Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Kolfschoten 14 en 16
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0279.BP2017Klfschtn1416-vg01
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Kolfschoten 14 en 16' met identificatienummer NL.IMRO.0279.BP2017Klfschtn1416-vg01 van de gemeente Scherpenzeel;
 
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;
 
1.6 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.7 agrarisch bedrijf
een veehouderij, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf - niet zijnde een boomkwekerij, een productieboomgaard, een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerijbedrijf of een gebruiksgerichte paardenhouderij;
 
1.8 agrarisch bedrijfsgebouw
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
 
1.9 agrarische bedrijfswoning
een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
 
1.10 agrarisch deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen, op het gebied van land- en tuinbouw;
 
1.11 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen alsmede - in rechtstreeks verband daarmee en als ondergeschikte nevenactiviteit - detailhandel en dat door dienstverlening en/of afzet in hoge mate gebonden is aan zijn directe omgeving;
 
1.12 archeologisch deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid;
 
1.13 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
 
1.14 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;
 
1.15 ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde;
 
1.16 bebouwing
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
 
1.17 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
 
1.18 bedrijfswoning
een woning op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor de huisvesting van een persoon (en diens/haar gezin of naar de aard daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm) wiens huisvesting daar, met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;
 
1.19 bestaande bebouwing
bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbare bebouwing op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
 
1.20 bestaand gebruik
bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbaar gebruik op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
 
1.21 bijgebouw
een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat door de maatvoering onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw;
 
1.22 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.23 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming,
een bestemmingsvlak dat is gekoppeld door middel van de aanduiding 'relatie' met een ander bestemmingsvlak, wordt beschouwd als één bestemmingsvlak;
 
1.24 boomkwekerij
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters een en ander in de vorm van volle grondsteelt dan wel containerteelt, uitgezonderd snijheesterkwekerijen;
 
1.25 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.26 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.27 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.28 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.29 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.30 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.31 cultuurhistorische waarden
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.32 dagrecreatie
vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
 
1.33 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden tevens afhaalpunten verstaan;
 
1.34 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;
 
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.36 gebruiksgerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar het gebruik van paarden voorop staat, dat wil zeggen ten behoeve van recreatie en sport, niet zijnde een manege;
 
1.37 geomorfologische waarde
de waarde van de samenhang van de verschijningsvorm van het aardoppervlak met de wijze van zijn ontstaan;
 
1.38 glastuinbouwbedrijf
een bedrijf dat (overwegend) is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen (staand glas);
 
1.39 hoveniersbedrijf
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend;
 
1.40 intensieve veehouderij
een agrarisch bedrijf of deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de wet Milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij het houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen; als intensieve veehouderij wordt niet aangemerkt het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden;
 
1.41 inwoning
iemand die inwoont in een woning en daarbij gebruikt maakt van gemeenschappelijke of eigen voorzieningen. Er wordt gebruik gemaakt van één gezamenlijke toegang.
 
1.42 kampeermiddel
een tent, tentwagen, toercaravan, stacaravan of kampeerauto;
 
1.43 kamphuis
een gebouw dat periodiek dient voor recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke slaapzalen en/of kamers;
 
1.44 kelder
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer van datzelfde gebouw waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
 
1.45 kleinschalige horecavoorziening
een horecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen.
 
1.46 kleinschalig kampeerterrein
een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
 
1.47 kunstnijverheidsbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen van (fraaie) gebruiks- en siervoorwerpen alsmede - in rechtstreeks verband daarmee en als ondergeschikte nevenactiviteit - detailhandel;
 
1.48 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake landschaps- en / of natuurwaarden;
 
1.49 landschappelijke waarden
aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
 
1.50 landschapselement
een kleinschalig beplantingselement, zoals een bossage, houtwal, houtsingel, steilrandbeplanting, of een waterpartij;
 
1.51 loonwerkbedrijf
een bedrijf dat gericht is op het verlenen van diensten aan (agrarische) bedrijven met behulp van (agrarische) werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van (agrarische) werktuigen of apparatuur;
 
