplan

De percelen Postweg 3 en Postweg 5 vallen onder de werking van het bestemmingsplan "Landgoed Klarenbeek 2019". De percelen kennen de enkelbestemmingen 'Wonen - 2', 'Tuin', 'Bos' en 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Het bestemmingsvlak 'Wonen - 2' is tevens het bouwvlak. Naast deze bestemmingen gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3', een klein stukje 'Waarde - Archeologie - 5', 'Waarde - Ecologie - Groene Ontwikkelingszone' en 'Waarde - Landgoed'. Het bestemmingsplan regelt dat (bij)gebouwen binnen het bouwvlak van de bestemming 'Wonen - 2' gebouwd dienen te worden waarbij de maximum bouwhoogte 8,5 meter is en de maximum goothoogte 4,5 meter is. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de huidige bestemmingsregels aangezien de bijgebouwen (gedeeltelijk) buiten het bouwvlak geplaatst worden in de bestemmingen 'Tuin' en 'Bos'. Binnen deze bestemmingen zijn geen gebouwen toegestaan. Om deze redenen passen de plannen niet binnen de kaders van het huidige bestemmingsplan. Het bestemmingsplan biedt onder de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed' de mogelijkheid om de daar voorkomende bestemmingen onderling te wijzigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.03109-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - Vigerende bestemmingen

1.4 Doel van het wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkeling kan worden uitgevoerd en bij beide woningen een vrijstaand bijgebouw kan worden gerealiseerd. Deze worden landschappelijk ingepast.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Historische ontwikkeling en huidige situatie

Landschap en historische ontwikkeling

Het plangebied ligt in een natte heide ontginningen landschap. Dit zijn vaak kleinere, geïsoleerde gebieden, vaak gelegen tussen de lager gelegen beekdalen en dekzandruggen. Voordat deze gebieden rond 1900 ontgind konden worden waren ze erg nat. Het gehele landgoed ligt op de overgang van de hoge en droge dekzandrug naar het lage en vochtige beekdal van de Voorster- en Beekbergse Beek. De kavels waar voorliggend plan betrekking op heeft, zijn echter op de rand van een dekzandrug gelegen. Deze hoge, droge gronden zijn veldpodzolgronden. Veldpodzol is de benaming voor heidevelden die vroeger voor gemeenschappelijke schapenbeweiding gebruikt werden.

Het plangebied maakt deel uit van Landgoed Klarenbeek. In 1891 is het plangebied in gebruik als heide, later zijn de gronden en omgeving steeds meer omgevormd naar grasland en bos. Dwars door het plangebied heeft vanaf 1850 een bospad gelegen. Deze werd gebruikt als verbinding tussen de boerderij op het landgoed en de weilanden. Het lijkt erop dat deze in 1934 is overgegaan in een informeel pad. Fasegewijs heeft de bosrand zich op en in de omgeving van het plangebied ontwikkeld. Conform de plannen van het bestemmingsplan Landgoed Klarenbeek 2019 zijn recent de twee woningen Postweg 3 en 5 gerealiseerd, die op latere kaarten ook zichtbaar worden. Gelijktijdig is de bosrand 'afgerond'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.03109-VS00_0004.png"
Afbeelding 4 - Historische ontwikkelingen plangebied  

Huidige situatie

Het bestemmingsplan "Landgoed Klarenbeek 2019" heeft de realisatie van de twee woningen Postweg 3 en Postweg 5 mogelijk gemaakt. Opgenomen bij dit bestemmingsplan is het beeldkwaliteitsplan met als uitgangspunt de diversiteit van het landschap binnen de eenheid te bewaren. De woningen zijn ogenschijnlijk dan ook de enige ingreep in het landschap welke bestaat uit een bosrand en een weide. De specifieke locatie-eigenschappen, de overgang van het dichte bos naar het open veld en het hoogteverschil hiertussen, definiëren de landschappelijke beeldkwaliteit. Per kavel is er één bouwvlak opgenomen om dit uitgangspunt te waarborgen. In de volgende afbeeldingen zijn de gerealiseerde woningen, die beide bestaan uit een eenduidig hoofdvolume, weergegeven in de bosrand. De met de ontwikkeling samenhangende opgave voor landschapsversterking is aangeplant, maar is op de foto's nog niet tot volle wasdom gekomen en moet zich nog verder ontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.03109-VS00_0005.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0285.03109-VS00_0006.png"

