Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Tiel Oost – Twaalf Apostelen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0281.BP00056-va01
hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De percelen aan de Grotebrugse Grintweg 72-74 in Tiel waren voorheen bedrijfsmatig in gebruik. Echter zijn de bedrijfsmatige activiteiten inmiddels gestaakt en zijn de voormalige bedrijfsopstallen gesaneerd, waarbij slechts een deel van de fundering is behouden. De twee bedrijfswoningen, grenzend aan de Grotebrugse Grintweg, zijn behouden gebleven. De gronden ter plaatse van de voormalige bedrijfsopstallen zijn op dit moment nagenoeg braakliggend. De initiatiefnemer is voornemens de gronden te herontwikkelen en ter plaatse 10 rijwoningen te realiseren. Tegelijkertijd zullen de twee voormalige bedrijfswoningen worden omgezet naar twee burgerwoningen. 
 
Het initiatief past echter niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Tiel-Oost', vastgesteld op 16 oktober 2013. Op dit moment is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Verkeer'. Doordat binnen de bestemming 'Bedrijf' en 'Verkeer' geen burgerwoningen zijn toegestaan is de beoogde ontwikkeling in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken zal een partiële herziening van het bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan) opgesteld moeten worden.
 
Op 21 februari 2017 is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel een principebesluit genomen omtrent de beoogde ontwikkeling aan de Grotebrugse Grintweg. Het college heeft aangegeven in principe medewerking te verlenen aan de beoogde ontwikkeling en daarvoor het bestemmingsplan te herzien. Dit bestemmingsplan heeft als doel een nieuw en actueel planologisch-juridisch kader te bieden dat de realisatie van onderhavig initiatief mogelijk maakt.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Grotebrugse Grintweg 72-74, op de hoek van de Grotebrugse Grintweg en de Betuwestraat, net buiten de kern van Tiel. Het plangebied is kadastraal bekend onder de kadastrale gemeente Tiel, sectie C, perceelnummers 6319, 6320, 6321 en 6322 en heeft een oppervlakte van ca. 2.342 m².
 
Het plangebied wordt grotendeels afgebakend langs de kadastrale grens en de bestemming 'Bedrijf' uit het geldende bestemmingsplan, echter aan de zuidzijde wordt het plangebied deels uitgebreid binnen de bestemming 'Verkeer'. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 2.950 m².
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: ruimtelijkeplannen.nl)   
Globale begrenzing plangebied, wit omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Tiel-Oost', vastgesteld door de raad van de gemeente Tiel op 16 oktober 2013. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Tiel-Oost', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijke plannen.nl)
De gronden binnen het plangebied hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Verkeer'. Verder geldt grotendeels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Aan de zuidoostzijde geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.
 
Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn twee bouwvlakken opgenomen. Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 m. Voor de resterende gronden binnen de twee bouwvlakken geldt voor het noordelijk gelegen bouwvlak een maximum bouwhoogte van 4 m en voor het zuidelijke gelegen bouwvlak een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 6 m. Voor de bouwvlakken geldt geen maximum bebouwingspercentage, waardoor de gehele bouwvlakken mogen worden volgebouwd. Verder geldt dat de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' uit het geldende bestemmingsplan. Aan de zuidoostzijde van de planlocatie geldt de bestemming 'Verkeer'. De hiervoor aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, paden. verblijfsvoorzieningen, (fiets)parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige doeleinden.
          
De beoogde herontwikkeling van het plangebied, waarbij de twee voormalige bedrijfswoningen worden omgezet naar twee burgerwoningen en 10 rijwoningen worden gerealiseerd, is volgens de regels van het geldende bestemmingsplan 'Tiel-Oost' niet toegestaan. Om voorliggend initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken dient er een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.4 Leeswijzer
Voorliggende toelichting van het bestemmingsplan 'Tiel Oost – Twaalf Apostelen' bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. Hoofdstuk 4 gaat in op de haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Tot slot is in hoofdstuk 7 de juridische planbeschrijving opgenomen.
hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied aan de Grotebrugse Grintweg 72-74 is ten noordoosten van de kern van Tiel in Tiel-Oost gelegen. In de 19e eeuw groeide Tiel in bescheiden mate zowel ten noordoosten als ten westen van de oude ommuring. Dicht bij de fabrieken ten oosten van de binnenstad, bijvoorbeeld langs Binnenhoek en de Grotebrugse Grintweg werden vanaf ca. 1860 woningen gebouwd. De Grotebrugse Grintweg betreft een historisch bebouwingslint vanaf de binnenstand van Tiel in noordoostelijke richting. Langs de Grotebrugse Grintweg hebben de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen  plaatsgevonden, waardoor de bebouwing in verschijningsvorm en gebruik divers is. Ten westen van de planlocatie is het gebouw 'De Kranshof' gelegen, bestaande uit 7 bouwlagen. Op de begane grond zijn verschillende voorzieningen gesitueerd en op de verdiepingen zijn appartementen gelegen. Ten zuiden van de planlocatie is grenzend aan de Twaalf Apostelen, De Branderij en De Perserij een appartementengebouw bestaande uit 4 bouwlagen gelegen. Aan de noord- en oostzijde zijn aan de Grotebrugse Grintweg en de Betuwelaan voormalige arbeiderswoningen gelegen bestaande uit één of twee bouwlagen met een kap. Verder grenst de planlocatie aan de oostzijde aan een parkeerterrein.
 
De navolgende afbeelding toont een impressie vanaf de Grotebrugse Grintweg in de richting van de planlocatie.
 
Impressie huidige situatie omgeving van het plangebied (bron: Google Earth)
  
Het plangebied bestaat uit de percelen aan de Grotebrugse Grintweg 72-74 en de groenvoorzieningen aan de Twaalf Apostelen. Ter plaatse van de Grotebrugse Grintweg 72-74 zijn op dit moment twee (voormalige)bedrijfswoningen gelegen. De woning aan de Grotebrugse Grintweg 72 bestaat uit twee bouwlagen met kap en de woning aan de Grotebrugse Grintweg 74 bestaat uit één bouwlaag met kap. Voorheen waren de achtergelegen gronden bedrijfsmatig in gebruik, echter zijn de bedrijfsactiviteiten inmiddels beëindigd en is de voormalige bedrijfsbebouwing reeds gesaneerd, slechts een deel van de fundering is behouden gebleven. Hierdoor zijn de achtergelegen gronden nagenoeg braakliggend komen te liggen.
 
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de voormalige bedrijfswoningen aan de Grotebrugse Grintweg 72-74.
 