1.52 manege
een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden, en waarbij ondergeschikt hieraan horeca is toegestaan;
 
1.53 mantelzorg
langdurende zorg die wordt geboden aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij de zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.54 mantelzorgwoning
een tijdelijke extra woonruimte in (een aan- of uitbouw van) een woning of bijgebouw, die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, bestemd voor bewoning door een mantelzorgvrager of een mantelzorgverlener en waarin zich zelfstandige voorzieningen bevinden;
 
1.55 mantelzorgwoning, tijdelijke unit
een tijdelijke mantelzorgwoning is een mantelzorgwoning in de vorm van een tijdelijk op een perceel aanwezige unit die hetzij geheel hetzij in delen over de weg verplaatsbaar is;
 
1.56 mestvergistingsinstallatie
installatie voor het bewerken en verwerken van dierlijke of overige organische meststoffen door middel van vergisting.
 
1.57 natuurlijke waarden
aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
 
1.58 Nederlandse grootte-eenheden (nge)
een economische maatstaf om de bedrijfsomvang en het bedrijfstype van agrarische bedrijven vast te stellen;
 
1.59 nevenactiviteit
activiteit die ondergeschikt is aan de primair aan de gronden toegekende functie;
 
1.60 normale onderhouds- en/of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden;
 
1.61 opslag
opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan en zonder dat deze verhandeld worden;
 
1.62 onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, caravans en tenten;
 
1.63 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
 
1.64 paardenbak
een paardenbak is een buitenrijbaan ten behoeve paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.
 
1.65 paardenfokkerij
een agrarisch bedrijf, gericht op het fokken van paarden, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten en verkoop ten behoeve van de eigen gefokte paarden;
 
1.66 paardenhouderij
een agrarisch bedrijf, gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en de in- en verkoop van paarden;
 
1.67 perceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.68 plattelandswoning:
een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden, en die niet worden beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf;
 
1.69 productiegerichte paardenhouderij
een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden (vermeerderen), die geschikt zijn voor een bepaalde taak. Hieronder worden verstaan: hengstenstations, opfokbedrijven en paarden- en ponyfokbedrijven;
 
1.70 recreatiewoning
een gebouw, dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.71 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische- massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.72 snelgroeiend bos
beplanting met opgaande houtige gewassen bestaande uit hoog productieve boomsoorten met als hoofddoel de houtproductie;
 
1.73 stacaravan
een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
 
1.74 trekkershut
een houten blokhut zonder afzonderlijke ruimtes dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.75 voorgevel
de naar de weg vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is, gekeerde gevel;
 
1.76 woning
een complex van ruimten krachtens aard en indeling geschikt of bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.77 wooneenheid
een gebouw of een deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden (inclusief het bieden van mantelzorg).
 
1.78 woongebouw
een gebouw dat tenminste twee woningen omvat;
 
1.79 zorgboerderij
een maatschappelijke zorgvoorziening met begeleid wonen, eventueel in combinatie met een (voormalig) agrarisch bedrijf, waar door mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking begeleid locatiegebonden agrarisch of landschappelijk georiënteerde werkzaamheden worden verricht en eventueel zorg, educatie en ontspanning worden geboden
 
Artikel 2 Wijze van meten
Artikel 2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Artikel 2.1.1 bebouwingspercentage
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
Artikel 2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
Artikel 2.1.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
Artikel 2.1.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
Artikel 2.1.5 de hoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
Artikel 2.1.6 de hoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
Artikel 2.1.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
Artikel 2.1.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
Artikel 2.1.9 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Artikel 2.1.10 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
Artikel 2.1.11 peil
  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
 
