direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tiel Noord en Kleine Kernen - Burgemeester Meslaan 66
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0281.BP00059-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Tiel Noord en Kleine Kernen - Burgemeester Meslaan 66" van de gemeente Tiel.

1.1 Aanleiding en doel

De locatie aan de Burgemeester Meslaan 66 te Tiel is in de huidige situatie in gebruik door een metaalbewerkingsbedrijf. In het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Bedrijf' en 'Wonen'. De initiatiefnemer is voornemens om op deze locatie 6 vrijstaande woningen te realiseren, inclusief een ontsluitingsweg.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Tiel Noord en Kleine kernen'', omdat het bestemmingsplan geen realisatie van woningen toestaat ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' en omdat de realisatie van nieuwe hoofdgebouwen / woningen enkel is toegestaan ter plaatse van een bouwvlak. De gemeente Tiel heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en de regels voor het toestaan van 6 vrijstaande woningen inclusief een ontsluitingsweg.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0001.png"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0002.png"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Tiel, sectie H, nummers 1647 en 1652. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 4.890 m². De gronden zijn in particulier eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ''Tiel Noord en Kleine kernen'', vastgesteld door de gemeenteraad op 21 maart 2012. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0003.png"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Wonen'. De gronden ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' zijn bestemd voor:

  • a. doeleinden van handel en bedrijf:

met daaraan ondergeschikt:

  • b. productiegebonden detailhandel;
  • c. wegen en paden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterpartijen en waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • h. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor :

  • a. wonen

met daaraan ondergeschikt:

  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterpartijen en waterlopen;
  • d. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven;
  • e. bed&breakfast, met een maximum van 2 kamers en 5 bedden per woning;

met de daarbij behorende:

  • f. tuinen, erven en paden;
  • g. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Daarnaast ligt er ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. In het geval van categorie 3 geldt een archeologisch onderzoek verplichting bij bodemwerkzaamheden (door bouwen of anderszins) met een diepte van meer dan 50 cm onder het maaiveld of met een oppervlakte van meer dan 100 m². In het geval van categorie 4 geldt een archeologisch onderzoek verplichting bij bodemwerkzaamheden (door bouwen of anderszins) met een diepte van meer dan 30 cm onder het maaiveld of met een oppervlakte van meer dan 500 m². In paragraaf 5.2.1 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

Conclusie

Het planvoornemen betreft de realisatie van 6 vrijstaande woningen en één ontsluitingsweg. Dit planvoornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan omdat het initiatief niet mogelijk is binnen de bestemming 'Bedrijf' en omdat er woningen worden voorzien buiten de bestaande bouwvlakken. Derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0004.png"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de kern van Tiel, waarbij het terrein deels is ingevuld met een bedrijfspand en deels braakliggend is. De locatie is gelegen aan de Burgemeester Meslaan, welke aansluit op de rotonde met de Rivierenlandlaan. De Rivierenlandlaan betreft de doorgaande weg door de kern van Tiel welke van noordoost naar zuidwest loopt. Dit is een belangrijke ontsluitingsroute van Tiel.

In de directe omgeving van het plangebied is sprake van lichte functiemenging met een maatschappelijke functie, één bedrijfsfunctie (welke middels dit plan zal worden opgeheven) en voor het overige deel enkel woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0005.png"

PLANGEBIED VANAF DE BURGEMEESTER MESLAAN

2.2 Ontsluiting

In het huidige gebruik heeft onderhavig plangebied één ontsluiting op de Burg. Meslaan. De verkeersintensiteit op deze straat is gemiddeld gezien het hier om bestemmingsverkeer naar de gehele buurt betreft. De toevoeging van 6 woningen heeft hier een zeer gering effect op.

2.3 Groen en water

Het plangebied is, zoals hierboven genoemd, deels braakliggend in de vorm van grasland. Er is binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Onderstaande afbeelding geeft de situering van de 6 vrijstaande woningen op het terrein weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0006.png"

SITUERING GEBOUW EN INRICHTING TERREIN

3.1 Bebouwing en functies

De realisatie van nieuwe woningen is onderdeel van de kwalitatieve verbetering van de directe omgeving. Aan de noord- en oostzijde van het plangebied ligt een rustige woonwijk. Ten zuiden ligt de Rivierenlandlaan, welke een relatief drukke ontsluitingsweg betreft. Ten westen ligt de Burgemeester Meslaan en een woongebied. Middels onderhavig planvoornemen zal een oud bedrijfspand worden gesloopt, waarna er voldoende ruimte is voor de realisatie van 6 vrijstaande woningen binnen het bestaand stedelijk gebied.