Impressie voormalige bedrijfswoningen aan de Grotebrugse Grintweg 72-74 (bron: Google Earth)
 
Naast de percelen aan de Grotebrugse Grintweg 72-72 maakt tevens de groenstrook aan de Twaalf Apostelen onderdeel uit van de planlocatie. De gronden zijn in de huidige situatie braakliggend. Aan de oost- en zuidzijde zijn rijwoningen gelegen bestaande uit drie bouwlagen. Aan de westzijde is het appartementengebouwen aan De Branderij gelegen, bestaande uit 4 bouwlagen.
 
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de voormalige groenvoorziening aan de Twaalf Apostelen.
 
 
Ontsluiting
De ontsluiting van de twee (voormalige)bedrijfswoningen vindt direct op de Grotebrugse Grintweg plaats. De achtergelegen gronden worden ontsloten via de Betuwestraat en de Twaalf Apostelen op de Grotebrugse Grintweg.
  
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer  is voornemens de  gronden die voorheen bedrijfsmatig in gebruik waren te herontwikkelen en ter plaatse 10 rijwoningen te realiseren. Om dit mogelijk te maken en ruimtelijk aan te sluiten op de omgeving maakt tevens de groenstrook aan de noordoostzijde onderdeel uit van de beoogde ontwikkeling. Tegelijkertijd zullen de twee voormalige bedrijfswoningen worden omgezet naar twee burgerwoningen.
 
Stedenbouwkundige context
Met het voorgenomen zal worden aangesloten op de stedenbouwkundige context en specifieke kenmerken van de omgeving. Doordat het plangebied op de hoek van de Grotebrugse Grintweg, de Betuwestraat en De Perserij/ Twaalf Apostelen is gelegen, zal op verschillende wijzen worden aangesloten op de stedenbouwkundige structuur ter plaatse. Aan de zijde van de Betuwestraat wordt het beeld bepaald door de lange rijen woningen met een duidelijke rooilijn, daarom zal in de toekomstige situatie deze rooilijn worden gevolgd. Aan de zijde van de Twaalf Apostelen wordt het straatbeeld eveneens bepaald door rijwoningen. Hier geeft een repeterend hoogteaccent van 3 bouwlagen de woningen een 'geschakeld' voorkomen. Verder kent het straatbeeld van de Twaalf Apostelen een karakteristieke symmetrische opzet. Het voornemen is om de beoogde woningen aan de Twaalf Apostelen in lijn met het straatbeeld in te passen, waarbij de lijn van 'geschakelde' woningen wordt doorgetrokken.
 
De navolgende afbeelding toont de situatietekening van de toekomstige situatie.
 
Situatietekening toekomstige situatie binnen het plangebied (bron: Architectenbureau Wagterkrijger d.d. 18-02-2022)
  
Situatietekening toekomstige situatie binnen het plangebied (bron: Architectenbureau Wagterkrijger d.d. 18-02-2022)
Vogelvlucht (bron: de beeldenfabriek)
     
Programma en doelgroep
Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van 10 rijwoningen met een inhoud variërend tussen de 390 en 550 m³. Langs de Betuwestraat worden 6 rijwoningen gerealiseerd met een inhoud van ca. 390 m³. De beoogde woningen bestaan uit drie bouwlagen, hierbij hebben de woningen aan de Betuwestraat een zogenaamde 'setback'. Doordat de woningen in de directe omgeving overwegend bestaan uit één of twee bouwlagen met een kap, zijn de beoogde woningen aan de Betuwestraat passend in de omgeving. Gezien de omvang van de woningen zijn deze geschikt als eengezinswoning voor onder andere starters.
 
Langs de Twaalf Apostelen wordt voorzien in 4 geschakelde rijwoningen met een inhoud van ca. 550 m³. De beoogde woningen bestaan uit drie bouwlagen met een kap aan de achterzijde. De beoogde woningen langs de Twaalf Apostelen zijn geschikt voor onder andere doorstromers.
 
Onderstaande afbeelding tonen impressies van de beoogde woningen.
 
 
Impressie toekomstige situatie binnen het plangebied (bron: Architectenbureau Wagterkrijger d.d. 29-03-2022)
 
Verkeer en parkeren
In de toekomstige situatie wordt het plangebied vanaf de noord- en zuidzijde ontsloten op de Grotebrugse Grintweg. Aan de noordzijde vindt de ontsluiting via de Betuwestraat plaats en aan de zuidzijde vindt de ontsluiting via de Twaalf Apostelen en De Branderij plaats. 
 
Er worden in totaal 24 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied. Vanaf de Twaalf Apostelen en De Branderij is toegang tot een binnenhofje waar, deels op eigen terrein, in totaal 10 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Aan de noordzijde, langs de Betuwestraat worden 6 parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de Branderij worden 2 parkeerplaatsen toegevoegd. Aan de Twaalf Apostellen worden, op eigen terrein, nog 4 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast hebben de 2 voormalige bedrijfswoningen twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarmee is er een 'overschot' van 3 parkeerplaatsen. In subparagraaf 4.11.2 wordt de totale parkeerbehoefte nader toegelicht. De bestaande nutsvoorziening blijft op eenzelfde wijze als nu bereikbaar.
 
hoofdstuk 3 Beleidskader
  
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
De NOVI is gezien de aard en omvang van het project niet specifiek van toepassing op het plangebied. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit, het realiseren van woningen en het behouden en het versterken van cultureel erfgoed.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan heeft de wetgever in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 10 rijwoningen en het omzetten van twee bedrijfswoningen naar twee burgerwoningen. Planologisch gezien betreft dit de toevoeging van 10 nieuwe woningen. Omdat er minder dan 14 woningen mogelijk worden gemaakt is de beoogde ontwikkeling niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling en kan een verdere toets aan de ladder achterwege blijven. Desalniettemin zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening de beoogde ontwikkeling getoetst worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.
 
Behoefte
Aangetoond dient te worden dat er behoefte is aan de ontwikkeling binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied. De behoefte aan de woningen komt nader aan bod in subparagraaf 3.3.1 en subparagraaf 3.4.2. Op basis daarvan is de conclusie gerechtvaardigd dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Stedelijk gebied
De definitie van het bestaand stedelijk gebied is het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Onderhavige ontwikkeling vindt volledig plaats binnen het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 ,eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening. Naast de woningen zijn er in de buurt eveneens een veelheid aan voorzieningen, winkels, kleine bedrijfjes  aanwezig. De wijk is goed bereikbaar via de Grotebrugse Grintweg en de Binnenhoek.
 
Conclusie
Uit bovenstaande wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling aan de Grotebrugse Grintweg aan de ladder van duurzame verstedelijking voldoet.
   
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is vastgesteld op 19 december 2018. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De provincie Gelderland legt bij de uitoefening van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt daaraan richting gegeven.
 
