Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Barneveldsestraat 5
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0279.BP2020Barnevelds5-vg01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Barneveldsestraat 5 met identificatienummer NL.IMRO.0279.BP2020Barnevelds5-ow1 van de gemeente Scherpenzeel;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0279.BP2020Barnevelds5-vg01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;
 
1.5 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, vastgesteldtechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.6 agrarisch bedrijf
een veehouderij, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf - niet zijnde een boomkwekerij, een productieboomgaard, een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerijbedrijf of een gebruiksgerichte paardenhouderij;
 
1.7 archeologisch deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid;
 
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
 
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;
 
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
 
1.11 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
 
1.12 bedrijfswoning
een woning op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor de huisvesting van een persoon (en diens/haar gezin of naar de aard daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm) wiens huisvesting daar, met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;
 
1.13 bestaande bebouwing
bebouwing die bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan;
 
1.14 bestaand gebruik
gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan;
 
1.15 bijgebouw
een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat door de maatvoering onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw;
 
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming,
een bestemmingsvlak dat is gekoppeld door middel van de aanduiding 'relatie' met een ander bestemmingsvlak, wordt beschouwd als één bestemmingsvlak;
 
1.18 bevoegd gezag
Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.19 boomkwekerij
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters een en ander in de vorm van volle grondsteelt dan wel containerteelt, uitgezonderd snijheesterkwekerijen;
 
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.23 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.26 CROW publicatie parkeercijfers - basis voor parkeernormeringen
Richtlijnen met betrekking tot de parkeernormen voor diverse functies opgesteld door het Nationale Kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
 
1.27 cultuurhistorische waarden
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.28 dagrecreatie
vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
 
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden tevens afhaalpunten verstaan;
 
1.30 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;
 
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.32 gebruiksgerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar het gebruik van paarden voorop staat, dat wil zeggen ten behoeve van recreatie en sport, niet zijnde een manege;
 
1.33 geomorfologische waarde
de waarde van de samenhang van de verschijningsvorm van het aardoppervlak met de wijze van zijn ontstaan;
 
1.34 glastuinbouwbedrijf
een bedrijf dat (overwegend) is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen (staand glas);
 
1.35 inwoning
iemand die inwoont in een woning en daarbij gebruikt maakt van gemeenschappelijke of eigen voorzieningen. Er wordt gebruik gemaakt van één gezamenlijke toegang;
 
1.36 kampeermiddel
een tent, tentwagen, toercaravan, stacaravan of kampeerauto;
 
1.37 kelder
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer van datzelfde gebouw waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
 
1.38 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake landschaps- en / of natuurwaarden;
 
1.39 landschappelijke waarden
aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
 
1.40 loonwerkbedrijf
een bedrijf dat gericht is op het verlenen van diensten aan (agrarische) bedrijven met behulp van (agrarische) werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van (agrarische) werktuigen of apparatuur;
 
1.41 manege
een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden, en waarbij ondergeschikt hieraan horeca is toegestaan;
 
1.42 mantelzorg
langdurende zorg die wordt geboden aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij de zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.43 mantelzorgwoning
een tijdelijke extra woonruimte in (een aan- of uitbouw van) een woning of bijgebouw, die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, bestemd voor bewoning door een mantelzorgvrager of een mantelzorgverlener en waarin zich zelfstandige voorzieningen bevinden;
 
1.44 mantelzorgwoning, tijdelijke unit
een tijdelijke mantelzorgwoning is een mantelzorgwoning in de vorm van een tijdelijk op een perceel aanwezige unit die hetzij geheel hetzij in delen over de weg verplaatsbaar is;
 
1.45 mestvergistingsinstallatie
installatie voor het bewerken en verwerken van dierlijke of overige organische meststoffen door middel van vergisting.
 
