Afdrukken

 

5 Randvoorwaarden en onderzoek

 

5.1 Inleiding

 

Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan de uitvoerbaarheid op basis van milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven een rol, evenals water, archeologie en flora en fauna. Ook het onderhavige wijzigingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid ervan op bovengenoemde aspecten. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

 

5.2 Milieuaspecten

 

5.2.1 Bodem

 

Teneinde te beoordelen of de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt is voor de beoogde functie, is divers bodemonderzoek uitgevoerd. Hieronder wordt ingegaan op de verrichte onderzoeken.

 

Verkennend bodemonderzoek

 

Algemeen

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor onderhavig plangebied. Deze locatie is bij de gemeente Tiel kadastraal bekend als sectie N, nummer 1047.

Het doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen of het voormalige, dan wel huidige gebruik van de onderhavige locatie en zijn omgeving heeft geleid tot verontreiniging van de bodem (grond / grondwater).

Het veldwerk is uitgevoerd op 20 en 27 juli 2004. Er zijn in totaal 20 boringen verricht,

waarvan er 3 zijn afgewerkt als peilbuis (l x 'verdacht', 2 x 'onverdacht'). De peilbuizen zijn geplaatst op 20 juli, het grondwater is bemonsterd op 27 juli 2004.

 

Resultaten

In de (boven)grond werden hooguit lichte verontreinigingen verwacht met zware metalen en/of PAK. Deze hypothese wordt bevestigd door de onderzoeksresultaten.

Met name het middeldiepe tot diepe grondwater is verontreinigd met VCK, afkomstig van een voormalig zandwinningsgat noordoostelijk van de locatie (ook bekend als de Harnsche Bouwing of de put van Mourik). Deze constatering is in het onderhavige onderzoek niet nader onderzocht. In het bovenste grondwater wordt plaatselijk een lichte verontreiniging met 1,2 dichlooretheen (cis) aangetroffen. Het grondwater op de perceelsgrens ter hoogte van de olie-afscheider op Provincialeweg 4 vormde een aandachtspunt in verband met een beperkte grondwaterverontreiniging met minerale olie. Het onderhavige onderzoek bevestigd de eerdere onderzoeksresultaten van het perceel Provincialeweg 4 dat sprake is van een beperkte verontreiniging. Op de perceelsgrens worden in het grondwater geen olieproducten aangetroffen.

 

Conclusie

De aangetroffen gehalten in de bovengrond en het grondwater zijn dusdanig gering dat zij geen risico opleveren voor de volksgezondheid en/of het milieu. Verdere onderzoeksinspanningen zijn dan ook niet noodzakelijk. Mits in het kader van de voorgenomen bouw geen grondwater onttrokken wordt, vormt de verontreiniging met vluchtige chloorkoolwaterstoffen in het diepere grondwater geen belemmering voor de nieuwbouw.

Wel dient rekening te worden gehouden met liet feit dat eventueel van de locatie af te voeren grond niet zonder meer multifunctioneel toepasbaar is.

 

Verkennend bodemonderzoek 2

 

In 2011 is nogmaals een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de grond op de onderzoekslocatie (zeer) lichte verhogingen aan nikkel vertoont. In het grondwater worden licht verhoogde concentraties aan barium en tetrachlooretheen (per) aangetroffen.

 

De aangetroffen gehalten in de grond en het ondiepe grondwater zijn dusdanig gering dat zij geen risico opleveren voor de volksgezondheid en/of het milieu. Verdere onderzoeksinspanningen zijn dan ook niet noodzakelijk en er gelden geen gebruiksbeperkingen voor de locatie.

 

Eindrapport partijkeuring

 

Resultaten

Er heeft een partijkeuring plaatsgevonden inzake af te voeren grond op de locatie.

Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van deze grond. Op basis van de onderzoeksresultaten moet worden vastgesteld welke toepassingsmogelijkheden voor deze partij bestaan.

De partij is vrijgekomen uit de bovengrond van dit terrein bij de aanleg van de fundering van een bedrijfsverzamelgebouw. Er is tot een diepte van 1 m -mv ontgraven. De monsterneming is uitgevoerd op 16 december 2005. De partijgrootte werd in het veld vastgesteld op ca. 4.000 ton. Gezien deze partijgrootte is de partij voor de bemonstering opgedeeld in twee deelpartijen.

