Toelichting
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding van het voorliggende wijzigingsplan ‘Kleine kernen Bergakker, Provincialeweg 4” is dat op de locatie Provincialeweg 4 te Kapel Avezaath (gemeente Tiel), de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw beoogd wordt. Dit gebouw wordt gerealiseerd als fase 2 bij het reeds recent gerealiseerde bedrijfsverzamelgebouw op deze locatie. Dit gebouw staat bekend als fase 1.
De realisatie van het bedrijfsverzamelgebouw is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Kleine kernen – Bergakker’. Wel kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid binnen dit bestemmingsplan.
1.2 Doelstelling
Het doel van dit wijzigingsplan is om een planologisch juridische basis te vormen voor de realisatie van het bedrijfsverzamelgebouw (fsse 2) aan de Provincialeweg te Kapel-Avezaath.
1.3 Aanpak
Dit bestemmingsplan beoogt de nieuwe situatie vast te leggen in een passende juridisch-planologische regeling, die enerzijds de nieuwe situatie voldoende inkadert, onder meer in het kader van het bewaken van de rechtszekerheid voor omwonenden, maar anderzijds voldoende flexibiliteit biedt, zodat kleine aanpassingen niet meteen leiden tot strijdigheid met het bestemmingsplan.
1.4 Opzet van het wijzigingsplan
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken en bijlagen. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 “beschrijving bestaande situatie” een beschrijving gegeven van de huidige ruimtelijke en planologische situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven. In hoofdstuk 4 komen de randvoorwaarden van het wijzigingsplan aan de orde. In hoofdstuk 5 komt vervolgens de planbeschrijving aan bod. Het volgende hoofdstuk behandelt de juridische aspecten en zet uiteen op welke wijze het in hoofdstuk 5 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding de regels. Het zevende hoofdstuk gaat vervolgens in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Resultaten van inspraak en overleg komen tot slot in het achtste en tevens laatste hoofdstuk aan de orde.
2 Bestaande situatie
2.1 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein direct ten noorden van de bebouwingsconcentratie ‘Bergakker’ te Kapel Avezaath, gemeente Tiel. Het plangebied wordt ontsloten door de Provincialeweg, Deze ligt ten noorden van het plangebied en vormt een ontsluitingsweg van Tiel.
Figuur 1: Globale ligging plangebied
Ten zuidwesten van het plangebied zijn woningen met relatief diepe tuinen gelegen welke onderdeel uitmaken van de bebouwingsconcentratie ‘Bergakker’. Aan de noordwest- en zuidoostzijde grenst het plangebied omgeven aan omliggende bedrijfspercelen. Deze zijn bebouwd met relatief grote bedrijfsgebouwen. Daarnaast is op deze percelen ruimte voor opslag en/of stalling van voertuigen ingericht.
Direct ten noordoosten van het plangebied bevindt zich reeds een bedrijfsverzamelgebouw, dat recent is gerealiseerd. Dit gebouw wordt aangemerkt als de eerste fase.
2.2 Ontstaansgeschiedenis
Bergakker is al sinds de middeleeuwen bewoond. De wegen Bergakker en Zoelensestraat betreffen oude bebouwingslinten. De bebouwingsconcentratie Bergakker is ontstaan door een langzame verdichting van deze oude bebouwingslinten.
2.3 Bestaande ruimtelijke situatie
Het onderhavige plangebied betreft momenteel een braakliggend en geheel onbebouwd terrein. Met onderhavig plan wordt op dit errein een tweede bedrijfsverzamelgebouw direct ten zuiden hiervan gerealiseerd. Onderhavig plan wordt hierbij aangemerkt als fase 2.
De bedrijfsfunctie op het bedrijventerrein wordt in geringe mate gehinderd door milieuhindergevoelige bebouwing (woningen) in de directe omgeving. De toegestane bedrijfscategorieën zijn dan ook afgestemd op deze woningen. Per milieucategorie gelden de volgende afstanden ten opzichte van gevoelige bestemmingen zoals woningen:
Categorie 1 – 10 meter;
Categorie 2 – 30 meter;
Categorie 3.1 – 50 meter;
Categorie 3.2 – meer dan 50 meter.
Het plangebied is zoals de onderstaande afbeelding van de bestaande situatie laat zien, een braakliggend terrein.
2.4 Geldende planologische situatie
Voor onderhavig plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan “Kleine kernen - Bergakker”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld bij raadsbesluit van 15 september 2010. Op 22 februari 2012 heeft de Raad van State uispraak gedaan over de ingediende beroepsschriften. Het plan is daarmee voor wat betreft de gronden waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft, onherroepelijk geworden.
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw op een locatie waar momenteel de bestemmingen “Wonen” en “Bedrijventerrein” gelden met de aanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied 2”. Voorliggende ontwikkeling past niet rechtstreeks binnen het vigerend bestemmingsplan omdat niet voorzien is in bouwvlakken waar in gebouwd mag worden. Daarnaast mogen de gronden welke zijn bestemd als “Wonen” niet ten behoeve van bedrijven gebruikt worden. Op grond van de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 2” zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd het vigerende bestemmingsplan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding, in die zin dat er bouwmogelijkheden ontstaan voor de bouw van bedrijfsgebouwen en de dat uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk wordt gemaakt, met dien verstande dat:
-
de bouwgrenzen mogen de bestemmingsgrens van de bestemming “Bedrijventerrein”, zoals deze gold ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, niet overschrijden;
-
voor zover de wijzigingsbevoegdheid leidt tot uitbreiding van de bestemming “Bedrijventerrein”, worden voor deze gronden een of meerdere aanduidingen opgenomen teneinde de ter plaatse toegestane categorieën van bedrijven aan te geven. De regels van artikel 4 van het vigerende bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing op deze gronden;
-
geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
-
geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Onderhavige ontwikkeling voldoet aan alle bovengenoemde voorwaarden. Daarom hebben Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tiel besloten om dit wijzigingsplan op te stellen.
