Plan: | Bestemmingsplan Velp-Zuid 2016, locatie dr. Schaepmanstraat e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0275.BPVZ25-VA01 |
Leeswijzer
De toelichting op een bestemmingsplan wordt binnen de gemeente volgens een vast stramien opgebouwd, en wel als volgt.
hoofdstuk | inhoud |
1 Inleiding | In de inleiding gaat het onder meer over de aanleiding van het bestemmingsplan |
2 Gewenste situatie | Hier wordt het plangebied aan de hand van diverse aspecten de huidige stand van zaken beschreven en een beschrijving van de gewenste situatie gegeven. |
3 Beleidskaders | Hier staat binnen welke beleidskaders en regels van het rijk, provincie, waterschap en de gemeente het bestemmingsplan is opgesteld. |
4 Haalbaarheid | Hier vindt de toets plaats aan beleid en regelgeving |
5 Juridische aspecten | Beschreven staat de procedure die een bestemmingsplan doorloopt, en een toelichting op de regels van het bestemmingsplan |
6 Economische uitvoerbaarheid | Toegelicht staat of uitvoering van het bestemmingsplan voor de gemeente haalbaar is |
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid | Dit hoofdstuk beschrijft hoe de procedure is verlopen tot de vaststelling van het bestemmingsplan |
In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen vastgelegd. Een bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Uit het samenspel van de verbeelding en de regels blijkt wat het bestemmingsplan juridisch toelaat.
Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft en wat de mogelijkheden zijn.
Het digitale plan is bij een verschil ten opzichte van de papieren versie leidend.
Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status, echter is deze wel relevant voor de onderbouwing van de gemaakte keuze en de interpretatie van het bestemmingsplan. Gemeenten zijn volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om voor hun hele grondgebied bestemmingsplannen vast te stellen. Het bestemmingsplan is bindend voor zowel overheid als burgers en bedrijven.
Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet, voorzien op 1 januari 2022, worden vastgestelde bestemmingsplannen van rechtswege (tijdelijk) onderdeel van het omgevingsplan.
Aan het gemeentebestuur is door Vivare verzocht om medewerking te verlenen aan een herontwikkeling van een deel van Velp-Zuid, bij de Dr. Schaepmanstraat te Velp. Hier staan nu 35 woningen. Vivare wil deze slopen en hier 38 grondgebonden woningen bouwen, en daarbij ook het openbaar gebied aanpassen door de Doctor Schaepmanstraat te verleggen, parkeerplaatsen en groen aan te leggen. Dit maakt onderdeel uit van het grotere project van Vivare, genaamd Herstructurering Velp-Zuid.
Het college van Burgemeester en Wethouders heeft aangegeven de door Vivare beoogde herontwikkeling bij de Dr. Schaepmanstraat een voorstelbare ontwikkeling te vinden voor deze locatie. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het bestemmingsplan heeft het doel om voor de beschreven ontwikkeling het juridisch-planologische kader te bieden. De locatie is bestemd voor woningbouw, met de daarbij behorende voorzieningen.
Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Ook is gebruik gemaakt van de laatste digitale randvoorwaarden.
Het plangebied is gelegen in Velp-Zuid. De ligging van het plangebied is op onderstaande kaart globaal aangegeven .
Globale ligging plangebied (blauw omcirkeld)
Door de nabijheid van de Waterstraat aan de zuidkant is die straat van belang voor de ontsluiting.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied bij de Dr. Schaepmanstraat te Velp, kadastraal bekend als Velp sectie G, nrs. 2573, 3175, 2772, 2773, 3180, 3177, 3178, 3179, 3181, 2577, 3121, 2581, 2582 (of delen daarvan). De huidige adressen van de te slopen woningen zijn: Dr. Schaepmanstraat 24-52 (even nummers) en 17-43 (oneven nummers), Groen van Prinstererstraat 1 en 2, Thorbeckestraat 1 en 2 en Charlottestraat 17.
Op onderstaande afbeelding is een indicatie van de plangrenzen weergegeven:
Indicatie ligging plangebied
Het geldende bestemmingsplan op deze locatie is bestemmingsplan 'Velp 2016, Woongebieden-Zuid', vastgesteld door de gemeenteraad op 30 mei 2017. Het plan is in werking getreden en, na uitspraak van de Raad van State op 28 maart 2019, grotendeels onherroepelijk. De uitspraak had geen betrekking op voorliggende locatie.