1.46 natuurlijke waarden
aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
 
1.47 normale onderhouds- en/of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden;
 
1.48 opslag
opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan en zonder dat deze verhandeld worden;
 
1.49 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
 
1.50 paardenhouderij
een agrarisch bedrijf, gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en de in- en verkoop van paarden;
 
1.51 perceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.52 productiegerichte paardenhouderij
een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden (vermeerderen), die geschikt zijn voor een bepaalde taak. Hieronder worden verstaan: hengstenstations, opfokbedrijven en paarden- en ponyfokbedrijven;
 
1.53 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische- massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.54 stacaravan
een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
 
1.55 voorgevel
de naar de weg vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is, gekeerde gevel;
 
1.56 woning
een complex van ruimten krachtens aard en indeling geschikt of bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
1.57 wooneenheid
een gebouw of een deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden (inclusief het bieden van mantelzorg);
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 bebouwingspercentage
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 de hoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
 
2.6 de hoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
 
2.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
 
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.10 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
 
2.11 peil
  • voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap
 
3.1. Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van het agrarische bedrijf;
  2. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf, het begroeiingpatroon (houtsingels), het verkavelingpatroon, de (relatieve) openheid en/of in de kleinschaligheid, zoals deze met name tot uitdrukking komt in de verkaveling;
  3. verkeersdoeleinden, uitsluitend voor wegen en (voet- en fiets)paden zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan;
  4. de waterhuishouding, waaronder begrepen watergangen en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;
  5. recreatief medegebruik in de zin van voet-, fiets- en/of ruiterpaden en ondergeschikte dagrecreatieve voorzieningen;
  6. hobbymatig weiden van paarden;
met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.
 
3.2. Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, - niet
zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest - met dien verstande dat de bouwhoogte
ten hoogste 2 m bedraagt.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het
bepaalde in:
  1. lid 3.2.1, ten behoeve van de bouw van ten hoogste 1 melk- en/of schuilstal per agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte per stal ten hoogste 75 m² bedraagt;
    2. de goothoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
    3. de bouw uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is.
3.3.2 Toelaatbaarheid
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van het bepaalde onder 3.3.1 dient mede betrokken te
worden de mate waarin de landschappelijke waarden van de betrokken gronden, zoals weergegeven
in lid 3.1 kunnen worden geschaad, alsmede de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of
eigenaren van de aangrenzende gronden kunnen worden geschaad. Indien de uitvoerbaarheid niet is
aangetoond en/of de waarden, functies en/of belangen onevenredig worden geschaad vinden de
onder 3.3.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden in ieder geval geen toepassing.
 
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:
  1. lid 3.1 voor gronden die feitelijk niet meer in gebruik zijn ten behoeve van een agrarisch bedrijf, voor het gebruik als tuin of erf ten behoeve van een nabijgelegen woning, met dien verstande dat:
    1. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
    2. het gebruik van aangrenzende agrarische gronden niet wordt geschaad;
    3. de totale oppervlakte van woning, erf en tuin aaneengesloten ligt en niet groter is dan 1.500 m² tenzij uit een ingediend landschapsplan blijkt dat sprake is van landschappelijke inpassing en toename van de ruimtelijke kwaliteit, in welk geval de totale oppervlakte van woning, erf en tuin niet groter mag zijn dan 2.000 m²;
    4. hierop uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de woning mogen worden gebouwd.
  2. lid 3.1, ten behoeve van de uitoefening van een boomkwekerijbedrijf;
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
3.5.1 Algemeen
Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch met waarden - Landschap' bestemde gronden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken of werkzaamheden, geen normale
onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 150 m met uitzondering van:
    • het aanleggen en verharden van wegen ter ontsluiting van agrarische percelen en woonerven;
    • het aanbrengen van kuilvoerplaten;
    • het aanleggen van kavel- en/of koepaden.
  2. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, met meer dan 0,30 m voor zover niet reeds toegestaan volgens een provinciale ontgrondingvergunning;
  3. het verwijderen of beschadigen van bomen en andere houtopstanden.
3.5.2 Uitzondering
  1. Het bepaalde onder 3.5.1 is niet van toepassing indien het werken en/of werkzaamheden betreft die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan, dan wel mogen worden uitgevoerd ter realisering van een omgevingsvergunning of krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld Beheersplan.
  2. Het bepaalde onder 3.5.1 is niet van toepassing voor zover het een landgoed betreft als bedoeld in artikel 1, lid 3 van de Natuurschoonwet 1928 en de werken en/of werkzaamheden de rangschikking als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet aantasten.
3.5.3 Waarden
De werken en/of werkzaamheden als genoemd onder 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die
werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de
agrarische waarde en functie en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig
worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet
onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
 
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.6.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om:
  1. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' te wijzigen ten behoeve van natuurontwikkeling, mits:
    • uitvoering wordt gegeven aan het Gebiedsplan natuur en landschap Gelderland;
    • agrarische bedrijven daardoor niet worden gehinderd.
  2. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' te wijzigen door toevoeging van de bestemming 'Waarde - Ecologie'
3.6.2 Toelaatbaarheid
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging
plaats waarbij betrokken worden de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische
uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid, de landschappelijke inpasbaarheid, de belangen van gebruikers
of eigenaren van aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven, en de waarden en
functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen, waaronder begrepen de
landschappelijke en/of natuurlijke waarden.
 