Afbeelding 5 - Luchtfoto vanuit het zuiden en noordoosten

2.2 Uitgangspunten nieuwe situatie

Binnen de bouwvlakken voor de Postweg 3 en Postweg 5 is geen gebruik gemaakt van de maximale planologische ruimte die hier aanwezig is. Met andere woorden; er liggen bouwrechten om meer bebouwing op te richten. Doel van het plan is twee vrijstaande bijgebouwen te realiseren buiten de nu aanwezige bouwvlakken. Uitgangspunt van het plan is niet om extra bouwmogelijkheden te creëren, maar om bestaande mogelijkheden te verschuiven. Waar enerzijds op beide kavels een bouwvlak wordt opgenomen om de nieuwe bijgebouwen te realiseren, wordt gelijktijdig het bestaande bouwvlak rondom de woningen verkleind door deze strakker om de woningen te leggen. Per saldo leidt dit tot een afname van bebouwing ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden (circa 50m2 per perceel). Ook de bouwhoogtes van de bijgebouwen liggen lager dan de nu toegestane bouwhoogtes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.03109-VS00_0007.png"

Afbeelding 6 - Geprojecteerde nieuwe schuren + situatie na inpassing

Voor de uitwerking van de bijgebouwen wordt aangesloten bij de eisen uit het beeldkwaliteitsplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan "Landgoed Klarenbeek 2019" is vastgesteld voor het plangebied. De inpassing van de schuren bouwt voort op het principe van woningen in de bosrand. Bij het plan is een inpassingsplan opgenomen dat voorziet in het aanplanten van zeven extra bomen, naast de al gerealiseerde beplanting. Deze toevoeging zet in op het versterken van het bosrandmilieu om zodoende het aanzicht vanuit het zuiden te versterken. In Afbeelding 6 zijn impressies opgenomen van de nieuwe situatie. Afbeelding 7 laat de plattegrond van de nieuwe situatie zien met beplantingsplan (bestaande en -in het groen- nieuwe beplanting). De nieuw te realiseren schuren volgen de kaprichting van de woningen en passen in het ritme van de kopgevels in het bos. Hierbij wordt schuur Noord onderdeel van het bos, schuur Zuid sluit aan op de vormentaal en het ritme van de woningen en wordt zodoende onderdeel hiervan. Het volledige Inpassingsplan is als Bijlage 4 opgenomen bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.03109-VS00_0008.png"

Afbeelding 7 - Plattegrond ingerichte kavels inclusief gerealiseerde en nieuwe beplanting

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie, regio en gemeente aan de orde.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties

Gezien de aard en omvang van voorliggend plan heeft het geen raakvlakken met de Nationale Omgevingsvisie.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het wijzigingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Een schematische weergaven hiervan is opgenomen in Afbeelding 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.03109-VS00_0009.png"

Afbeelding 8 - Ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bij woningbouwontwikkelingen geldt dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als sprake is van de bouw van meer dan 11 woningen (uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 201608869/1/R3).

De woningen op de kavels zijn in een eerdere planprocedure al planologisch gemaakt en inmiddels gerealiseerd; dit wijzigingsplan voorziet slechts in het aanpassen van de bestaande bouwmogelijkheden om twee vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder van duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Gezien de kleinschalige aard en omvang past deze ontwikkeling binnen de kaders van de Omgevingsvisie. In dit geval gaat het enkel om het verplaatsen van bouwmogelijkheden, waarbij de maximale bebouwing per saldo afneemt. Daarnaast wordt het landschap versterkt dankzij de natuurlijke en landschappelijke inpassing van de schuren. Hierdoor wordt het aanzicht verbeterd.

3.3.2 Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor moeten zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning (Wabo).