De ruimtelijke structuur is nader uitgewerkt in de inrichtingsschets, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding. Tevens zijn de kavelpaspoorten voor de 6 kavels opgenomen in bijlage 1. Daarnaast is er een dwarsprofiel weeregegevn van de te realiseren inrit van het nieuwe woonerf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0007.png"

INRICHTINGSSCHETS

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0008.png"

DWARSPORFIEL

Het woningbouwplan bestaat uit 6 vrijstaande woningen. Aan de Burgemeester Meslaan wordt aangesloten op de bestaande bebouwing door middel van een naar de straat gerichte vrijstaande woning te realiseren. De overige 5 woningen bevinden zich aan een nieuw te realiseren woonerf.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Burgemeester Meslaan en het nieuw te realiseren woonerf. Verkeerskundig worden geen problemen verwacht gezien het feit dat de Burgemeester Meslaan een doorlopende weg betreft. Daarnaast is ervoor gekozen om de woningen te situeren aan een erf, waardoor er slechts één inrit ontstaat in plaats van 6 separate inritten. Dit draagt bij aan de doorstroming van het verkeer.

3.2.2 Verkeer

De realisatie van 6 vrijstaande woningen heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "Toekomstbestendig parkeren'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Tiel wordt aangeduid als matig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Tiel tot de rest van de bebouwde kom behoort.

Oorspronkelijke situatie

In de oorspronkelijke situatie bestaat de verkeersaantrekkende werking binnen het plangebied uit het metaalbewerkingsbedrijf. Dit bedrijf valt, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel: bedrijf, arbeidsintensief/bezoekersextensief. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

  Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Bedrijf, arbeidsintensief/bezoekersextensief   10,0 per 100 m² BVO   1.400 m² BVO   140,0  
      140,0  

Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de oorspronkelijke situatie gemiddeld zorgt voor 140 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie worden binnen het plangebied 6 vrijstaande woningen gerealiseerd. De woningen vallen, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel koop, huis, vrijstaand. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

  Verkeersgeneratie   Aantal woningen   Totaal  
Koop, huis, vrijstaand   8,2 per woning   6 woningen   49,2  
      49,2  

Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe situatie gemiddeld zorgt voor 49 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Conclusie

Het planvoornemen, waarbij 6 vrijstaande woningen worden gerealiseerd, zorgt voor een gemiddelde (planologische) verkeersafname van 91 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In de vigerende situatie is het bedrijf echter al tijden gesloten en zal er dus sprake zijn van een lichte toename. De toename in motorvoertuigbewegingen zal dan ook niet leiden tot problemen op de Burgemeester Meslaan en de omliggende wegen, omdat deze wegen reeds voldoende capaciteit hebben.

3.2.3 Parkeren

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in het ''Paraplubestemmingsplan Parkeren''. Dit document wordt gebruikt bij het opstellen/berekenen van de (additionele) parkeerbehoefte van dit plan. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is gekeken of voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte.

Voor onderhavig planvoornemen dient rekening gehouden te worden met de parkeernorm voor de 'rest bebouwde kom'. De woningen vallen, om de parkeerbehoefte te bepalen, onder het onderdeel 'woning duur'. In de onderstaande tabel is de berekening van het parkeervraagstuk uiteengezet.

  Parkeernorm   Aantal   Totaal  
Woning duur   2 parkeerplaatsen   6 woningen   12  
Totaal       12  

Op basis van bovenstaande berekening wordt gesteld dat in verband met onderhavig initiatief voorzien moet worden in ten minste 12 parkeerplaatsen. Onderhavig initiatief voorziet in deze parkeerplaatsen op eigen terrein. Tevens is er voor bezoek in parkeergelegenheid voorzien aan de straat van het erf.

3.3 Groen en water

Binnen het plangebied zal voldoende ruimte worden behouden voor groenstructuren in de vorm van tuinen en een strook openbaar groen langs de toegangsweg. Er wordt geen oppervlaktewater voorzien.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de woningen is geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • er wordt gebruikt gemaakt van duurzame energie, door middel van een lucht-water warmtepomp;
  • de woningen worden volgens het 0-op-de-meter- / BENG-principe gebouwd;
  • waar nodig worden zonwerende maatregelen voorzien (zonwerende beglazing en/of screens)

3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress;

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.

De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en inmiddels in werking treden. In de NOVI benoemt het Rijk benoemt 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreefd het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen scherpe keuzes gemaakt worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan vóór enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit op een deels braakliggend terrein en draagt daarmee bij aan een goede woon-en leefomgeving in Tiel. Het initiatief draagt onder meer bij aan de energietransitie en de klimaatadaptieve aanpak en sluit aan bij het beleid omtrent 'Sterke en gezonde steden en regio's.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft daarom ook geen toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats te vinden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Onderhavig planvoornemen voorziet in de bouw van 6 vrijstaande woning. Derhalve is een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De omgevingsvisie is in maart 2021 geactualiseerd. In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt tussen zes regio's. De gemeente Tiel behoort tot de regio Rivierenland. In de omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied. De provincie probeert het fysieke aspect met het sociale aspect te combineren en zet hiermee onder meer in op duurzame verstedelijking.

Analyse

Het initiatief dat voorziet in de realisatie van 6 vrijstaande woningen heeft een positief effect op een aantrekkelijk vestigingsklimaat en de leefomgeving, omdat dit initiatief naast het toevoegen van extra woningen ook rekening houdt met de bestaande structuren omtrent de kwaliteit van de natuur, water en landschap.