Figuur 2: Uitsnede uit plankaart vigerend bestemmingsplan Kleine Kernen – Bergakker
Voor de goede orde kan hieraan worden toegevoegd dat onderhavig plan de realisatie van het tweede bedrijfsverzamelgebouw betreft. Het eerste momenteel reeds gerealiseerde bedrijfsverzamelgebouw is geheel binnen de kaders van het hierboven genoemde bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
3 Beleidskader
3.1 Bovenlokaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en AMvB Ruimte (2009-2011)
Het kabinet heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Dit geldt voor de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en voor de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Voor dit bestemmingsplan, dat gericht is op de ontwikkeling van een bedrijfsgebouw, heeft het beleid geen gevolgen.
3.1.2 Streekplan Gelderland 2005 (structuurvisie)
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De provincie heeft daarbij een tweeledige provinciale hoofdstructuur waarbij Gelderland enerzijds ‘hoog dynamische’ functies met een intensieve vorm van ruimtegebruik kent, zoals stedelijke functies en intensieve vormen van recreatie/leisure. Anderzijds kent de provincie ‘laag dynamische’ functies. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor intensieve vormen van ruimte gebruik, zoals de ecologische hoofdstructuur (EHS), waardevolle open gebieden en ruimte voor water moet worden gecreëerd.
De noodzaak tot uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen of de ontwikkeling van nieuwe moet bezien worden in relatie tot de mate waarin met inbreiding en/of herstructurering van bestaande terreinen ruimte voor bedrijvigheid kan worden gevonden.
Bij de (her)inrichting van bedrijventerreinen wordt gestreefd naar een meervoudig en intensief ruimtegebruik. De restruimte op bestaande terreinen kan vaak nog beter worden benut, waarmee de behoefte aan nieuw ruimtebeslag kan worden verminderd. Het beleid voor bedrijventerreinen is gericht op de zorg voor voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige, op de vraag van het bedrijfsleven afgestemde, bedrijventerreinen. Belangrijk is dat het juiste bedrijf op de juiste plek wordt gevestigd.
Onderhavig plan maakt de realisatie mogelijk van een bedrijfsverzamelgebouw op een bestaand bedrijventerrein. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken wordt het bestaande bedrijventerrein ook enigszins vergroot. Hierdoor is sprake van zuinig ruimtegebruik.
Figuur 3: Uitsnede beleidskaart ruimtelijke structuur Streekplan Gelderland 2005
Conclusie
Voorliggend plan past bij het uitgangspunt van het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen zoals dat in het Streekplan is geformuleerd.
3.1.3 Provinciale Verordening
Met het inwerking treden van de nieuwe Wro is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld.
Voor het provinciaal niveau heeft de invoering van de nieuwe wet onder andere voornoemde statuswijziging van het streekplan naar een provinciale structuurvisie tot gevolg. Daarnaast kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens Provinciale Verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Op 25 november 2008 is door Gedeputeerde Staten besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda, de voorbereiding van de Ruimtelijke Verordening ter hand te nemen. In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De Ruimtelijke Verordening is op 15 december 2010 vastgesteld. De verordening bevat instructies ten aanzien van de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen en de toelichting daarbij. Deze instructies zijn gericht aan het gemeentebestuur en vormen een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat die van invloed kunnen zijn op dit wijzigingsplan.
Ten aanzien van onderhavig plangebied zijn de regels ten aanzien van verstedelijking relevant. In de Verordening is bepaald dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken is toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied. Onderhavig plangebied valt, op grond van de kaarten behorende bij de verordening, binnen dit bestaand bebouwd gebied.
Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan past binnen het beleid uit de Provinciale Verordening.
3.1.4 Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties
Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 30 juni 2010 de Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties vastgesteld. De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het structuurvisiebeleid als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. De Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties vervangt hoofdzakelijk het generiek en regionaal beleid voor wat betreft het aspect ‘werken’ uit het onderdeel ‘Rode Raamwerk’ uit het Streekplan Gelderland 2005.
Nieuwe ontwikkelingen en inzichten vragen om een aanpassing van het beleid. Maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap en de ervaring dat langs alle wegen een zelfde soort bedrijventerreinen ontstaan. Er is daarnaast maatschappelijk grote onrust over de klimaatverandering. Dit vertaalt zich in een vraag naar meer regie van de provincie op het ontwikkelen van bedrijventerreinen die milieutechnisch en ruimtelijk goed zijn ingepast, goed bereikbaar zijn en zoveel mogelijk klimaatneutraal opereren. Samen met de samenwerkende gemeenten zal de provincie moeten bezien hoe de omvang van de nieuwe uitleg, de locatiekeuze, het ontwerp en het beheer van bedrijventerreinen beter kan worden geregeld. Deze regierol past in de sturingsfilosofie van de Nota Ruimte: “decentraal wat kan, centraal wat moet”. De opgave is het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit op de juiste plek en het voorkomen van overschotten en leegstand. Dit betekent dat er maatwerk moet worden geleverd om terreinen met verschillende kwaliteiten te (her)ontwikkelen.
Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen, voordat er nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting. Een aspect wat daarbij van groot belang is, is de implementatie van de SER-ladder. Met de SER-ladder wordt het accommoderen van de ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen in navolgende volgorde toegekend:
-
het optimaliseren van het gebruik van de beschikbare ruimte, onder andere door herstructurering;
-
het beter benutten van kansen voor meervoudig ruimte gebruik en intensivering;
-
het uitbreiden van bedrijventerreinen.