In het bestemmingsplan 'Velp 2016, Woongebieden-Zuid' heeft de locatie de bestemming Wonen, Tuin en Verkeer. Binnen de bestemming Wonen zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Het bouwvlak van de te realiseren woningen komt niet overeen met de huidige vastgelegde bouwvlakken. Het plan van Vivare past daarmee niet binnen de toegelaten mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt.
Naast de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer' is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing . Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Op basis hiervan is voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 30 cm een onderzoeksrapport naar de archeologische waarden van de gronden nodig.
Verder is in het geldende bestemmingsplan aan de noord- en aan de zuidkant een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - niet-gesprongen explosieven', blauw omlijnd in onderstaande afbeelding. Dit regelt dat bij bouwen of andere werkzaamheden die dieper gaan dan 30 cm onderzocht moet worden of er niet-gesprongen explosieven zijn waar rekening mee moet worden gehouden.
Uitsnede geldende bestemmingsplan
Vivare wil op de locatie 35 woningen slopen en 38 grondgebonden woningen terugbouwen, en het openbaar gebied herinrichting. Binnen het in werking zijnde bestemmingsplan 'Velp 2016, Woongebieden-Zuid' is dit niet toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan dient daartoe als planologisch kader.
Doel van de ruimtelijke vernieuwing is om de woonkwaliteit te verbeteren, meer groen en kwaliteit in de openbare ruimte te krijgen en de parkeerdruk te verlagen.
De meeste woningen in de Doctor Schaepmanstraat zijn in de jaren '20 en '30 gebouwd. De tweekappers met een de lage goot zijn onderdeel van een planmatige tuindorp-achtige opzet in Velp-zuid. Dit plan behelsde het gebied rond het Van Kolplein, Schaepmanstraat en omgeving. Hoewel het als een tuindorp-achtige opzet is ontworpen met korte straatjes en veel geaccentueerde hoeken, mist het
aan voortuinen en heeft het veelal een stenig karakter. Ook de achtertuinen zijn soms erg ondiep.
In de nieuwe situatie krijgt de Doctor Schaepmanstraat een recht verloop en krijgt de straat een groene uitstraling. De straat krijgt een breder profiel met haaksparkeerplekken en meer ruimte voor bomen, voortuinen en parkeren. Op de kruisingen met de Charlottestraat en de Troelstrastraat worden groene verblijfsplekken gerealiseerd. Zo komt er meer ‘lucht’ in de straat en worden meerdere problemen tegelijk opgelost, zoals het parkeerplaatsentekort en het tekort aan verblijfskwaliteit. Groen in de straat gaat bovendien hittestress tegen en daardoor is de straat beter klimaatbestendig. Alle woningen krijgen een voortuin van circa 1,5 tot
2,0 meter met een lage haag als erfgrens. Ook dit privé-groen doet mee in het vergroenen van de Doctor Schaepmanstraat. De huidige tweekappers en driekappers verdwijnen en worden vervangen door rijwoningen. Een deel van deze woningen kan
levensloopbestendig worden, met een slaapkamer en badkamer op de begane grond.
Beeldkwaliteit
Aanvullend op het welstandsbeleid is er een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan kan gelijktijdig met het bestemmingsplan, als aanvulling op de welstandsnota, door de gemeenteraad worden vastgesteld zodat het plan juridisch rechtskracht heeft. Hierin is onder meer aandacht besteed aan het bouwvolume, rooilijn, tuinen, gevel, kleur- en materiaalgebruik en inrichting openbare ruimte. Verwezen wordt naar Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan van de toelichting.
Onderhavig bestemmingsplan betreft maatwerk. Ten aanzien van de systematiek is aansluiting gezocht met de nota's: Nota Standaardplanmethodiek bestemmingsplannen dorpen Rheden 2015; Nota Milieuzonering Rheden 2015; Nota Parkeernormen Rheden 2015.
De regels van het in werking zijnde bestemmingsplan 'Velp 2016, Woongebieden-Zuid' dienen als basis voor onderhavig plan. Het aantal woningen; type woningen; bouwhoogtes en regelingen voor bijgebouwen zijn juridisch vastgelegd. Binnen de woonbestemming zijn mogelijkheden voor beroep of bedrijfsactiviteiten aan huis opgenomen. Bij de woningen is een gebied aangegeven waar tuinen gerealiseerd kunnen worden met de bijbehorende regelingen voor erf- en perceelafscheidingen. Naast tuinen is ook openbaar groen van belang, met daarbij aandacht voor waterberging. Tevens zijn ruimtes voor ontsluitingswegen en parkeren bestemd.