De verordening kent verschillende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed. Via de planviewer van de provincie Gelderland is beoordeeld welke thema's op de locatie aan de orde zijn. Een uitsnede hiervan is in Afbeelding 9 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.03109-VS00_0010.png"

Afbeelding 9: uitsnede omgevingsverordening Gelderland

Instructieregels glastuinbouw

Er is beleid op het gebied van glastuinbouw van invloed op het plangebied. Aangezien met dit wijzigingsplan geen ontwikkelingen rondom glastuinbouw aan de orde zijn, hebben de instructieregels geen invloed op het plan.

Instructieregel Groene ontwikkelingszone

De locatie ligt in de Groene ontwikkelingszone (GO). Artikel 2.52 van de Omgevingsverordening maakt duidelijk dat voor zover een plan van toepassing is op locaties binnen de GO, een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen wordt toegelaten als uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkeldoelen per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt. Bovendien mag de samenhang niet verloren gaan. De locatie valt in het gebied 'Klarenbeek - De Poll' (nr. 140) van de bij de verordening opgenomen bijlage 'Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone'. Hierin is als ontwikkeldoel onder meer beschreven de ontwikkeling van bosranden en overgangen naar cultuurgronden.

In het moederplan "Landgoed Klarenbeek 2019" zijn de bestaande bouwkavels met bouwrechten gemotiveerd en mogelijk gemaakt. Gezien de aard en omvang van voorliggend plan is in redelijkheid geen sprake van een nieuwe activiteit of ontwikkeling. Feitelijk gaat het om een kleine, ondergeschikte aanpassing die voortkomt uit voortschrijdend inzicht. Per saldo nemen de bouwmogelijkheden op de percelen in oppervlakte af, circa 50 m2 per perceel. Daarbij krijgen de bijgebouwen ook een lagere goot- en bouwhoogte en dus minder volume. Als onderdeel van het plan vindt daarnaast (in totaal) aanplant van zeven bomen plaats (deels met onderbegroeiing) aan de zuidkant van beide woningen, om de te bouwen bijgebouwen landschappelijk in te passen en deze meer op te laten gaan in de bestaande (en reeds aangeplante) bosrand. Gesteld kan worden dat de overgang tussen bosrand en cultuurgrond hiermee (ook) verzacht wordt.

Door bouwrechten enerzijds per saldo terug te brengen en daarnaast een bijdrage te leveren in verdere versterking van de bosrand, wordt realisatie van de twee schuren niet strijdig geacht met de provinciale kaders.

Instructieregel intrekgebied

Het plangebied is aangewezen als intrekgebied. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Het is daarom verboden om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas. Met voorliggens plan zijn dergelijke ontwikkelingen niet aan de orde.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor ruimtelijke ontwikkelingen. In de visie zijn de gemeenschappelijke ambities vastgelegd voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.

Het plangebied is onderdeel van Landgoed Klarenbeek. Het landgoed maakt volgens deze visie deel uit van een landgoederenzone. Landelijk wonen biedt mogelijkheden om delen van de landgoederenzone te herstellen, te versterken en te ontwikkelen tot het groene 'visitekaartje' van de Stedendriehoek. Gezien de locatie van de te realiseren schuren en de inpassing hiervan blijft het bijdragen aan het groene 'visitekaartje' van de Stedendriehoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.03109-VS00_0011.png"

Afbeelding 10 - Beleidskaart Regionale Structuurvisie

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan

In samenwerking met de gemeenten Epe en Heerde heeft de gemeente Voorst het 'Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel' (LOP) opgesteld. Het belangrijkste doel van het LOP is in de autonome ontwikkeling van het landschap te sturen op behoud en op ontwikkeling van de landschappelijke samenhang. Daarnaast is het LOP gericht op het stimuleren van de ontstening van het buitengebied en de verdere ontwikkeling van de karakteristieke kenmerken van het buitengebied. Met het LOP wordt het landschapsbelang ingebracht in alle ruimtelijke veranderingsprocessen in het gebied. Het LOP richt zich op instrumenten, partijen en een aanpak voor de uitvoering van het landschapsbeleid. Het ontwikkelingsplan en het toetsingskader dat het LOP vormt, is door de gemeente Voorst vastgesteld als structuurvisie.

