Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Vlieterweg, de Overtuin
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0279.BP2021Vlieterweg-vg01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Vlieterweg, de Overtuin met identificatienummer NL.IMRO.0279.BP2021Vlieterweg-vg01 van de gemeente Scherpenzeel;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
1.6 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;
 
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;
 
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.9 beschermd wonen
Niet-zelfstandige woon- en verblijfsvormen met 24-uurs nabije zorg;
 
1.10 bestaand
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
 
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.13 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
 
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.17 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.19 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.20 CROW publicatie parkeercijfers - basis voor parkeernormeringen
richtlijnen met betrekking tot de parkeernormen voor diverse functies opgesteld door het Nationale Kennisplatvorm voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte;
 
1.21 dagbesteding
een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent, niet zijnde een reguliere dagstructurering die in de woon/verblijfssituatie wordt geboden;
 
1.22 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.23 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
 
1.24 kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van fruit, vruchten, groenten, bloemen of planten;
 
1.25 maaiveld
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft;
 
1.26 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten;
 
1.27 nutsvoorziening
een bouwwerk of andere voorziening ten dienste van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie of andere openbare nutsvoorziening, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation;
 
1.28 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven maaiveld is gelegen;
 
1.29 onderkomen(s)
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;
 
1.30 peil
voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
  1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  3. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld; 
1.31 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.32 voorgevel
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt;
 
1.33 voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
 
1.34 weg
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, zoals bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3 het bebouwingspercentage
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover in de verbeelding bouwgrenzen zijn aangegeven, wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen;
 
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een (biologisch) tuinbouwbedrijf;
  2. kleinschalige verkoop van op het eigen bedrijf geproduceerde producten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – tuinderij’;
  3. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf, het begroeiingspatroon (houtsingels), het verkavelingspatroon, de (relatieve) openheid en/of in de kleinschaligheid, zoals deze met name tot uitdrukking komt in de verkaveling;
  4. recreatief medegebruik in de zin van voet-, fiets- en/of ruiterpaden en ondergeschikte dagrecreatieve voorzieningen;
  5. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering inclusief een boomgaard en teeltondersteunende voorzieningen;
  6. de waterhuishouding, waaronder begrepen watergangen en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;
met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
 
Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  2. bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
3.2.2 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 175 m2, de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m en de goothoogte niet meer dan 3,5 m;
  2. kassen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 360 m2, de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4,5 m en de goothoogte niet meer dan 4 m;
  3. aanvullend mag een kas gebouwd worden binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 18 m2, de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m en de goothoogte niet meer dan 2 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 2,00 m mag bedragen.
 
3.2.4 Tuinmuur
 
In aanvulling op en in afwijking van het bepaalde in 3.2.3 mag een tuinmuur worden opgericht op de met 'specifieke bouwaanduiding - tuinmuur' aangeduide gronden, met dien verstande dat de hoogte niet meer bedraagt dan 3,00 m.
 
3.2.5 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
 
Ter plaatse van de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschap’ verbindt het bevoegd gezag aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen, en het gebruiken van de gronden, de volgende voorwaarde aan de omgevingsvergunning:
 
a. Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van gebouwen is alleen toegestaan, indien de landschappelijke inpassing binnen maximaal 24 maanden na gereedkomen van de gebouwen is aangelegd conform het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 en aldus in stand wordt gehouden.
 
3.3 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.3.1 Algemeen
 
Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch met waarden - Landschap' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:
  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 150 m2;
  2. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, met meer dan 0,30 m voor zover niet reeds toegestaan volgens een provinciale ontgrondingvergunning;
  3. het verwijderen of beschadigen van bomen en andere houtopstanden.
3.3.2 Uitzondering
  1. Het bepaalde onder 3.3.1 is niet van toepassing indien het werken en/of werkzaamheden betreft die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan, dan wel mogen worden uitgevoerd ter realisering van een omgevingsvergunning of krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld Beheersplan.
  2. Het bepaalde onder 3.3.1 is niet van toepassing voor zover het een landgoed betreft als bedoeld in artikel 1, lid 3 van de Natuurschoonwet 1928 en de werken en/of werkzaamheden de rangschikking als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet aantasten.
3.3.3 Waarden
 