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van het agrarische bedrijf;
  2. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf, het begroeiingpatroon (houtsingels), het verkavelingpatroon, de (relatieve) openheid en/of in de kleinschaligheid, zoals deze met name tot uitdrukking komt in de verkaveling;
  3. verkeersdoeleinden, uitsluitend voor wegen en (voet- en fiets)paden zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  4. de waterhuishouding, waaronder begrepen watergangen en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;
  5. recreatief medegebruik in de zin van voet-, fiets- en/of ruiterpaden en ondergeschikte dagrecreatieve voorzieningen;
  6. hobbymatig weiden van paarden;
  
met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
Artikel 3.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, - niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest - met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 3.3.1 Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:
  1. lid 3.2, ten behoeve van de bouw van ten hoogste 1 melk- en/of schuilstal voor een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte per stal ten hoogste 75 m² bedraagt;
    2. de goothoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
    3. de bouw uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is.
 
Artikel 3.3.2 Toelaatbaarheid
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van het bepaalde onder 3.3.1 dient mede betrokken te worden de mate waarin de landschappelijke waarden van de betrokken gronden, zoals weergegeven in lid 3.1 kunnen worden geschaad, alsmede de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden kunnen worden geschaad. Indien de uitvoerbaarheid niet is aangetoond en/of de waarden, functies en/of belangen onevenredig worden geschaad vinden de onder 3.3.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden in ieder geval geen toepassing.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:
 
  1. lid 3.1 voor gronden die feitelijk niet meer in gebruik zijn ten behoeve van een agrarisch bedrijf, voor het gebruik als tuin of erf ten behoeve van een nabijgelegen woning, met dien verstande dat:
    1. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
    2. het gebruik van aangrenzende agrarische gronden niet wordt geschaad;
    3. de totale oppervlakte van woning, erf en tuin aaneengesloten ligt en niet groter is dan 1.500 m² tenzij uit een ingediend landschapsplan blijkt dat sprake is van landschappelijke inpassing en toename van de ruimtelijke kwaliteit, in welk geval de totale oppervlakte van woning, erf en tuin niet groter mag zijn dan 2.000 m²;
    4. hierop uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de woning mogen worden gebouwd.
 
  1. lid 3.1, ten behoeve van de uitoefening van een boomkwekerijbedrijf;
 
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 3.5.1 Algemeen
Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch met waarden - Landschap' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:
 
  1. het aanleggen of verharden van voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 150 m met uitzondering van:
    1. het aanleggen en verharden van wegen ter ontsluiting van agrarische percelen en woonerven;
    2. het aanbrengen van kuilvoerplaten;
    3. het aanleggen van kavel- en/of koepaden.
  2.  het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, met meer dan 0,30 m voor zover niet reeds toegestaan volgens een provinciale ontgrondingvergunning;
  3. het verwijderen of beschadigen van bomen en andere houtopstanden.
 
Artikel 3.5.2 Uitzondering
 
  1. Het bepaalde onder 3.5.1 is niet van toepassing indien het werken en/of werkzaamheden betreft die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan, dan wel mogen worden uitgevoerd ter realisering van een omgevingsvergunning of krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld Beheersplan.
  2. Het bepaalde onder 3.5.1 is niet van toepassing voor zover het een landgoed betreft als bedoeld in artikel 1, lid 3 van de Natuurschoonwet 1928 en de werken en/of werkzaamheden de rangschikking als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet aantasten.
 
Artikel 3.5.3 Waarden
De werken en/of werkzaamheden als genoemd onder 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de agrarische waarde en functie en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 3.6.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om:
  1. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' te wijzigen ten behoeve van natuurontwikkeling, mits:
    1. uitvoering wordt gegeven aan het Gebiedsplan natuur en landschap Gelderland;
    2. agrarische bedrijven daardoor niet worden gehinderd.
  2. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' te wijzigen door toevoeging van de bestemming 'Waarde - Ecologie'
 