Ten aanzien van landgoederen wordt gesteld dat landgoederen meer dan gemiddeld een toegevoegde waarde hebben voor de kwaliteit van het landschap. De inrichting van een landgoed moet de vorm van de landschappelijke overgangen versterken en beter beleefbaar maken. Het LOP stelt verder dat bij nieuwe woningen in het buitengebied een bouwplan gecombineerd dient te worden met een erf- en landschapsplan. De omgeving en de toekomstige inrichting kunnen belangrijke invloed uitoefenen op dat bouwplan en uiteindelijk het aanzicht en de waarde van de woning. De kenmerken die in het gebied voorkomen kunnen worden versterkt door aan de randen van het perceel streekeigen beplanting aan te brengen.

Onderdeel van het geldende bestemmingsplan "Landgoed Klarenbeek 2019" is het beeldkwaliteitsplan voor de locatie en de twee (gerealiseerde) woningen. In dit plan is ook de beplanting opgenomen. Voor de realisatie van de schuren wordt voortgeborduurd op ditzelfde beeldkwaliteitsplan en wordt de bestaande beplanting aangevuld. Dit is in lijn met de doelstellingen van het LOP.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Deze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap / Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.

Vanuit deze identiteit en de inhoudelijke thema's is de bescherming van landschappelijke waarden en het bouwen van de schuren conform het beeldkwaliteitsplan, inclusief landschappelijke inpassing, te rechtvaardigen. Het wijzigingsplan past daarmee binnen de kaders van de visie.

3.5.2 Notitie landgoederen

Het beleid voor de oprichting van nieuwe landgoederen en de herontwikkeling van bestaande landgoederen is verwoord in de op 6 februari 2006 vastgestelde notitie Landgoederen. Deze notitie geeft de koers van de gemeente Voorst aan ten opzichte van initiatieven tot oprichting van nieuwe landgoederen. Daarnaast biedt de notitie houvast aan eigenaren van bestaande landgoederen bij herontwikkeling van die landgoederen. Bij nieuwe ontwikkelingen staan de kwaliteiten van de bestaande landgoederen voorop. Deze bestaande landgoederen in Voorst zijn mede bepalend voor het huidige karakter van de gemeente. Ze zijn beschreven en beschermd en worden waar nodig verder versterkt. De vaak monumentale bebouwing en de fraaie groenstructuren vormen een ensemble. Nieuwe ontwikkelingen op bestaande landgoederen dienen een maatschappelijke meerwaarde te hebben op het gebied van landschap, natuur, milieu, recreatie en/of cultuur.

De oorspronkelijke plannen voor Landgoed Klarenbeek zijn getoetst aan de notitie Landgoederen. De wijziging die met voorliggend plan beoogd wordt is van dusdanig kleine omvang dat het hieraan ondergeschikt is.

3.5.3 Wijzigingsbevoegdheid geldende bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan "Landgoed Klarenbeek 2019" is onder artikel 23.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders waarmee ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed' de voorkomende bestemmingen onderling gewijzigd kunnen worden. Dit voor zover hiermee de rangschikking van het betreffende landgoed als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet wordt aangetast. Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van een wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats op de volgende punten:

  • de mate waarin de waarden en functies van de betrokken gronden, welke het plan beoogt te beschermen, door de gebruiksverandering worden geschaad;
  • de mate waarin de belangen van de gebruikers en eigenaren van de omliggende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven worden geschaad;
  • de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid en de landschappelijke inpasbaarheid;
  • de bestaande landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;

met dien verstande dat deze waarden, functies en/of belangen niet onevenredig worden geschaad.

