Plan: | Scherpenzeel Zuideinde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0279.BP2019Zuideinde-vg01 |
De initiatiefnemer is voornenems op de hoek van Zuideinde en de Nieuwstraat een perceel te ontwikkelen ten behoeve van de vestiging van een gastenverblijf. Na verschillende locaties onderzocht te hebben is deze locatie het meest geschikt voor de realisatie van het verblijf. Gemeente Scherpenzeel heeft een positief principebesluit genomen op het voornemen. Op deze locatie komt een gastenverblijf voor 8 personen met een beheerderswoning en benodigde (parkeer)voorzieningen.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', omdat de locatie in het bestemmingsplan een maatschappelijke bestemming kent ten behoeve van een begraafplaats. Ook zijn er beperkte bouwmogelijkheden opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Om het gastenverblijf planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan het Zuideinde in Scherpenzeel. De locatie ligt aan de dorpsrand en grenst aan een uitvaartcentrum en een volkstuincomplex. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Scherpenzeel, sectie E, perceel 2791. Het plangebied ligt op een deel van het genoemde perceel. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 2.794 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)
Uitsnede kadastrale kaart (bron: Gemeente Scherpenzeel)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Scherpenzeel op 24 september 2015.
In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Maatschappelijk - begraafplaats' met een maatvoering voor een maximaal bebouwd oppervlak van 410 m2. Deze maatvoering geldt voor het gehele perceel. Daarnaast kent de locatie de gebiedsaanduiding: reconstructiewetzone - verwevingsgebied.
Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Maatschappelijk - begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor een begraafplaats met bijbehorende voorzieningen.
Ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiezone-verwevingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een verwevingsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.
Conclusie
Het initiatief is strijdig met het vigerende bestemmingsplan op basis van gebruik en de bouwmogelijkheden.
Het bestemmingsplan 'Scherpenzeel Zuideinde' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
In de huidige sitiuatie bestaat het plangebied uit een grasland. De locatie ligt ten noorden van de parkeerplaats van de begraafplaats. et is bestemd ten behoeve van de begraafplaats, maar maakt daar geen onderdeel van uit. Tevens ligt de locatie aan de rand van een gebied dat aangewezen is als toekomstige woonlocatie. Een ontwikkeling op dit perceel zou daarmee passend zijn als overgang van de woonbebouwing naar het buitengebied.
Locatie gezien vanaf de kruising Zuideinde-Nieuwsstraat. (bron: Google Streetview)
Initiatiefnemer is een gepensioneerde ondernemer uit Scherpenzeel. Hij heeft enkele jaren geleden het plan opgevat om na zijn pensioen een charitatieve ontwikkeling te starten in Scherpenzeel, in de vorm van een gastverblijf. Na meerder locaties in Scherpenzeel te hebben onderzocht is voorliggende locatie naar voren gekomen als het meest passend bij de wensen waaraan de nieuwe locatie voor het gastenverblijf zou moeten voldoen.
Het voornemen is om een gastenverbljif op te richten in landelijke setting. Het verblijf biedt plek aan 8 personen die allen hun eigen kamer hebben. Daarnaast zijn er gemeenschappelijke voorzieningen. De totale oppervlakte van de bebouwing zal ongeveer 280 m2 bedragen. De landelijke setting is van groot belang omdat het wenselijk is het gastenverblijf op een ruim perceel te realiseren, Een dergelijk perceel biedt de mogelijkheid een grote tuin te realiseren, waarin de gasten tot rust kunnen komen. Tevens zullen de parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd worden (zie ook paragraaf4.5.1). Het uitgangspunt van de gewenste ontwikkeling is het opzetten van een niet-commercieel gastenverblijf.
Dit maatschappelijke initiatief richt zich op mensen met een specifieke zorgindicatie. Het gastenverblijf wordt een kleinschalig verblijf voor gasten die psychisch en lichamelijk uit balans zijn en toe zijn aan een herstelperiode. Het gastenverblijf wordt een oord van rust, structuur, ontspanning en bezinning, en heeft een landelijke functie. Het is uitdrukkelijk niet bedoeld als vakantieverblijf. Met hulp van pastoraat en psychosociale begeleiding werkt de gast tijdens zijn verblijf – van maximaal zes weken – aan herstel van de balans om het leven beter aan te kunnen. Naast het algemene maatschappelijke nut biedt het direct ook werkgelegenheid en ruimte voor vrijwilligers in de zorgsector in Scherpenzeel.