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. De schetsen zijn een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen. De ambities die hieruit volgen zijn:
  1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  4. Biodiversiteit: werken met de natuur.
  5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
  7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
Planspecifiek
De planlocatie aan de Grotebrugse Grintweg in Tiel maakt deel uit van het stedelijk gebied, alwaar met dit plan wordt ingespeeld op de actuele woningbehoefte. Met het voorgenomen plan wordt er gestreefd naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. Het aanbod aan woningtypen en woonmilieus moet passend zijn bij de huidige en toekomstige diversiteit aan woningvraag. Op deze lokale woningvraag wordt verder ingegaan in subparagraaf 3.3.1. Het plan past daarmee binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
 
Geconcludeerd wordt dat met de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit en wordt aangesloten op de provinciale ambities.
  
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie Gelderland heeft op 24 september 2014 de omgevingsverordening vastgesteld, die vervolgens op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Deze omgevingsverordening is vervolgens meerdere keren partieel gewijzigd. Voor de beoordeling van het onderhavige bestemmingsplan is getoetst aan de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland van maart 2021.
 
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening is er één van. De verordening voorziet ten opzichte van de omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
 
De omgevingsverordening richt zich net zo breed als de omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. 
 
Artikel 2.2 Instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda
  1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    1. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    2. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    3. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    4. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
Planspecifiek
Aan de hand van de bij de Omgevingsverordening behorende kaarten zijn de voor de planontwikkeling relevante bepalingen geïdentificeerd. De kaarten tonen raakvlakken met de thema's omtrent glastuinbouw en het intrekgebied. Echter is enkel het intrekgebied relevant voor het voorliggende plan. Binnen intrekgebieden is het verboden om fossiele brandstoffen te winnen in het kader van de bescherming van de grondwatervoorraad. Het voorliggende plan maakt geen winning van fossiele brandstoffen mogelijk, waardoor er voldaan wordt aan deze eis.
 
Verder betreft het onderhavige plan een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee is sprake van een ontwikkeling die past binnen de uitgangspunten van de verordening. Daarnaast blijkt uit subparagraaf 3.3.1 dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen het regionale beleid. De Ladder, die ook in de verordening is genoemd maar niet is opgenomen, is voor onderhavig plan doorlopen, zie subparagraaf 3.1.3. Hieruit blijkt dat het plan past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve opgave wonen voor de regio. Daarnaast vormt voorliggend geen belemmering als het gaat om de opgave voor intrekgebieden. Het voorliggend plan past binnen de uitgangspunten uit de Omgevingsverordening Gelderland.  
 
Artikel 2.65b Klimaatadaptatie
Verder heeft het voorliggende plan betrekking tot artikel 2.65b klimaatadaptatie. Hierbij moeten bestemmingsplannen die nieuwe activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken ook de risico's van klimaatverandering beschouwen. Hiernaast moeten getroffen maatregelen of voorzieningen om de risico's te voorkomen of beperken ook toegelicht worden in de tekst. Hieronder worden alle relevante aspecten van klimaatverandering besproken met behulp van de Klimaateffectatlas.
 
Waterveiligheid
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaateffectatlas blijkt dat voor het plangebied een middelgrote overstromingskans geldt waarbij de verwachting is waarbij het plangebied minstens onder een halve meter water zou staan. Gezien de beperkte ruimte, de binnendijkse ligging en nabijheid tot de Waal is het treffen van locatiespecifieke maatregelen om de gevolgen van een overstroming tegen te gaan zijn stedenbouwkundig en financieel niet wenselijk. Het risico moet daarmee geaccepteerd worden. Het aspect waterveiligheid heeft verder geen raakvlak met het voorliggende plan.
 
Wateroverlast door overvloedige neerslag
Het plangebied is gelegen ten noorden van het historische centrum van Tiel. Rondom het plangebied is relatief veel open groen aanwezig waar water de mogelijkheid heeft om te infiltreren. Het voorliggende plan leidt tot een lichte toename in verharding, maar deze toename leidt niet tot het aanleggen van watercompensatiemaatregelen, zie subparagraaf 4.10.3 voor verdere toelichting. Verdere beschouwing van wateroverlast wordt daarom niet nodig geacht.
 
Hitte
In het stedelijk gebied speelt het thema hittestress een belangrijke rol. Met de beoogde ontwikkeling neemt de hoeveelheid verharding en groen in het plangebied toe.  Volgens de Atlas leefomgeving heeft de locatie op dit moment te maken met een hittestress-effect van ongeveer 1,1 graden Celsius. De verwachting is dat het voorliggende plan geen significant effect heeft op de lokale hittestress binnen en rondom het plangebied. De afstand tot koelte voor omliggende gebouwen neemt niet toe als gevolg van het voorliggende plan. Het aspect hitte vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
 
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Met de beoogde ontwikkeling neemt het aantal verharding in het plangebied lichtelijk toe. Door de tuinen groen in te richten kan meer water lokaal infiltreren en vastgehouden worden binnen Tiel om zo de effecten van de nieuwe woningen tegen te gaan. Volgens de Atlas leefomgeving is de planlocatie niet gevoelig voor funderingsproblemen als gevolg van droogte. Over het algemeen worden geen problemen verwacht ten aanzien van droogte.
   
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de Omgevingsverordening geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale woonagenda Rivierenland en Regionale woningbouwprogrammering
De gemeenten van Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Tiel, hebben in de Regionale woonagenda Rivierenland 2020- 2030, afspraken gemaakt voor het opstellen en jaarlijks actualiseren van een regionaal woningbouwprogramma.  Deze Regionale Woonagenda is de opvolger van de ‘Woonagenda regio Rivierenland: Samen werken aan wonen’ uit 2015 en vormt een belangrijk kader voor de samenwerking in de regio Rivierenland op het beleidsveld wonen.
 
Het doel van de regionale woonagenda is om de woningbouwopgave in de regio af te stemmen. Regionale afstemming moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen én op de goede plek.
 
De gemeenten verwachten in de periode van 2020-2030 tussen 7.900 en 12.500 nieuwe woningen te bouwen
 
Planspecifiek
Voor de gemeente Tiel geldt dat er een kwantitatieve woningbouwopgave geldt van in totaal 1.700 tot 2.000 woningen, binnen de periode 2020-2030. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 10 rijwoningen binnen het stedelijk gebied en draagt zodoende bij aan de kwantitatieve woningbouwopgave binnen de gemeente Tiel.
 
De regionale woonagenda omschrijft dat het woningaanbod in de regio Rivierenland bestaat uit een zeer beperkt aantal woningtypen, waarbij er baat is bij het realiseren van meer grondgebonden eengezinswoningen en appartementen. Hiernaast is betaalbaarheid ook een significant thema binnen de regionale woonagenda. De Tielse opgave is om hogere inkomens aan te trekken en te behouden, de woningbouwprogrammering bij te sturen naar meer grondgebonden woningen en wijkvernieuwingsmogelijkheden in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat. Dit plan betreft het toevoegen van kwalitatieve grondgebonden woningen, waarvan een deel bovendien grotere woningen betreft. Het plan past daarmee zowel kwantitatief als kwalitatief binnen de regionale woonagenda.
3.4 Gemeentelijk beleid
 
3.4.1 Structuurvisie Tiel 2030
De Structuurvisie Tiel 2030 omvat een visie op het ruimtelijke beleid van de gemeente Tiel voor de periode tot 2030. De visie biedt daarmee het ruimtelijk kader voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente en vormt het toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen.
 