Met deze afwegingsprocedure wil de provincie de verrommeling tegengaan en zorgvuldig ruimtegebruik stimuleren. Ook wordt inbreiding boven uitbreiding gesteld, zodat onnodige verstedelijking wordt voorkomen. Meervoudig ruimtegebruik en intensivering moeten leiden tot zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Onderhavig plan sluit aan bij het principe van zorgvuldig ruimtegebruik omdat dit plan voorziet in twee bedrijfsverzamelgebouwen die gerealiseerd worden op een bestaand bedrijventerrein. Op deze manier wordt de het gebruik van de beschikbare ruimte op een bestaand bedrijventerrein geoptimaliseerd.
Regionale afspraken
Alle zes de Gelderse regio’s hebben, in een aan deze (ontwerp)structuurvisie parallel lopend proces, een EPO opgesteld. In de EPO staan regionale voornemens wat betreft kwantitatieve en kwalitatieve (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. De EPO’s zijn op dit moment nog niet volledig, dan wel voldoende concreet uitgewerkt.
Conclusie
Omdat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik, is onderhavig initiatief passend binnen het beleid van de Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties.
3.1.5 Structuurvisie Rivierenland 2004 - 2015
De provincie Gelderland heeft in het kader van het opstellen van het nieuwe Streekplan aan de regio’s verzocht een Structuurvisie op te stellen. Voornoemd document betreft het resultaat van dit provinciaal verzoek.
Met betrekking tot verstedelijking is het Experiment Ruimtelijk beleid Rivierenland relevant. Dit Experiment betreft een nieuwe systematiek van woningbouw- en bedrijvenprogrammering, waarbij de programma’s voor wonen en werken op kwalitatieve criteria zijn gestoeld, zoals landschap, cultuurhistorie, water en natuur. Op basis van de kwaliteiten is een kaart ontwikkeld, die, door het trekken van een kwaliteitscontour rondom alle kernen, heeft geleid tot een afbakening van het bestaand verstedelijkte gebied en het maximale ruimtebeslag voor het te verstedelijken gebied (zoekgebieden). De contouren zijn bovendien gebaseerd op het bundelingsprincipe, waardoor het zwaartepunt voor woningbouw en bedrijvigheid ligt bij de groter kernen, waaronder Tiel. Onderhavig plangebied is in de visie aangewezen als bedrijventerrein.
Middels voorliggend wijzigingsplan wordt de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw op een bestaand bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Dit initiatief sluit derhalve aan bij het bundelingsprincipe.
Conclusie
Onderhavig plan sluit aan bij het beleid uit de Structuurvisie Rivierenland.
3.2 Gemeentelijk beleid
3.2.1 Structuuurvisie Tiel 2030
De structuurvisie omvat een visie op het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2030.
De visie biedt daarmee het ruimtelijk kader voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente en vormt het toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen.
Tiel heeft een vrij heldere structuur op het gebied van bedrijventerreinen. De meeste terreinen bevinden zich aan de oostzijde van de stad met een oriëntatie op grootschalige infrastructuur, en er is dan ook slechts in geringe mate sprake van conflictsituaties als gevolg van hinder of risico’s. Overeenkomstig de Visie Wonen en Werken zet de plankaart in op een verdere scheiding van wonen en grootschalig
werken. Belangrijkste uitgangspunt daarbij is om in te zetten op herstructurering en revitalisering van de bestaande bedrijventerreinen.
Daarbij is het van belang om de diversiteit in schaal van de verschillende terreinen zo veel mogelijk te handhaven. Ruwweg geldt daarbij de onderverdeling kleinschalig in aansluiting op de stad en steeds grootschaliger naar het oosten toe.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling sluit aan bij het uitgangspunt om bestaande bedrijventerreinen te herstructureren en past derhalve binnen het gemeentelijke beleid.
4 Planbeschrijving
Middels voorliggend wijzigingsplan worden een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk gemaakt. Dit nieuwe bedrijfsverzamelgebouw (units 11 t/m 20) wordt als fase 2 gerealiseerd ten zuiden van het reeds bestaande bedrijfsverzamelgebouw (units 1 t/10 op onderstaande kaart). Dit gebouw staat bekend als fase 1.
De beide bedrijfsverzamelgebouwen vormen één bedrijvencluster dat is gesitueerd ten zuiden van twee bestaande vrijstaande woningen aan de Provincialeweg. Het bestaande reeds noordelijk gelegen gebouw heeft een oppervlakte van 1.290 m2, het nieuwe zuidelijke gebouw waar onderhavig wijzigingsplan zich op richt, beslaat een oppervlakte van 1.500 m2. Het bedrijfsverzamelgebouw heeft net als het bestaande bedrijfsverzamelgebouw een maximale bouwhoogte van 7 meter. Hiernaast biedt het gebouw eveneens plaats aan 10 bedrijfsruimtes. In totaal worden in fase 1 en 2 derhalve 20 bedrijfsruimtes gerealiseerd. Deze zijn allen voorzien van een grote laaddeur.De bedrijfsverzamelgebouwen worden omgeven door parkeerplaatsen, een perceelsontsluitingsweg en diverse groenstroken.
Om de realisatie van onderhavig plan (het meest zuidelijke gebouw) mogelijk te maken, wordt het bedrijventerrein aan de zuidzijde enigszins vergroot. Op die manier kan het bedrijventerrein zo efficiënt mogelijk ingericht worden en is een goede inpassing en ontsluiting mogelijk.
Figuur 4: Inrichtingstekening
Figuur 5: Gevelaanzicht
Figuur 6: Gevelaanzicht
5 Randvoorwaarden en onderzoek
5.1 Inleiding
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan de uitvoerbaarheid op basis van milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven een rol, evenals water, archeologie en flora en fauna. Ook het onderhavige wijzigingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid ervan op bovengenoemde aspecten. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
5.2 Milieuaspecten
5.2.1 Bodem
Teneinde te beoordelen of de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt is voor de beoogde functie, is divers bodemonderzoek uitgevoerd. Hieronder wordt ingegaan op de verrichte onderzoeken.