3.6.3 Voorwaarden
Indien de uitvoerbaarheid en inpasbaarheid niet zijn aangetoond of de waarden, functies en/of
belangen als genoemd onder 3.6.2 onevenredig worden geschaad vindt de onder 3.6.1 genoemde
wijzigingsbevoegdheden geen toepassing.
Artikel 4 Bedrijf
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn - indien en voor zover als zodanig aangeduid - bestemd
voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf': voor de uitoefening van een loonwerkbedrijf in ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. bedrijfswoning;
  3. de bedrijfswoning en/of de bijgebouwen van de bedrijfswoning mogen worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep;
met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, terreinen en erven en met dien verstande
dat per bestemmingsvlak ten hoogste 1 bedrijf is toegestaan; met dien verstande dat het
bouwperceel op zorgvuldige wijze landschappelijk dient te worden ingepast.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. voor gebouwen geldt dat:
    1. bouwen alleen is toegestaan als vaststaat dat de veldschuur en alle voormalige grarische bedrijfsbebouwing, zoals aangegeven in bijlage 2 van de regels, is gesloopt;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, exclusief de bedrijfswoning en daarbij behorende bijgebouwen, niet meer bedraagt dan op de kaart is aangegeven ter plaatse van bebouwd oppervlak;
    3. de goothoogte ten hoogste 6,5 m bedraagt;
    4. de bouwhoogte ten hoogste 10 m bedraagt;
    5. de dakhelling ten minste 18° bedraagt.
  2. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
  3. voor bedrijfswoningen bovendien geldt dat per bouwperceel ten hoogste 1 bedrijfswoning mag worden gebouwd, tenzij anders op de kaart is aangegeven, met een inhoud van ten hoogste 700 m³ dan wel, indien een grotere woning aanwezig is, de inhoud zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan;
4.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt dat:
  1. de gezamenlijke oppervlakte per woning ten hoogste 100 m² bedraagt dan wel, indien een grotere oppervlakte aanwezig is, de oppervlakte zoals die per bijgebouw bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan;
  2. de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
  4. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevel en het verlengde daarvan van de bedrijfswoning bedraagt tenminste 1 m;
  5. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 25 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 1 m bedraagt;
  2. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 8 m bedraagt;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,5 m bedraagt;
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:
  1. het bepaalde in 4.1 ten behoeve van de vestiging van andere bedrijven dan blijkens de nadere aanwijzing op de kaart is toegestaan, met dien verstande dat:
    1. het bedrijf in vergelijking met het toegestane bedrijf naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen is en dat bij voorkeur ten opzichte van de voorgaande bedrijfsactiviteit een vermindering van de milieubelasting optreedt en met dien verstande dat deze milieubelasting ten hoogste gelijk mag zijn aan de milieubelasting van de voorgaande bedrijfsactiviteit;
  2. het bepaalde in 4.2.1 ten behoeve van bedrijven met een oppervlakte aan gebouwen van minder dan 1000 m2 voor een groter oppervlakte, onder de volgende voorwaarden:
    1. de totale oppervlakte in het totaal maximaal 1.000 m2 bedraagt per bestemmingsvlak;
    2. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
    3. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    4. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    5. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de milieusituatie;
    6. er mag geen significante aantasting plaatsvinden van ecologische waarden;
    7. om een bepaald oppervlakte nieuw te bouwen aanvullend op de bestaande oppervlakte genoemd in artikel 4.2.1 dient sprake te zijn van de sloop van gebouwen op basis van de in de onderstaande tabel genoemde staffeling:
bedrijfbenodigde inzetbare sloopmeters
bedrijfsrecht100 m²
Per m² vloeroppervlakte van 0 t/m 500 m²
2 m²
Per m² vloeroppervlakte van 501 t/m 1000 m²
3 m²
 