Omdat voor het initiatief een landelijke setting van belang is, wordt deze locatie als zeer geschikt gezien. Een landelijke omgeving is moeilijk te vinden binnen de bebouwde kom. Ook de gewenste perceelomvang is niet beschikbaar binnen de bebouwde kom. De ligging van de locatie direct naast de bebouwde kom en het landelijk gebied, maakt dat enerzijds de landelijke setting aanwezig is en er anderzijds een fraaie afsluiting onstaat van de bebouwing naar het buitgebied.
De wens van de initiatiefnemer is om op het terrein ook een beheerderswoning te situeren voor een beheerdersechtpaar. De zorg kan zo van dichtbij geleverd worden.
Op onderstaande schetsafbeeldingen zijn de situering en de gevelaanzichten weergegeven. Zie ook Bijlage 1.
Nieuwe situatie Zuideinde
Gevelaanzichten Zuideinde
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de SVIR. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw een gastenverblijf met 8 kamers en een beheerderswoning. Gezien de geringe omvang van het initaitief is er hier geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de vraag of de ontwikkeling voorziet in een lokale of regionale behoefte echter wel relevant. Uit de gesprekken die de initiatiefnemer heeft gehad met het gastenverblijf 'De Oase' blijkt dat zij vraag hebben naar nieuwe locaties ter uitbereiding van hun concept. Deze uitbreiding zou bij voorkeur in een andere regio zijn dan de regio waar “De Oase” reeds gevestigd is. Voor de cliënten van het gastenverblijf is het van belang dat zij buiten de eigen regio opgevangen kunnen worden. Stichting “de Oase” krijgt echter veelvuldig hulpverzoeken uit eigen regio. Met een gastenverblijf buiten de regio kan zij voorzien in deze behoefte. Dit toont aan dat er een zekere vraag is naar een gastenverblijf.
Conclusie
Het voornemen is niet in strijd met de uitgangspunten van de ladder van de duurzame verstedelijking en voorziet in een behoefte.
De provincie Gelderland heeft 4 januari 2018 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De visie beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt en geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. De provincie onderscheidt voor zichzelf vier rollen: ondernemend, inspirerend, verbindend en normerend. De provincie heeft twee doelen gedefinieerd:
Duurzame economische structuurversterking
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. De komende jaren staan niet zozeer in het teken van 'groei' maar meer in het kader van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. De provincie richt zich met haar partners onder andere op:
Daarnaast is de Gelderse ambitie om in 2020 een aandeel te hebben van 14% van de hernieuwbare energie en een energieneutraliteit in 2050. Naast de actieve duurzame energie doormiddel van wind- en zonenergie zal de Gelderse burger actief betrokken worden bij de energietransitie en over de veranderingen die nodig zijn.
Borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving
Een aantrekkelijke leefomgeving kenmerkt zich door goede kwaliteit en beleving van landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving met robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en verder ontwikkelen van die kwaliteiten in Gelderland.
De realisatie van deze twee doelstellingen betekenen onder andere:
Daarbij gaat de provincie voor een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen waar inwoners actief inzetten op hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Beleid regio FoodValley
De provincie geeft per regio aan wat de opgaven voor die regio zijn. Scherpenzeel is gelegen in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley is de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De provincie en haar partners streven naar een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op gebied van Food te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen. De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming.
De nadruk van de provincie ligt op het verschuiven van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe wordt door de provincie en de partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik opgenomen voor het maken van kwalitatief goede afwegingen bij:
Via de beleidskaders begeleidt de ladder deze ruimtelijke initiatieven om te komen tot een optimale afweging bij een locatiekeuze. Hierbij worden ook bestaande (bouw)plannen, gebouwen en locaties en de plek van vervoersknooppunten meegenomen in een zorgvuldige afweging. De locatie is gelegen op een bestaande maatschappelijke bestemming in een zone die is aangewezen als toekomstige woningbouwlocatie. Voor de nieuwe maatschappelijke functie was geen geschikte locatie in het bebouwd gebied van Scherpenzeel.
