3 Beleidskader
3.1 Bovenlokaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en AMvB Ruimte (2009-2011)
Het kabinet heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Dit geldt voor de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en voor de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Voor dit bestemmingsplan, dat gericht is op de ontwikkeling van een bedrijfsgebouw, heeft het beleid geen gevolgen.
3.1.2 Streekplan Gelderland 2005 (structuurvisie)
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De provincie heeft daarbij een tweeledige provinciale hoofdstructuur waarbij Gelderland enerzijds ‘hoog dynamische’ functies met een intensieve vorm van ruimtegebruik kent, zoals stedelijke functies en intensieve vormen van recreatie/leisure. Anderzijds kent de provincie ‘laag dynamische’ functies. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor intensieve vormen van ruimte gebruik, zoals de ecologische hoofdstructuur (EHS), waardevolle open gebieden en ruimte voor water moet worden gecreëerd.
De noodzaak tot uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen of de ontwikkeling van nieuwe moet bezien worden in relatie tot de mate waarin met inbreiding en/of herstructurering van bestaande terreinen ruimte voor bedrijvigheid kan worden gevonden.
Bij de (her)inrichting van bedrijventerreinen wordt gestreefd naar een meervoudig en intensief ruimtegebruik. De restruimte op bestaande terreinen kan vaak nog beter worden benut, waarmee de behoefte aan nieuw ruimtebeslag kan worden verminderd. Het beleid voor bedrijventerreinen is gericht op de zorg voor voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige, op de vraag van het bedrijfsleven afgestemde, bedrijventerreinen. Belangrijk is dat het juiste bedrijf op de juiste plek wordt gevestigd.
Onderhavig plan maakt de realisatie mogelijk van een bedrijfsverzamelgebouw op een bestaand bedrijventerrein. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken wordt het bestaande bedrijventerrein ook enigszins vergroot. Hierdoor is sprake van zuinig ruimtegebruik.
Figuur 3: Uitsnede beleidskaart ruimtelijke structuur Streekplan Gelderland 2005
Conclusie
Voorliggend plan past bij het uitgangspunt van het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen zoals dat in het Streekplan is geformuleerd.
3.1.3 Provinciale Verordening
Met het inwerking treden van de nieuwe Wro is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld.
Voor het provinciaal niveau heeft de invoering van de nieuwe wet onder andere voornoemde statuswijziging van het streekplan naar een provinciale structuurvisie tot gevolg. Daarnaast kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens Provinciale Verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Op 25 november 2008 is door Gedeputeerde Staten besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda, de voorbereiding van de Ruimtelijke Verordening ter hand te nemen. In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De Ruimtelijke Verordening is op 15 december 2010 vastgesteld. De verordening bevat instructies ten aanzien van de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen en de toelichting daarbij. Deze instructies zijn gericht aan het gemeentebestuur en vormen een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat die van invloed kunnen zijn op dit wijzigingsplan.
Ten aanzien van onderhavig plangebied zijn de regels ten aanzien van verstedelijking relevant. In de Verordening is bepaald dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken is toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied. Onderhavig plangebied valt, op grond van de kaarten behorende bij de verordening, binnen dit bestaand bebouwd gebied.
Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan past binnen het beleid uit de Provinciale Verordening.
3.1.4 Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties
Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 30 juni 2010 de Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties vastgesteld. De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het structuurvisiebeleid als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. De Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties vervangt hoofdzakelijk het generiek en regionaal beleid voor wat betreft het aspect ‘werken’ uit het onderdeel ‘Rode Raamwerk’ uit het Streekplan Gelderland 2005.
Nieuwe ontwikkelingen en inzichten vragen om een aanpassing van het beleid. Maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap en de ervaring dat langs alle wegen een zelfde soort bedrijventerreinen ontstaan. Er is daarnaast maatschappelijk grote onrust over de klimaatverandering. Dit vertaalt zich in een vraag naar meer regie van de provincie op het ontwikkelen van bedrijventerreinen die milieutechnisch en ruimtelijk goed zijn ingepast, goed bereikbaar zijn en zoveel mogelijk klimaatneutraal opereren. Samen met de samenwerkende gemeenten zal de provincie moeten bezien hoe de omvang van de nieuwe uitleg, de locatiekeuze, het ontwerp en het beheer van bedrijventerreinen beter kan worden geregeld. Deze regierol past in de sturingsfilosofie van de Nota Ruimte: “decentraal wat kan, centraal wat moet”. De opgave is het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit op de juiste plek en het voorkomen van overschotten en leegstand. Dit betekent dat er maatwerk moet worden geleverd om terreinen met verschillende kwaliteiten te (her)ontwikkelen.
Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen, voordat er nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting. Een aspect wat daarbij van groot belang is, is de implementatie van de SER-ladder. Met de SER-ladder wordt het accommoderen van de ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen in navolgende volgorde toegekend:
-
het optimaliseren van het gebruik van de beschikbare ruimte, onder andere door herstructurering;
-
het beter benutten van kansen voor meervoudig ruimte gebruik en intensivering;
-
het uitbreiden van bedrijventerreinen.
Met deze afwegingsprocedure wil de provincie de verrommeling tegengaan en zorgvuldig ruimtegebruik stimuleren. Ook wordt inbreiding boven uitbreiding gesteld, zodat onnodige verstedelijking wordt voorkomen. Meervoudig ruimtegebruik en intensivering moeten leiden tot zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Onderhavig plan sluit aan bij het principe van zorgvuldig ruimtegebruik omdat dit plan voorziet in twee bedrijfsverzamelgebouwen die gerealiseerd worden op een bestaand bedrijventerrein. Op deze manier wordt de het gebruik van de beschikbare ruimte op een bestaand bedrijventerrein geoptimaliseerd.
Regionale afspraken
Alle zes de Gelderse regio’s hebben, in een aan deze (ontwerp)structuurvisie parallel lopend proces, een EPO opgesteld. In de EPO staan regionale voornemens wat betreft kwantitatieve en kwalitatieve (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. De EPO’s zijn op dit moment nog niet volledig, dan wel voldoende concreet uitgewerkt.
Conclusie
Omdat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik, is onderhavig initiatief passend binnen het beleid van de Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties.
3.1.5 Structuurvisie Rivierenland 2004 - 2015
De provincie Gelderland heeft in het kader van het opstellen van het nieuwe Streekplan aan de regio’s verzocht een Structuurvisie op te stellen. Voornoemd document betreft het resultaat van dit provinciaal verzoek.
Met betrekking tot verstedelijking is het Experiment Ruimtelijk beleid Rivierenland relevant. Dit Experiment betreft een nieuwe systematiek van woningbouw- en bedrijvenprogrammering, waarbij de programma’s voor wonen en werken op kwalitatieve criteria zijn gestoeld, zoals landschap, cultuurhistorie, water en natuur. Op basis van de kwaliteiten is een kaart ontwikkeld, die, door het trekken van een kwaliteitscontour rondom alle kernen, heeft geleid tot een afbakening van het bestaand verstedelijkte gebied en het maximale ruimtebeslag voor het te verstedelijken gebied (zoekgebieden). De contouren zijn bovendien gebaseerd op het bundelingsprincipe, waardoor het zwaartepunt voor woningbouw en bedrijvigheid ligt bij de groter kernen, waaronder Tiel. Onderhavig plangebied is in de visie aangewezen als bedrijventerrein.
Middels voorliggend wijzigingsplan wordt de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw op een bestaand bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Dit initiatief sluit derhalve aan bij het bundelingsprincipe.
Conclusie
Onderhavig plan sluit aan bij het beleid uit de Structuurvisie Rivierenland.
3.2 Gemeentelijk beleid
3.2.1 Structuuurvisie Tiel 2030
De structuurvisie omvat een visie op het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2030.
De visie biedt daarmee het ruimtelijk kader voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente en vormt het toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen.
Tiel heeft een vrij heldere structuur op het gebied van bedrijventerreinen. De meeste terreinen bevinden zich aan de oostzijde van de stad met een oriëntatie op grootschalige infrastructuur, en er is dan ook slechts in geringe mate sprake van conflictsituaties als gevolg van hinder of risico’s. Overeenkomstig de Visie Wonen en Werken zet de plankaart in op een verdere scheiding van wonen en grootschalig
werken. Belangrijkste uitgangspunt daarbij is om in te zetten op herstructurering en revitalisering van de bestaande bedrijventerreinen.
Daarbij is het van belang om de diversiteit in schaal van de verschillende terreinen zo veel mogelijk te handhaven. Ruwweg geldt daarbij de onderverdeling kleinschalig in aansluiting op de stad en steeds grootschaliger naar het oosten toe.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling sluit aan bij het uitgangspunt om bestaande bedrijventerreinen te herstructureren en past derhalve binnen het gemeentelijke beleid.