Conclusie

Het plan past binnen de Omgevingsvisie Gelderland.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland (inclusief Actualisatieplan 6, 19 december 2019) stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

In de omgevingsverordening is opgenomen dat: "nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts [worden] toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen voor de betreffende regio".

Een toetsing van het plan aan de regionale woonagenda is opgenomen in paragraaf 4.4.2.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Regionale woonagenda

De provincie Gelderland geeft in de Omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'regionale woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:

  • 1. Regionaal woningbouwprogramma
  • 2. Bestaande woningvoorraad
  • 3. Wonen en zorg
  • 4. Doorstroming
  • 5. Arbeidsmigranten
  • 6. Verblijfsgerechtigden
  • 7. Woonlasten en betaalbaarheid
  • 8. Flexibele tijdelijke woonvormen

Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.

4.3.2 Regionaal woningbouwprogramma Rivierenland

De gemeenten van Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Tiel, hebben in de Regionale woonagenda Rivierenland 2020- 2030, afspraken gemaakt voor het opstellen en jaarlijks actualiseren van een regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 hebben de provincie en de regio(gemeenten) afspraken gemaakt over de Kwantitatieve Opgave Wonen voor de periode 2015-2024. Gedeputeerde Staten hebben deze afspraken op 12 juli 2016 vastgesteld.

Analyse

Het initiatief betreft het realiseren van zes vrijstaande woningen en draagt, ondanks de beperkte omvang, bij aan het regionaal woningbouwprogramma Rivierenland.

Conclusie

Het initiatief past binnen het 'Regionaal Woningbouwprogramma Regio Rivierenland'

4.4 Gemeentelijk niveau

4.4.1 Structuurvisie Tiel 2030

De Structuurvisie Tiel 2030 omvat een visie op het ruimtelijke beleid van de gemeente Tiel voor de periode tot 2030. De visie biedt daarmee het ruimtelijk kader voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente en vormt het toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart behorende bij de Structuurvisie (het plangebied is middels een ster aangegeven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0009.png"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE MET GLOBALE AANDUIDING PLANGEBIED (STER)

Wonen

Wat betreft de aanwezige woningbehoefte tot 2030 wordt, gezien de vele onzekerheden, rekening gehouden met een ruime bandbreedte. Er wordt een ondergrens van ruim 4.000 woningen aangehouden en een bovengrens van rond de 6.000 woningen. Wat betreft mogelijke woonmilieus moet Tiel inzetten op de punten waar het sterk in is. Traditioneel zijn dat de stedelijke en suburbane woonmilieus.

Ruimtelijke scenario’s en strategie

De keuzemogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkeling van Tiel zijn verkend aan de hand van een drietal scenario’s voor de periode tot 2030. De ruimtelijke ontwikkelingsstrategie voor de periode tot 2030 is tot stand gekomen door de sterke punten uit de verschillende scenario’s weloverwogen met elkaar te combineren.

Wat betreft het wonen wordt ingezet op drie sporen: binnenstedelijke locaties en twee uitleglocaties aan de rand van de stad (Overlinge en Passewaay). Onderhavig plangebied is gezien haar ligging aan te duiden als binnenstedelijke locatie.

De binnenstedelijke locaties hebben voorrang, maar zijn moeilijk te faseren. Het zijn immers vaak lastige locaties, op oude bedrijfsterreinen, vaak met bodemvervuiling. Bovendien vraagt het parkeren in veel gevallen om innovatieve (en dure) oplossingen. Op de binnenstedelijke locaties zal over het algemeen in relatief hogere, stedelijke dichtheden worden gebouwd. Dergelijke centrummilieus sluiten goed aan bij het profiel van Tiel als centrumstad in Rivierenland, komen tegemoet aan de te verwachten woonwensen van een vergrijzende bevolking en bieden mogelijkheden om jongeren voor de stad te behouden.

De structuurvisie noemt drie typen woningbouw: stedelijk wonen, suburbaan wonen en landelijk wonen. Onderhavige locatie is gezien haar binnenstedelijke ligging bedoeld voor stedelijk wonen.

Conclusie

Het plan voldoet aan de structuurvisie Tiel. gezien het de herontwikkeling van een oud bedrijfspand en een braakliggend terrein binnen het bestaand stedelijk gebied betreft.

4.4.2 Tielse Woonvisie 2019-2023

In de Tielse Woonvisie 2019-2023 'Wonen in fruitstad' (vastgesteld 19 juni 2019) wordt de toekomst van het wonen in Tiel uiteengezet. De woonvisie biedt kaders voor de aantallen en typewoningen, afgestemd op doelgroepen en woonwensen. Het aantal geplande woningen is afgestemd op de bevolkingsprognose waarbij een bandbreedte wordt gehanteerd.

In de woonvisie staan de volgende zaken op de agenda:

  • Meer woningen voor kleine huishoudens;
  • Voldoende en geschikte sociale woningen in verschillende wijken;
  • Stimuleren doorstroming en mogelijkheden voor starters en middeninkomens om bestaande woningen te kopen en aan te passen aan de eisen van nu;
  • Toevoegen middeldure en dure huur- en/of koopwoningen;
  • Bijsturen woningbouwprogramma; meer grondgebonden woningen.