De werken en/of werkzaamheden als genoemd onder 3.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de agrarische waarde en functie en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
 
Artikel 4 Bos - Bos en natuur
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bos - Bos en natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting;
  2. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in de hoogopgaande beplanting en het (micro-)reliëf;
  3. het behoud, beheer en/of herstel van de natuurlijke waarden van het bosecosysteem;
  4. het behoud, beheer en/of herstel van heidevelden;
  5. recreatief medegebruik in de zin van voet- fiets- en/of ruiterpaden en ondergeschikte dagrecreatieve voorzieningen;
  6. verkeersdoeleinden, uitsluitend voor onverharde wegen en (voet- en fiets)paden, zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan;
  7. de waterhuishouding, uitsluitend voor de sloten en andere watergangen, zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan.
met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. voor gebouwen geldt dat:
    1. gebouwen ten behoeve van het bosonderhoud en -beheer uitsluitend zijn toegestaan, indien de aaneengesloten oppervlakte van het onderhouds- en/of beheersgebied ten minste 50 ha bedraagt met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen ten hoogste 150 m² bedraagt;
    2. de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
    3. de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt;
  2. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt met uitzondering van hoogzitten, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Algemeen
 
Het is verboden op of in de tot 'Bos - Bos en natuur' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:
  1. het verwijderen, aanleggen en/of verharden van bosbouwkundige ontsluitingswegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden;
  2. het aanleggen van parkeerplaatsen;
  3. het egaliseren, afgraven of ophogen van gronden;
  4. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
4.3.2 Uitzondering
 
Het bepaalde onder 4.3.1 is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft:
  1. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan;
  2. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Wet Natuurbescherming;
  3. die worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Wet Natuurbescherming vastgesteld beheersplan;
  4. voor zover het een landgoed betreft als bedoeld in artikel 1, lid 3 van de Natuurschoonwet 1928 en de werken en/of werkzaamheden de rangschikking als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet aantasten.
4.3.3 Waarden
 
De werken en/of werkzaamheden als bedoeld onder 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de bosbouwkundige, landschappelijke en/of natuurlijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden:
  1. als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
  2. als sport-, wedstrijd-, speel-, parkeer- en/of kampeerterrein;
  3. voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-)vliegsport;
  4. voor doeleinden van handel- en/of bedrijf met uitzondering van het bosbouwbedrijf.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
4.5.1 Landgoed
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de gronden met de bestemming 'Bos - Bos en natuur' voor zover zij de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed' hebben, te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', mits eenzelfde oppervlakte met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' wordt gewijzigd ten behoeve van natuurontwikkeling.
 
4.5.2 Toelaatbaarheid
 
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid, de landschappelijke inpasbaarheid, de provinciale richtlijn 'Richtlijn Compensatie Natuur en Bos', de belangen van gebruikers of eigenaren van aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven, en de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen, waaronder begrepen de landschappelijke en/of natuurlijke waarden.
 
4.5.3 Voorwaarden
 
Indien de uitvoerbaarheid en inpasbaarheid niet zijn aangetoond of de waarden, functies en/of belangen als genoemd onder 4.5.2 onevenredig worden geschaad vindt de onder 1 genoemde wijzigingsbevoegdheid geen toepassing.
 
Artikel 5 Groen
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, zoals bosschages en plantsoenen;
  2. waterpartijen;
  3. het behoud en de ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden;
  4. het behoud en herstel van (historische) tuinen en parken,
met de daarbij behorende:
  1. openbare nutsvoorzieningen;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. paden;
  4. wegen;
  5. parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
 
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming.
5.2.2 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de goothoogte mag maximaal 3,00 m en de bouwhoogte mag maximaal 5,00 m bedragen;
  2. de oppervlakte van het gebouw mag maximaal 15 m² bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 2,00 m mag bedragen.
 
5.3 Specifieke gebruiksregels
 
5.3.1 Verboden gebruik
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel.
 
Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 1
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige zeer hoge archeologische verwachtingn.
 