Artikel 3.6.2 Toelaatbaarheid
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid, de landschappelijke inpasbaarheid, de belangen van gebruikers of eigenaren van aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven, en de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen, waaronder begrepen de landschappelijke en/of natuurlijke waarden.
Artikel 3.6.3 Voorwaarden
Indien de uitvoerbaarheid en inpasbaarheid niet zijn aangetoond of de waarden, functies en/of belangen als genoemd onder 3.6.2 onevenredig worden geschaad vindt de onder 3.6.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden geen toepassing.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven, met dien verstande dat:
  1. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 vrijstaande woning is toegestaan;
  2. de gebouwen mogen worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep;
 
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 4.2.1 Algemeen
Voor woningen geldt dat:
  1. de inhoud ten hoogste 700 m³ bedraagt dan wel, indien een grotere woning aanwezig is, de inhoud zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  2. de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt dan wel, indien een hogere goothoogte aanwezig is, de goothoogte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. de bouwhoogte ten hoogste 9 m bedraagt dan wel, indien een hogere bouwhoogte aanwezig is, de bouwhoogte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  4. de dakhelling ten minste 30° bedraagt en ten hoogste 60°, met dien verstande dat indien een afwijkende dakhelling aanwezig is, de dakhelling zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan toegestaan is;
  5. de (kortste) afstand tot de as van de dichtsbijzijnde, openbare weg ten minste 20 m bedraagt.
 
Artikel 4.2.2 Bijgebouwen
Voor bijgebouwen geldt dat:
  1. de gezamenlijke oppervlakte per woning ten hoogste 100 m² bedraagt, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’;
  2. de goothoogte ten hoogste 3,50 m bedraagt;
  3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 1 m bedraagt, tenzij het bijgebouw in de perceelgrens wordt gebouwd;
  5. de bijgebouwen op een afstand van ten minste 2 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd en op geen grotere afstand dan 25 m ten opzichte van de woning.
 
Artikel 4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
  1. de bouwhoogte voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m mogen bedragen;
  2. van overige erfafscheidingen mag de bouwhoogte ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  3. de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 8 m bedraagt;
  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen ten hoogste 3,5 m bedragen.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:
 
  1. sublid 4.2.2 onder a., voor een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 150 m², mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
  2. sublid 4.2.2 onder e., voor wat betreft het bouwen achter de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 8 (Algemene bouwregels) in acht wordt genomen;
  3. sublid 4.2.1 onder a tot een totale maximale inhoudsmaat van 1000 m³, met dien verstande:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    2. sprake is van een vermindering (door) sloop van gebouwen, waarbij een sloopeis geldt van 2 m² aan gebouwen voor iedere 1m³ uitbreiding van de woninginhoud;
    3. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
    4. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
    5. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
    6. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is;
  4. lid 4.2.2 onder a. voor het vergroten van de totale oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 300 m², met dien verstande dat:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    2. sprake is van een vermindering (door) sloop van gebouwen, waarbij een sloopeis geldt van 2 m² aan gebouwen voor iedere 1 m² nieuwbouw;
    3. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
    4. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
    5. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
    6. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4.4.1 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het bepaalde in lid 4.1 is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – voorwaardelijke verplichting’ alleen toegestaan indien en zolang:
  1. de gronden met de bestemming:
    1. 'Agrarisch met Waarden - Landschap'; en
    2. ‘Wonen’, ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van wonen – voorwaardelijke verplichting’ en ‘specifieke bouwaanduiding – sloopverplichting 1’;
zijn ingericht en in stand worden gehouden overeenkomstig het in bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan opgenomen inrichtingsplan;
 
  1. de totale oppervlakte aan bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – sloopverplichting 1’ niet meer bedraagt dan daar is aangegeven middels de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’;
  2. in de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap’, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – sloopverplichting 2’, geen gebouwen aanwezig zijn;
  3. in de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap’, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – sloopverplichting 3’, geen gebouwen aanwezig zijn;
 
met uitzondering van:
  1. de eerste zes maanden, na vaststelling van het bestemmingsplan, dat gronden en bouwwerken  ten behoeve van het bepaalde in lid 4.1 worden gebruikt, voorzover het om de hiervoor vermelde voorwaarden gaat  onder a. – behoudens de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – sloopverplichting 3’ -, b. en c.
  2. de eerste drie jaar, na vaststelling van het bestemmingsplan, dat gronden en bouwwerken ten behoeve van het bepaalde in lid 4.1 worden gebruikt, voorzover het om de hiervoor vermelde voorwaarden gaat onder a. – voorzover deze betrekking hebben op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – sloopverplichting 3’ -  en d.
 