Daarnaast wordt er naar gestreefd om in de oudere wijken (<1990) te investeren in het aantrekkelijk houden voor huidige bewoners, starters en doorstromers.

Analyse

Het initiatief betreft het realiseren van zes vrijstaande woningen, waarbij dure koopwoningen worden toegevoegd aan het woonbestand. Dit leidt tot de realisatie van meer grondgebonden woningen. Dit sluit aan bij de agenda van de woonvisie. Daarnaast wordt middels deze transformatie-opgave getracht de bestaande wijk aantrekkelijk te houden voor de huidige bewoners en daar waar nodig te zorgen voor doorstroming.

Conclusie
Voorliggend initiatief is passend binnen de 'Tielse Woonvisie 2019-2023'.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden en onderzoek

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden en onderzoeken beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Hopman en Peters uit Zeist een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Actualiserend bodem- en asbestonderzoek" (22-02-2021, P2000387/V2). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat wat betreft het bedrijfsterrein (uitgezonderd het achterterrein) een vergelijkbaar beeld is verkregen dan in het onderzoek van 2009. Aanvullende boringen en bemonsteringen (onder ander van inpandige boringen en van de verhardingslaag) geven geen wijzing van dit beeld.

Op het achterterrein is sprake van een 3-tal verontreinigingen in de grond, te weten:

  • Inpoelzone 1: dit betreft een ingeschat volume van ca. 3 m³.
  • Verontreiniging met zware metalen in en rond de gedempte bezinksloot. Dit betreft een ingeschat volume van ca. 1050 m³
  • Verontreiniging met zware metalen en asbest in de steeg tussen de bedrijfsgebouwenzinksloot. Dit betreft een ingeschat volume van ca. 50 m³

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0011.png"

Daarnaast is sprake van een verontreiniging in het grondwater. Het volume is ongewijzigd ten

opzichte van 2009 en wordt ingeschat op 1000-1200 m³. Op grond van het bovenstaande is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. In relatie tot de voorgenomen gebruiks-bestemmingsverandering dient de verontreiniging te worden gesaneerd. Niet zonder toestemming van de overheid mogen handelingen in de grond of grondwater plaatsvinden.

In het kader van de Wet Bodembescherming (Wbb) dient een saneringsplan te worden opgesteld en te worden goedgekeurd door de overheid alvorens sanerende maatregelen uit te voeren.

Op grond van het voorkomen van zware metalen in de bovengrond van de toekomstige

woonlocatie wordt de verontreiniging op voorhand als urgent aangemerkt. Ten aanzien van het

grondwater kan worden gesteld dat, gelet op de omvang van de verontreiniging en het

vergelijkbare verspreidingsbeeld in 2009 en 2021, dat deze verontreiniging als niet urgent kan

worden opgevat.

In relatie tot een in te dienen saneringsplan dient een risicobeoordeling te worden uitgevoerd

met het door de overheid geaccordeerde beoordelingsmodel Sanscrit.

Saneringsplan

Door onderzoeksbureau Hopman en Peters is een saneringsplan opgesteld voor de locatie aan de Burgemeester Meslaan 66, deze is opgenomen als bijlage 3. In het saneringsplan is aangegeven hoe de voorgenomen sanering van het plangebied zal worden uitgevoerd. Tijdens de sanering zal er ook milieukundige begeleiding aanwezig zijn.

Na afronding van de sanering zijn de gronden geschikt voor het beoogde gebruik ten behoeve van de woonfunctie.

Asbestinventarisatie

In het saneringsplan is het aspect 'asbest gelegen op het dak van de fabriekshal' niet meegenomen. Om extra zekerheid te verkrijgen over het saneringsplan heeft bureau De Swart Asbest Advies en Begeleiding BV een asbestinventarisatie opgesteld, rapportage: ''Rapportage asbestinventarisatie conform certificatieschema asbestinventarisatie en asbestverwijdering'' (23 november 2020, 20-277). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

De Swart Asbest Advies en Begeleiding BV concludeert dat er geen vermoeden bestaat tot verborgen asbesthoudende materialen in de constructie van het onderzochte object. Hiermee wordt geconcludeerd dat dit ook geldt voor het dak van de fabriekshal.

Oppervlakte verharding

In bijlage 5 is een indicatie van de verhardingslaag van het plangebied weergegeven. Deze verhardingslaag is niet geschikt voor de realisatie van de tuinen en zal daarom worden verwijderd.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Omgevingstype

Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een rustige woonwijk. In de omgeving is slecht van beperkte functiemenging sprake en er is weinig verstorend verkeer.