Conclusie
Het initiatief sluit aan bij het beleid van de Provincie Gelderland. Het initiatief betreft een nieuwe vestiging van een maatschappelijke functie en versterkt de vitaliteit van Scherpenzeel. Voor het initiatief wordt gezocht naar een goede landschappelijke inpassing. Het plangebied vormt een natuurlijke overgang van de bebouwde kom naar het landelijk gebied.
De ruimtevraag van het initiatief is zeer specifiek. Binnen de bestaande bebouwing is hiervoor geen geschikte ruimte te vinden. Daarom is gekozen voor een nieuwbouwlocatie. Op de bovenstaande manieren wordt aangesloten bij het provinciaal beleid.
Op 31 oktober 2013 is de structuurvisie Scherpenzeel door de gemeente vastgesteld. De structuurvisie schetst de ruimtelijke ontwikkeling tot 2030.
De ruimtelijke visie op hoofdlijnen voor het dorp is gericht op het behoud van het groene karakter van de kern. De afgelopen jaren is inbreiding erg belangrijk geweest waardoor het bestaande dorpsgebied verdicht is geraakt. Inbreiding blijft mogelijk in de toekomst, zo lang er sprake is van transformatie en herstructurering. Groene plekken in het dorp dienen zoveel als mogelijk behouden te blijven. Daarnaast zal uitbreiding nodig zijn om aan de woningbehoefte te kunnen voldoen.
Zuidelijk buitengebied: Dynamisch dorpslandschap
Het gebied ten zuiden van het dorp (Scherpenzeel-Zuid) kenmerkt zich door de sterke uitwisseling tussen het dorp en het landschap. Er is geen scherpe grens, het is juist een overgangszone met grote diversiteit van activiteiten. Scherpenzeel-Zuid wordt de komende jaren verder ontwikkeld als een dynamisch dorpslandschap. Naast het wonen is er ruimte voor andere dorpsfuncties die passen in een dergelijke omgeving. Een belangrijke drager voor Scherpenzeel-Zuid is de landschappelijke sfeer, in het bijzonder de landgoederen. Deze structuren vormen het uitgangspunt voor een ontwikkeling waar bebouwing en landschapsinvesteringen samen gaan. Centraal in deze ontwikkeling staat het landgoed Scherpenzeel, enerzijds door zijn centrale positie, anderzijds door de betekenis van het landgoed voor het dorp. Het bestaande park rond Huize Scherpenzeel en de landschappelijke uitloop naar het zuiden kunnen versterkt worden als dorpspark. De landgoedstructuren, maar ook de Grebbelinie bieden het dorp een netwerk van routes in een aantrekkelijke landschappelijke omgeving. Daarmee vormen ze een dorpsvoorziening voor ommetjes en route voor bezoekers om in en uit het dorp te komen. Typerend aan de routes is het veelvuldige en intensieve gebruik door inwoners van de kern. Voor het gebied wordt ingezet op een verdere vergroting van de toegankelijkheid van het gebied middels paden en routes.
Beleidskaart Scherpenzeel-Zuid structuurvisie (bron: Structuurvisie Scherpenzeel)
De structuurvisie is verder uitgewerkt in een beleidskaart. De beleidskaart bundelt het bestaande beleid en de visie op hoofdlijnen en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een afwegingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Planspecifiek
De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich niet uit over de mogelijkheden voor specifieke functies zoals een gastenverblijf. In de structuurvisie zijn wel zoekgebieden opgenomen voor nieuwe dorpsfuncties. Maar deze zoekgebieden richten zich hoofdzakelijk op de functie wonen. Zoals uiteengezet voorziet voorliggende initiatief hoofdzakelijk in het realiseren van een zorgfunctie met slechts een beperkte woonfunctie voor de beheerders. Gezien de uitgangspunten van het initiatief: een gastenverblijf op een ruim perceel in een landelijke setting, is het ook niet wenselijk om de functie in een woonwijk te realiseren. Het heeft dan ook de voorkeur het voornemen buiten de zoekgebieden voor wonen te realiseren. De ligging op de begraafplaats direct naast het zoekgebied voor toekomstige wonen is daarmee een geschikte locatie passend in de lijn van de structuurvisie. Het voegt een passende overgang toe van de bebouwing naar het landelijk gebied.
De structuurvisie zet daarnaast in op het waarborgen en versterken van de groenstructuur van het landgoed en het waarborgen van de landgoedkamers. Het plangebied ligt buiten de landgoedkamers en heeft geen effect op de aanwezige landschappelijke structuren. De groenstructuur, cq, lanenstructuur blijft behouden. Er zal geen negatieve impact op de structuurvisie van de gemeente zijn.