Verkennend bodemonderzoek
Algemeen
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor onderhavig plangebied. Deze locatie is bij de gemeente Tiel kadastraal bekend als sectie N, nummer 1047.
Het doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen of het voormalige, dan wel huidige gebruik van de onderhavige locatie en zijn omgeving heeft geleid tot verontreiniging van de bodem (grond / grondwater).
Het veldwerk is uitgevoerd op 20 en 27 juli 2004. Er zijn in totaal 20 boringen verricht,
waarvan er 3 zijn afgewerkt als peilbuis (l x 'verdacht', 2 x 'onverdacht'). De peilbuizen zijn geplaatst op 20 juli, het grondwater is bemonsterd op 27 juli 2004.
Resultaten
In de (boven)grond werden hooguit lichte verontreinigingen verwacht met zware metalen en/of PAK. Deze hypothese wordt bevestigd door de onderzoeksresultaten.
Met name het middeldiepe tot diepe grondwater is verontreinigd met VCK, afkomstig van een voormalig zandwinningsgat noordoostelijk van de locatie (ook bekend als de Harnsche Bouwing of de put van Mourik). Deze constatering is in het onderhavige onderzoek niet nader onderzocht. In het bovenste grondwater wordt plaatselijk een lichte verontreiniging met 1,2 dichlooretheen (cis) aangetroffen. Het grondwater op de perceelsgrens ter hoogte van de olie-afscheider op Provincialeweg 4 vormde een aandachtspunt in verband met een beperkte grondwaterverontreiniging met minerale olie. Het onderhavige onderzoek bevestigd de eerdere onderzoeksresultaten van het perceel Provincialeweg 4 dat sprake is van een beperkte verontreiniging. Op de perceelsgrens worden in het grondwater geen olieproducten aangetroffen.
Conclusie
De aangetroffen gehalten in de bovengrond en het grondwater zijn dusdanig gering dat zij geen risico opleveren voor de volksgezondheid en/of het milieu. Verdere onderzoeksinspanningen zijn dan ook niet noodzakelijk. Mits in het kader van de voorgenomen bouw geen grondwater onttrokken wordt, vormt de verontreiniging met vluchtige chloorkoolwaterstoffen in het diepere grondwater geen belemmering voor de nieuwbouw.
Wel dient rekening te worden gehouden met liet feit dat eventueel van de locatie af te voeren grond niet zonder meer multifunctioneel toepasbaar is.
Verkennend bodemonderzoek 2
In 2011 is nogmaals een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de grond op de onderzoekslocatie (zeer) lichte verhogingen aan nikkel vertoont. In het grondwater worden licht verhoogde concentraties aan barium en tetrachlooretheen (per) aangetroffen.
De aangetroffen gehalten in de grond en het ondiepe grondwater zijn dusdanig gering dat zij geen risico opleveren voor de volksgezondheid en/of het milieu. Verdere onderzoeksinspanningen zijn dan ook niet noodzakelijk en er gelden geen gebruiksbeperkingen voor de locatie.
Eindrapport partijkeuring
Resultaten
Er heeft een partijkeuring plaatsgevonden inzake af te voeren grond op de locatie.
Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van deze grond. Op basis van de onderzoeksresultaten moet worden vastgesteld welke toepassingsmogelijkheden voor deze partij bestaan.
De partij is vrijgekomen uit de bovengrond van dit terrein bij de aanleg van de fundering van een bedrijfsverzamelgebouw. Er is tot een diepte van 1 m -mv ontgraven. De monsterneming is uitgevoerd op 16 december 2005. De partijgrootte werd in het veld vastgesteld op ca. 4.000 ton. Gezien deze partijgrootte is de partij voor de bemonstering opgedeeld in twee deelpartijen.
Resultaten
De partij bestaat uit klei gemengd met zand en grind. Er werd een geringe bijmenging van puin en pvc- en houtresten in de partij aangetroffen. Alle mengmonsters zijn in het laboratorium op het standaard samenstellingspakket onderzocht.
Conclusie
Uit de toetsing van de analyseresultaten aan het Bouwstoffenbesluit blijkt dat voor geen van de onderzochte parameters de samenstellingswaarde voor schone grond overschreden wordt. De partij behoort derhalve tot de categorie "schone grond" en is vrij toepasbaar.
5.2.2 Luchtkwaliteit
Algemeen
Onderhavig project dient te worden getoetst aan de Wet luchtkwaliteit. Deze wet beoogt mensen te beschermen tegen luchtverontreiniging (zoals fijn stof en stikstofdioxide) vastgesteld. Er dient enerzijds getoetst te worden of sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding die leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Anderzijds moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren.
Verslechtering luchtkwaliteit
Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Met behulp van de ministeriële regeling NIBM kan dit bepaald worden. Deze regeling bevat echter geen kwantitatieve uitwerking voor bedrijventerreinen of een bedrijfsverzamelgebouw. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het project niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtverontreiniging ten gevolge van het plan wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar het plangebied.
Onderzoek luchtkwaliteit
Om de luchtkwaliteit in beeld te brengen en aannemelijk te maken dat het project niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, is een luchtkwaliteit-onderzoek uitgevoerd.
Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
5.2.3 Geluid
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidsbelasting op woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen voor zover deze zijn gelegen binnen de geluidszone van een industrieterrein, weg, spoorweg of vliegveld.
Onderhavig wijzigingsplan maakt de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk. Dit is geen geluidgevoelige bestemming. Derhalve vormt het aspect geluid geen belemmering voor dit plan.
