direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tiel West - Teisterbantlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0281.BP00064-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Tiel is voornemens om in samenwerking met BPD Bouwfonds 89 woningen te realiseren aan de Teisterbantlaan in Tiel West. Het beroepscollege dat momenteel op deze locatie is gevestigd verhuist naar een andere locatie en het schoolgebouw wordt gesloopt.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Teisterbantlaan in Tiel. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00064-va01_0002.png"

Globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Teisterbantlaan 2 in Tiel West. Het plangebied wordt globaal omsloten door de Tielerwaardlaan (noord), de Teisterbantlaan (oost), de Nieuwe Tieseweg (zuid) en de Avezaathstraat (west). De Teisterbantlaan is een groene laan die onderdeel is van de stedelijke groenstructuur van Tiel. De direct aangrenzende wijk vanaf de Avezaathstraat kenmerkt zich door orthogonale bouwblokken.

Ten zuiden bij de Nieuwe Tielseweg vormt een brede singel de begrenzing van het plangebied. Ten westen van de planlocatie staat momenteel een basisschool aan de Maurikstraat. Hier is een Islamitisch Cultureel Centrum gepland. Direct ten noorden van het plangebied ligt de MAVO en de gymzaal van het beroepscollege. In het plangebied is het beroepscollege gevestigd. Naast het schoolgebouw, de kantine en fietsenstallingen ligt er een schoolplein en verschillende veldjes. Het schoolterrein is voor een groot deel verhard. De randen van het plangebied hebben een groen karakter. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00064-va01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: BGSV)

2.2 Toekomstige situatie

Met voorliggend plan worden 89 woningen gerealiseerd. In opdracht van de initiatiefnemers is door BGSV een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het ontwerp. Het volledige stedenbouwkundig plan is opgenomen in bijlage 1. Hierin is ook de locatie Veilingterrein opgenomen. Voor die locatie wordt een aparte bestemmingsplanprocedure doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00064-va01_0004.png"

Stedenbouwkundig ontwerp (bron: BGSV)

De nieuwe woonbuurt sluit aan op de orthogonale structuur van de aangrenzende naoorlogse wijk. De opzet voor de woonbuurt kenmerkt zich door twee bouwblokken in het groen. Verdeeld over de twee bouwblokken worden in totaal 89 rijwoningen gerealiseerd. De rijwoningen worden uitgevoerd in verschillende beukmaten. De twee bouwblokken voegen zich in de groenstructuur met de voorgevels gericht naar het stedelijke groen. De rijwoningen langs de Teisterbantlaan, Nieuwe Tielseweg en de Avezaathstraat zijn opgeknipt in kortere rijen waarbij de kopwoningen een voordeur aan de zijkant hebben. De hoek van het kruispunt met de Nieuwe Tielseweg wordt als dichte hoek vormgegeven met een bijzonder woningtype.

Groenstructuur

De opzet van het plan kenmerkt zich verder door een orthogonale groenstructuur die aansluit op de al aanwezige groene randen. Tussen de bouwblokken komen groenstroken die aansluiten op de groenstructuur van de Teisterbantlaan. Op de overgang van het schoolterrein en de woonbuurt zorgt de groenstrook voor een natuurlijke afscheiding tussen beide gebieden. Aan de groenstructuur langs de Teisterbantlaan en de singel aan de Nieuwe Tielseweg worden de woningen met woonpaden ontsloten.

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt aan de westzijde ontsloten met twee doodlopende woonstraten die aansluiten op de Avezaathstraat en Maurikstraat. In deze straten wordt haaks geparkeerd en ze ontsluiten tevens de parkeerhoven. De zijden die grenzen aan de Teisterbantlaan, de Nieuwe Tielseweg en het Islamitisch Cultureel Centrum zijn autovrij en volledig groen ingericht. Het grootste deel van het parkeren voor de nieuwe woonbuurt is in de parkeerhoven gesitueerd. Het overige deel vindt plaats op straat. Op het aspect verkeer en parkeren worden nader ingegaan in paragraaf 4.4. Langs de nieuwe woningen aan de singel en de Teisterbantlaan is een wandelpad gesitueerd welke tevens de woningen ontsluit. De huidige fietsstructuur blijft gehandhaafd.

2.3 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen bieden kansen om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.