6.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
6.2.1 Algemeen
  1. bouwen ten behoeve van de in lid 6.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan;
  2. bouwen ten behoeve van de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen is niet toegestaan, behoudens de op het moment van tervisielegging van het vastgesteldbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd.
6.2.2 Uitzonderingsregel
 
In afwijking van lid 6.2.1 onder b, mag worden gebouwd ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
  1. wordt gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
  2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
  3. bouwwerken en de fundering, waaronder begrepen paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
  4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 100 m² bedraagt.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van lid 6.2 met inachtneming van de volgende regels:
  1. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  2. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
    3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
    4. het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  3. alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Vergunning
 
Het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waaronder ook worden gerekend het woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, en aanleggen, vergraven of verruimen van sloten, vijvers en andere waterpartijen;
  2. het rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. het verlagen van het waterpeil.
6.4.2 Uitzonderingen
 
Het verbod in lid 7.4.1 geldt niet voor:
  1. het uitvoeren van normale onderhoudswerkzaamheden;
  2. het uitvoeren van grondwerkzaamheden als bedoeld onder a tot een diepte van minder dan 0,3 m onder het huidige maaiveld en tot een oppervlakte van 100 m²;
  3. het vervangen van bestaande riolering en andere ondergrondse kabels en leidingen, indien de afmetingen en horizontale en verticale ligging van de leidingen niet veranderen;
  4. het verrichten van archeologisch onderzoek door een deskundig archeoloog;
  5. het verrichten van werken en werkzaamheden waarvoor met inachtneming van het bepaalde in dit artikel omgevingsvergunning is verleend.
6.4.3 Voorwaarden
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt alleen verleend onder die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
6.4.4 Advies
 
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachting 2
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige hoge archeologische verwachtingn.
 
7.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
7.2.1 Algemeen
  1. bouwen ten behoeve van de in lid 7.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan;
  2. bouwen ten behoeve van de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen is niet toegestaan, behoudens de op het moment van tervisielegging van het vastgesteldbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd.
7.2.2 Uitzonderingsregel
 
In afwijking van lid 7.2.1 onder b, mag worden gebouwd ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
  1. wordt gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
  2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
  3. bouwwerken en de fundering, waaronder begrepen paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
  4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 250 m² bedraagt.
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van lid 7.2 met inachtneming van de volgende regels:
  1. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  2. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
    3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
    4. het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  3. alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.4.1 Vergunning
 
Het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waaronder ook worden gerekend het woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, en aanleggen, vergraven of verruimen van sloten, vijvers en andere waterpartijen;
  2. het rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. het verlagen van het waterpeil.
7.4.2 Uitzonderingen
 
Het verbod in lid 7.4.1 geldt niet voor:
  1. het uitvoeren van normale onderhoudswerkzaamheden;
  2. het uitvoeren van grondwerkzaamheden als bedoeld onder a tot een diepte van minder dan 0,3 m onder het huidige maaiveld en tot een oppervlakte van 250 m²;
  3. het vervangen van bestaande riolering en andere ondergrondse kabels en leidingen, indien de afmetingen en horizontale en verticale ligging van de leidingen niet veranderen;
  4. het verrichten van archeologisch onderzoek door een deskundig archeoloog;
  5. het verrichten van werken en werkzaamheden waarvoor met inachtneming van het bepaalde in dit artikel omgevingsvergunning is verleend.
7.4.3 Voorwaarden
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 wordt alleen verleend onder die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
7.4.4 Advies
 
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
 
Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachting 3
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige middelhoge archeologische verwachtingn.
 