 

Resultaten

De partij bestaat uit klei gemengd met zand en grind. Er werd een geringe bijmenging van puin en pvc- en houtresten in de partij aangetroffen. Alle mengmonsters zijn in het laboratorium op het standaard samenstellingspakket onderzocht.

 

Conclusie

Uit de toetsing van de analyseresultaten aan het Bouwstoffenbesluit blijkt dat voor geen van de onderzochte parameters de samenstellingswaarde voor schone grond overschreden wordt. De partij behoort derhalve tot de categorie "schone grond" en is vrij toepasbaar.

 

5.2.2 Luchtkwaliteit

 

Algemeen

Onderhavig project dient te worden getoetst aan de Wet luchtkwaliteit. Deze wet beoogt mensen te beschermen tegen luchtverontreiniging (zoals fijn stof en stikstofdioxide) vastgesteld. Er dient enerzijds getoetst te worden of sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding die leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Anderzijds moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren.

 

Verslechtering luchtkwaliteit

Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Met behulp van de ministeriële regeling NIBM kan dit bepaald worden. Deze regeling bevat echter geen kwantitatieve uitwerking voor bedrijventerreinen of een bedrijfsverzamelgebouw. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het project niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtverontreiniging ten gevolge van het plan wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar het plangebied.

 

Onderzoek luchtkwaliteit

Om de luchtkwaliteit in beeld te brengen en aannemelijk te maken dat het project niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, is een luchtkwaliteit-onderzoek uitgevoerd.

Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

 

5.2.3 Geluid

 

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidsbelasting op woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen voor zover deze zijn gelegen binnen de geluidszone van een industrieterrein, weg, spoorweg of vliegveld.

Onderhavig wijzigingsplan maakt de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk. Dit is geen geluidgevoelige bestemming. Derhalve vormt het aspect geluid geen belemmering voor dit plan.

 

5.2.4 Externe veiligheid

 

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, en de mobiele bronnen, zoals een tankwagen.

 

Ten noorden van het plangebied bevindt zich een mobiele bron. Het betreft de A15, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Op dit moment moet voor deze weg volgens de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen een invloedsgebied van 200 meter worden aangehouden. Dit invloedsgebied valt hierdoor buiten het plangebied van voorliggend wijzigingsplan. Het is echter wel relevant te vermelden dat dit invloedsgebied in de toekomst groter kan worden in verband met een mogelijke toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen en nieuwe wetgeving op het gebied van risico’s van transport van gevaarlijke stoffen.

 

In de omgeving van het plangebied bevinden zich bovendien twee typen stationaire bronnen. Het eerste type stationaire bronnen betreft twee vuurwerkopslag- en verkoopplaatsen. Beide bronnen bevinden zich ten oosten van het plangebied. Deze opslag- en verkoopplaatsen zijn risicorelevant, maar hebben kleine contouren die vrijwel niet buiten het terrein van de eigen inrichting komen. De vuurwerkopslag- en verkoopplaats zijn in de regels en op de verbeelding van het geldende plan specifiek begrensd. Het tweede type stationaire bronnen betreft enkele transportbedrijven ten zuiden van het plangebied. Bij deze bedrijven kunnen tankwagens met gevaarlijke stoffen worden gestald. Deze zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan begrensd en vormen derhalve geen risico voor onderhavig plangebied.

 

5.2.5 Milieuzonering

 

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

 

Hinder afkomstig van bedrijven

Voorliggend wijzigingsplan maakt de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk. Dit gebouw wordt gerealiseerd op een locatie die in de bestaande situatie reeds is bestemd als bedrijventerrein. Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is daarnaast reeds een milieuzonering aangeduid.

 

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype ‘gemengd gebied’ als ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’ aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging.

 

In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype ‘rustig woongebied’. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.

 

Onderhavig plangebied kan worden getypeerd als een gemengd gebied. Bij deze typering mag, zoals hiervoor aangegeven, de richtafstand worden verminderd. Dit is dan ook uitgangspunt geweest bij het opnemen van de afstanden op de verbeelding.