Planspecifiek

Met voorliggend plan is sprake van duurzaam ruimtegebruik, omdat het een locatie in bestaand stedelijk gebied betreft (inbreidingslocatie). De nieuwe woningen zullen voldoen aan de nieuwe eisen met betrekking tot energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Het plangebied is in de huidige situatie voor een groot deel verhard. De verharding neemt met circa 0,5 hectare af met voorliggend plan. Uitgangspunt is dat in de openbare ruimte zoveel mogelijk groen wordt aangelegd. Hierbij geldt het principe dat alles groen wordt tenzij het geen optie is. Door te vergroenen wordt bijgedragen aan het verminderen van wateroverlast, droogte en hittestress. Bij het vergroenen is het belangrijk dat de buitenruimte ook natuurinclusief wordt ingericht. Om wateroverlast tegen te gaan is het belangrijk om regenwater langer vast te houden binnen het plangebied en daar te laten infiltreren. De insteek is om de sponswerking van de bodem te vergroten waarbij waterafvoer wordt vertraagd en binnen het gebied wordt geborgen door vergroening en een waterdoorlatende openbare ruimte. Naast wateroverlast en droogte helpt vergroenen in combinatie met een verbeterd watersysteem voor verkoeling (tegengaan van hittestress). Tevens wordt in het plangebied voorzien in laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen, conform de eisen die daaraan worden gesteld in het Bouwbesluit 2012.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Met voorliggend plan worden 90 woningen mogelijk gemaakt. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. Ten eerste dient de behoefte aan de woningen te worden onderbouwd. Onderstaand wordt ingegaan op de kwantitatieve behoefte en kwalitatieve behoefte.

In de Tielse Woonvisie 2019-2023 (vastgesteld juni 2019) zet de gemeente de toekomst van het wonen in Tiel uiteen. De visie geven heeft een looptijd van 5 jaar, maar kijkt in de analyse verder vooruit met 2030 als stip op de horizon. De woonvisie biedt kaders voor een toekomstbestendig woonaanbod, een aantrekkelijke woonomgeving en leefbare wijken en dorpen. Dit is omschreven in vier hoofddoelen voor wonen in Tiel: toekomstbestendig wonen, aantrekkelijk wonen, vitale wijken en dorpen en duurzaam wonen. Op de Woonvisie wordt verder ingegaan in paragraaf 3.3.2. In de Woonvisie heeft de gemeente Tiel in 2019 de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte omschreven. Deze zijn gebaseerd op het woningbehoefteonderzoek dat de gemeente Tiel begin 2019 ten behoeve van de Woonvisie heeft laten uitvoeren.

Kwalitatieve behoefte

De komende jaren is, op basis van woonvoorkeuren en gemeten verhuisbewegingen, toevoeging van woningen in alle marktsegmenten gewenst. In het huursegment ligt de opgave iets sterker in het toevoegen van grondgebonden woningen, maar er is zeker ook een uitbreidingsvraag naar appartementen. Dit laatste vooral om in te spelen op de toenemende vraag van ouderen. In de koopvoorraad ligt de grootste uitbreidingsvraag vanuit de gemeten verhuisbewegingen in het toevoegen van rij-en hoekwoningen, gevolgd door twee-onder-een-kapwoningen. De vraag naar vrijstaande woningen is lager en zal sterk afhankelijk zijn van het geboden prijsniveau en de locatie. De vraag naar koopappartementen is iets groter dan de vraag naar sociale huurappartementen.

Kwantitatieve behoefte

Tiel kent een groeiende vraag naar woningen. Was in de Woonvisie ruimte voor circa 110 woningen per jaar tot 2030. In de regionale Woonagenda is een behoefte geraamd van 200 woningen per jaar tot 2030.

Regionaal wordt de woningbouwopgave, conform de provinciale Omgevingsverordening Gelderland, afgestemd in de regionale Woonagenda. Deze regionale afstemming moet ervoor zorgen dat er wordt gebouwd naar behoefte en dat gemeenten samenwerken op gemeente overstijgende onderwerpen. Het regionale woningbouwprogramma vormt daarmee de vertaling van de regionale visie en ambities naar kwalitatieve en kwantitatieve kaders voor de nieuwbouwprogrammering voor de periode 2020-2030. Voor deze programmatische kaders is gebruik gemaakt van recente bevolkings- en huishoudensprognoses.

Tot 2030 is in de regionale Woonagenda voor de gemeente Tiel een bandbreedte opgenomen van 1.700-2.000 woningen. Gezien het huidige woningtekort houden we de bovenkant van deze bandbreedte aan. Met een realisatie van 378 woningen in de periode 2020-2021 resteert daarmee een opgave van ruim 1.600 woningen.