Maatvoering
Bouw- en goothoogte
In de actualisatieplannen voor de dorpen in de gemeente Rheden, waar 'Velp 2016, Woongebieden-Zuid' deelvan uitmaakt, is gewerkt met bouw- en goothoogtes. Derhalve is in onderhavig plan tevens gewerkt met bouw- en goothoogtes. Op deze wijze is het schetsontwerp specifiek vastgelegd in het bestemmingsplan, gebaseerd op het ontwerp van de woningen. Een deel van de woningen wordt uitgevoerd in 1 laag met kap en een deel in 2 lagen met kap.
Aantal woningen
In de bestemming Wonen is het aantal toegelaten woningen in een bouwvlak aangegeven. Aldus ligt de ruimte die geboden wordt om nieuwe woningen te bouwen in het bestemmingsplan vast. Zo kan op een goede wijze invulling worden gegeven aan de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking die op grond van het Bro moet worden gedaan als -in een op te stellen bestemmingsplan- nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan de orde zijn. Ook is dit van belang voor de woningbouwprogrammering.
Parkeernormen
Gezien de regelgeving met betrekking tot het vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening, zijn de parkeernormen thans vastgelegd in het bestemmingsplan. Ook deze zijn bezien op hun actualiteit en vloeien voort uit de Nota Parkeernormen Rheden 2015. Binnen de relevante bestemmingen is het gebruik gekoppeld aan parkeernormen. Deze normen, waaraan moet worden voldaan, zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.
In onderstaande paragraaf zijn de bestemmingen uit onderhavig plangebied toegelicht.
Bestemming Wonen
De bestemming Wonen is gelegd om ter plaatse een woning met daarbij behorende bijgebouwen te realiseren. Hier is behalve de activiteit wonen, geen andere activiteit, uitgezonderd een beroep of bedrijf aan huis toegestaan.
Voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis door de bewoner gelden voorwaarden. De aan huis gebonden beroepen zijn krachtens jurisprudentie standaard toegestaan; in de begripsbepalingen is aangegeven om welke beroepen het gaat (artikel 1.12 beroep aan huis. De bedrijfsactiviteiten aan huis vormen een aanvulling hierop. In de lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis - opgenomen als Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten aan huisbij de regels van dit plan - is na te lezen welke bedrijven dit betreft. Als een beroep niet past binnen de begripsbepaling dan wel een bedrijf niet voorkomt op deze lijst is afwijking eventueel mogelijk mits voldaan wordt aan de aangegeven criteria. Opgemerkt wordt dat ten aanzien van de vereiste parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein, derhalve ook bij de uitoefening van een bedrijf of beroep aan huis, in de Bijlage 2 Parkeernormen voorwaarden zijn gesteld. In deze bijlage zijn onder andere bruikbaarheidsvereisten en de normen per functie vastgelegd. Wat voldoende is, wordt op basis van deze bijlage bepaald bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning dan wel bij een functiewijziging.
Er is een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. De hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, de bijgebouwen (en overkappingen) mogen daarnaast ook gebouwd worden op de gronden buiten het bouwvlak. Van belang is dat het verschil met het hoofdgebouw bestaat uit een bouwkundige/architectonische ondergeschiktheid. Functionele ondergeschiktheid is op basis van het bestemmingsplan uitdrukkelijk niet aan de orde. Dit volgt uit de begripsbepaling van 'bijgebouw' zoals neergelegd in artikel 1.16 bijgebouw.
Ook is er een regeling met betrekking tot kamerbewoning. Dit wordt in beperkte mate toegelaten. Bij een woning mogen maximaal 2 kamers verhuurd worden aan personen die niet tot het huishouden behoren (waaronder niet begrepen bed-en breakfast). Kamerverhuur aan meerdere personen is niet toegestaan. Dit volgt uit de begripsbepaling van 1.56 woning. Met deze regeling krijgt het bepaalde in de APV ook ruimtelijk zijn beslag en wordt dit voorzien van een duidelijk kader.
Buiten het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' zijn bijgebouwen toegestaan. Voor de bijgebouwen en overkappingen geldt een maximaal bebouwingspercentage van het bouwperceel en een maximale goot- en bouwhoogte. Onder voorwaarden mogen de (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een beroep of een bedrijfsactiviteiten aan huis.