Wonen
Wat betreft de aanwezige woningbehoefte tot 2030 wordt, gezien de vele onzekerheden, rekening gehouden met een ruime bandbreedte. Er wordt een ondergrens van ruim 4.000 woningen aangehouden en een bovengrens van rond de 6.000 woningen. Wat betreft mogelijke woonmilieus moet Tiel inzetten op de punten waar het sterk in is. Traditioneel zijn dat de stedelijke en suburbane woonmilieus.
 
Ruimtelijke scenario’s en strategie
De keuzemogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkeling van Tiel zijn verkend aan de hand van een drietal scenario’s voor de periode tot 2030. De ruimtelijke ontwikkelingsstrategie voor de periode tot 2030 is tot stand gekomen door de sterke punten uit de verschillende scenario’s weloverwogen met elkaar te combineren. Wat betreft het wonen wordt ingezet op drie sporen: binnenstedelijke locaties en twee uitleglocaties aan de rand van de stad (Overlinge en Passewaay).
Onderhavig plangebied is gezien haar ligging aan te duiden als binnenstedelijke locatie. De binnenstedelijke locaties hebben voorrang, maar zijn moeilijk te faseren. Het zijn immers vaak lastige locaties, op oude bedrijfsterreinen, vaak met bodemvervuiling. Bovendien vraagt het parkeren in veel gevallen om innovatieve (en dure) oplossingen. Op de binnenstedelijke locaties zal over het algemeen in relatief hogere, stedelijke dichtheden worden gebouwd. Dergelijke centrummilieus sluiten goed aan bij het profiel van Tiel als centrumstad in Rivierenland, komen tegemoet aan de te verwachten woonwensen van een vergrijzende bevolking en bieden mogelijkheden om jongeren voor de stad te behouden.
 
Ontwikkelingsgebied Tiel Oost
In de structuurvisie worden 18 specifieke ontwikkelingsgebieden nader besproken, waaronder de locatie Tiel Oost. Wat betreft Tiel Oost speelt de bestaande wateroverlast een belangrijk probleem. Er worden oplossingen aangedragen die de overlast van het grondwater moeten verminderen, extra waterberging moeten opleveren en de overbelasting van het riool moeten verminderen. Diezelfde oplossingen moeten het mogelijk maken om in de toekomst in Tiel Oost te kunnen blijven bouwen. Er wordt ingezet op een aantal maatregelen, waaronder wadi’s en waterpleinen, open water en afvoergoten, het realiseren van een waterkerend landschap, ophogingen en extra open water door een circuit van watergangen rondom en dwars door de wijk.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 10 rijwoningen op een inbreidingslocatie met een stedelijk woonmilieu. Deze kenmerken sluiten geheel aan bij de gemeentelijke ambities ten aanzien van wonen, zoals verwoord in de structuurvisie.
3.4.2 Wonen in de fruitstad - Tielse Woonvisie 2019 - 2023
In de Tielse Woonvisie 2019 - 2023 (vastgesteld juni 2019) wordt de toekomst van het wonen in Tiel uiteengezet. De woonvisie formuleert vier hoofddoelen: 
  • Toekomstbestendig wonen: de woningvoorraad moet passen bij de woonwensen van de Tielse bevolking. Demografische en economische ontwikkelingen zorgen voor veranderende woonwensen; in de visie wordt uitgewerkt wat dit voor de woningbouw- en onderhoudsplannen betekent.
  • Aantrekkelijk wonen: een aangename woonomgeving biedt voldoende voorzieningen, een goede openbare ruimte, goede bereikbaarheid en verbindingen, recreatiemogelijkheden en evenementen in en nabij de stad.
  • Vitale wijken en dorpen: niet alleen Tiel als geheel, maar ook de afzonderlijke wijken en dorpen moeten aantrekkelijke woongebieden zijn. Met ruimte voor zorg, voor een goede mix van bewoners, voor verschillende groepen inwoners.
  • Duurzaam wonen: uit het Klimaatakkoord en bijbehorende wetgeving volgen forse opgaven, ook op het gebied van wonen.
Kwalitatieve woningvraag
De komende jaren is, op basis van woonvoorkeuren en gemeten verhuisbewegingen, toevoeging van woningen in alle marktsegmenten gewenst. In het huursegment ligt de opgave iets sterker in het toevoegen van grondgebonden
woningen, maar er is zeker ook een uitbreidingsvraag naar appartementen. Dit laatste vooral om in te spelen op de toenemende vraag van ouderen.
 
In de koopvoorraad ligt de grootste uitbreidingsvraag vanuit de gemeten verhuisbewegingen in het toevoegen van rij- en hoekwoningen, gevolgd door twee-onder-een-kapwoningen. De vraag naar vrijstaande woningen is lager en zal sterk afhankelijk zijn van het geboden prijsniveau en de locatie. De vraag naar koopappartementen is iets groter dan de vraag naar sociale huurappartementen
  
Kwantitatieve woningbehoefte
Om de voorraad te realiseren die is gebaseerd op de provinciale demografische prognose resteert een opgave in de (ver-)nieuwbouw van 1.370 woningen tot 2030. Tot 2023 zijn daar al 404 (netto) van opgenomen in ‘harde plannen’, en kan voor 266 woningen nog worden bepaald hoe deze worden ingezet.
 
Planspecifiek
Uit de gemeentelijke woonvisie volgt dat de gemeente Tiel momenteel nog onvoldoende harde plancapaciteit heeft om in de woningbouwopgave te kunnen voorzien. Tevens wordt aangegeven dat in Tiel-West veel potentiële locaties voor woningbouw aanwezig zijn. Zo draagt voorliggend plan bij aan de geschetste kwantitatieve ambities uit de woonvisie. Daarnaast geldt dat in de woonvisie wordt ingezet op het realiseren van onder andere een toekomstbestendig woonaanbod. Met het voorgenomen plan wordt voorzien in de kwalitatieve behoefte, namelijk de vraag naar grondgebonden rijwoningen. Met voorliggende ontwikkeling wordt via deze weg dan ook een concrete bijdrage aangeleverd aan deze kwalitatieve doelstellingen. 
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het voorgenomen plan past binnen de woonvisie van de gemeente Tiel.
   