met dien verstande dat:
    • alle bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, met uitzondering van de bedrijfswoning en de daaraan toe te rekenen bijgebouwen, tenzij het (een) gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze afwijkingsbevoegdheidword(t)(en) ingezet voor hergebruik;
    • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag ook de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
    • bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande bedrijfswoning (inclusief minimaal 100 m2 aan bijgebouwen) buiten beschouwing wordt gelaten;
    • cultuurhistorisch waardevolle gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet meetellen in de bepaling van het sloopoppervlak;
    • de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van Scherpenzeel, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
    • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is;
  1. het bepaalde in 4.2.2 voor een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 150 m², mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
  2. in 4.2.1 voor vermindering van de dakhelling tot 0º over een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 150 m²;
  3. het bepaalde in 4.2.1 tot een totale maximale inhoudsmaat van 1.000 m3, met dien verstande dat:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    2. sprake is van een vermindering (door) sloop van gebouwen, waarbij een sloopeis geldt van 1,5 m² aan gebouwen voor iedere 1 m³ uitbreiding van de woninginhoud;
    3. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
    4. cultuurhistorische waardevolle gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet mee tellen in de bepaling van het sloopoppervlak;
    5. de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
    6. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
4.4 Specifieke gebruiksregels
  1. Het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van het bepaalde in 4.1 is alleen toegestaan indien en zolang de gronden ter plaatse van de bestemming ‘Bedrijf’ en ‘Agrarisch met waarden - landschap’ zijn ingericht en in stand worden gehouden met de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de regels, met dien verstande dat de aanlegverplichting niet geldt in het eerste jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
  2. gebruik van een bijgebouw, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  3. gebruik van de woning voor inwoning is niet toegestaan.
  4. aan huis verbonden activiteiten zijn toegestaan, mits:
    1. de woonfunctie blijft gehandhaafd;
    2. niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief bijgebouwen gebruikt wordt voor beroepsmatige activiteiten;
    3. de activiteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend door degene die zelf in de woning woonachtig is;
    4. geen overlast ontstaat voor de woonomgeving (onder overlast wordt verstaan: geluids-/stankoverlast, overlast door de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking);
    5. geen detailhandel plaatsvindt;
    6. geen activiteiten plaatsvinden die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.
  5. buitenopslag is niet toegestaan;
  6. gebruik van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen, voor bewoning is niet toegestaan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.4, voor een andere inrichting dan in bijlage 3 van de Bijlagen bij de regels weergegeven inrichting, indien dit noodzakelijk of doelmatig en/of veilig gebruik van de gronden, dan wel voor een goede waterhuishouding en mits de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit zo min mogelijk wordt aangetast.
  2. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.1 voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw of een tijdelijke unit, met in achtneming van het volgende:
    1. het gebruik als zelfstandige woonruimte noodzakelijk is voor het bieden van mantelzorg;
    2. het gebruik alleen toelaatbaar is voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande woning niet mogelijk of redelijk is;
    3. de omgevingsvergunning voor een bestaand vrijstaand bijgebouw slechts kan worden verleend indien er geen bouwmogelijkheden bestaan voor de realisatie van een aangebouwd bijgebouw waarin de mantelzorg kan worden geboden;
    4. er aantoonbaar behoefte aan mantelzorg bestaat in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
    5. de aanvrager een schriftelijk verklaring overlegd dat de omgevingsvergunning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
    6. de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik kan worden genomen niet meer bedraagt dan 75 m² en is beperkt tot één bouwlaag;
    7. er geen milieutechnische belemmeringen zijn;
    8. het gebruik als zelfstandige woonruimte voldoende brandveilig is;
    9. de mantelzorg niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en/of ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
    10. indien sprake is van een tijdelijke unit dient deze te voldoen aan de volgende voorwaarden:
      • een tijdelijke unit wordt geplaatst een de achterzijde of zijgevel van de bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is toegestaan als de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
      • de afstand van een tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste perceelgrenzen bedraagt ten minste 2 meter.
    11. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning uitsluitend aan de aanvrager en/of de hoofdbewoner van de betreffende woning en is niet overdraagbaar;
    12. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor een periode dat de mantelzorg voortduurt;
    13. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat alle voorzieningen die strekken tot instandhouding van een zelfstandige woonruimte worden verwijderd nadat de noodzaak van mantelzorg is vervallen.
  3. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.4 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf tot ten hoogste 50% van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. de woonfunctie gehandhaafd blijft;
    2. de activiteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend door degene die zelf in de woning woonachtig is;
    3. geen overlast ontstaat voor de woonomgeving (onder overlast wordt verstaan: geluidsoverlast, stankoverlast, overlast door de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking);
    4. geen detailhandel plaatsvindt;
    5. geen activiteiten plaatsvinden die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.
  4. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.4 onder e, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte van de buitenopslag maximaal 500 m2 bedraagt;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    3. sprake is van een vermindering (door) sloop van gebouwen, waarbij een sloopeis geldt van 1 m² aan gebouwen voor iedere 1 m2 te realiseren buitenopslag;
    4. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
    5. cultuurhistorische waardevolle gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet meetellen in de bepaling van het sloopoppervlak;
    6. de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
    7. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
4.6.1 Wijziging ten behoeve van windturbines
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen om de realisatie van een
solitaire windturbine bij een agrarisch bedrijf toe te staan onder volgende voorwaarden:
  1. de windturbine mag niet hoger zijn dan 20 m;
  2. een windturbine mag alleen geplaatst worden op plekken waar dit op basis van de landschappelijke kwaliteiten mogelijk is.
4.6.2 Wijziging ten behoeve van mestverwerking
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -
loonwerkbedrijf' een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - buurtvergister' opnemen met dien
verstande dat:
  1. de afstand tot een andere buurtvergister tenminste 200 m bedraagt;
  2. aannemelijk is gemaakt dat geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt;
  3. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  5. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
  6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel)
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel)' aangewezen gronden zijn, behalve
voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming
van de ter plaatse aanwezige middelhoge archeologische verwachtingswaarden.
 