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
Burgemeester Meslaan 68: Apotheek   4773   1   10 m   0 m  
Elzenlaan (ong.): Begraafplaats   96031.2   1   10 m   0 m  

Op basis van bovenstaande tabel kan worden geconcludeerd dat er nieuw te bouwen woningen binnen de richtafstand van de apotheek zijn geprojecteerd. Desondanks kan worden gesteld dat in de huidige en toekomstige situatie zowel de apotheek niet leidt tot onevenredige overlast voor omliggende milieugevoelige functies. Voor wat betreft de apotheek geldt dat uitsluitend de woning op kavel 1 binnen de richtafstand van 10 meter is geprojecteerd, namelijk op een afstand van circa 6 meter. Voor wat betreft apotheken geldt uitsluitend voor het aspect gevaar een richtafstand van 10 meter, voor de overige aspecten geldt een richtafstand van 0 meter binnen het gebiedstype rustige woonwijk. Voor apotheken geldt daarnaast dat deze over het algemeen uitsluitend gedurende de dagperiode geopend zijn.

Voor inrichtingen van milieucategorie 1 geldt dat deze over het algemeen, vanwege de zeer beperkte invloed op het woon- en leefklimaat van omliggende milieugevoelige functies, als aanvaardbaar worden geacht nabij milieugevoelige functies als woningen. Dit blijkt ook uit de praktijk, waarbij functies als apotheken veelvuldig direct grenzend aan woningen gerealiseerd zijn. De beoogde realisatie van de woningen wordt dan ook aanvaardbaar geacht in relatie tot de ligging ten opzichte van de apotheek.

Voor wat betreft de begraafplaats geldt weliswaar dat de richtafstand tot over de woonkavels reikt, maar de geprojecteerde woningen liggen op een afstand van meer dan 10 meter van de bestemmingsgrens van de begraafplaats. Aangezien de richtafstand geldt vanaf de bestemmingsgrens van de inrichting tot aan de feitelijke milieugevoelige functie (in dit geval de woningen), wordt hiermee voldaan aan de betreffende richtafstand. Hierbij dient volledigheidshalve te worden opgemerkt dat overlast van de begraafplaats zich over het algemeen beperkt tot (menselijk) geluid, waarbij over het algemeen uitsluitend gedurende de dagperiode sprake zal zijn van enige mate van overlast. Dit leidt ertoe dat de woningen nabij de begraafplaats inpasbaar worden geacht op de geprojecteerde locaties.

Geconcludeerd wordt dat de woningen vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering inpasbaar worden geacht.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

Ten behoeve van het aspect externe veiligheid is er een advies uitgebracht door Omgevingsdienst Rivierenland. Dit advies is overgenomen en tevens opgenomen als bijlage 6 van dit plan.

Binnen de beoogde bestemming “wonen” passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0012.png"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Vervoer gevaarlijke stoffen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen

kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 20 oktober 2021 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van (nog niet aanwezige) "zeer kwetsbare gebouwen", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Buisleidingen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Het initiatief omvat nieuwe geurgevoelige objecten, maar ligt niet in de omgeving van veehouderijen. Het uitvoeren van een geuronderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Rivierenlandlaan. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Kragten een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek verkeerslawaai" (10-01-2022, 202220110-TIE006-RAP-AKO-WVL2.0). Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 bijgevoegd.

Kragten concludeert het volgende:

Rivierenlandlaan (50 km/uur)

de geluidbelasting ter plaatse van alle kavels grotendeels meer is dan de voorkeursgrenswaarde, echter niet meer dan de maximale ontheffingswaarde. In paragraaf 4.4 van het akoestisch onderzoek is gekeken naar mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te verlagen.

Burgemeester Meslaan (30 km/uur)

De geluidbelasting ter plaatse van kavels 1 en 2 deels bedraagt meer dan 48 dB, de voorkeursgrenswaarde voor gezoneerde wegen. Ter plaatse van de overige kavels wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Er kan / hoeft geen hogere waarde aangevraagd te worden.

Cumulatief

De maximale gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 61 dB (ter plaatse van kavel 6), en minder dan 60 dB ter plaatse van de overige kavels. De hoogste geluidbelastingen treden op ter plaatse van de grenzen van de bouwvlakken nabij de beschouwde wegen.

Maatregelen om de geluidbelasting te verlagen zijn onderzocht, maar zijn niet voldoende effectief of stuiten op mogelijke bezwaren van stedenbouwkundige aard.

Nieuwbouw is alleen mogelijk als het bevoegd gezag, de gemeente Tiel, hogere waarden vastgesteld voor de woningen met een overschrijding van de voorkeurswaarde vanwege de Rivierenlandlaan. Hierbij wordt opgemerkt dat de beoogde indeling van het plan kan voldoen aan de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van het verzoek om een hogere grenswaarde.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan. Wel dient er een hogere waarde te worden vastgesteld door het bevoegd gezag (gemeente Tiel).

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat 6 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt '15636352; Rivierenlandlaan, Tiel'.

categorie   grenswaarde   2019   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   19,6   19,6   13,1  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   18,8   18,8   16,2  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   11,2   11,6   9,3  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,7   6,7   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het planvoornemen leidt tot het toevoegen van 6 woningen waar personen gedurende langere tijd verblijven. Binnen 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.3 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van 6 woningen waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 700 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.4 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

Het plan valt onder D11.2 “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” van het MER besluit maar blijft ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen. Er is daarom een aanmeldnotitie nodig waaruit blijkt wat de milieueffecten zijn.