Woningbouwimpuls
De vraag naar woningen is sterk toegenomen, maar de bouw van woningen is achtergebleven. Hierdoor is er nu een groot tekort aan betaalbare en geschikte woningen. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt met de Woningbouwimpuls middelen ter beschikking om de woningbouw te stimuleren. De Woningbouwimpuls levert een belangrijke bijdrage aan (1) het versnellen van de woningbouw en (2) de beschikbaarheid van betaalbare woningen voor starters en mensen met een middeninkomen.

Het kabinet heeft het doel gesteld om jaarlijks ongeveer 75.000 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. De Woningbouwimpuls draagt bij aan dit doel door de bouw van meer woningen te versnellen. Bovendien geeft de Woningbouwimpuls specifieke aandacht aan de bouw van betaalbare woningen, zodat het woningaanbod voor starters en mensen met een laag of middeninkomen vergroot wordt. De Woningbouwimpuls richt zich met name op stedelijke regio's waar de vraag naar woningen het grootst is.

In de Regeling Woningbouwimpuls 2020 is vastgelegd dat 25% van de totaalscore van een aanvraag voor de Woningbouwimpuls bepaald wordt door het hoofdcriterium urgentie. Het hoofdcriterium urgentie betreft de omvang van de woningbouwopgave in de regio waar de aanvragende gemeente is gelegen. Er zijn drie klassen onderscheiden in urgentie: laag, midden en hoog. De Gemeente Tiel ligt in een regio met een hoge woningbouwopgave.

Toetsing
De gemeente Tiel heeft een beperkte voorraad aan harde bouwplannen. Voor de realisatie van de woningbehoefte is Tiel voor een groot deel afhankelijk van inbreidingslocaties. Enkel Passewaaij betreft een uitbreidingslocatie. Deze inbreidingslocaties zijn veelal moeilijker te ontwikkelen en betreffen vaak kleinere locaties. Ondertussen neemt de druk op de woningvoorraad toe. Onderhavig plan draagt bij aan de invulling van de woningbouwopgave van 1.600 woningen tussen 2022 en 2030.

Met onderhavig plan worden circa 90 rijwoningen mogelijk gemaakt die ruimte bieden voor gezinnen. Gezien de bestaande voorraad en de opgave van Tiel ligt de uitdaging in Tiel o.a. bij dit type woningen. Door de ligging nabij de voorzieningen van het centrum, de relatief groene invulling en variëteit in het programma draagt deze ontwikkeling bij aan de vier hoofddoelen uit de Woonvisie.

De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.

Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. Sindsdien zijn een aantal actualisatieplannen gevolgd. Actualisatieplan 8 is op 15 december 2021 vastgesteld. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

In de Omgevingsverordening is onder meer bepaald dat een bestemmingsplan nieuwe woningen alleen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Er dient te worden voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een nieuwe woonbuurt. Uit de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt de behoefte aan dit type woningen in de gemeente Tiel (zie paragraaf 3.1). Met het plan is sprake van herontwikkeling / transformatie van een binnenstedelijke locatie. De nieuwe woningen worden stedenbouwkundig ingepast in de omgeving en zullen voldoen aan de nieuwe eisen met betrekking tot energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Hiermee draagt het initiatief bij aan een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op ontwikkelingen, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

In artikel 2.65b van de Omgevingsverordening wordt benoemd dat voor zover een bestemmingsplan een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken. Hierbij dienen in ieder geval de volgende aspecten te worden betrokken:

  • a. waterveiligheid;
  • b. wateroverlast;
  • c. droogte;
  • d. hitte.

In voorliggend plan zijn deze aspecten betrokken. Onderstaand wordt kort op de aspecten ingegaan. In het stedenbouwkundig plan in bijlage 1, paragraaf 2.3 Duurzame stedenbouw en paragraaf 4.2 Water wordt hier nader op ingegaan. De aspecten zijn:

  • a. Waterveiligheid: gezien de ligging van het plangebied is er geen extra risico op overstroming vergeleken met de bestaande situatie.
  • b. Wateroverlast: binnen de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de toekomstige klimaatbuien. Het plangebied zal zo ingericht worden dat er geen wateroverlast (inpandig) ontstaat binnen het plangebied of het omliggende gebied. Met een klimaatstresstest zal dit aangetoond worden bij een bui van T=100+10%.
  • c. Droogte: doordat binnen het plangebied veel minder verharding wordt gerealiseerd dan in de bestaande situatie zal er veel minder regen worden afgevoerd. Daarnaast wordt regenwater geïnfiltreerd in de bodem als dit mogelijk blijkt. Hiermee wordt al een flinke bijdrage geleverd aan het beperken van de verdrogingsschade. Hergebruik van regenwater kan hierbij een nog grotere impuls geven.
  • d. Hitte: doordat er meer groen in het plangebied wordt gerealiseerd zal opwarming van het gebied minder gaan plaatsvinden. Bij de uitwerking van de ontwerpen zal de plaats van aan te brengen bomen bij voorkeur zo gekozen worden dat hiermee ook maximale schaduwwerking plaatsvindt op verhardingen. Het aanbrengen van groene daken kan ook nog een positieve bijdrage leveren aan het beperken van hittestress.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