5.2.4 Externe veiligheid
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, en de mobiele bronnen, zoals een tankwagen.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich een mobiele bron. Het betreft de A15, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Op dit moment moet voor deze weg volgens de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen een invloedsgebied van 200 meter worden aangehouden. Dit invloedsgebied valt hierdoor buiten het plangebied van voorliggend wijzigingsplan. Het is echter wel relevant te vermelden dat dit invloedsgebied in de toekomst groter kan worden in verband met een mogelijke toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen en nieuwe wetgeving op het gebied van risico’s van transport van gevaarlijke stoffen.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich bovendien twee typen stationaire bronnen. Het eerste type stationaire bronnen betreft twee vuurwerkopslag- en verkoopplaatsen. Beide bronnen bevinden zich ten oosten van het plangebied. Deze opslag- en verkoopplaatsen zijn risicorelevant, maar hebben kleine contouren die vrijwel niet buiten het terrein van de eigen inrichting komen. De vuurwerkopslag- en verkoopplaats zijn in de regels en op de verbeelding van het geldende plan specifiek begrensd. Het tweede type stationaire bronnen betreft enkele transportbedrijven ten zuiden van het plangebied. Bij deze bedrijven kunnen tankwagens met gevaarlijke stoffen worden gestald. Deze zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan begrensd en vormen derhalve geen risico voor onderhavig plangebied.
5.2.5 Milieuzonering
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Hinder afkomstig van bedrijven
Voorliggend wijzigingsplan maakt de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk. Dit gebouw wordt gerealiseerd op een locatie die in de bestaande situatie reeds is bestemd als bedrijventerrein. Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is daarnaast reeds een milieuzonering aangeduid.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype ‘gemengd gebied’ als ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’ aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging.
In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype ‘rustig woongebied’. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.
Onderhavig plangebied kan worden getypeerd als een gemengd gebied. Bij deze typering mag, zoals hiervoor aangegeven, de richtafstand worden verminderd. Dit is dan ook uitgangspunt geweest bij het opnemen van de afstanden op de verbeelding.
Voor onderhavig plangebied bedraagt de maximaal toegestane milieucategorie, categorie 3.2. De hiervoor geldende richtafstand bedraagt 100 meter. Voor gemengde gebieden, waar in onderhavig plangebied sprake van is, bedraagt deze afstand 50 meter. De regels van dit wijzigingsplan sluiten voor wat betreft de maximaal toegestane milieucategorie aan bij het vigerende bestemmingsplan. Realisatie van onderhavige ontwikkeling leidt derhalve niet tot onevenredige aantasting van belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden. Omliggende gevoelige functies liggen op een grotere afstand van het plangebied dan 50 meter.
Overige hinder afkomstig van veehouderijen
Veehouderijen kunnen niet alleen hinder veroorzaken op het gebied van geur (zie paragraaf 3.4), maar ook hinder in de vorm van stof, geluid en gevaar. In de VNG-publicatie ‘ Bedrijven en milieuzonering’ worden voor deze vormen van hinder richtafstanden genoemd.
Uit deze publicatie blijkt dat de grootste richtafstand ten gevolge van een (pluim)veehouderij voor stof (50 meter), geluid (50 meter) en gevaar (10 meter) bedraagt. Deze afstand is de richtafstand tot een ‘rustige woonwijk’ of een vergelijkbaar omgevingstype zoals 'rustig buitengebied' (eventueel inclusief verblijfsrecreatie).
In het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw nabij enkele veehouderijen gelegen is, maar dat deze niet is geprojecteerd binnen de afstanden die in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ worden geadviseerd om aan te houden tussen veehouderijen en gevoelige bestemmingen zoals voor de hinder in de vorm van stof, geluid en gevaar.
Dit wijzigingsplan is vanuit milieutechnische overwegingen inpasbaar.
5.2.6 Geur
Onderhavig project betreft de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw. Dit is een geurgevoelig objecten waarvoor onderzoek naar geurhinder moet worden verricht. Voor de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten nabij veehouderijen moet aan twee voorwaarden worden voldaan;
-
een goed woon- en leefklimaat moet worden gegarandeerd voor de nieuwe geurgevoelige objecten
-
geen van de bestaande veehouderijen wordt onevenredig in zijn belangen geschaad.
Er is wat betreft geur een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te geven op deze twee voorwaarden.
Woon- en leefklimaat
Nieuwe geurgevoelige objecten worden gerealiseerd op een grotere afstand dan 100 meter van een emissiepunt van een dierverblijf waarin dieren worden gehuisvest zonder een vastgestelde emissiefactor. Tevens hebben alle geurgevoelige objecten een grotere afstand dan 50 meter tot de dierverblijven.
Uit de berekening van de achtergrondbelasting (en daarmee ook voorgrondbelasting) blijkt dat bij geen van de geurgevoelige objecten de norm van 2,0 ouE/m³ wordt overschreden. Tevens blijkt dat de milieukwaliteit wat betreft het aspect geurhinder goed is.
Op basis van de Wgv kan worden gesteld dat bij het nieuwe geurgevoelige object een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.
Rechten van bestaande veehouderijen
Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming is nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
In de directe nabijheid van het plangebied ligt de veehouderij Zoelensestraat 11 te Kapel Avezaat. De realisering van onderhavig plan heeft geen gevolgen voor de huidige bedrijfsvoering van dit veehouderijbedrijf. Aangezien er tussen de veehouderij en de ontwikkeling diverse woningen liggen, wordt de veehouderij in zijn huidige bedrijfsvoering beperkt door de reeds aanwezige woningen. Door de ontwikkeling van het bedrijfsverzamelgebouw wordt de bedrijfsvoering van de veehouderij Zoelensestraat 11 te Kapel Avezaat niet verder beperkt. In zoverre staat de aanwezigheid van de veehouderij de voorgenomen wijziging van het planologisch regime niet in de weg.