De m.e.r.-aanmeldnotitie is als bijlage 8 toegevoegd aan het plan. Uit de aanmeldnotitie komt naar voren dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

  • Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt een vrijstelling voor onderzoek bij bodemingrepen tot 50 cm onder maaiveld over een oppervlakte van minder dan 100 m².
  • Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt een vrijstelling voor onderzoek bij bodemingrepen tot 30 cm onder maaiveld over een oppervlakte van minder dan 500 m².

Archeologisch bureauonderzoek

Het initiatief overschrijdt deze grenzen. Om het aspect 'archeologie' inzichtelijk te maken heeft Aeres milieu uit Roermond een archeologisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Archeologisch bureauonderzoek Burgmeester Meslaan 66 te Tiel" (10 september 2021, 2214-5656). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 9.

Aeres milieu concludeert dat op basis van het archeologisch bureauonderzoek kan worden gesteld dat voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting geldt.

Voor het plangebied wordt een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Voorafgaand aan een dergelijk onderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld dat getoetst dient te worden door de bevoegde overheid (gemeente Tiel). Bij een dergelijk proefsleuvenonderzoek zullen verspreid over het plangebied enkele sleuven worden gelegd met de nadruk op de zones grenzend aan de historische bewoningslocatie en het kerkhof ten noorden van het plangebied en direct langs de Burgemeester Meslaan. Hierbij zal ook een proefsleuf binnen de nog te saneren zone zal worden gegraven ten tijde van de saneringsactiviteiten.

Middels behoudt van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' wordt juridisch geborgen dat bodemverstorende activiteiten enkel plaats kunnen vinden na archeologische vrijgave van de grond.

Ondanks een zorgvuldig onderzoek kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie
Bijlage 10 bevat het stikstofdepositie-onderzoek. Daaruit volgt dat het plan geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft.

Soortenbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Kragten heeft een ecologische quickscan uitgevoerd om de effecten van het project op beschermde soorten te bepalen: rapport "Burgemeester Meslaan 66 Tiel, Verkennend flora en fauna onderzoek" (18 oktober 2022, 20221018-TIE006-RAP-FF-4.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 11.

Kragten concludeert dat bij het slopen van het oude monumentale woonhuis en de bijgebouwen en het verwijderen van het groen mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op broedvogels en vleermuizen. Daarbij kan aanwezigheid van algemeen voorkomende muizensoorten en egel binnen het onderzoeksgebied niet worden uitgesloten. Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht.

Negatieve effecten op gebouwbewonende vleermuizen en op foerageergebieden en vliegroutes binnen het onderzoeksgebied ten gevolge van de ingreep kunnen niet uitgesloten worden. Hiervoor is een nader onderzoek noodzakelijk.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Aanvullend onderzoek Vleermuizen

Kragten heeft een aanvullend vleermuizen onderzoek uitgevoerd (20220110-TIE006-RAP-FFVM-3.0). Het volledige rapport is ingevoegd als bijlage 12.

Uit het aanvullende onderzoek is gebleken dat binnen het onderzoeksgebied geen vaste rust- of verblijfplaatsen van huismus of vleermuizen aanwezig zijn. Evenmin zijn er essentiële foerageergebieden of vliegroutes van vleermuizen aanwezig. Met de ontwikkeling gaan geen vaste rust- of verblijfplaatsen, foerageergebieden of vliegroutes verloren van huismus of vleermuizen. Negatieve effecten op lokale populaties huismus of vleermuizen zijn uitgesloten.

De ingreep en de werkzaamheden leiden niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De werkzaamheden kunnen zonder belemmering van de Wet natuurbescherming worden uitgevoerd.

Wel is het van belang dat er tijdens de ingreep, bij zowel de sloop als de realisatie van de nieuwbouw geen sterke verlichting gericht wordt op de achtertuinen en gevels van de woning met huisnummer 62 om verstoring van vleermuizen door verlichting te voorkomen. Dit kan gerealiseerd worden door te werken bij daglicht en daar waar dat niet mogelijk is sterke verlichting van de tuin en gevels van de woning aan de Burgemeester Meslaan 62 en de bomen langs de Rivierenlaan af te richten. Dit zowel tijdens de sloop, de realisatie van het plan, maar ook nadien. Verlichting in de richting van de vermoedelijke verblijfplaats en het foerageergebied van de vleermuizen, dus de tuin en gevels van de woning op huisnummer 62 dient ook na realisatie van het plan beperkt te blijven.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Regionaal Waterprogramma Gelderland 2021-2027
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Gelderland voor de periode 2021-2027. Dit beleidsdocument gaat in op de betrokkenheid van de provincie vanuit diverse invalshoeken in op het gebied van water: water en ondergrond, drinkwater, waterveiligheid en wateroverlast, natuur, waterkwaliteit.