Het plan is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Tiel 2030

De Structuurvisie Tiel 2030 omvat een visie op het ruimtelijke beleid van de gemeente Tiel voor de periode tot 2030. De visie biedt daarmee het ruimtelijk kader voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente en vormt het toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen.

Wat betreft wonen wordt de aanwezige woningbehoefte tot 2030, gezien de vele onzekerheden, rekening gehouden met een ruime bandbreedte. Er wordt een ondergrens van ruim 4.000 woningen aangehouden en een bovengrens van rond de 6.000 woningen. Wat betreft mogelijke woonmilieus moet de gemeente Tiel inzetten op de punten waar het sterk in is. Traditioneel zijn dat de stedelijke en suburbane woonmilieus. Voor de periode tot 2030 kan Tiel aan dit lijstje ook groene woonmilieus toevoegen, gekoppeld aan de noodzakelijke landschapsontwikkeling rond de stad.

De keuzemogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkeling van Tiel zijn verkend aan de hand van een drietal scenario’s voor de periode tot 2030. De ruimtelijke ontwikkelingsstrategie voor de periode tot 2030 is tot stand gekomen door de sterke punten uit de verschillende scenario’s weloverwogen met elkaar te combineren. Wat betreft het wonen wordt ingezet op drie sporen: binnenstedelijke locaties en twee

uitleglocaties aan de rand van de stad.

De binnenstedelijke locaties hebben voorrang, maar zijn moeilijk te faseren. Het zijn immers vaak lastige locaties, op oude bedrijfsterreinen, vaak met bodemvervuiling. Bovendien vraagt het parkeren in veel gevallen om innovatieve (en dure) oplossingen. Op de binnenstedelijke locaties zal over het algemeen in relatief hogere, stedelijke dichtheden worden gebouwd. Dergelijke centrummilieus sluiten goed aan bij het profiel van Tiel als centrumstad in Rivierenland, komen tegemoet aan de te verwachten woonwensen van een vergrijzende bevolking en bieden mogelijkheden om jongeren voor de stad te behouden. De structuurvisie noemt drie typen woningbouw: stedelijk wonen, suburbaan wonen en landelijk wonen.

Planspecifiek

De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de strategiekaart uit de Structuurvisie met het plangebied rood omcirkeld. Het plangebied heeft geen speciale aanduiding op de kaart. Met onderhavig plan wordt een nieuwe woonbuurt gerealiseerd op een binnenstedelijke locatie (inbreidingslocatie). Hiermee sluit het plan aan bij de Structuurvisie Tiel 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00064-va01_0005.png"

Strategiekaart Structuurvisie Tiel 2030

3.3.2 Tielse Woonvisie 2019-2023 - Wonen in de fruitstad

In de Tielse Woonvisie 2019-2023 (vastgesteld juni 2019) zet de gemeente de toekomst van het wonen in Tiel uiteen. De visie geven heeft een looptijd van 5 jaar, maar kijkt in de analyse verder vooruit met 2030 als stip op de horizon. De woonvisie biedt kaders voor een toekomstbestendig woningaanbod, een aantrekkelijke woonomgeving en leefbare wijken en dorpen. Dit is omschreven in vier hoofddoelen voor wonen in Tiel:

  • 1. Toekomstbestendig wonen. Demografische en economische ontwikkelingen zorgen voor veranderende woonwensen. De woningvoorraad moet passen bij de woonwensen van de Tielse bevolking.
  • 2. Aantrekkelijk wonen. Een aangename woonomgeving biedt voldoende voorzieningen, een goede openbare ruimte, goede bereikbaarheid en verbindingen, recreatiemogelijkheden en evenementen in en nabij de stad.
  • 3. Vitale wijken en dorpen. Niet alleen Tiel als geheel, maar ook de afzonderlijke wijken en dorpen moeten aantrekkelijke woongebieden zijn. Met ruimte voor zorg, voor een goede mix van bewoners, voor verschillende groepen inwoners.
  • 4. Duurzaam wonen. Uit het Klimaatakkoord en bijbehorende wetgeving volgen forse opgaven, ook op het gebied van wonen.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief voorziet in circa 90 rijwoningen in bestaand stedelijk gebied in Tiel. In paragraaf 3.1 is toegelicht dat er kwantitatief en kwalitatief behoefte is aan de woningen en waarom het plangebied hiervoor een geschikte locatie is. Hiermee past het plan binnen het beleid uit de Tielse Woonvisie.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Tiel West', vastgesteld op 15 februari 2012. Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. Het zuidelijk deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Over het noordelijk deel ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Over de gehele planlocatie ligt tevens deels de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi 2'. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.

Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het 'Paraplubestemmingsplan parkeren', vastgesteld op 17 oktober 2018 en het 'Paraplubestemmingsplan Omzetten woningen', vastgesteld op 19 december 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00064-va01_0006.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het realiseren van de woningen uit voorliggend initiatief is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het plangebied zijn al enkele bodemonderzoeken uitgevoerd (zie bijlage 3, 4, 5 en 6). Op grond van deze onderzoeken en de regionale bodemkwaliteitskaart is de verwachting dat de bodem voldoet aan de functieklasse voor wonen. In het kader van de planontwikkeling wordt nog een nieuw verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Nabij een voormalige ondergrondse tank is een beperkte olieverontreiniging in grond en grondwater aanwezig. Deze zal in het kader van het bouwrijp maken worden verwijderd. In de oplegnotitie in bijlage 7 wordt een samenvatting gegeven van de uitgevoerde bodemonderzoeken.

Daarmee is het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 29582 (aan de Nieuwe Tielseweg ten zuiden van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   17.8 µg/m3   17.3 µg/m3   9.7 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 90 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De nieuwe woningen zijn geluidsgevoelige objecten. Daarom is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd, waarvan het rapport is opgenomen in bijlage 8. Hierin wordt geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde bij een aantal woningen wordt overschreden. De maximale grenswaarden uit de Wgh en de grenswaarden uit het gemeentelijk beleid worden niet overschreden. Eventuele maatregelen kunnen de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde niet wegnemen. Er worden daarom hogere waarden aangevraagd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied komen verschillende milieubelastende functies voor. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn de belangrijkste de bedrijven Niacet aan de Papesteeg 91, PPG Coatings aan de Papesteeg 95 en het Islamitisch Cultureel Centrum aan de Maurikstraat 1. De aspecten geluid en geur zijn de bepalende milieueffecten voor deze functies. Voor beide onderwerpen is een onderzoek gedaan. In bijlage 9 is het geuronderzoek opgenomen. Hierin is onderzoek gedaan naar de bedrijven Niacet en PPG Coatings. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat in de toekomstige woningen sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. De ontwikkeling geeft bovendien geen belemmering voor de bedrijfsactiviteiten van Niacet of PPG Coatings.

In het akoestisch onderzoek (zie bijlage 10) zijn alle bovengenoemde bedrijven onderzocht en is ook gekeken naar het tankstation aan de Nieuwe Tielseweg 126. De conclusie is dat het akoestisch woon- en leefklimaat voldoende is.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Planspecifiek

De Omgevingsdienst Rivierenland heeft een advies uitgebracht over de ontwikkeling. Dat advies is opgenomen in bijlage 11. Het tekstvoorstel uit het advies is in deze paragraaf overgenomen.

Risicovolle bedrijven

Binnen de beoogde bestemming “wonen” passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute (deellocaties Teisterbantlaan, Beroepscollege en Veilingterrein) en over de Waal (deellocaties Veilingterrein en Teisterbantlaan). De deelplangebieden liggen namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.

Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 6 april 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL- alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Buisleidingen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebieden niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.1.6 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Voor dit plan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, waarbij ook de ontwikkeling op het Veilingterrein en de nieuwe locatie van de school is betrokken. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 12. Hieruit blijkt dat belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten, dat verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage niet nodig is en dat wordt afgezien van het doorlopen van een Plan-m.e.r. procedure.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast beperkt worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Waterschap Rivierenland

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen, water eerlijk verdelen, voorbereiden op extreem weer, streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit, bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur, kwaliteitsverbetering zwemwater, toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit en toewerken naar circulariteit.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperken tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² extra verhard oppervlak voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast.