Artikel 4.4.2 Beroep aan huis en mantelzorg
  1. gebruik van een bijgebouw, ten behoeve van het uitoefenen van beroep aan huis dan wel het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  2. aan huis verbonden activiteiten binnen de bestemming 'Wonen' zijn toegestaan, mits:
    1. de woonfunctie blijft gehandhaafd;
    2. niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief bijgebouwen gebruikt wordt voor beroepsmatige activiteiten;
    3. de activiteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend door degene die zelf in de woning woonachtig is;
    4. geen overlast ontstaat voor de woonomgeving (onder overlast wordt verstaan geluidsoverlast, stankoverlast, overlast door de publieks- en of verkeersaantrekkende werking);
    5. geen detailhandel plaatsvindt;
    6. geen activiteiten plaatsvinden die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer;
  3. gebruik van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen, voor bewoning is niet toegestaan.
 
Artikel 4.4.3 Parkeren
Per woning dienen minimaal 2 parkeerplaatsen binnen het bestemmingsvlak aanwezig te zijn.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:
 
  1. sublid 4.4.1. voor een andere inrichting dan aangegeven in  bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan opgenomen inrichtingsplan, indien:
    1. dat noodzakelijk is voor de veiligheid en/of toegankelijkheid van de gronden en/of aangrenzende gronden;
    2. zoveel als mogelijk sprake blijft van een goede, landschappelijke inpassing.
  1. sublid 4.2.2, lid a. ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf tot ten hoogste 50% van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. de woonfunctie gehandhaafd blijft;
    2. de activiteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend door degene die zelf in de woning woonachtig is;
    3. geen overlast ontstaat voor de woonomgeving (onder overlast wordt verstaan: geluidsoverlast, stankoverlast, overlast door de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking);
    4. er geen detailhandel plaatsvindt;
    5. er geen activiteiten plaatsvinden die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.
  2. lid 4.1 en sublid 4.2.2, lid a. voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw of een tijdelijke unit, met in achtneming van het volgende:
    1. het gebruik als zelfstandige woonruimte noodzakelijk is voor het bieden van mantelzorg;
    2. het gebruik alleen toelaatbaar is voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande woning niet mogelijk of redelijk is;
    3. de omgevingsvergunning voor een bestaand vrijstaand bijgebouw slechts kan worden verleend indient er geen bouwmogelijkheden bestaan voor de realisatie van een aangebouwd bijgebouw waarin de mantelzorg kan worden geboden;
    4. er aantoonbaar behoefte aan mantelzorg bestaat in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
    5. de aanvrager een schriftelijk verklaring overlegd dat de omgevingsvergunning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
    6. de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik kan worden genomen niet meer bedraagt dan 75 m² en is beperkt tot één bouwlaag;
    7. er geen milieutechnische belemmeringen zijn;
    8. het gebruik als zelfstandige woonruimte voldoende brandveilig is;
    9. de mantelzorg niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en/of
      ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
    10. indien sprake is van een tijdelijke unit dient deze te voldoen aan de volgende voorwaarden:
      1. een tijdelijke unit wordt geplaatst een de achterzijde of zijgevel van de bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is toegestaan als de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
      2. de afstand van een tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste perceelgrenzen bedraagt ten minste 2 meter.
    11. het bevoegd gezag verleend de omgevingsvergunning uitsluitend aan de aanvrager en/of de hoofdbewoner van de betreffende woning en is niet overdraagbaar;
    12. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor een periode dat de mantelzorg voortduurt;
    13. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat alle voorziening dien te strekken tot instandhouding van een zelfstandige woonruimte worden verwijderd nadat de noodzaak van mantelzorg is vervallen.
 