Conclusie
Uit het geuronderzoek blijkt dat het aspect ‘geur’ niet leidt tot belemmeringen voor onderhavig wijzigingsplan.
5.3 Water
5.3.1 Inleiding
Het is wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf dient te worden opgenomen. Het doel van de waterparagraaf is de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee te nemen bij de ruimtelijke plannen. Hierbij wordt ingegaan op de gevolgen van het plan op de waterhuishouding en wordt een beschrijving gegeven van de maatregelen die worden getroffen.
5.3.2 Bovenlokaal beleid
Nationaal Waterplan
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied ‘Rivieren’. De grote rivieren bestaan uit het Nederlandse deel van de Rijn, inclusief de aftakkingen, en de Maas en wordt onderscheiden in bovenrivieren, benedenrivieren en de Maas. De Rijn- en Maasmonding hebben andere hydraulische kenmerken dan het bovenrivierengebied. De rivieren zijn breder en stromen trager en staan onder invloed van het getij. Bij het rivierengebied gaat het om de rivier zelf, het rivierbed en de ruimte binnendijks die nodig is voor rivierverruiming. De rivier en het rivierbed vormen het ‘buitendijks’ gebied. Iedere rivier(tak) heeft eigen kenmerken en eigenschappen.
De Rijn komt als Boven-Rijn bij Lobith ons land binnen en splitst zich in de Waal en het Pannerdensch Kanaal, die daarna overgaat in de Neder-Rijn en de IJssel. De Waal en de Boven-Rijn vormen samen de grootste en drukst bevaren rivieren van ons land. De Waal heeft een breed, licht meanderend rivierbed. De Neder-Rijn is een middelgrote, gestuwde rivier. De waterstanden fluctueren daardoor niet sterk en de uiterwaarden overstromen beperkt. De Neder-Rijn vloeit over in de Lek.
In de afgelopen eeuwen is door de verschillende gebruiksfuncties veel ruimte aan de rivieren ontnomen, met als gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen de dijken, die steeds hoger zijn gemaakt. Door de bevolkingsontwikkeling en economische groei zijn de te beschermen waarden sterk toegenomen. Deze kwetsbaarheid van ons land, tezamen met ongunstige verwachtingen over klimaatverandering en zeespiegelstijging, maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de toekomst, hoge prioriteit moet houden.
Waterplan Gelderland 2010-2015
Het WHP3 is per 22 december 2009 opgevolgd door het Waterplan Gelderland 2010-2015. Het Waterplan krijgt op basis van het overgangsrecht van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het waterplan is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten voor de realisatie van specifieke waterdoelen.
Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet in het waterplan. In het waterplan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaan uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. In het ontwerp waterplan heeft het plangebied eveneens de functie ‘stedelijk gebied’.
Stroomgebiedsvisie Rivierenland
Het beleid van Waterschap Rivierenland is er op gericht schoon hemelwater niet af te voeren naar de riolering. In het kader van duurzaam waterbeheer is het gewenst om bij alle nieuwbouw maximale afkoppeling van het hemelwater toe te passen. Hierbij hanteert het waterschap de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Het schone hemelwater dient geïnfiltreerd te worden in de bodem of anders via een bodempassage afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater.
5.3.3 Lokaal beleid
Integraal Waterplan Tiel
Het Integraal Waterplan Tiel (december 2004) is een gezamenlijk beleidsplan van de gemeente en het Waterschap Rivierenland. Het waterplan vervult een paraplufunctie voor alle wateraspecten en de daaraan gerelateerde beleidsvelden. Het doel van het waterplan is 'het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem in de stad met het oog op een aantrekkelijke gezonde leefomgeving. Dit uiteraard binnen de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem en een duurzame wa-terketen en overige aanpalende beleidsterreinen.
Waterstructuurplan Tiel
Het Integraal Waterplan Tiel heeft zich in eerste instantie vooral gericht op waterkwali-teitsknelpunten. Vanuit landelijke wetgeving en beleid is ook het in beeld brengen van de kwantitatieve knelpunten, de wateropgave, van belang. In het Integraal Waterplan Tiel is afgesproken een Waterstructuurplan op te stellen, om de kwantitatieve water-opgave en oplossingsrichtingen in beeld te brengen. Het Waterstructuurplan Tiel (2009) geeft de wateropgave per afwateringsgebied weer en geeft een visie en een eerste set maatregelen om de wateropgave in te vullen.
5.3.4 Situatie plangebied
Onderhavig plangebied is in de huidige situatie braakliggend. In de nieuwe situatie wordt het plangebied voor een belangrijk deel bebouwd c.q. verhard. Op basis van dit bestemmingsplan wordt een bebouwd oppervlak van 2.455 m2 mogelijk gemaakt.
In het plangebied is geen waterkering gelegen. Er zijn geen overstorten uit het gemengde rioolstelsel in of nabij het plangebied die een risico kunnen opleveren voor het plangebied. In het plangebied ligt daarnaast geen rioolwaterpersleiding van het waterschap. In het plangebied is geen oppervlaktewater of grond aanwezig met een hoge natuurwaarde. Aan de westkant van de Provinciale weg (de zijde van het plangebied) ligt een gemengd riool. Aan de oostzijde ligt een drukleiding maar die is voor dit plan niet relevant.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk instandhouden van en compenseren in open water als onderdeel van het watersysteem.
Voor plannen met meer dan 500 m2 toename verharding in stedelijk gebied (waarbij hier sprake van is) en meer dan 1500 m2 toename verharding in landelijk gebied is compenserende waterberging nodig. De eerste 500 m2 respectievelijk 1500 m2 van een plan zijn vrijgesteld van compensatie. In stedelijk gebied kan de waterberging eventueel worden geregeld via een waterbergingsbank. De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m3 per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m3 bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn.