De belangrijkste toetsingscriteria vanuit de beleidsregels van het waterschap zijn:

  • 1. De maximale afvoer van water uit het plangebied mag niet meer zijn dan 1,5 l/s/ha (landelijke afvoernorm). Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Er wordt gerekend met twee ontwerpbuien namelijk:
  • 2. De T=10+10% neerslag. Afhankelijk van het gebied mag het peil niet meer dan 20 of 30 cm stijgen. Vuistregel hierbij is 436 m³ berging per ha verhard oppervlak;
  • 3. De T=100+10%-neerslag; Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m³ berging per ha verhard oppervlak;
  • 4. Er geldt een vrijstelling van de compensatieplicht voor lozen vanaf nieuw verhard oppervlak van 500 m² binnen stedelijk gebied (bebouwde kom) en 1.500 m² in landelijk gebied;
  • 5. Bij hemelwaterlozing van een verhard oppervlak groter dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², moet de aanvrager voorzieningen treffen om de landelijk afvoer te realiseren;
  • 6. In het kader van duurzaam bouwen kan ook compensatie in de vorm van vegetatiedaken in principe worden geaccepteerd;
  • 7. Bij afkoppelen van het verhard oppervlak geldt dat er geen waterbergingscompensatie nodig is als het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak, loost in hetzelfde peilvak. Anders gezegd: als het huidige verhard oppervlak is aangesloten op de gemengde riolering met overstorten in hetzelfde peilvak als waar de toekomstige afgekoppelde verhardingen gaan lozen, is er geen compensatie nodig. Er is wel compensatie nodig als wordt geloosd op een ander peilvak. Bij lozing van hemelwater in hetzelfde peilvak dient wel het watersysteem hydraulisch getoetst te worden.

Gemeentelijk rioleringsplan 2019-2022

De gemeente Tiel volgt in principe het beleid van waterschap Rivierenland met betrekking tot de benodigde watercompensatie. Aanvullend op dit beleid hanteert de gemeente voor nieuwe ontwikkelingen de richtlijnen die voortkomen uit het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Randvoorwaarden voor de opvang en afkoppeling van hemelwater zijn:

  • Afkoppelvoorkeursvolgorde:
    • 1. Gebruik van hemelwater in combinatie met infiltratie/bergen;
    • 2. Infiltratie/bergen van hemelwater zonder overloop op oppervlaktewater;
    • 3. Infiltratie/bergen van hemelwater met overloop naar oppervlaktewater;
    • 4. Hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
    • 5. Bergen van hemelwater met overloop naar oppervlaktewater en rest afvoeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).
  • Er mag geen wateroverlast (water inpandig) ontstaan bij een regenbui T=100 +10%, concreet betekent dit een toetsbui van 63,5 mm in één uur. Met een zogenaamde stresstest zal aangetoond worden dat woningen binnen het plangebied en de bestaande woningen in de directe omgeving geen wateroverlast gaan krijgen door deze ontwikkeling.
  • Voor elke vorm van waterberging moet gerekend worden met een bui T=10 + 10%, concreet 43,6 mm.
  • Regenwaterriolen moeten minimaal worden doorgerekend met bui 08 (concreet 19,8 mm) waarbij geen water op straat wordt berekend.
  • Het bestaande gemengde rioolstelsel (bui T=2) kan de klimaatbuien niet aan. Combinatie van vuilwater met regenwater kan leiden tot overstorten van verdund afvalwater in oppervlaktewater en tot overbelasting van de zuivering. Dit heeft direct negatieve gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Hemelwater dient daarom gescheiden verwerkt of ingezameld te worden;
  • Hemelwater wordt zoveel mogelijk oppervlakkig afgevoerd naar een bergings- of infiltratievoorziening.
  • Het schone hemelwater dat niet geborgen kan worden, wordt afgevoerd naar oppervlaktewater in het watersysteem of afgevoerd via een regenwaterriool.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 13. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen en/of watergangen in het plangebied liggen. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een waternotitie opgesteld, zie bijlage 14. De principes uit deze notitie zijn in de voorbereiding op voorliggend bestemmingsplan ook besproken met het waterschap. De locatie Teisterbantlaan is in de huidige situatie grotendeels verhard. Met voorliggend plan wordt het plangebied zoveel mogelijk groen ingericht. De verharding neemt met het plan daardoor fors af ten opzichte van de huidige situatie. Op basis van het beleid van het waterschap is er geen waterbergingsopgave voor het plangebied aan de Teisterbantlaan. Het hemelwater afkomstig van de daken en verhardingen van de locatie kan in principe zonder tussenkomst van extra waterberging afgevoerd worden op oppervlaktewater binnen hetzelfde peilvak of op het bestaande gemengde stelsel.