3.4.3 Welstandsnota, inclusief 1e en 2e wijziging, gemeente Tiel
Het welstandsbeleid van de gemeente Tiel is verwoord in deze welstandsnota. Deze bevat een compacte omschrijving van de criteria waaraan bouwwerken worden getoetst op redelijke eisen van welstand. Uit de welstandskaart met de welstandsniveaus blijkt dat het plangebied, grenzend aan de Grotebrugse Grintweg aan de bijzondere welstandseisen moet voldoen. Grenzend aan de Betuwestraat en de Twaalf Apostelen geldt het minimale welstandniveau.
 
Bijzonder welstandniveau
Ligging
  • de bebouwing is georiënteerd op de straat of op de openbare ruimte, de hoofdorientatie is daarbij altijd naar de belangrijkste openbare ruimte; 
  • blinde gevels aan de straatzijde zijn niet toegestaan; hoekpanden hebben twee representatieve gevels.
Massa 
  • de hoofdmassa is afgestemd op de hoofdmassa’s van de belendende panden; 
  • de hoofdvorm is helder en eenvoudig en blijft na aanpassing duidelijk herkenbaar.
Vormgeving
  • de voorgevel moet passen binnen de ritmiek van de bestaande gevels.
Materialen en kleuren
  • het materiaal- en kleurgebruik is afgestemd op het materiaal- en kleurgebruik van het oorspronkelijke gebouw en de bebouwing in de directe omgeving.
Detaillering
  • de detaillering is afgestemd op de detaillering van het oorspronkelijke gebouw en de bebouwing in de directe omgeving.
Minimaal welstandsniveau 
Ligging
  • de bebouwing is georiënteerd op de straat of op de openbare ruimte, de hoofdorientatie is daarbij altijd naar de belangrijkste openbare ruimte; 
  • blinde gevels aan de straatzijde zijn niet toegestaan; hoekpanden hebben twee representatieve gevels.
Massa 
  • de hoofdmassa is afgestemd op de hoofdmassa’s van de belendende panden; 
  • de hoofdvorm is helder en eenvoudig en blijft na aanpassing duidelijk herkenbaar.
Planspecifiek
Ruimtelijk gezien wordt het plangebied gevormd door de ligging langs de Betuwestraat en de Twaalf Apostelen. Met het voorgenomen plan is het streven aansluiting te vinden op de omliggende bebouwing door rekening te houden met een korrelmaat en schaal die passend is in de omgeving. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de bebouwing grenzend aan de Betuwestraat en de bebouwing grenzend aan de Twaalf Apostelen. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de welstandscriteria van de gemeente Tiel. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt het ontwerp nader getoetst aan de welstandscriteria.
   
hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
   
Planspecifiek
Het bestemmingsplan bevat geen activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarmee valt voorliggend plan onder mogelijkheid d: het plan wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
  
Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RBOBR:2017:3537, 29 juni 2017) en (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Ook het opvullen van een open gebied in een stedelijke omgeving en het uitbreiden van bebouwing zijn, op basis van een uitspraak 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879, 12 juni 2019) en een tussenuitspraak van 22 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1668, 22 mei 2019) niet zonder meer te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.
  
Met het voorliggende plan wordt de bestemming van het plangebied gewijzigd van een bedrijfsbestemming met 2 bedrijfswoningen naar een woonbestemming, waarbij 14 nieuwe woningen gerealiseerd worden. Gelet op de omvang van het plangebied, de ligging van het plangebied,  de omvang van de te slopen bebouwing en de toevoeging van  slechts 14 woningen, wijzigt het totale bouwvolume niet substantieel. Tevens is de ontwikkeling te zien als een vorm van kleinschalige opvulling in bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is daarmee niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling waarvoor een besluit m.e.r. genomen moet worden. Daarmee kan ook afgezien worden van een aanmeldingsnotitie m.e.r.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van het voorgenomen plan is door Hopman en Peters in april 2021 een verkennend en actualiserend bodem-, asbest- en PFAS-onderzoek uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1. Het verkennende bodemonderzoek is erop gericht om vast te stellen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor het beoogde gebruik (woningbouw). Het aanvullend PFAS onderzoek is bedoeld om vast te stellen of er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de afzet van de bij sanering vrijkomende grond. De onderzoekslocatie is in verschillende deellocaties onderverdeeld. De resultaten van het uitgevoerde onderzoek zullen navolgend worden beschreven.
 
Groenstrook
  • Zintuiglijk zijn in de opgeboorde grond lokaal afwijkingen (zwak baksteenhoudend) gevonden die wijzen op het voorkomen van een potentiële verontreiniging in de bodem van de onderzoekslocatie.
  • Zintuiglijk is er géén asbest waargenomen.
  • In de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) zijn analytisch licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen (kobalt en/ of nikkel) en/ of pcb vastgesteld.  In de ondergrond (0,5-1,5 m-mv) zijn analytisch licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen (kobalt, kwik, lood, nikkel en zink) en pcb aangetroffen.
  • In de grond (0,0-0,5 m-mv) is analytisch géén asbest aangetoond.
  • In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en tetrachlooretheen vastgesteld.
Geconcludeerd moet worden, dat gezien het feit dat er gehalten boven de achtergrondwaarden zijn aangetoond, de onderzoekshypothese verdacht in de zin van de NEN 5740 en NEN 5707 formeel gezien aangenomen dient te worden. Echter zijn de concentraties enkel licht verhoogd. In de grondmonsters zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen en/ of pcb aangetoond. Tevens is er zowel zintuiglijk, als analytisch géén asbest aangetoond (< 0,8 mg/ kg droge stof). De licht verhoogde gehalten aan barium en tetrachlooretheen in het grondwatermonster zijn niet eenduidig te verklaren. Deze resultaten zijn van dien aard dat deze géén verdere aandacht behoeven.
 
Grotebrugse Grintweg 72
Locatie A: Verontreiniging met zink zuidoostelijk gesloopte loods
  • Zintuiglijk zijn in de opgeboorde grond sporen baksteen gevonden. Zintuiglijk is er géén asbest waargenomen.
  • In de bovengrond (0,2-0,7 m-mv) is analytisch een licht verhoogd gehalte aan zink vastgesteld. In de ondergrond (0,7-1,2 m-mv) is dit gehalte matig verhoogd.
Het matig verhoogd gehalte aan zink kan aanleiding geven voor de uitvoering van een nader bodemonderzoek. Echter wordt dat nu niet noodzakelijk geacht. In het voorgaande onderzoek is al gesteld dat het een verontreiniging van beperkte omvang betreft (< 25 m³). Omdat nu géén overschrijding van de interventiewaarde is gemeten bestaat er geen aanleiding voor nader onderzoek
 