In de eerste fase van het plan (het eerste reeds gerealiseerde bedrijfsverzamelgebouw, op basis van het bestemmingsplan ‘Bergakker’) is reeds een opvangbekken is aangelegd. Hierbij is geanticipeerd op onderhavige ontwikkeling, waardoor het opvangbekken voldoende retentiecapaciteit heeft om ook het afstromende hemelwater in onderhavig plan te bergen.
In het kader van de realisatie van het eerste bedrijfsverzamelgebouw is een berekening opgesteld ten behoeve van de benodigde capaciteit van het opvangbekken voor beide bedrijfsverzamelgebouwen. In totaal is het bebouwde oppervlak voor beide bedrijfsgebouwen samen 2.790 m2. De overige verharding heeft een gezamenlijk oppervlak van 2.112,7 m2. In totaal moet 4.902,70 m2 gecompenseerd worden. Destijds is gerekend met een neerslag van 0,075 mm/m2. De totale bergingscapaciteit moet derhalve minimaal 367,7 m3 bedragen. Het opvangbekken dat reeds is gerealiseerd heeft een oppervlakte van 347,1 m2 en een gemiddelde diepte van 1,2 m. De totale capaciteit van het bekken bedraagt derhalve 416,52 m3.
Navolgende tekening is opgesteld in het kader van de realisatie van het eerste bedrijfsgebouw. Hierin zijn de nieuwe bebouwing en verharding aangegeven, het opvangbekken en de bijbehorende oppervlaktes.
Figuur 7: inrichtingsschets ten behoeve van waterberging
De rekenmethode die in het verleden gebruikt is verschilt ten opzichte van de rekenmethode die in het meest actuele beleid is opgenomen. Op basis van de meest actuele rekenmethode moet bij een toename van verharding van 4.902,70 m2 de bergingscapaciteit 4.902,70/10.000 x 436 = 213,75 m3 bedragen bij een bui van T=10+10%. Bij een bui van T=100+10% is deze capaciteit 4.902,7/10.000 x 664 = 325,54 m3. Aangezien de capaciteit van het bekken 416,52 m3 bedraagt, voldoet deze ook ruim aan de meest actuele rekenmethode en is hiermee de capaciteit van het bekken ruim voldoende om afvloeiend hemelwater van beide bedrijfsverzamelgebouwen en bijbehorende verharding te bergen.
Gesteld kan worden dat er hiermee geen problemen hoeven te worden verwacht op het gebied van de waterhuishouding.
Doordat een voorziening voor de berging van hemelwater wordt gerealiseerd kan het verhard oppervlak afgekoppeld worden van het bestaand rioleringsstelsel. Voor de afvoer van afvalwater wordt de nieuwe bebouwing aangesloten op het gemengde riool.
5.4 Flora en fauna
Algemeen
Voordat een ruimtelijke ingreep mag plaatsvinden, dient eerst een onderzoek te worden uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en eventueel andere geldende natuurregelgeving.
Om die reden is een onderzoek uitgevoerd. Voorliggend onderzoek betreft een quick scan (in de vorm van een briefrapportage) waarin op basis van een gebiedsanalyse, beschikbare soortgegevens en een eenmalige veldverkenning op 3 augustus 2011, uitspraken worden gedaan over de mogelijke aanwezigheid van beschermde planten en dieren in het plangebied.
Gebiedbescherming
Gebiedbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur is gezien de relatief kleine ingreep, de tussenliggende bebouwing en afstand niet van toepassing. Een vergunningaanvraag in het kader van de NB-wet is niet aan de orde.
Soortenbescherming
Met de plannen zijn geen negatieve effecten op strikt beschermde soorten te verwachten. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet is niet van toepassing voor deze plannen.
Zorgplicht
De zorgplicht is altijd van toepassing, op basis waarvan door iedereen voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Werkzaamheden die een verstorend effect op broedende vogels veroorzaken dienen plaats te vinden buiten het broedseizoen.
Conclusie
Het aspect ‘flora en fauna’ leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig plan.
5.5 Archeologie en cultuurhistorie
5.5.1 Archeologie
Bureauonderzoek
Algemeen
Het bureau Synthegra heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor een terrein aan de Provincialeweg in Kapel-Avezaath. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen ontwikkeling van nieuwbouw. De diepte van de toekomstige bodemverstoring is op dit moment onbekend, maar uitgaande van de aanleg van bouwputten voor de bebouwing zal de bodem waarschijnlijk tot in het archeologische niveau worden verstoord, dat in dit gebied vanaf 30 cm beneden maaiveld verwacht kan worden.
Specifieke archeologische verwachting bureauonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, waarvan de essentie is weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel: Archeologische verwachting per periode
Conclusie en aanbeveling
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied een karterend booronderzoek geadviseerd (methode C3) om de bodemopbouw in kaart te brengen en daarmee het verwachtingsmodel te toetsen.
Karterend booronderzoek
Het karterend booronderzoek zal worden uitgevoerd. De resultaten worden te zijner tijd toegevoegd aan dit wijzigingsplan.
5.5.2 Cultuurhistorie
In de nabijheid van onderhavig plangebied zijn geen relevante cultuurhistorische elementen gelegen. Derhalve vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor dit plan.
5.6 Verkeer en parkeren
Onderhavig plangebied wordt, door middel van een parallelweg, ontsloten op de provinciale weg N834. De capaciteit van deze Provinciale weg is zodanig, dat verkeersbewegingen veroorzaakt door onderhavige ontwikkeling, in voldoende mate kunnen worden opgevangen.
In het inrichtingsvoorstel voor het plangebied (fase 1 en 2) is in totaal 1.034,6 m2 gereserveerd voor parkeerplaatsen. Dit betekent dat binnen het plangebied circa 82 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden.