Visie op hoofdlijnen (bron: Structuurvisie Scherpenzeel)
Het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan (GVVP) is vastgesteld in augustus 2011. Het GVVP is een kaderstellende notitie. Eventuele verdieping op inhoudelijk niveau wordt uitgewerkt in bijlagen of indien nodig in later op te stellen deelplannen.
De algemene doelstelling van het GVVP kan als volgt worden geformuleerd: Het behouden en waar nodig het creëren van een doelmatig, leefbaar en duurzaam veilig verkeers- en vervoerssysteem waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat de kwaliteit voor de samenleving in Scherpenzeel als geheel. De verkeershinder voor de dagelijkse leefomgeving dient hierbij tot een acceptabel minimum te worden beperkt.
De beleidsspeerpunten van dit GVVP bestaan uit de volgende drie hoofdpunten:
Veiligheid
Leefbaarheid
Verbetering verkeersklimaat voor de voetgangers en fietsers.
Bereikbaarheid
Bereikbaarheid van belangrijke bestemmingen voor de auto en vrachtauto bevorderen.
Openbaar vervoer verbeteren.
Zorg dragen voor goede bereikbaarheid voor hulpdiensten.
Fietsvoorzieningen verbeteren, completeren en onderhouden.
Planspecifiek
Voor de locatie van het plangebied zijn in het GVVP geen specifieke doelen opgenomen. Het voornemen heeft geen negatief effect op de gestelde beleidsspeerpunten. Waar mogelijk zal bij de uitwerking van het plan aandacht zijn voor de verkeerskundige aspecten, zoals benoemd in het GVVP. De locatie is goed bereikbaar voor auto- en fietsverkeer. Van belang is dat het plan voorziet in de eigen parkeerbehoefte.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit is op 29 september 2016 vastgesteld. De nota geeft onder meer ontwerprichtlijnen voor nieuwe bouwplannen en de inpassing in de omgeving. Hierbij worden de volgende richtlijnen gehanteerd. Het bouwplan:
Planspecifiek
In het ontwerp is rekening gehouden met de richtlijnen uit deze nota. Het ontwerp is getoetst door de welstandscommissie en zij hebben ingestemd met het ontwerp.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
De gewenste ontwikkeling voorziet in het bouwen van een gastenverblijf op een ruim perceel. Het plangebied is in gebruik als grasland nabij een begraafplaats, waarbij het met enige regelmaat wordt gemaaid en bemest. Aangenomen mag dan ook worden dat het voorkomen van beschermde soorten niet voor de hand ligt. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat de activiteiten ten behoeve van de ontwikkeling schadelijke effecten hebben op eventueel aanwezig beschermde soorten binnen het plangebied of de directe omgeving daarvan. Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is voor onderhavig initiatief een quickscan uitgevoerd door Ecoresult (zie Bijlage 2).
Het betreft een initiatief van beperkte omvang en het zal geen invloed hebben op de instandhoudingdoelstellingen van het Natura2000-gebied 'Veluwe'. De voorgenomen ingreep legt geen ruimtebeslag op het NNN. Het is niet de verwachting dat eventuele storende factoren die voortkomen uit de beoogde activiteiten, afgezet tegen de doelstelling van de nabijgelegen NNN, leiden tot (significant) negatieve effecten op het NNN.
Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt op voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.
Potentieel geschikte voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn afwezig. Essentieel foerageergebied van vleermuizen is binnen het plangebied afwezig. Aanwezigheid van verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van overige habitatrichtlijnsoorten zijn in het plangebied redelijkwijs uit te sluiten, geschikt habitat ontbreekt. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van begraafplaats naar een gastenverblijf met een beheerderswoning. Gezien de verwachte graafwerkzaamheden en de gewenste kwetsbare functie is door BOOT organiserend ingenieursburo is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740 (Bijlage 3).
Uit het onderzoek blijkt dat er een overschrijding is van de achtergrondwaarden (lood en PAK-totaal) in de grond en een overschrijding van de streefwaarden (barium, kopen ern zink) in grondwater.
Deze waarden geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen;
De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmeringen voor de nieuwbouw van een gastenverblijf.