8.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
8.2.1 Algemeen
  1. bouwen ten behoeve van de in lid 8.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan;
  2. bouwen ten behoeve van de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen is niet toegestaan, behoudens de op het moment van tervisielegging van het vastgesteldbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd. 
8.2.2 Uitzonderingsregel
 
In afwijking van lid 8.2.1 onder b, mag worden gebouwd ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
  1. wordt gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
  2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
  3. bouwwerken en de fundering, waaronder begrepen paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
  4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 1000 m² bedraagt. 
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van lid 8.2 met inachtneming van de volgende regels:
  1. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  2. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
    3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
    4. het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  3. alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.4.1 Vergunning
 
Het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waaronder ook worden gerekend het woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, en aanleggen, vergraven of verruimen van sloten, vijvers en andere waterpartijen;
  2. het rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. het verlagen van het waterpeil.
8.4.2 Uitzonderingen
 
Het verbod in lid 8.4.1 geldt niet voor:
  1. het uitvoeren van normale onderhoudswerkzaamheden;
  2. het uitvoeren van grondwerkzaamheden als bedoeld onder a tot een diepte van minder dan 0,3 m onder het huidige maaiveld en tot een oppervlakte van 1000 m²;
  3. het vervangen van bestaande riolering en andere ondergrondse kabels en leidingen, indien de afmetingen en horizontale en verticale ligging van de leidingen niet veranderen;
  4. het verrichten van archeologisch onderzoek door een deskundig archeoloog;
  5. het verrichten van werken en werkzaamheden waarvoor met inachtneming van het bepaalde in dit artikel omgevingsvergunning is verleend.
8.4.3 Voorwaarden
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt alleen verleend onder die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
8.4.4 Advies
 
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
 
Artikel 9 Waarde - Ecologie
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de ecologische en landschappelijke kernkwaliteiten en de samenhang van de provinciale Groene Ontwikkelingszone.
 
9.2 Bouwregels
 
Op de gronden als bedoeld in lid 5.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming, uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de Groene Ontwikkelingszone worden gebouwd.
 
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2 verlenen ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien en voor zover:
  1. uit overleg met de beheerder van de Groene Ontwikkelingszone blijkt, dat daartegen uit hoofde van dat beheer geen bezwaar bestaat;
  2. de landschappelijke en ecologische waarden van de Groene Ontwikkelingszone niet worden aangetast.
 
Artikel 10 Waarde - Landgoed
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Landgoed' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en een samenhangend beheer van een grote bezitting (landgoed).
 
3 Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 12 Algemene bouwregels
 
12.1 Ondergronds bouwen
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  3. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 m onder peil bedragen;
  4. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende bestemmingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen. 
12.2 Bestaande afstanden en maten
 
12.2.1 Bestaande grotere maten
 
Indien afstanden tot, goot- en bouwhoogten en inhoud van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
12.2.2 Bestaande kleinere maten
 
In die gevallen dat afstanden tot, goot- en bouwhoogten en inhoud van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
12.2.3 (Her)oprichting van gebouwen
 
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 12.2.1 en 12.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
 
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
 
13.1 Gebruiksverbod
 
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
 
13.2 Strijdig gebruik
 
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. stand- of ligplaats van onderkomens;
  3. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. seksinrichting.
 
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
 
14.1 Afwijken van de bestemmingsplanregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels:
  1. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdruk regelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3,00 m mag bedragen;
  2. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer dan 5,00 m bedragen;
  3. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  4. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20,00 m;
  5. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerk en, tot vanaf peil een hoogte van 40,00 meter, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.
 
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
 
Het bevoegd gezag is bevoegd, voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig, dat:
  1. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
  2. geen van de grenzen met meer dan 10,00 meter wordt verschoven.
 
Artikel 16 Algemene procedureregels
 
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
  1. het vastgesteld-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  3. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het vastgesteldbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders
  4. indien tegen het vastgesteldbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
 
Artikel 17 Overige regels
 
17.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
  1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een gebruiksverandering moeten, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's,(motor)fietsen of andere voertuigen parkeerplaatsen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel, volgens de richtlijn zoals deze is opgenomen in de recentste CROW publicatie - basis voor parkeernormeringen.
  2. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in voldoende mate aan deze behoefte zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld onder a. en b. dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde onder a of b:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad of losruimte wordt voorzien.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
 
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het eerste lid onder artikel 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 14.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 14.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid onder artikel 14.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 19 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Vlieterweg, de Overtuin'
 
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Scherpenzeel van ..............
 
Mij bekend, de raadsgriffier.