Het CROW hanteert voor bedrijfsverzamelgebouwen een parkeernorm van minimaal 0,8 parkeerplaats en maximaal 1,7 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloer oppervlak. In totaal wordt middels voorliggend wijzigingsplan 2.790 m2 bruto vloer oppervlak gerealiseerd. Dit leidt tot een parkeernorm van 22 tot 48 parkeerplaatsen. In onderhavig plan wordt derhalve ruim voldaan aan de norm zoals die door het CROW wordt gesteld.
5.7 Handhaafbaarheid
De regels die voor het plangebied zijn opgesteld zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn stringent en strak gesteld waar nodig. Bij de opzet van deze regels is een motivering opgenomen die in de dagelijkse praktijk goed is uit te leggen.
6 Juridische aspecten
6.1 Algemeen
Het wijzigingsplan “Kleine kernen Bergakker, Provincialeweg 4” vormt een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a Wro van het bestemmingsplan “Kleine kernen – Bergakker”. In dit wijzigingsplan is onderhavig plangebied aangeduid als “wro-zone - wijzigingsgebied 2”. Ter plaatse wordt de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw voorgestaan.
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
6.2 Toetsing wijzigingsregels
De plansystematiek sluit aan bij het bestemmingsplan “Kleine kernen – Bergakker”. Op de verbeelding is aan de gronden in het plangebied de bestemming “Bedrijventerrein” toegekend.
In artikel 12 (Algemene aanduidingsregels) van het bestemmingsplan “Kleine kernen – Bergakker” is de wijzigingsbevoegdheid voor onderhavig plangebied opgenomen. In de leden a t/m d zijn aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voorwaarden verbonden. Lid a en b stellen voorwaarden aan de juridische vormgeving van het plan. Hierin is opgenomen dat:
-
de bouwgrenzen mogen de bestemmingsgrens van de bestemming “Bedrijventerrein”, zoals deze gold ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, niet overschrijden;
-
voor zover deze wijzigingsbevoegdheid leidt tot uitbreiding van de bestemming “Bedrijventerrein”, worden voor deze gronden een of meerdere aanduidingen opgenomen teneinde de ter plaatse toegestane categorieën van bedrijven aan te geven. De regels van artikel 4 zijn onverkort van toepassing op deze gronden.
Dit wijzigingsplan voldoet aan deze voorwaarden.
De leden c en d betreffende de haalbaarheid van onderhavig plan. Deze is aangetoond in de hieraan voorafgaande hoofdstukken van deze toelichting.
6.3 Plansystematiek
6.3.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang
voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
6.3.2 Bestemmingen
In dit wijzigingsplan zijn de relevante bestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan ‘Kleine kernen – Bergakker’ overgenomen. Wel zijn de onderdelen uit de regels die bij dit bestemmingsplan niet relevant zijn, verwijderd uit de regeling.
Dit wijzigingsplan kent de bestemmingen Bedrijventerrein en Waarde - archeologie 4.
Bedrijventerrein (artikel 3)
De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf, in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage bij de regels is opgenomen.
Geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan. Vuurwerkverkooppunten zijn eveneens niet toegestaan. Bevi-inrichtingen zijn ook niet toegestaan.
Het gebruik van gebouwen als zelfstandige kantoren is binnen deze bestemming niet toegestaan.
Gebouwen mogen binnen deze bestemming uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De bestemming kent een ontheffingsbevoegdheid voor wat betreft de toegestane categorie van bedrijven. Daarnaast zijn enkele ontheffingsmogelijkheden voor de bouwregels opgenomen.
Waarde - Archeologie 4 (artikel 4)
De gronden met de bestemming Waarde - archeologie 4 is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Bij aanvraag om een reguliere bouwvergunning moet door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien blijkt dat archeologische waarden verstoord kunnen worden, dan kunnen burgemeester en wethouders een aantal voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning. Voorgaande is niet van toepassing bij:
-
de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder het maaiveld;
-
de bouw van een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 100 m2;
-
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd.
Verder zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen ten aanzien van situering, de inrichting en gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Voorts is volgens deze bestemmingen een aanlegvergunning nodig voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijn, of werkzaamheden uit te voeren. Een aanlegvergunning is niet nodig voor het uitvoeren van werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
-
een oppervlakte hebben die minder bedraagt dan 100 m2.
Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden verbinden aan de aanlegvergunning.
Ten slotte kan het college overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - archeologie 4 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
-
uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat in het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene ontheffingen en overgangsrecht. De algemene regels zijn min of meer standaardregels in bestemmingsplannen en worden hier verder niet toegelicht.
7 Economische uitvoerbaarheid
Bij onderhavig plan zijn alle kosten voor de initiatiefnemer. Voor de gemeente verloopt het project kostenneutraal. Daarnaast heeft de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst ondertekend. Hiermee komt eventuele toegekende planschade voor rekening van de initiatiefnemer.
8 Overleg en inspraak
8.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het wijzigingsplan “Kleine kernen Bergakker, Provincialeweg 4” verzonden naar de vooroverlegpartners van de gemeente Tiel, waaronder de Provincie Gelderland.
8.2 Procedure ex artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening
Conform artikel 3.8 Wro juncto afdeling 3.4 Awb hebben burgemeester en wethouders kennis gegeven van het voornemen om wijzigingsplan “Kleine kernen Bergakker, Provincialeweg 4” ter inzage te leggen.
Het wijzigingsplan “Kleine kernen Bergakker, Provincialeweg 4” is vervolgens op basis van artikel 3.8 Wro juncto afdeling 3.4 Awb ter visie gelegd.
Tijdens deze ter visie legging zijn geen zienswijzen ingediend.