5.3.2.3 Waterschap Rivierenland

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Rivierenland. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap
    In dit plan is beschreven wat het waterschap wil bereiken en op welke manier. De aspecten van het beheer van waterkeringen, het watersysteem en de afvalwaterketen zijn in dit plan geïntegreerd.
  • Brochure Partners in Water
    In de brochure Partners in Water worden vier thema’s benoemd waaraan aandacht moet worden besteed in een watertoets: waterneutraal inrichten, schoon inrichten, veilig inrichten en bijzondere wateren en voorzieningen. In deze watertoets wordt hieraan op de volgende wijze invulling gegeven.
    • 1. Waterneutraal inrichten.
    • 2. Schoon inrichten.
    • 3. Veilig inrichten.
    • 4. Bijzondere wateren en voorzieningen.

Het beleid van Waterschap Rivierenland schrijft voor dat er bij het realiseren van extra verhard oppervlak er waterberging aangelegd moet worden. Bij een bui T=10 + 10% mag het waterpeil in de sloot maximaal 30 cm stijgen. Voor de berekening van de benodigde berging voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt als vuistregel dat er bij open water 463 m3 waterberging per hectare verharding (46,3 mm) aangelegd moet worden. Wanneer er gekozen wordt voor compensatie in kunstmatige voorzieningen, zoals wadi's of kratten, dan geldt als vuistregel dat er 664 m3 waterberging nodig is per hectare verharding (66,4 mm).

5.3.3 Watersysteem

Ten behoeve van het aspect 'Water' is er door bureau Kragten een Watertoets uitgevoerd. Deze watertoets is als bijlage 13 toegevoegd. Daarnaast is een memo opgesteld met betrekking tot de uitwerking van de hemelwaterafvoer (bijgevoegd als bijlage 14).

5.3.3.1 Bodem

Met behulp van de Bodematlas is het bodemtype van de ondiepe bodem in beeld gebracht. De projectlocatie is als “Kalkhoudende ooivaaggronden” gebied gekarteerd. Dit bodemtype bestaat over het algemeen uit rivierklei. Rivierklei heeft over het algemeen een lage doorlatendheid (< 0,05 m/d)

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Grondwater

De GHG van de recente peilbuizen bevindt zich rond de NAP + 3,70 m. Dit betekend dat de grondwaterstand tussen de 0,8 m en 1,5 m onder maaiveld ligt.

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.3.4 Hemelwater

Om de mogelijkheden voor de omgang met hemelwater te onderzoeken is op het terrein een infiltratieonderzoek uitgevoerd. Tijdens het onderzoek zijn op het terrein handmatig 3 boringen geplaatst en zijn op 3 locaties infiltratiemetingen uitgevoerd.

Berging

In de huidige situatie is er al bebouwing en verharding aanwezig op het terrein met een totaal oppervlak van circa 2100 m2. De toename van het verhard oppervlak door het plan is hierdoor (2440 – 2100=) 340 m2. Dit is het oppervlak waar berging voor moet worden gerealiseerd. Volgens het beleid van Waterschap Rivierenland dient over dit oppervlak 46,3 mm aan berging watergangen worden gemaakt of 66,4 mm aan berging in kunstmatige voorzieningen worden gemaakt.

Aangezien de bovenlaag van de grond slecht doorlatend is, is infiltratie van hemelwater in het gebied zelf niet mogelijk. Onder het grondwaterpeil is de doorlatendheid wel groter, maar wanneer een voorziening onder het grondwaterpeil ligt heeft deze voorziening geen berging. Hierom is het onmogelijk om in het gebied berging te realiseren met kunstmatige voorzieningen.

Ten zuiden van het projectgebied is een watergang gelegen waar extra berging gecreëerd kan worden om het water uit de ontwikkeling op te vangen. In totaal moet er circa 16 m3 aan extra berging gemaakt worden op de toename aan verharding te compenseren. Door de watergang lokaal te verbreden kan deze 16 m3 hier gerealiseerd worden.

Om het water uit het projectgebied bij deze watergang te krijgen moet het water van de kavels en de weg via een leiding richting de watergang worden gebracht. Dit kan door een verzamelleiding onder de weg aan te leggen, waar de weg en de kavels op afwateren. Om de leiding bij de watergang te krijgen dient er onder kavel 6 doorgegaan te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00059-va01_0013.png"

Leegloop

De leegloop van de watergang is geregeld door een duiker onder de Burgemeester Meslaan door. Aangezien de hoeveelheid extra berging in de watergang minimaal is, wordt niet verwacht dat er aanpassingen gemaakt hoeven worden aan deze duiker. Dit dient echter wel in overleg met het waterschap te worden besproken (zie paragraaf 5.3.7).

Memo hemelwaterberging

In voorgaande watertoets is een voorstel gedaan van de afwatering van het hemelwater vanuit het gebied. Er is hierbij gekeken naar het afwateren richting een watergang ten zuiden van de ontwikkeling (A-watergang 099163 oostelijk van de Burgemeester Meslaan). Hier diende dan nog 16 m³ aan extra berging gegraven te worden om de toename aan verhard oppervlak te compenseren.