5.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. bouwen ten behoeve van de in lid 5.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan.
  2. de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen zijn niet toegestaan, behoudens de op het moment van ter visielegging van het vastgesteldbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd.
  3. het bepaalde in 5.2 onder a en b is niet van toepassing, indien:
    1. wordt gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
    2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van de bouwwerk niet verandert;
    3. bouwwerken en de fundering, waaronder paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
    4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 1000 m² bedraagt.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van lid 5.2 met inachtneming
van de volgende regels:
  1. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
    3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
    4. indien het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  3. alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
5.4.1 Vergunning
Het is verboden of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende
werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
5.4.2 Uitzondering
Het verbod in lid 5.4.1 geldt niet voor werkzaamheden die:
  1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1000 m2;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
5.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt alleen verleend indien door die werken of
werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de
cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad,
dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen
worden verkleind. Het bepaalde in lid 5.3 onder b is overeenkomstig van toepassing.
 
5.4.4 Advies
Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag
schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
 
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming geheel of
gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen
archeologische waarden bevinden.
Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)' aangewezen gronden zijn, behalve
voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming
van de ter plaatse aanwezige lage archeologische verwachtingswaarden.
 
6.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. bouwen ten behoeve van de in lid 6.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan;
  2. de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen zijn niet toegestaan, behoudens de op het moment van tervisielegging van het vastgesteldbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd;
  3. het bepaalde in 6.2 onder a en b is niet van toepassing indien:
    1. wordt gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
    2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
    3. bouwwerken en de fundering, waaronder begrepen paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
    4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 10.000 m² bedraagt.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van lid 6.2 met inachtneming van de volgende regels:
  1. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
    3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige
    4. indien het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  3. Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
6.4.1 Vergunning
Het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de
volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde uit te voeren:
  1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
6.4.2 Uitzondering
Het verbod in lid 6.4.1 geldt niet voor werkzaamheden die:
  1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10000 m2;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
6.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt alleen verleend onder die werken of
werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de
cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad,
dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen
worden geschaad. Het bepaalde in lid 6.3 onder b is overeenkomstig van toepassing.
 