Gezien het beleid van de gemeente zijn in overleg met het Waterschap wel nadere uitgangspunten geformuleerd om zoveel mogelijk hemelwater op de locatie in bovengrondse groene waterbergingen te infiltreren of vast te houden. In de toekomstige situatie wordt het regenwater van daken en verhardingen gescheiden ingezameld van het vuilwater. Regenwater kan gezien de bodemopbouw vermoedelijk niet op de particuliere percelen verwerkt door middel van een infiltratievoorziening. Regenwater kan middels waterbergingen/wadi's in de groenstructuur worden opgevangen en geïnfiltreerd en/of met regenwaterriolen worden afgevoerd naar het nabij gelegen oppervlaktewater. Hiermee wordt met onderhavig initiatief op een duurzame manier met water omgegaan.

Om binnen het plangebied aan de Teisterbantlaan de verwerking van regenwater goed te organiseren is door de gemeente Tiel een nadere inventarisatie gemaakt van wet- en regelgeving en de beleidskaders van de gemeente. Dit heeft in overleg met het waterschap geleid tot concretisering van een aantal uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn opgenomen in de 'Uitgangspuntennotitie regenwater', zie bijlage 15. In de notitie wordt tevens inzicht gegeven in de verschillende hoeveelheden oppervlak en de daaruit volgende waterbergingsopgave. Hieruit volgt dat er maximaal 6.319 m² verharding afwatert naar een waterberging. Met een normbui van 43,6 mm regen betekent dit dat er maximaal 276 m³ water geborgen moet worden. Met een maximaal te bergen volume van 276 m³ is er ongeveer 775 m² aan wadibodem benodigd. Aangezien er in het plangebied 3.480 m² openbaar groen aanwezig is lijkt de waterberging binnen het plangebied van de locatie Teisterbantlaan oplosbaar omdat de wadi's naar schatting de helft van het totale groen beslaan. De aanwezige kleilagen maken infiltratie op het eerste zicht onmogelijk waardoor berging met vertraagde of rechtstreekse afvoer naar oppervlaktewater een meer voor de hand liggende uitkomst lijkt te worden. Ook hier zal nader onderzoek moeten uitwijzen wat echt mogelijk is. Op basis van voornoemde kan wel geconcludeerd worden dat het regenwater in het plangebied verwerkt kan worden en dat het plan haalbaar is op het gebied van water.

Civiele uitwerking

De plannen moeten voldoen aan de criteria/richtlijnen/eisen vanuit het waterschap en vanuit het gemeentelijk beleid zoals vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). De opzet van de plannen met daarbij de nodige groene ruimte en andere openbare ruimten zoals wegen en verhardingen (zoals parkeerplaatsen) bieden legio mogelijkheden om met civiele werken aan deze eisen te voldoen. Deze civieltechnische uitwerking in het waterhuishoudkundig plan, rioleringsplan, saneringsplan en inrichtingsplan openbare ruimte volgt in de volgende fase. Deze uitwerking vindt dan in nauw overleg plaats met het waterschap en de gemeentelijke water deskundigen. Het waterhuishoudkundigplan en een klimaatstresstest worden voor een goede borging van de wateraspecten in ieder geval voor indienen van de omgevingsvergunning gemaakt of berekend.

 

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied ligt op circa 500 meter afstand van het plangebied. Gezien de aard en de omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de te beschermen gebieden kan het optreden van negatieve effecten op het gebied van licht, trillingshinder, geluid, etc. worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De volledige rapportage is toegevoegd als bijlage 16. Hierin wordt geconcludeerd dat als gevolg van de ontwikkeling de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 17. Aan de hand van dit onderzoek is vervolgens de vraag gesteld of, gezien deze resultaten, aangenomen kan worden dat dit bestemmingsplan uitgevoerd kan worden. Van die vraag wordt verslag gedaan in bijlage 18. De conclusie is dat er voor realisatie nog verschillende onderzoeken gedaan moeten worden -welke anno 2022 ook al lopen- maar ook dat, mochten inderdaad ontheffingen nodig zijn, deze verkregen kunnen worden en dat eventuele mitigerende maatregelen genomen kunnen worden.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Het plangebied wordt aan de westzijde ontsloten met twee doodlopende woonstraten die op een logische wijze aansluiten op de Avezaathstraat en Maurikstraat.

Parkeren

Op 17 november 2021 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen Tiel 2022 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Met deze normen is rekening gehouden bij het ontwerp voor dit plan. Het parkeren vindt, per bouwblok, plaats op een groot binnenterrein als ook -per bouwblok- op één strook ten noorden van het blok. Het ontwerp, zie paragraaf 2.2, laat dit ook zien.