Zowel in voorgaande onderdelen van het wijzigingsplan, als het volgende hoofdstuk ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het plan, wordt gemotiveerd dat het plan aan deze uitgangspunten voldoet en waarden, functies en/of belangen van de locatie en de omgeving niet onevenredig geschaad worden. Het plan past daarmee binnen de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Ter plaatse van het plangebied is in het kader van de ontwikkeling van bestemmingsplan "Landgoed Klarenbeek 2019" in 2018 bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten bestond er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het huidige gebruik van het terrein. Gezien de beperkte omvang en de aard van voorliggend plan en gelet op het tussentijdse gebruik van de locatie, worden deze resultaten nog altijd als representatief gezien.

Voor de percelen geldt dat eventueel vrijkomende grond niet zondermeer in het grondverkeer kan worden opgenomen. Mocht de grond naar elders moeten worden getransporteerd, dan dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, wat bij voorliggend plan overigens niet te verwachten valt, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

4.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een ruimtelijk plan aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid, bijvoorbeeld wanneer de bouw van nieuwe woningen mogelijk gemaakt wordt. De geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten vanwege weg- en/of railverkeer of van industrielawaai moet binnen de normen blijven.

In de te realiseren schuren is bewoning niet toegestaan; van realisatie van een geluidsgevoelig object is dan ook geen sprake. Daarnaast ligt de locatie niet in de nabijheid van een spoorweg of een gezoneerd industrieterrein en is de afstand tot omliggende wegen ruim te noemen. Geluidsaspecten spelen dan ook geen rol en de Wgh is niet van toepassing op voorliggend plan.

4.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Voorliggend wijzigingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.

4.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn provincies en gemeenten verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Binnen het werkveld van de externe veiligheid wordt veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal potentiële slachtoffers. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Bij vaststelling van het moederplan is het aspect externe veiligheid beoordeeld. Destijds is geconcludeerd dat uit oogpunt van externe veiligheid geen bezwaren tegen de voorgenomen plannen bestonden. De ongeschikte aanpassing die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt hoeft dan ook niet opnieuw te worden getoetst.

4.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Op dit moment is al sprake van twee woonpercelen. De schuren worden op voorhand niet beschouwd als milieugevoelige functies. In directe omgeving van het plangebied zijn ook geen bedrijfsmatige functies aanwezig die voor hinder kunnen zorgen. De voorgestelde ondergeschikte aanpassing ten opzichte van de bestaande situatie leidt dan ook niet tot belemmeringen in het kader van milieuzonering.

4.3 Natuuronderzoek

Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming een drietal wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het doel van deze wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, decentralisatie van verantwoordelijkheden en een vereenvoudiging van regels. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Natuurnetwerk Nederland) en op soortbescherming. De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.

De vroegere Ecologische Hoofdstructuur is tegenwoordig het hiervoor genoemde Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verontwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land. Binnen Gelderland is dit aangewezen als het Gelders Natuurnetwerk (GNN: 'een gebied met samenhangend netwerk van binnen de provincie Gelderland bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten'), met daarbij ook aangewezen de Groene ontwikkelingszones (GO). Dit is het gebied dat tussen en rondom de aangewezen natuurgebieden ligt. Hierin liggen onder andere de ecologische verbindingszones, de verbindende schakels tussen de natuurgebieden. Ook de planlocatie ligt in deze GO. In pagagraaf 3.3.2 is al nader ingegaan op het realiseren van de bijgebouwen in relatie tot de waarden en ontwikkeldoelen die binnen het GO gelden. Vanuit gebiedsbescherming bestaan geen belemmeringen voor uitvoering van het bouwplan.

Er zijn geen belangrijke ecologische waarden bekend op de locatie die een belemmering voor het bouwplan kunnen vormen. In het kader van het moederplan "Landgoed Klarenbeek 2019" is een uitgebreide quickscan flora & fauna uitgevoerd. Voor de bouw van de twee woningen zijn destijds geen belemmeringen naar voren gekomen. Bouw van de twee vrijstaande schuren vindt plaats op de in ontwikkeling zijnde kavels. Het is niet te verwachten dat in de tussentijd soorten op de locatie van de schuren zijn gevestigd die door deze deelontwikkeling verstoord of verontrust kunnen worden. Een aanvullend of actualiserend ecologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Tijdens de aanleg en het latere gebruik van de bijgebouwen dient wel altijd de algemene zorgplicht in acht te worden genomen voor alle planten en dieren die worden aangetroffen. Het maakt geen verschil of deze soorten beschermd zijn of niet.