6.4.4 Advies
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag
schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
 
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming geheel of
gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen
archeologische waarden bevinden.
3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Verkeer
  1. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels gelden ten aanzien van de gronden gelegen binnen een zone van 250 m ter weerszijden van een weg:
    1. indien en voor zover door middel van toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid de bouw van een woning wordt mogelijk gemaakt, mag de woning uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de voorkeursgrenswaarde op de gevel vanwege de weg als genoemd in artikel 82 lid 1 Wet geluidhinder (Wgh) of in een daarvan verleende ontheffing;
    2. indien en voor zover een op het tijdstip van de tervisielegging van het plan aanwezige woning op hetzelfde bouwperceel vervangen wordt door een andere woning, zal de afstand van de nieuwe woning tot de weg waarlangs zich de zone bevindt, ten opzichte van de afstand van de te vervangen woning tot deze weg niet mogen verminderen, tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in artikel 82 lid 1 van de Wgh of een daarvan verleende ontheffing.
  2. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van het bepaalde in lid a onder 2, met dien verstande dat de nieuwe woning uitsluitend gerealiseerd mag worden met inachtneming van de voorkeursgrenswaarde vanwege de weg als genoemd in artikel 82, lid 1 Wet geluidhinder.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
9.1 Algemeen
  1. Het is verboden gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming;
  2. Onder strijdig gebruik als bedoeld onder a wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
 
10.1 Reconstructiewetzone - verwevingsgebied
 
Ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiezone-verwevingsgebied' zijn de gronden mede bestemd
voor een verwevingsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop
gestoelde regels en plannen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het plan:
  1. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein en aan het beloop van bepaalde gegevenheden, met dien verstande dat de op de kaart aangegeven afstand tussen enige bebouwingsgrens en enige weggrens niet wordt verkleind, de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning ter afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  2. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10 % mogen bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de kaart aangegeven maten en met dien verstande dat deze bevoegdheid niet van toepassing is op:
    1. de op de plankaart genoemde oppervlakten.
  3. ten behoeve van de bouw van ondergrondse/bovengrondse bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
    1. de inhoud van bovengrondse bouwwerken ten hoogste bedraagt 50 m³;
    2. de bouwhoogte ten hoogste bedraagt 4 m;
    3. deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is ten aanzien van gronden, welke zijn gelegen binnen de bestemming 'Bos - Bos en natuur'.
  4. ten behoeve van de aanleg van eenvoudige recreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en zitbanken, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste bedraagt 1,5 m;
  5. voor de bouw van masten ten behoeve van (zend- en ontvang) antennemasten, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste bedraagt 55 m.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bouwvlakken binnen de bestemmingen 'Bedrijf' wijzigen van
vorm, onder voorwaarden dat:
  1. de oppervlakte van een bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. de wijziging noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  3. de toepassing van milieuregelgeving en andere wettelijke regelingen niet in het geding komt;
  4. de wijziging voldoet aan de eisen uit het beeldkwaliteitsplan Functieveranderingen Gelderse Vallei;
  5. naastgelegen percelen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd.
Artikel 13 Overige regels
 
13.1 Afstand tot wegen
  1. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan de bestemmingen Verkeer - C, Verkeer - D en Verkeer - Overig dan wel grenzen aan binnen een gebiedsbestemming voorkomende wegen de volgende afstanden uit de as van de op de kaart nader onderscheiden wegen in acht genomen worden:
Categorie Afstand uit de wegas
Verkeer - C 30 m
Verkeer - D 20 m
Verkeer - Overig 15 m
 
13.2 Afwijken van de afstand tot wegen
  1. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde onder 13.1, indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.
13.3 Parkeergelegenheid
 
Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een gebruiksverandering worden in
ieder geval de volgende regels in acht genomen:
  1. indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft moeten, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen parkeerplaatsen zijn aangebracht op eigen terrein volgens de richtlijn zoals deze is opgenomen in de meest recente CROW publicatie - basis voor parkeernormeringen en in bijlage 4 bij de regels;
  2. bij huur- en koopwoningen wordt, in gevallen dat de bovengrens van de CROWparkeerrichtlijn lager is dan 2, de bovengrens verhoogd tot 2 parkeerplaatsen per woning;
  3. gerealiseerde voorzieningen als bedoeld onder 1. dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
13.4 Afwijken van de parkeerregels
 
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het eerste lid onder artikel
13.3:
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met ten hoogste 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Barneveldsestraat 5'
van de gemeente Scherpenzeel.