Het aspect verkeer staat hiermee niet aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied staat momenteel het schoolgebouw van het beroepscollege. De school verhuist naar een andere locatie en het schoolgebouw wordt gesloopt. In en rondom het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig waar het plan een negatief effect op kan hebben.

Archeologie

Het zuidelijk deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld. Over het noordelijk deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld. Met het initiatief worden de drempelwaarden voor onderzoek overschreden. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen. In voorliggend plan zijn de archeologische dubbelbestemmingen overgenomen ter bescherming van eventueel voorkomende archeologische waarden.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Explosieven

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Tiel diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd.

Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gemeente Tiel is mede-initiatiefnemer van de beoogde ontwikkeling. Voor deze ontwikkeling is een grondexploitatie opgesteld op basis waarvan de economische uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Groen', mede bestemd voor groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, speelvoorzieningen, paden en ontsluitingen.
  • 'Verkeer', ten behoeve van wegen, straten en paden en parkeervoorzieningen.
  • 'Wonen'. Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte en het maximum aantal woningen per bestemmingsvlak is aangegeven op de verbeelding.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5', mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6', mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
  • Dit plan kent verder nog de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi 2'.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Bij de voorbereiding op dit plan is de provincie betrokken. Samen met het waterschap zijn de aan de orde zijn de waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

De direct omwonenden van de ontwikkellocaties, de inwoners van Tiel en andere geïnteresseerden zijn op twee momenten actief betrokken bij de plannen. Nadat het definitief ontwerp gereed is volgt er nog een derde ronde tijdens de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan.

Eerste dialoogronde

De eerste dialoogronde heeft plaatsgevonden in juni 2021 en stond in het teken van de gebiedsvisie Veilingterrein en Teisterbantlaan. Op een centrale locatie in het te ontwikkelen gebied zijn twee fysieke bijeenkomsten georganiseerd. Vanwege beperkende Covid-19 maatregelen is hiernaast gekozen voor een mogelijkheid om online via de website te reageren op de concept gebiedsvisie. De algemene terugkoppeling van deze bijeenkomst was positief. Men ziet de noodzaak en de kans om deze aantrekkelijke locatie bij station en centrum aan te pakken. De inrichtingsgedachten, met veel groen, stedelijke woonblokken en een groene boulevard zijn over het algemeen positief ontvangen. Naast de algemene positieve geluiden zijn er ook zorgen, kansen en aandachtspunten benoemd. In de “Gebiedsvisie Veilingterrein en Teisterbantlaan Tiel” is in een tabel weergegeven wat inwoners en maatschappelijke organisaties hebben ingebracht en hoe dat wel of niet in de definitieve gebiedsvisie is verwerkt.

Tweede dialoogronde

De tweede dialoogronde was in februari 2022. Deze dialoogronde was vanwege de beperkende covid-19 maatregelen volledig online. Online ging de gemeente in gesprek met omwonenden, belanghebbenden en andere belangstellenden. De bijeenkomsten zijn terug te kijken via de website van de gemeente Tiel. Centraal stonden de concretere plannen die in het Schetsontwerp Stedenbouwkundig Plan staan. Voorafgaand aan de dialoogronde in februari 2022 is er middels persberichten gecommuniceerd over het vastgestelde schetsontwerp en zijn de verschillen met de visie visueel weergegeven.

In de bijeenkomsten is onderscheid gemaakt tussen de direct omwonenden van het plangebied en andere geïnteresseerden. Beide groepen hebben kunnen reageren en vragen kunnen stellen in een daarbij passende setting. De direct omwonenden zijn positief, maar hebben ook aandachtspunten. Bijvoorbeeld de positionering van de woningen direct achter hun woningen en de wens voor een achterpad tussen huidige en nieuwe tuinen. Tijdens de bijeenkomst zijn de vragen beantwoord en is aangegeven hoe de planvorming verder loopt.

Individuele gesprekken

Naast georganiseerde bijeenkomsten is er ook aandacht geweest voor persoonlijke communicatie, waarbij de projectleider keukentafelgesprekken heeft gevoerd. Deze gesprekken hebben plaatsgevonden met gebruikers van het huidige terrein en bewoners van de woningen aan de Papesteeg waar de rotonde is gepland.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 3 augustus 2022 tot en met 14 september 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ingediend. De zienswijze is samengevat en van een reactie voorzien in de zienswijzennota bij het vaststellingsbesluit. Tevens zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze worden nader toegelicht in de zienswijzennota bij het vaststellingsbesluit. In deze zienswijzennota wordt tevens ingegaan op de zienswijzen en ambtshalve wijzigingen van het bestemmingsplan 'Tiel West - Veilingterrein', welke gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.