4.4 Archeologie

In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen wordt omgegaan. Dat betekent dat vooronderzoek moet plaatsvinden;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe de verstoorder betaalt).

In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.

Op grond van de archeologische beleidskaart is voor de ontwikkelingen die met bestemmingsplan "Landgoed Klarenbeek 2019" mogelijk zijn gemaakt gesteld dat archeologisch onderzoek nodig was. Dat is in het kader van dat plan uitgevoerd. Hieruit kwam de verwachting dat naar voren dat eventuele sporen sterk zullen zijn aangetast en verdere archeologische indicatoren afwezig zijn. Vervolgonderzoek werd niet noodzakelijk geacht en het gebied werd vrijgegeven. Voor realisatie van de schuren is een verder onderzoek -mede gelet op de omvang van de ingreep- dan ook niet nodig.

4.5 Civieltechnische aspecten

4.5.1 Parkeren

Met de plannen is geen sprake van nieuwe of andere gebruiksmogelijkheden van het perceel dan in de huidige situatie aan de orde is. Bijgebouwen kunnen voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf worden gebruikt. Dit leidt niet tot evenredige invloed op verkeer van en naar de locatie en/of parkeerbehoefte op de percelen.

4.5.2 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Via de digitale watertoets is op 21 september 2022 beoordeeld of, en zo ja welke, waterbelangen voor het plan relevant zijn. Binnen het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat daarmee geen primaire waterbelangen worden geraakt en er vanuit dit aspect geen belemmeringen zijn.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren: een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen: om grondwateroverlast te voorkomen wordt geadviseerd om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer om voorafgaand aan de uitvoering van de plannen een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de perceelseigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken: om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen, is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door bij de realisatie van de bouwplannen geen uitlogende bouwmaterialen toe te passen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk bouwplan geen sprake. Om die reden hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De kosten van deze ruimtelijke procedure en de uitvoering zijn voor rekening van initiatiefnemer. Zo ook de eventuele kosten van planschade.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in een onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

De basis van dit wijzigingsplan wordt gevormd door het nu geldende bestemmingsplan "Landgoed Klarenbeek 2019". De bestaande bestemmingen worden in principe één op één overgenomen. Wijziging hierin is dat de huidige bestemming 'Wonen-2' ter plaatse van de twee woningen wordt verkleind (en ter plaatse van de verkleining vervangen door de bestemming 'Tuin') en er wordt ter plaatse van de nieuw te bouwen schuren een nieuw bouwvlak met de bestemming 'Wonen-2' opgenomen, waar nu nog bestemmingen 'Tuin' en 'Bos' gelden. De verschillende dubbelbestemmingen blijven van toepassing.

Een wijzigingsplan kent normaliter geen op zich staande regels. Een verwijzing naar de regels van het moederplan volstaat. Dit moederplan kent enkele voorwaardelijke verplichtingen die toezien op (voornamelijk) landschappelijke maatregelen voor het totale landgoed, die deels ook gekoppeld zijn aan de percelen Postweg 3 en Postweg 5 en om die reden in stand horen te blijven. Met dit wijzigingsplan worden ook enkele aanvullende afspraken gemaakt voor groenaanplant die afwijken van de bestaande voorwaardelijke verplichtingen. Het opnemen van een nieuwe/extra voorwaardelijke verplichting in de regels is dan ook wenselijk. Vanwege deze toevoeging worden bij dit wijzigingsplan tóch op zich staande regels opgenomen, waarbij alleen de van toepassing zijnde artikelen uit het moederplan worden overgenomen. In de volgende paragraaf wordt per bestemming -in alfabetische volgorde- nader op deze regels ingegaan, ook op de wijzigingen die hierin ten opzichte van de huidige planregels plaatsvinden.