Locatie B: Verontreiniging met minerale olie onder het asfalt noordelijk gesloopt loods 
  • Zintuiglijk zijn in de opgeboorde grond lokaal afwijkingen (sporen baksteen) gevonden die wijzen op het voorkomen van een potentiële verontreiniging in de bodem van de onderzoekslocatie. Zintuiglijk is er géén asbest waargenomen.
  • In de mengmonsters van B1 en B2 (0,15-0,5 m-mv) is analytisch een licht verhoogd gehalte aan minerale olie vastgesteld. Ter plaatse van boring 3 (0,15-0,3 m-mv) is dit gehalte matig verhoogd. In boring 4 (0,15-0,5 m-mv) is géén verhoogd gehalte aan minerale olie geconstateerd.
De resultaten van onderhavig onderzoek zijn niet in lijn met die van het onderzoek uit 2016. In het onderzoek uit 2016 is een matige bijmenging van asfaltbrokjes in de bodemlaag direct onder het asfalt aangetroffen. Dat is nu niet het geval gebleken. Verder zijn destijds matig verhoogde gehalten aan minerale olie aangetoond terwijl dat nu licht verhoogde gehalten betreft. Uitzondering daarop is boring B3 waar wel sprake is van een matig verhoogd gehalte. De gehalten olie in de toplaag (0,15-0,3 m-mv) liggen hoger dan klasse “industrie” zodat rekening moet worden gehouden met afzetbeperking van vrijkomende grond.
 
PFAS
Gelet op de toetsing aan het Tijdelijk Handelingskader PFAS kan gesteld worden dat de grond, wat betreft PFOS en PFOA, formeel toegepast kan worden in gebieden met bodemfunctieklasse landbouw/ natuur, met uitzondering van een grondwaterbeschermingsgebied.
 
Advies
Op basis van de thans beschikbare gegevens wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht. Voor de twee bekende verontreinigde deellocaties (spot met lood en een spot met zink) wordt geadviseerd een plan van aanpak op te stellen en ter beoordeling aan de Omgevingsdienst Rivierland voor te leggen. De initiatiefnemer is voornemens om een BUS-melding uit te voeren voordat de locatie gesaneerd wordt door middel van het afgraven van het plangebied. Afhankelijk van of het asfalt wordt verwijderd kan daarin eventueel ook de aanpak van de olieverontreiniging in worden mee genomen.
 
Geadviseerd wordt om indien het asfalt verwijderd wordt, om dit zorgvuldig te doen om voorkomen dat asfalt brokken op de bodem terecht komen en met de bodem vermengd raken. Verder is het advies om de bodemlaag direct onder het asfalt gescheiden van de overige grond te ontgraven en vermenging met overige grond te voorkomen.
 
Verkennend en nader asbest onderzoek
Door adviesbureau Hopman en Peters is op locatie een verkennend en aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van asbest. Deze briefrapportage van 25 mei 2022 is als bijlage toegevoegd. uit de rapportage blijkt dat op maaiveld en in de inspectiegaten geen visueel waarneembaar asbest is aangetroffen. Uit het laberatoriumonderzoek is gebleken dat de totale gewogen concentratie voor de actuele contactzone (bovenste 0,5 meter) bedraagt maximaal 2.8mg/kg d.s. Dit gehalte ligt (ruim) onder de interventiewaarde. Een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
 
Nader onderzoek koper, lood en zink
Door adviesbureau Hopman en Peters is ook een nader bodemonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van metalen in de bodem. De aanleiding voor uitvoering van een aanvullend bodemonderzoek wordt gevormd door het  uitgevoerd bodemonderzoek. Door Antea Group is in 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnr. 408195, d.d. 22 maart 2016). Daarin is onder andere op meetpunt 219, gesitueerd 0,1-0,5 m-mv, een sterke verontreiniging met zink, koper en lood in de grond aangetoond. De omvang daarvan is nog geheel onbekend. Uit het onderzoek blijkt dat de verontreiniging met koper, lood en zink een omvang heeft van circa 19m³. Dit betreft geen ernstige verontreinig. Wel is het advies om de kleine spot te saneren middels een plan van aanpak. Hieraan wordt uitvoering gegeven.
   
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek 
De planlocatie ligt binnen de bebouwde kom van Tiel. De locatie ligt aan de Betuwestraat, de Twaalf Apostelen en de Grotebrugse Grintweg, op resp. 5, 5 en 25 meter van de as van de weg. Al deze wegen zijn 30 km wegen zonder geluidzone. De woningen liggen op 150 meter uit de as van de Binnenhoek, dit is een gezoneerde 50 km weg. Door Adviesburo van der Boom op 18 maart 2021 een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2. 
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de Binnenhoek bedraagt 25 dB na aftrek van 5 dB ex art 110g Wgh in het hoogst geluidbelaste rekenpunt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er hoeft derhalve geen hogere waarde te worden aangevraagd voor de geluidbelasting door wegverkeer.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de 30 km wegen bedraagt 54 dB na aftrek van 5 dB ex art 110g Wgh op de gevel van de hoogst geluidbelaste woningen. Voor de geluidbelasting door niet gezoneerde 30 km wegen hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt 26 dB bij een geluidbelasting van 59 dB zonder aftrek. Geluidwerende voorzieningen zijn
noodzakelijk voor alle gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. Voor de geveldelen met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek zijn geen voorzieningen noodzakelijk. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 20 dB, dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuig aantrekkende werking.
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. 
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 10 rijwoningen en de functiewijziging van 2 bedrijfswoningen naar 2 burgerwoningen. Om te bepalen of deze ontwikkeling in betekenende mate invloed heeft op de luchtkwaliteit ter plaatse, is op basis van de verwachte toename van de verkeersgeneratie, zie subparagraaf 4.11.1,  de NIBM-tool ingevuld.
 
De volgende afbeelding toont de ingevulde NIBM-tool. 
  
Resultaten NIBM-tool (versie 27-03-2020)
 
Aan de hand van de NIBM-tool wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling 'niet in betekende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Desalniettemin is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10) (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) komen de volgende concentraties naar voren:
  • PM10: 18 µg/m³
  • PM2,5: 11 µg/m³
  • NO2: 17 µg/m³
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
 
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met de realisatie van 10 rijwoningen en de functiewijziging van 2 bedrijfswoningen naar 2 burgerwoningen wordt een gevoelige functie mogelijk gemaakt. Daarom is aan de hand van de feitelijke situatie ter plaatse en het bestemmingsplan 'Tiel Oost' bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving mogelijk zijn. Het plangebied valt onder een 'gemengd gebied' waar woningen, bedrijven en voorzieningen bij elkaar aanwezig zijn. In gemengd gebied wordt de richtafstand met één afstandstap teruggebracht.
 