 

Voor onderhavig plangebied bedraagt de maximaal toegestane milieucategorie, categorie 3.2. De hiervoor geldende richtafstand bedraagt 100 meter. Voor gemengde gebieden, waar in onderhavig plangebied sprake van is, bedraagt deze afstand 50 meter. De regels van dit wijzigingsplan sluiten voor wat betreft de maximaal toegestane milieucategorie aan bij het vigerende bestemmingsplan. Realisatie van onderhavige ontwikkeling leidt derhalve niet tot onevenredige aantasting van belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden. Omliggende gevoelige functies liggen op een grotere afstand van het plangebied dan 50 meter.

 

Overige hinder afkomstig van veehouderijen

Veehouderijen kunnen niet alleen hinder veroorzaken op het gebied van geur (zie paragraaf 3.4), maar ook hinder in de vorm van stof, geluid en gevaar. In de VNG-publicatie ‘ Bedrijven en milieuzonering’ worden voor deze vormen van hinder richtafstanden genoemd.

Uit deze publicatie blijkt dat de grootste richtafstand ten gevolge van een (pluim)veehouderij voor stof (50 meter), geluid (50 meter) en gevaar (10 meter) bedraagt. Deze afstand is de richtafstand tot een ‘rustige woonwijk’ of een vergelijkbaar omgevingstype zoals 'rustig buitengebied' (eventueel inclusief verblijfsrecreatie).

In het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw nabij enkele veehouderijen gelegen is, maar dat deze niet is geprojecteerd binnen de afstanden die in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ worden geadviseerd om aan te houden tussen veehouderijen en gevoelige bestemmingen zoals voor de hinder in de vorm van stof, geluid en gevaar.

 

Dit wijzigingsplan is vanuit milieutechnische overwegingen inpasbaar.

 

5.2.6 Geur

 

Onderhavig project betreft de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw. Dit is een geurgevoelig objecten waarvoor onderzoek naar geurhinder moet worden verricht. Voor de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten nabij veehouderijen moet aan twee voorwaarden worden voldaan;

  • een goed woon- en leefklimaat moet worden gegarandeerd voor de nieuwe geurgevoelige objecten

  • geen van de bestaande veehouderijen wordt onevenredig in zijn belangen geschaad.

 

Er is wat betreft geur een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te geven op deze twee voorwaarden.

 

Woon- en leefklimaat

Nieuwe geurgevoelige objecten worden gerealiseerd op een grotere afstand dan 100 meter van een emissiepunt van een dierverblijf waarin dieren worden gehuisvest zonder een vastgestelde emissiefactor. Tevens hebben alle geurgevoelige objecten een grotere afstand dan 50 meter tot de dierverblijven.

Uit de berekening van de achtergrondbelasting (en daarmee ook voorgrondbelasting) blijkt dat bij geen van de geurgevoelige objecten de norm van 2,0 ouE/m³ wordt overschreden. Tevens blijkt dat de milieukwaliteit wat betreft het aspect geurhinder goed is.
Op basis van de Wgv kan worden gesteld dat bij het nieuwe geurgevoelige object een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.

 

Rechten van bestaande veehouderijen

Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming is nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

In de directe nabijheid van het plangebied ligt de veehouderij Zoelensestraat 11 te Kapel Avezaat. De realisering van onderhavig plan heeft geen gevolgen voor de huidige bedrijfsvoering van dit veehouderijbedrijf. Aangezien er tussen de veehouderij en de ontwikkeling diverse woningen liggen, wordt de veehouderij in zijn huidige bedrijfsvoering beperkt door de reeds aanwezige woningen. Door de ontwikkeling van het bedrijfsverzamelgebouw wordt de bedrijfsvoering van de veehouderij Zoelensestraat 11 te Kapel Avezaat niet verder beperkt. In zoverre staat de aanwezigheid van de veehouderij de voorgenomen wijziging van het planologisch regime niet in de weg.

 

Conclusie

Uit het geuronderzoek blijkt dat het aspect ‘geur’ niet leidt tot belemmeringen voor onderhavig wijzigingsplan.