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4.6.1 Functie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming 'Wonen', indien en voor zover het betreft voormalige boerderijen en de daarbij behorende bijgebouwen, te wijzigen in:
  1. educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimte, al dan niet in samenhang met een gebruik als kamphuis;
  2. milieuvriendelijke ambachtelijke en kunstnijverheidsbedrijven.
 
Artikel 4.6.2 Voorwaarden
Toepassing van het bepaalde onder 4.6.1 vindt plaats, met dien verstande dat:
  1. de infrastructuur ten gevolge van de gewijzigde functie niet mag worden verzwaard; onder verzwaren wordt mede verstaan het verharden van zandwegen;
  2. een (bedrijfs)woning gehandhaafd dient te blijven;
  3. de verkeersaantrekkende werking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteiten niet of nauwelijks mag toenemen en op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
 
Artikel 4.6.3 Uitvoerbaarheid
Ter beoordeling van de wijziging als genoemd onder 4.6.1 vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid, de landschappelijke inpasbaarheid, de belangen van gebruikers of eigenaren van aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven, en de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen, waaronder begrepen de landschappelijke en/of natuurlijke waarden.
Artikel 4.6.4 Toepassing
Indien de uitvoerbaarheid en inpasbaarheid niet zijn aangetoond en/of de waarden, functies en/of belangen als genoemd onder 4.6.2 onevenredig worden geschaad vinden de onder 4.6.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden geen toepassing.
Artikel 4.6.5 Maatvoering
Met betrekking tot de onder 4.6.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden geldt dat de maatvoering, zoals die is aangegeven onder 4.2, van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 (hoog)
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 (hoog)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige hoge archeologische verwachtingswaarden.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. bouwen ten behoeve van de in lid 5.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan.
  2. de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen zijn niet toegestaan, behoudens de op het moment van ter visielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd.
  3. het bepaalde in 5.2 onder a en b is niet van toepassing, indien:
    1. worden gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
    2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van de bouwwerk niet verandert;
    3. bouwwerken en de fundering, waaronder paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
    4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 250 m² bedraagt.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van lid 5.2 met inachtneming van de volgende regels:
  1. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
    3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
      1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      2. het doen van opgravingen;
      3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
    4. indien het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  3. alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5.4.1 Vergunning
Het is verboden of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
 
Artikel 5.4.2 Uitzondering
Het verbod in lid 5.4.1 geldt niet voor werkzaamheden die:
  1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m2;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
 
Artikel 5.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt alleen verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Het bepaalde in lid 5.3 onder b. is overeenkomstig van toepassing.
Artikel 5.4.4 Advies
Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
Artikel 5.4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.
Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel)
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige hoge archeologische verwachtingswaarden.
 
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. bouwen ten behoeve van de in lid 6.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan.
  2. de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen zijn niet toegestaan, behoudens de op het moment van ter visielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd.
  3. het bepaalde in 6.2 onder a en b is niet van toepassing, indien:
    1. worden gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
    2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van de bouwwerk niet verandert;
    3. bouwwerken en de fundering, waaronder paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
    4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 1000 m² bedraagt.
 
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van lid 6.2 met inachtneming van de volgende regels:
  1. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
    3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
      1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      2. het doen van opgravingen;
      3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
    4. indien het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  3. alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6.4.1 Vergunning
Het is verboden of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
 
  1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
 
Artikel 6.4.2 Uitzondering
Het verbod in lid 6.4.1 geldt niet voor werkzaamheden die:
  1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1000 m2;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
 
Artikel 6.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt alleen verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Het bepaalde in lid 6.3 onder b. is overeenkomstig van toepassing.
Artikel 6.4.4 Advies
Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
Artikel 6.4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.
Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige lage archeologische verwachtingswaarden.
  