5.2 Bestemmingen

5.2.1 Agrarisch met waarden - Landschap

Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. De bestemmingsregeling is erop gericht om bestaande waarden te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn. Overigens kent dit wijzigingsplan binnen deze bestemming geen bouwvlak. Andere bouwwerken zijn alleen toegestaan in de vorm van terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 meter. Voor het beschermen van de landschappelijke waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in het artikel opgenomen.

5.2.2 Bos

De bestemming 'Bos' wordt gebruikt ten behoeve van de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden. Een groot deel van het landgoed heeft deze bestemming gekregen. Bij het opstellen van de verbeelding van het moederplan is voor het toekennen van deze bestemming zowel gekeken naar de toen vigerende bestemmingsplannen als naar luchtfoto's en naar het uitvoeringsplan dat aan het landgoedplan is gekoppeld. In dit wijzigingsplan zijn de destijds bepaalde contouren gehandhaafd.

Binnen de bestemming 'Bos' zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke en bosbouwkundige waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, opgenomen.

5.2.3 Tuin

Een deel van de gronden van de woonlocaties binnen het landgoed heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Zo ook de locaties Postweg 3 en 5. Gronden met deze bestemming dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.

5.2.4 Wonen-2

De nieuwbouwlocaties binnen het Landgoed Klarenbeek hebben de bestemming 'Wonen-2' gekregen. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis, alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Aan huis verbonden beroep en - bedrijf

Voor de woningen geldt dat aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in categorie 1 van de in de regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing hiervoor mag worden gebruikt;
  • 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • 3. opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • 4. buitenopslag is niet toegestaan;
  • 5. de activiteit leidt niet tot belemmeringen voor omliggende functies;
  • 6. de activiteit heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • 7. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak.

Bed & breakfast

Uitsluitend de woningen mogen worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak.

Bouwregels

Voor de woningen is gekozen voor een systematiek waarbij alle bebouwing (woningen en overige gebouwen) binnen een bouwvlak wordt gebouwd. Aanvankelijk was op beide percelen een ruim bouwvlak opgenomen waarbinnen de gebouwen gebouwd dienden te worden. Met dit wijzigingsplan is het bestaande bouwvlak verkleind en wordt voor beide percelen een nieuw/extra bouwvlak opgenomen voor de bijgebouwen. Per bouwvlak is één woning toegestaan, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding. Dat laatste is van toepassing op de bouwvlakken voor de bijgebouwen.

De maximale goot- en bouwhoogte is ook op de verbeelding aangegeven. Voor de woningen zijn de maatvoeringen uit het geldende bestemmingsplan overgenomen. Binnen de bouwvlakken voor de bijgebouwen is een lagere goot- en bouwhoogte opgenomen, afgerond op halve meters ten opzichte van het voorlopige ontwerp uit het Inpassingsplan. Andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht. De hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 1m, voor overige andere bouwwerken geldt een maximale hoogte van 3m. De gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 10 m2 per bouwperceel.

Er is een afwijking van de bouwregels opgenomen om onder voorwaarden de bouwgrens met maximaal 1 meter te overschrijden of de goot- en bouwhoogte met maximaal 20% te overschrijden. Voorwaarde is dat sprake is van een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing.

Voorwaardelijke verplichtingen

Binnen de bestemming 'Wonen-2' zijn in de specifieke gebruiksregels voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. De bouwmogelijkheden die in bestemmingsplan "Landgoed Klarenbeek 2019" zijn ontstaan, zijn gekoppeld aan een kwaliteitsimpuls van het landgoed. Binnen 1, 2 of 3 jaar na afgifte van de omgevingsvergunning bouwen van de verschillende woningen dient uitvoering te zijn gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen conform het in de bijlagen van de regels opgenomen 'Uitvoeringsprogramma', het 'Beeldkwaliteitsplan Klarenbeek' en het 'Beeldkwaliteitsplan Nieuwe tijdslaag'. Worden de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen niet uitgevoerd of niet in stand gehouden, dan is het gebruik van bebouwing ter plaatse van de voorwaardelijke verplichting in strijd met de bestemming. De bestaande voorwaardelijke verplichtingen die gekoppeld zijn aan de percelen Postweg 3 en 5 worden één op één overgenomen. Hieraan wordt toegevoegd een nieuwe voorwaardelijke verplichting, voor de aanplant en instandhouding van landschappelijke maatregelen die voor een betere inpassing van de nieuwe bijgebouwen dienen.