Uit de legger van Waterschap Rivierenland bleek toentertijd dat de watergang (A-watergang 099163 oostelijk van de Burgemeester Meslaan) in verbinding stond met een watergang ten westen (A-watergang 099163 westelijk van de Burgemeester Meslaan) door middel van een duiker. Na het indienen van de watertoets bleek dat deze duiker hier niet lag en dat de watergang niet in verbinding stond met andere watergangen. Daarnaast is er vernomen dat de eigenaren van het pand Burgemeester Meslaan 62 wateroverlast ervaren vanuit de watergang. Dit kan mogelijk komen doordat de watergang ten zuiden van hun perceel geen afvoer heeft. Om de afwatering van de watergang (A-watergang 099163 oostelijk van de Burgemeester Meslaan) te waarborgen en mogelijk de overlast van Burgemeester Meslaan 62 te verkleinen dient er een duiker aangebracht te worden.

Uit de berekeningen volgt dat de watergang de extra hoeveelheid water vanuit de ontwikkeling kan verwerken. Dit zorgt voor een opstuwing van circa 1 mm. Het aangesloten oppervlak zorgt voor geen opstuwing in de watergang. Wanneer er een duiker wordt aangelegd richting de watergang ten zuiden van de Rivierenlandlaan dan dient deze een diameter te hebben van 600 mm. Deze diameter zorgt namelijk voor een opstuwing van slechts 4 mm. Momenteel liggen de twee watergangen in verschillende peilgebieden. Hierom dient er ook een stuw aangebracht te worden. Aangezien is vernomen dat de eigenaren van Burgemeester Meslaan 62 wateroverlast ervaren vanuit de watergang, kan er ook voor worden gekozen om deze stuw niet aan te brengen en het waterpeil in watergang 099163 te verlagen. Hiermee kan mogelijk de overlast van perceel Burgemeester Meslaan 62 worden verkleint.

Om de duiker richting de watergang ten zuiden van de Rivierenlandlaan aan te leggen dient deze geperst te worden. Dit brengt hoge kosten met zich mee. Een boring met een diameter van circa 600 mm heeft als kosten circa €290 per meter. De duiker die geperst moet worden is circa 40 m, wat neer komt op circa €11.900. Daarnaast kosten de ontvangstkuipen aan beide zijden circa €250 per stuk. Dit komt neer op een globale totaalprijs van €12.400.

Hierom is er ook een voorstel gedaan van een andere methode van de opvang van het hemelwater. Hierbij is er gebruik gemaakt van infiltratiekratten onder de weg van de ontwikkeling. Aangezien er gebruik gemaakt wordt van een kunstmatige bergingsvoorziening is de bergingseis van het Hoogheemraadschap zwaarder. In plaats van 43,6 mm dient er 66,4 mm berging gerealiseerd te worden. Door de toename aan verhard oppervlak dient er bij de ontwikkeling hierdoor 23 m³ waterberging in infiltratiekratten gerealiseerd te worden. Wanneer dit in 1 laag infiltratiekratten wordt geborgen dient er over een oppervlak van circa 60 m² kratten worden aangebracht.

De kosten van infiltratiekratten zijn globaal €180 tot €250 per m³ (op basis van kengetallen). In het plan dient 23 m³ berging aangebracht te worden in infiltratiekratten, wat neer komt op globale kosten van circa €4.140 tot €5.750.

Gekozen is voor een hemelwaterberging op basis van een duiker.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Burgemeester Meslaan geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.3.7 Vooroverleg Waterschap

Ten behoeve van voorliggend initiatief heeft er vooroverleg met het Waterschap Rivierenland plaatsgevonden. Zij hebben aangegeven dat het hiervoor genoemde bergingsplan een goede mogelijkheid bied. Echter dient het Waterschap hiervoor eerst de benodigde calculaties uit te voeren.

De benodigde calculaties zijn, middels een watermemo, op 8 augustus 2022 verzonden vanuit de gemeente richting het waterschap. Het waterschap heeft hierop geen opmerkingen gegeven.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

6.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Tuin (Artikel 3)

Binnen deze bestemming zijn tuinen toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige doeleinden toegestaan.

Verkeer (Artikel 4)

Binnen deze bestemming zijn wegen, straten en paden toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook verblijfsvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en tuinen toegestaan.

Wonen (Artikel 5)

Binnen deze bestemming is wonen toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook terras, tuinen, erven, terreinen, paden, wegen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan.

Waarde - Archeologie 3 (Artikel 6)

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

Waarde - Archeologie 4 (Artikel 7)

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (Artikel 8)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (Artikel 9
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (Artikel 10)

In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 11)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 12)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 13)

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Financiële uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

7.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

7.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de directe omwonenden en heeft hen

geïnformeerd over voorliggend initiatief. Op woensdag 09-09-2020 en maandag 12-04-2021 hebben twee digitale bewoners bijeenkomsten platgevonden. Omwonenden hebben geen bezwaren geuit tegen het voornemen. In bijlage 15 is een samenvatting van het omgevingsdialoog toegevoegd.

8.2 Ter inzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Tiel Noord en Kleine Kernen - Burgemeester Meslaan 66’ is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 2 februari 2022 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 5 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen van de toelichting en verbeelding (zie bijlage 16).

8.3 Vaststelling

De raad heeft op 19 oktober 2022 het voorliggende bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.