 

 

5.3 Water

 

5.3.1 Inleiding

Het is wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf dient te worden opgenomen. Het doel van de waterparagraaf is de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee te nemen bij de ruimtelijke plannen. Hierbij wordt ingegaan op de gevolgen van het plan op de waterhuishouding en wordt een beschrijving gegeven van de maatregelen die worden getroffen.

 

5.3.2 Bovenlokaal beleid

 

Nationaal Waterplan

 

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

 

Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

 

Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied ‘Rivieren’. De grote rivieren bestaan uit het Nederlandse deel van de Rijn, inclusief de aftakkingen, en de Maas en wordt onderscheiden in bovenrivieren, benedenrivieren en de Maas. De Rijn- en Maasmonding hebben andere hydraulische kenmerken dan het bovenrivierengebied. De rivieren zijn breder en stromen trager en staan onder invloed van het getij. Bij het rivierengebied gaat het om de rivier zelf, het rivierbed en de ruimte binnendijks die nodig is voor rivierverruiming. De rivier en het rivierbed vormen het ‘buitendijks’ gebied. Iedere rivier(tak) heeft eigen kenmerken en eigenschappen.

 

De Rijn komt als Boven-Rijn bij Lobith ons land binnen en splitst zich in de Waal en het Pannerdensch Kanaal, die daarna overgaat in de Neder-Rijn en de IJssel. De Waal en de Boven-Rijn vormen samen de grootste en drukst bevaren rivieren van ons land. De Waal heeft een breed, licht meanderend rivierbed. De Neder-Rijn is een middelgrote, gestuwde rivier. De waterstanden fluctueren daardoor niet sterk en de uiterwaarden overstromen beperkt. De Neder-Rijn vloeit over in de Lek.

 

In de afgelopen eeuwen is door de verschillende gebruiksfuncties veel ruimte aan de rivieren ontnomen, met als gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen de dijken, die steeds hoger zijn gemaakt. Door de bevolkingsontwikkeling en economische groei zijn de te beschermen waarden sterk toegenomen. Deze kwetsbaarheid van ons land, tezamen met ongunstige verwachtingen over klimaatverandering en zeespiegelstijging, maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de toekomst, hoge prioriteit moet houden.

 

Waterplan Gelderland 2010-2015

 

Het WHP3 is per 22 december 2009 opgevolgd door het Waterplan Gelderland 2010-2015. Het Waterplan krijgt op basis van het overgangsrecht van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het waterplan is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten voor de realisatie van specifieke waterdoelen.

 

Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet in het waterplan. In het waterplan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaan uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. In het ontwerp waterplan heeft het plangebied eveneens de functie ‘stedelijk gebied’.

 

Stroomgebiedsvisie Rivierenland

 

Het beleid van Waterschap Rivierenland is er op gericht schoon hemelwater niet af te voeren naar de riolering. In het kader van duurzaam waterbeheer is het gewenst om bij alle nieuwbouw maximale afkoppeling van het hemelwater toe te passen. Hierbij hanteert het waterschap de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Het schone hemelwater dient geïnfiltreerd te worden in de bodem of anders via een bodempassage afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater.

 

5.3.3 Lokaal beleid

 

Integraal Waterplan Tiel

 

Het Integraal Waterplan Tiel (december 2004) is een gezamenlijk beleidsplan van de gemeente en het Waterschap Rivierenland. Het waterplan vervult een paraplufunctie voor alle wateraspecten en de daaraan gerelateerde beleidsvelden. Het doel van het waterplan is 'het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem in de stad met het oog op een aantrekkelijke gezonde leefomgeving. Dit uiteraard binnen de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem en een duurzame wa-terketen en overige aanpalende beleidsterreinen.

 

Waterstructuurplan Tiel

 

Het Integraal Waterplan Tiel heeft zich in eerste instantie vooral gericht op waterkwali-teitsknelpunten. Vanuit landelijke wetgeving en beleid is ook het in beeld brengen van de kwantitatieve knelpunten, de wateropgave, van belang. In het Integraal Waterplan Tiel is afgesproken een Waterstructuurplan op te stellen, om de kwantitatieve water-opgave en oplossingsrichtingen in beeld te brengen. Het Waterstructuurplan Tiel (2009) geeft de wateropgave per afwateringsgebied weer en geeft een visie en een eerste set maatregelen om de wateropgave in te vullen.