Wijkwinkelcentrum Binnenheuvel
Op een afstand van ca. 30 m van de planlocatie, aan de overzijde van de Grotebrugse Grintweg is het wijkwinkelcentrum Binnenheuvel gelegen. Het wijkwinkelcentrum bestaat uit voorzieningen op de eerste en tweede bouwlaag en appartementen op de resterende verdiepingen. Binnen het wijkwinkelcentrum zijn uitsluitend voorzieningen tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Voor milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. Het plangebied is op ca. 30 m gelegen, waardoor voldaan wordt aan de richtafstand van de VNG. Bovendien zijn er reeds gevoelige bestemmingen op kleinere afstand van het wijkwinkelcentrum gelegen, waarmee de nieuwe gevoelige functie geen belemmering voor de mogelijkheden van het wijkwinkelcentrum vormt. Daarnaast wordt gezien de aanwezigheid van de bestaande gevoelige bestemmingen rondom het wijkwinkelcentrum aangenomen dat ter plaatse van de planlocatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
      
Verder moet worden nagegaan of de beoogde ontwikkeling milieubelastende activiteiten omvat. In onderhavig plan gaat het om het mogelijk maken van uitsluitend een woonfunctie en worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. Met voorliggend bestemmingsplan worden de bedrijfsactiviteiten die het geldende bestemmingsplan toestaat ‘wegbestemd’.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande belemmeren milieubelastende activiteiten een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning niet en worden milieubelastende activiteiten niet belemmerd in hun mogelijkheden. Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd.
 
Risicovolle inrichtingen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
 
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke
stoffen over de Betuweroute en de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen
kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone,
een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
 
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
 
  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
 
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 8 maart 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande
verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van
een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
 
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze
inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied.
De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
 
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe
te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
   
Buisleidingen
Ten oosten van het plangebied, op een afstand van ca. 550 m, is een buisleiding van de Gasunie gelegen. Door de buisleiding wordt aardgas getransporteerd. De buisleiding worden getypeerd als 'regionale leiding' en heeft een invloedsgebied 135 m. Geconcludeerd wordt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de buisleiding is gelegen.
    
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor het voorliggende initiatief.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Een ruimtelijke ontwikkeling moet getoetst worden aan de Wet natuurbescherming (Wnb). Er dient verantwoord te worden dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op beschermde soorten en/of gebieden.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken' en het Natuurnetwerk Nederland liggen op een afstand van ca. 350 m ten oosten van het plangebied. 
 
Stikstofdepositie
Voor de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van de Wet natuurbescherming een AERIUS-berekening (zie bijlagen bij toelichting bijlage 3, Buro SRO, 22 november 2023) uitgevoerd. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er de gebruiksfase een NOx-emissie van 11,3 kg/j en een NH3 emissie van 0,2kg/j. Voor de aanlegfase is er een NOx-emissie van 62,7 kg/j en een NH3 emissie van 2,2 kg/j. Voor de Natura 2000 gebieden geldt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is de ontwikkeling uitvoerbaar.
 
Soortenbescherming
In de huidige situatie betreft het plangebied een braakliggend terrein zonder bomen, struiken of andere opgaande begroeiing. Het braakliggende terrein wordt intensief onderhouden. Het is dan ook geen geschikte rust- of verblijfplaats voor vleermuizen of gebouwbewonende vogels of andere beschermde soorten. Gesteld kan worden dat het plangebied niet geschikt is voor beschermde soorten van de Wet natuurbescherming. Er dient wel te allen tijde aan de algemene zorgplicht voldaan te worden.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Natuurinclusief bouwen
Door natuurinclusief te bouwen en te ontwerpen is het mogelijk gezonde en aantrekkelijke steden te creëren. In dit plan komt de natuurinclusiviteit tot uiting door de afkoppeling van hemelwater en het intergreren van nestgelegenheden voor vogelsoorten, zo wordt in de kopgevel een zwaluwkast voorzien, en vleermuissoorten. Verdere ingrepen zijn, gezien de bestaande stedenbouwkundige context, praktisch niet realiseerbaar.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
   
Planspecifiek
De planlocatie kent een archeologische verwachtingswaarde. Door Transect is daarom een verkennend bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Uit dit verkennende onderzoek (Transect-rapport 3647 / 14 september 2021) blijkt dat het plangebied ter plaatse van oeverafzettingen gelegen is, die ter plaatse van twee boringen zijn aangetroffen vanaf een diepte van 10-30 cm -Mv (6,1-6,2 m +NAP). In de overige boringen is echter aangetoond dat sprake is van verstoringen van de oeverafzettingen tot een diepte van minimaal 80-90 cm -Mv (5,1-5,7 m +NAP), waarbij deze boringen gestaakt zijn op een laag zeer vast puin. De verstoringen van de oeverafzettingen, waarin ook plastic en tapijtvezel aanwezig zijn, reiken daarmee tot een diepte van minimaal 50 cm tot circa 100 cm in de oeverafzettingen. Het is daarmee aangetoond dat het archeologisch relevante niveau in de
oeverafzettingen in sterke mate is aangetast. Daarom is sprake van een lage verwachting op de aanwezigheid van intacte archeologische resten uit de periode Bronstijd – Late Middeleeuwen. Geadviseerd wordt door Transect het plangebied (circa 2200 m²) vrij te geven voor de voorgenomen ingrepen, de realisatie van twaalf nieuwe woningen.
4.9 Cultuurhistorie
Door recente wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
 
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen aanwezig in of nabij het plangebied. Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit het aspect cultuurhistorie.
 
4.10 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.10.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
  
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
4.10.2 Beleid Waterschap Rivierenland en gemeente Tiel
Beleid Waterschap Rivierenland
Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe men dat wil doen. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
  
Daarnaast geldt voor de realisatie van kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woningen, etc. een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, bijvoorbeeld een planologisch bepaalde mogelijkheid, zou er van latere aanbouw of uitbreiding een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd. 
 
Gemeentelijk waterbeleid
De gemeente Tiel heeft een Gemeentelijk Rioleringsplan (GPR) met daarin het beleid voor de afvalwater-, hemelwater- en grondwatertaken. Ruimtelijke ontwikkelingen worden aan dit beleid getoetst.
4.10.3 Watertoets
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Om bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met het water dient een watertoets te worden uitgevoerd. De watertoets is geen technische toets, maar het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij waterschap Rivierenland. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in onderhavig plan
 
Planspecifiek
Verharding
Als gevolg van dit plan is nauwelijks sprake van een verhardingstoename van het verhard oppervlak in het stedelijk gebied. In de huidige situatie is het plangebied namelijk deels verhard. In de navolgende tabel is een schatting gemaakt hoeveel m² verharding er in de toekomstige situatie bij komt.
 
 Bestaande situatie (m²)Toekomstige situatie (m²)
Onverhard1.162 m²-
Halfverharding 88 m²-
Bebouwd oppervlak1.110 m²874 m²
Overige verharding665 m²361 m²
Tuin (=halfverhard 50%)-1.790 m²
Totaal oppervlak3.025 m²3.025 m²
Waarvan verhard1.819 m²2.130 m²
 
In de huidige situatie is het plangebied voor ca. 1819 m² verhard. Met de voorgenomen ontwikkeling komt er ca. 311 m² (2.130 m² - 1.819 m²) aan verharding bij. Gezien de toename aan verharding minder dan 500 m² bedraagt, is watercompensatie niet noodzakelijk.
    