Afwijkingsmogelijkheden

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om in plaats van de maatregelen zoals deze zijn opgenomen in het 'Uitvoeringsprogramma' en 'Inpassingsplan' andere maatregelen te treffen die bijdragen aan een hoger kwaliteitsniveau van landschappelijke en/ of cultuurhistorische waarden. Deze afwijkingsmogelijkheid is opgenomen om enige flexibiliteit te creëren als bij de uitvoering blijkt dat bepaalde maatregelen om welke reden dan ook in de praktijk (gedeeltelijk) niet uitvoerbaar blijken te zijn. Ook is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van uitstel van termijnen waarbinnen deze verplichtingen gerealiseerd moeten worden.

Tot slot is een afwijking van de gebruiksregels opgenomen om één hogere categorie bedrijf aan huis toe te staan of een bedrijf dat niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staat genoemd toe te staan.

5.2.5 Waarde - Archeologie

Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waarde - Archeologie - 5' beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.

5.2.6 Waarde - Ecologie - GO

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden die in de Provinciale Omgevingsvisie zijn aangewezen als 'Groene Ontwikkelingszone' (eerder bekend als Ecologische Verbindingszones). Om te voorkomen dat ontwikkelingen de Groene Ontwikkelingszones in de weg staan, dient bij alle ontwikkelingen getoetst te worden aan de aanwezige waarden binnen gebieden met de bestemming 'Waarde - Ecologie - GO'.

5.2.7 Waarde - Landgoed

Voor het gehele landgoed is de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed' opgenomen. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en samenhangend beheer van landgoederen. Daarnaast biedt deze dubbelbestemming een wijzigingsbevoegdheid om de op het landgoed voorkomende bestemmingen onder voorwaarden onderling te wijzigen. Daarvan is met voorliggend plan gebruik gemaakt. De dubbelbestemming blijft ook na wijziging nog van toepassing op het plangebied.

5.3 Flexibiliteit in de planregels

Flexibiliteit in een bestemmingsplan leidt tot enige beleidsruimte om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van een bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (artikel 3.6 Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door onder andere het afwijken van de regels of het wijzigen van het plan. In het moederplan "Landgoed Klarenbeek 2019" zijn een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen. De algemene afwijkingsregels worden in dit wijzigingsplan overgenomen. Het gaat om de volgende afwijkingen:

  • a. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven matern, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Ook geldt deze afwijking alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bestemmingsvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid, vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • b. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naard de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • c. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, voor zover dit niet door landelijke wetgeving vergunningvrij mogelijk is. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan, maar te regelen via een afwijking, zodat voorwaarden gesteld kunnen worden. Eén van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan mededeling worden gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid.

Naast deze algemene afwijkingsmogelijkheden zijn in de diverse enkelbestemmingen al enkele afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Ook is een algemene afwijking voor herbouw van woningen buiten bestaande funderingen overgenomen uit het moederplan.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

6.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een planologische procedure pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zij met de behartiging van belangen die in geding zijn.

In dit geval is sprake van een plan dat grotendeels is gelegen in de Groene Ontwikkelingszone. Bij ontwikkelingen in deze gebieden wil de provincie vooraf graag overleg voeren. Over voorliggend plan heeft ambtelijk vooroverleg plaatsgevonden. Hierbij kwamen geen bezwaren naar voren. Overleg met Waterschap Vallei & Veluwe wordt niet noodzakelijk geacht omdat uit de digitale watertoets is gebleken dat geen waterbelangen aan de orde zijn.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan "Postweg 3 en 5, Klarenbeek" heeft vanaf 1 december 2022 voor een periode van zes weken voor iedereen ter inzage gelegen met de mogelijkheid een zienswijze naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.