 

5.3.4 Situatie plangebied

 

Onderhavig plangebied is in de huidige situatie braakliggend. In de nieuwe situatie wordt het plangebied voor een belangrijk deel bebouwd c.q. verhard. Op basis van dit bestemmingsplan wordt een bebouwd oppervlak van 2.455 m2 mogelijk gemaakt.

 

In het plangebied is geen waterkering gelegen. Er zijn geen overstorten uit het gemengde rioolstelsel in of nabij het plangebied die een risico kunnen opleveren voor het plangebied. In het plangebied ligt daarnaast geen rioolwaterpersleiding van het waterschap. In het plangebied is geen oppervlaktewater of grond aanwezig met een hoge natuurwaarde. Aan de westkant van de Provinciale weg (de zijde van het plangebied) ligt een gemengd riool. Aan de oostzijde ligt een drukleiding maar die is voor dit plan niet relevant.

 

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk instandhouden van en compenseren in open water als onderdeel van het watersysteem.

 

Voor plannen met meer dan 500 m2 toename verharding in stedelijk gebied (waarbij hier sprake van is) en meer dan 1500 m2 toename verharding in landelijk gebied is compenserende waterberging nodig. De eerste 500 m2 respectievelijk 1500 m2 van een plan zijn vrijgesteld van compensatie. In stedelijk gebied kan de waterberging eventueel worden geregeld via een waterbergingsbank. De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m3 per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m3 bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn.

 

In de eerste fase van het plan (het eerste reeds gerealiseerde bedrijfsverzamelgebouw, op basis van het bestemmingsplan ‘Bergakker’) is reeds een opvangbekken is aangelegd. Hierbij is geanticipeerd op onderhavige ontwikkeling, waardoor het opvangbekken voldoende retentiecapaciteit heeft om ook het afstromende hemelwater in onderhavig plan te bergen.

 

In het kader van de realisatie van het eerste bedrijfsverzamelgebouw is een berekening opgesteld ten behoeve van de benodigde capaciteit van het opvangbekken voor beide bedrijfsverzamelgebouwen. In totaal is het bebouwde oppervlak voor beide bedrijfsgebouwen samen 2.790 m2. De overige verharding heeft een gezamenlijk oppervlak van 2.112,7 m2. In totaal moet 4.902,70 m2 gecompenseerd worden. Destijds is gerekend met een neerslag van 0,075 mm/m2. De totale bergingscapaciteit moet derhalve minimaal 367,7 m3 bedragen. Het opvangbekken dat reeds is gerealiseerd heeft een oppervlakte van 347,1 m2 en een gemiddelde diepte van 1,2 m. De totale capaciteit van het bekken bedraagt derhalve 416,52 m3.

 

Navolgende tekening is opgesteld in het kader van de realisatie van het eerste bedrijfsgebouw. Hierin zijn de nieuwe bebouwing en verharding aangegeven, het opvangbekken en de bijbehorende oppervlaktes.

 

[image] 

Figuur 7: inrichtingsschets ten behoeve van waterberging

 

De rekenmethode die in het verleden gebruikt is verschilt ten opzichte van de rekenmethode die in het meest actuele beleid is opgenomen. Op basis van de meest actuele rekenmethode moet bij een toename van verharding van 4.902,70 m2 de bergingscapaciteit 4.902,70/10.000 x 436 = 213,75 m3 bedragen bij een bui van T=10+10%. Bij een bui van T=100+10% is deze capaciteit 4.902,7/10.000 x 664 = 325,54 m3. Aangezien de capaciteit van het bekken 416,52 m3 bedraagt, voldoet deze ook ruim aan de meest actuele rekenmethode en is hiermee de capaciteit van het bekken ruim voldoende om afvloeiend hemelwater van beide bedrijfsverzamelgebouwen en bijbehorende verharding te bergen.

 

Gesteld kan worden dat er hiermee geen problemen hoeven te worden verwacht op het gebied van de waterhuishouding.

 

Doordat een voorziening voor de berging van hemelwater wordt gerealiseerd kan het verhard oppervlak afgekoppeld worden van het bestaand rioleringsstelsel. Voor de afvoer van afvalwater wordt de nieuwe bebouwing aangesloten op het gemengde riool.