Wel wordt aanbevolen indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de locatie met een gesloten grondbalans te werken, de grond af te voeren van de locatie. Voordat dit materiaal elders toegepast kan worden, dient een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit te worden toegepast.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief. Met de aanbevelingen uit het bodemonderzoek wordt rekening gehouden.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het plangebied kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Het plangebied heeft geen dubbelbesteming met betrekking tot archeologie. Nader onderzoek in het kader van archeologie is dan ook niet noodzakelijk.
Volgens de geomorfologische kaart is hier sprake van een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden. Volgens de beleidskaart zou hier een dekzandrug of –kop moeten liggen, maar daarvoor zijn geen aanwijzingen te vinden. Raadpleging van het AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland) laat zien dat mogelijk de ophoging voor de begraafplaats en de moestuinen voor een dekzandrug is aangezien. Ook gezien de geringe afmetingen van het gastenverblijf (280 m2) is archeologisch onderzoek hier niet noodzakelijk. Wel geldt altijd de meldingsplicht:
Meldingsplicht
Indien bij de werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 5.10 Erfgoedwet).
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling niet plaats in beschermd archeologisch gebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied wordt gekenmerkt als de buitengebied in weinig stedelijk gebied. De CROW-publicatie geeft geen specifieke kencijfers voor een gastenverblijf. Om een inschatting te maken van de benodigde parkeerplaatsen is daarom aansluiting gezocht bij de kencijfers voor een aanleunwoning/serviceflat. De zorgvraag en de zelfstandigheid van de bewoners is vergelijkbaar met die van de gasten van het gastenverblijf. De parkeernorm die voor een aanleunwoning en serviceflat wordt aangegeven ligt tussen 1,0 en 1,4. Gekozen is om hier in midden van de interval te gaan zitten, omdat er geen sprake is van een bijzondere ruimtelijke situatie. Dit houdt in dat er 1,2 parkeerplaats per kamer dient te worden gerealiseerd.
Bij een plan met een opzet van 8 kamers zullen ten behoeve van het gastenverblijf totaal 10 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd.
De beheerderswoning wordt gezien als een woning in het buitengebied. De kencijfers van het CROW voor parkeren geven een minimum van 2 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte van de ontwikkeling komt daarmee op 12 plaatsen. Deze parkeerplaatsen zullen op het eigen terrein worden gerealiseerd.
Het plangebied wordt ontsloten vanaf het Zuideinde en de Nieuwstraat. Via Nieuwstraat en de Stationsweg kan het verkeer Scherpenzeel en de hoofdwegen bereiken. In zuid/zuidwestelijke richting wordt het verkeer via de Nieuwstraat richting het buitengebied van Scherpenzeel geleid. Dit betreffen echter geen doorgaande routes naar omliggende dorpen. De locatie is gelegen op fietsafstand van de kern van Scherpenzeel.
Ook wat betreft de verkeersgeneratie kan worden aangesloten bij de kencijfers van een aanleunwoning. De CROW gaat uit van een verkeersgeneratie van 2,2 tot 3,0 voertuigbewegingen per aanleunwoning. Voor 8 kamers is dat een gemiddelde verkeersgeneratie van 20,8 voertuigbewegingen per dag. Voor de beheerderswoning (woning in buitengebied) zal dit volgens de normen van het CROW nog eens 8,1 verkeersbewegingen per dag zijn.
Op basis van de voorgenoemde publicatie mag er van worden uitgegaan dat de huidige functie als grasland nauwelijks verkeergeneratie heeft. Gezien dat feit vergroot de nieuwe functie de verkeersbewegingen met 28,9 bewegingen per etmaal. Deze beperkte toename van verkeersbewegingen zal dan ook niet tot problemen leiden met de verkeersafwikkeling in en rond het plangebied.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.
De Wet geluidhinder regelt in welke mate het geluid een woonmilieu mag belasten. De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Hieronder vallen o.a. woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en ander gezondheidszorggebouwen. Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen.
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
De nieuwe beheerderswoning met gastenverblijven ligt buiten de bebouwde kom, in de geluidzone van het 60 km/uur-deel van de Nieuwstraat. Voor het deel van de Nieuwstraat binnen de bebouwde kom en de Koepellaan geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend (Bijlage 4). De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering (o.a. Zuideinde), dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.
Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe beheerderswoning met gastenverblijven een geluidbelasting (Lden) ondervindt van maximaal:
De geluidbelasting ten gevolge van alle wegen is ruim lager dan de voorkeurswaarde. De geluidbelastingen vanwege het verkeer op deze wegen vormen geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe beheerderswoning met gastenverblijven. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van alle wegen aanvaardbaar is.
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal:
Bij zowel de nieuwe beheerderswoning als de nieuwe gastenverblijven, zal vanwege de geluidbelasting vanwege het verkeer van de omliggende wegen sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Bij zowel de nieuwe beheerderswoning als de nieuwe gastenverblijven, zal vanwege de geluidbelasting vanwege het verkeer van de omliggende wegen sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustig buitengebied. In het kader van bedrijven en milieuzonering dient een zorginstelling beschouwd te worden als gevoelig object. In de nabijheid van het plangebied is een begraafplaats gevestigd, tussen de begraafplaats en het gastenverblijf ligt een parkeerplaats. Een begraafplaats wordt gezien als categorie 1 functie, waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter. Tussen de begraafplaats zelf en de gevel van het gastenverblijf is ca. 35 meter afstand. Er is daarmee dus sprake van een goed woon en leefklimaat ter plaatse van de planlocatie.
Anderzijds veroorzaakt het toevoegen van deze gewenste functie geen hinder voor de omliggende woningen. Voor 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' waarmee de functie vergelijkbaar is, wordt in de VNG-publicatie uitgegaan van een richtafstand van maximaal 10 meter. Ten noorden en ten westen van het plangebied liggen enkele woningen. De dichtstbijzijnde woning ten westen van het perceel ligt op ca. 13 meter van het plangebied. Er is daarmee voldoende afstand om een goed woon en leefklimaat te realiseren. Het gastenverblijf zal een rustige functie zijn die weinig overlast zal veroorzaken en waarschijnlijk meer de uitstraling heeft van een woonfunctie dan een kliniek. Er wordt dan ook geen overlast verwacht, waardoor een goed woon- en leefklimaat voor omliggende functies geborgd is.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van het gastenverblijf niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een zorginstelling betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied is alleen op de begraafplaats een bovengrondse propaantank als risicobron aanwezig. Voor deze propaantank geldt een PR 10-6 contour van 40 meter. Deze tank ligt op 80 meter van de grens van het plangebied. Dit is voldoende afstand om onaanvaardbare risico's te voorkomen. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 5).
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op onze website.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Het project bestaat uit een gastenverblijf voor 8 personen en een beheerderswoning. Dit wordt gerealiseerd in een bouwmassa op de planlocatie.
Plaats van het project
De planlocatie is gelegen op het terrein naast begraafplaats en bestaat uit grasland. Het ligt buiten bestaande natuurgebieden. Het dichtsbijzijnde natuurgebied is de Lunterse Beek op ca. 300 meter afstand.
Kenmerken van het potentiële effect
De ontwikkeling is van beperkte omvang en heeft geen nadelinge effecten op beschermde diersoorten en natuurgebieden.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
Het bestemmingsplan 'Scherpenzeel Zuideinde' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Scherpenzeel Zuideinde' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Maatschappelijk - zorginstelling
Binnen deze bestemming is een zorginstelling mogelijk waarbij patienten kunnen verblijven voor tijdelijk verblijf. Binnen de bestemming zijn regels opgenomen voor bebouwingsoppervlakte, goothoogte en bouwhoogte.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De gronden in het plangebied zijn eigendom van de gemeente. Het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van een anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partij is hierdoor niet nodig.
Te zijner tijd wordt bij verkoop van de gronden aan de ontwikkelende partij afspraken gemaakt over de inrichting van het gebied.
De gemaakte kosten worden verrekend met de opbrengst van de grondprijs. Deze ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële consequenties.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie en het waterschap Vallei en Veluwe en heeft als voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn reacties ingediend. Deze zijn in een separate bijlage opgenomen en van een gemeentelijke reactie voorzien (zie Bijlage 6).
Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform de wettelijke procedure uit de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen vanaf 19 augustus tot en met 1 oktober 2019. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. In de Zienswijze nota ontwerpbestemmingsplan Zuideinde (zie Bijlage 7) is de ingediende zienswijze samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De ingediende zienswijze geeft geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.