Waterafvoer 
De hemelwaterafvoer wordt, conform het Gemeentelijk rioleringsplan (GRP), afgekoppeld van de afvalwaterafvoer. Dit leidt per saldo tot minder emissie en zorgt bovendien voor een minder grote belasting van de afvalwaterketen. Het hemelwater wordt afgevoerd door infiltratie in de bodem en via het oppervlaktewater. Indien noodzakelijk kan conform het GRP wel gewerkt worden met een overstort. Of dit noodzakelijk is wordt nog verder uitgewerkt. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel. 
 
Er wordt tijdens de bouw- en gebruiksfase geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen, zodat de waterkwaliteit als gevolg van het plan niet achteruit gaat en emissies van PAK, lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) naar het oppervlaktewater worden voorkomen. 
 
Watergangen
In de nabijheid van de planlocatie zijn geen watergangen gelegen. Darnaast ligt het plangebied ligt in  een kern- of beschermingszone van een waterkering.
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Betuwestraat en de Twaalf Apostelen op de Grotebrugse Grintweg. De Grotebrugse Grintweg betreft een centrale ontsluitingsweg van zo’n 5 m breed en garandeert een goede verkeersafwikkeling. Voor een berekening van de verkeersgeneratie als gevolg van het realiseren van het plan is gebruikgemaakt CROW publicatie 381. Uitgegaan wordt van het gebiedstype 'schil centrum' en de stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk'.
 
 GebiedAantal woningenVerkeersgeneratieTotaal
Koop, huis, vrijstaandschil centrum27,6 - 8,416,8
Koop, huis, tussen/ hoek
schil centrum106.5 - 7,373,0
Totaal 12-89,8
 
De Grotebrugse Grintweg beschikt over genoeg capaciteit om deze beperkte toevoeging aan verkeersgeneratie op te vangen. Het aspect 'verkeer' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Planspecifiek
In algemene zin dienen bij een ruimtelijke ontwikkelingen voldoende parkeervoorzieningen gerealiseerd te worden. Om het benodigde aantal parkeerplaatsen te bepalen is de parkeerbehoefte berekend aan de hand van CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Conform het 'Parapluplan Parkeren' vastgesteld op 18 oktober 2018 door de gemeenteraad van de gemeente Tiel, het de onderliggende parkeernota uit 2022 (versie: 16 februari 2022) wordt uitgegaan van de gemiddelde parkeernorm uit de CROW-publicatie. Verder dient in principe de parkeerbehoefte op eigen terrein te plaatsvinden
 
In onderstaande tabel is af te lezen dat er afgerond 21 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.
 
Soort woningAantal woningenParkeernorm Aantal parkeerplaatsen
Koop, huis, vrijstaand21,93,8
Koop, huis, tussen/ hoek
101,717,0
Totaal12 20,8 (21)
 
Er worden in totaal 24 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied. De onderstaande afbeelding maakt dit inzichtelijk.
 
 
Vanaf de Twaalf Apostelen en De Branderij is toegang tot een binnenhofje waar, op eigen terrein, in totaal 11 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Aan de noordzijde, langs de Betuwestraat worden 6 parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de Branderij worden 2 parkeerplaatsen toegevoegd aan de bestaande parkeerplaatsen en aan de Twaalf Apostelen in aansluiting op de bestaande bebouwing wordt er 1 plek toegevoegd .
 
Aan de Twaalf Apostellen worden, op eigen terrein, nog 4 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast hebben de 2 voormalige bedrijfswoningen, aan de Grotebrugse Grintweg, twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarmee is er een 'overschot' van 2 parkeerplaatsen. Bij het aanleggen van de parkeervoorzieningen wordt rekening gehouden met het bestaande electriciteitshuisje. Deze zal bereikbaar blijven voor onderhoud.   
hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden immers 10 woningen toegevoegd. De gemeente sluit ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een anterieure overeenkomst af met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor economisch uitvoerbaar.
 
hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Ten behoeve van het voorgenomen plan heeft initiatiefnemer middels een brief de direct omwonenden geïnformeerd. Het plan is positief ontvangen.
6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de resultaten van het wettelijk vooroverleg opgenomen.
6.3 Verslag zienswijzen
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de eventuele zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
 
hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving
7.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
7.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
7.4 Wijze van bestemmen
Bij het opstellen van de regels is aangesloten op de methodiek van het vigerend bestemmingsplan 'Tiel Oost'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
 
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
 
Op de gronden binnen deze bestemming mogen erkers bij op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen worden gebouwd.
 
Verkeer
De gronden binnen de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden, evenementen en bijbehorende voorzieningen en bouwwerken. Teneinde flexibiliteit bij inrichtingsprojecten te creëren is in de bestemmingsomschrijving tevens opgenomen dat groenvoorzieningen en water / waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan
 
Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn de beoogde 10 rijwoningen en 2 voormalige bedrijfswoningen beoogd. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
 
De maatvoering van de hoofdgebouwen is opgenomen op de verbeelding, waarbij voor de goot- en bouwhoogte van de 2 voormalige bedrijfswoningen de bestaande situatie als uitgangspunt is genomen. Voor de 10 beoogde rijwoningen is aansluiting gezocht met de omliggende woningen.
 
De maatvoering en situering van aan- en uitbouwen en bijgebouwen is opgenomen in de regels. De situering van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de woning is eveneens opgenomen in de regels. Verder is naast de woonfunctie het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en erfbebouwing ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, aan-huis-verbonden-bedrijf en/of bed & breakfast toegestaan. 
   
Waarde - Archeologie 3 en 5
Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van de (potentiële) archeologische waarden in de grond. De inhoud van de artikelen is ontleend aan het 'Parapluplan Archeologie', welke is gebaseerd op de archeologische waardenkaart.
 
In de archeologische dubbelbestemmingen zijn de specifieke archeologische waarden voor het plangebied vertaald in een juridische regeling. Binnen de dubbelbestemming gelden beperkingen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voor het uitvoeren van bepaalde grondroerende werken en werkzaamheden (zoals het afgraven van gronden). De dubbelbestemming maakt het mogelijk een archeologisch rapport te verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen of het uitvoeren van werken en werkzaamheden, en uit het rapport dient te blijken dat door de grondroerende werkzaamheden geen archeologische waarden worden aangetast.
 
Een belangrijke uitzondering op de verplichting tot het overleggen van een archeologisch rapport geldt indien de oppervlakte van het gebouw niet groter is dan de in de bestemming aangegeven oppervlakte, of niet dieper gaat dan de aangegeven diepte.