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
a.     bouwen ten behoeve van de in lid 5.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan;
 
b.    de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen zijn niet toegestaan, behoudens de op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd;
 
c.     het bepaalde in 5.2 onder a. en b.is niet van toepassing indien:
1.   wordt gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
2.    het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
3.    bouwwerken en de fundering, waaronder begrepen paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
4.    het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 10.000 m² bedraagt.
  
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van lid 5.2 met inachtneming van de volgende regels:
 
a.     de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
 
b.    omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1.    de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
2.    de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
3.    de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden gericht op:
I.      het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
II.    het doen van opgravingen;
III.   begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
4.    indien het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
 
c.     Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
  
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7.4.1 Vergunning
Het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde uit te voeren:
 
a.     afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
 
b.    heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
 
c.     verlagen of verhogen van het waterpeil;
 
d.    aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
 
e.    aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
 
f.     het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
  
Artikel 7.4.2 Uitzondering
Het verbod in lid 5.4.1 geldt niet voor werkzaamheden die:
 
a.     een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10000 m2;
 
b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
 
c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een
ontgrondingvergunning, of;
 
d.    ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  
Artikel 7.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt alleen verleend onder die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Het bepaalde in lid 5.3 onder b. is overeenkomstig van toepassing.
  
Artikel 7.4.4 Advies
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
  
Artikel 7.4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.
  
Hoofdstuk 3 Algemene regels
 
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 9 Algemene bouwregels
Artikel 9.1 Verkeer
  1. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels gelden ten aanzien van de gronden gelegen binnen een zone van 250 m ter weerszijden van een weg:
    1. indien en voor zover door middel van toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid de bouw van een woning wordt mogelijk gemaakt, mag de woning uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de voorkeursgrenswaarde op de gevel vanwege de weg als genoemd in artikel 82 lid 1 Wet geluidhinder (Wgh) of in een daarvan verleende ontheffing;
    2. indien en voor zover een op het tijdstip van de tervisielegging van het plan aanwezige woning op hetzelfde bouwperceel vervangen wordt door een andere woning, zal de afstand van de nieuwe woning tot de weg waarlangs zich de zone bevindt, ten opzichte van de afstand van de te vervangen woning tot deze weg niet mogen verminderen, tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in artikel 82 lid 1 van de Wgh of een daarvan verleende ontheffing.
  2. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van het bepaalde in lid a onder 2, met dien verstande dat de nieuwe woning uitsluitend gerealiseerd mag worden met inachtneming van de voorkeursgrenswaarde vanwege de weg als genoemd in artikel 82, lid 1 Wet geluidhinder.
 
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
 
Artikel 10.1 Algemeen
  1. Het is verboden gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming; 
  2. Onder strijdig gebruik als bedoeld onder a. wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
 
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het plan:
  1. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein en aan het beloop van bepaalde gegevenheden, met dien verstande dat de op de kaart aangegeven afstand tussen enige bebouwingsgrens en enige weggrens niet wordt verkleind, de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning ter afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  2. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10 % mogen bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de kaart aangegeven maten en met dien verstande dat deze bevoegdheid niet van toepassing is op de op de plankaart genoemde oppervlakten.
  3. ten behoeve van de bouw van ondergrondse/bovengrondse bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
    1. de inhoud van bovengrondse bouwwerken ten hoogste bedraagt 50 m³;
    2. de bouwhoogte ten hoogste bedraagt 4 m;
  4. ten behoeve van de aanleg van eenvoudige, recreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en zitbanken, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste bedraagt 1,5 m;
  5. voor de bouw van masten ten behoeve van (zend- en ontvang) antennemasten, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste bedraagt 55 m.
  
Artikel 12 Overige zone - bomestructuur
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bomenstructuur' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de aanwezige waardevolle boomstructuur en beplanting.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 13 Overgangsrecht
 
Artikel 13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met ten hoogste 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
 
Artikel 13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
 
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel: ‘regels van bestemmingsplan Kolfschoten 14 en 16 van de gemeente Scherpenzeel’