 

5.4 Flora en fauna

 

Algemeen

Voordat een ruimtelijke ingreep mag plaatsvinden, dient eerst een onderzoek te worden uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en eventueel andere geldende natuurregelgeving.

Om die reden is een onderzoek uitgevoerd. Voorliggend onderzoek betreft een quick scan (in de vorm van een briefrapportage) waarin op basis van een gebiedsanalyse, beschikbare soortgegevens en een eenmalige veldverkenning op 3 augustus 2011, uitspraken worden gedaan over de mogelijke aanwezigheid van beschermde planten en dieren in het plangebied.

 

Gebiedbescherming

Gebiedbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur is gezien de relatief kleine ingreep, de tussenliggende bebouwing en afstand niet van toepassing. Een vergunningaanvraag in het kader van de NB-wet is niet aan de orde.

 

Soortenbescherming

Met de plannen zijn geen negatieve effecten op strikt beschermde soorten te verwachten. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet is niet van toepassing voor deze plannen.

 

Zorgplicht

De zorgplicht is altijd van toepassing, op basis waarvan door iedereen voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Werkzaamheden die een verstorend effect op broedende vogels veroorzaken dienen plaats te vinden buiten het broedseizoen.

 

Conclusie

Het aspect ‘flora en fauna’ leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig plan.

 

 

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

 

5.5.1 Archeologie

 

Bureauonderzoek

 

Algemeen

Het bureau Synthegra heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor een terrein aan de Provincialeweg in Kapel-Avezaath. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen ontwikkeling van nieuwbouw. De diepte van de toekomstige bodemverstoring is op dit moment onbekend, maar uitgaande van de aanleg van bouwputten voor de bebouwing zal de bodem waarschijnlijk tot in het archeologische niveau worden verstoord, dat in dit gebied vanaf 30 cm beneden maaiveld verwacht kan worden.

 

Specifieke archeologische verwachting bureauonderzoek

Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, waarvan de essentie is weergegeven in onderstaande tabel.

 

 

 

[image]Tabel: Archeologische verwachting per periode

 

Conclusie en aanbeveling

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied een karterend booronderzoek geadviseerd (methode C3) om de bodemopbouw in kaart te brengen en daarmee het verwachtingsmodel te toetsen.

 

Karterend booronderzoek

 

Het karterend booronderzoek zal worden uitgevoerd. De resultaten worden te zijner tijd toegevoegd aan dit wijzigingsplan.

 

5.5.2 Cultuurhistorie

 

In de nabijheid van onderhavig plangebied zijn geen relevante cultuurhistorische elementen gelegen. Derhalve vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor dit plan.

 

5.6 Verkeer en parkeren

 

Onderhavig plangebied wordt, door middel van een parallelweg, ontsloten op de provinciale weg N834. De capaciteit van deze Provinciale weg is zodanig, dat verkeersbewegingen veroorzaakt door onderhavige ontwikkeling, in voldoende mate kunnen worden opgevangen.

In het inrichtingsvoorstel voor het plangebied (fase 1 en 2) is in totaal 1.034,6 m2 gereserveerd voor parkeerplaatsen. Dit betekent dat binnen het plangebied circa 82 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden.

Het CROW hanteert voor bedrijfsverzamelgebouwen een parkeernorm van minimaal 0,8 parkeerplaats en maximaal 1,7 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloer oppervlak. In totaal wordt middels voorliggend wijzigingsplan 2.790 m2 bruto vloer oppervlak gerealiseerd. Dit leidt tot een parkeernorm van 22 tot 48 parkeerplaatsen. In onderhavig plan wordt derhalve ruim voldaan aan de norm zoals die door het CROW wordt gesteld.

 

5.7 Handhaafbaarheid

 

De regels die voor het plangebied zijn opgesteld zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn stringent en strak gesteld waar nodig. Bij de opzet van deze regels is een motivering opgenomen die in de dagelijkse praktijk goed is uit te leggen.

 

Plan: Kleine kernen Bergakker, Provincialeweg 4
Status: Vastgesteld
Plantype: gemeentelijke overheid/wijzigingsplan van bestemmingsplan
IDN: NL.IMRO.0281.WZ00008-va01