Bestemming Tuin
De bestemming Tuin is toegekend aan perceelsgedeelten (bij woningen) waarvoor bebouwing met gebouwen/overkappingen vanwege de ruimtelijke uitstraling aldaar uitdrukkelijk niet gewenst wordt gevonden. Door de bestemming Tuin wordt nadrukkelijker in beeld gebracht dat de betreffende gronden vrij van gebouwen dienen te blijven. Opgemerkt wordt dat inherent aan het gebruik als tuin is dat daarin mag worden geparkeerd, uitgezonderd de aangegeven zone 'Overige zone - stedenbouwkundig waardevol"
Bestemming Groen
Doordat het openbare gebied niet meer dezelfde bestemming krijgt als de aan- grenzende gronden zoals in het geldende bestemmingsplan ontstaat de mogelijkheid om groenvoorzieningen apart te bestemmen. Daar waar sprake is van structureel groen worden deze functies in het voorliggende plan afzonderlijk bestemd. Hierdoor wordt het structurele karakter beter geborgd. Overigens zijn doorsnijdende voetpaden rechtstreeks mogelijk.
Bestemming Verkeer
Wegen zijn ondergebracht in de bestemming Verkeer. Daarmee is de voorgestelde verkeersstructuur uitgangspunt. Binnen deze bestemming mag worden geparkeerd.
Ook binnen deze bestemming is groen en water mogelijk, echter hier vindt geen borging plaats van deze functies.
In dit hoofdstuk komt vooral het ruimtelijke beleid aan de orde. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.
Kader
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het ruimtelijke beleid is op rijksniveau verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 in werking is getreden. In de SVIR zijn diverse beleidsnota's geactualiseerd en geïntegreerd, waaronder de nota Ruimte uit 2006 en de nota Mobiliteit. In de SVIR schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De hoofddoelen van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid voor de periode 2020 - 2028 zijn:
Daartoe worden 12 nationale belangen geformuleerd. Provincies en gemeenten worden meer verantwoordelijk. Voor een aantal onderwerpen is geconcludeerd dat het rijk zijn bevoegdheid tot het stellen van algemene regels zou moeten inzetten.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd en is de ladder voor duurzame verstedelijking daarin als procesvereiste opgenomen.
In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient aangegeven te worden dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Aanpassingen Ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 juli 2017 wordt het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking. De belangrijkste wijzigingen zijn:
Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
Barro
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is vastgesteld welke nationale belangen moeten worden betrokken bij het vaststellen van een bestemmingsplan.
Nationaal Natuurnetwerk
De uitwerking van de het Nationaal Natuurnetwerk, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur, welke in onderhavig plangebied van belang zou kunnen zijn, vindt plaats via de provincie. Dit aspect komt in hoofdstuk 3.2 aan de orde.
Conclusie
De geformuleerde nationale belangen zijn evenals het gestelde in het Barro, niet van toepassing. Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met deze rijkskaders.
Op provinciaal niveau worden hier enige voor het plangebied relevante documenten aangehaald.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie Gelderland zoals die op 9 juli 2014 door provinciale staten is vastgesteld bestaat uit een visiedocument en een verdiepingsdocument. De hierop gebaseerde Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door provinciale staten vastgesteld. De verordening is 16 oktober 2014 gepubliceerd en daags daarna in werking getreden. Op dezelfde dag trad ook de Omgevingsvisie in werking. De Omgevingsvisie wordt regelmatig geactualiseerd. Voor onderhavig plan is gebruikt gemaakt van de op 28 juni 2017 vastgestelde versie.
In de Omgevingsvisie benoemt de provincie als hoofddoelen:
Het onderdeel Visie is opgebouwd rond de invalshoeken Divers Gelderland, Dynamisch Gelderland en Mooi Gelderland. Daarin worden de hoofddoelen vertaald in ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. Voor een goed begrip is het nodig om de invalshoeken in samenhang te beschouwen.
De nadere invulling van de hoofdlijnen vindt plaats in door gedeputeerde staten vast te stellen uitvoeringsprogramma's.
In het onderdeel Verdieping worden de regio's en thema's nader beschouwd. Beschreven worden onder andere de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, het wonen, kantoren, detailhandel, bedrijventerreinen, demografische ontwikkeling, energietransitie, vrijetijds economie, land- en tuinbouw, mobiliteit, cultuur en erfgoed, natuur en landschap alsook water en ondergrond.
De gemeente Rheden maakt hierin onderdeel uit van de regio Arnhem-Nijmegen. Belangrijkste opgaven voor deze regio zijn:
Ten opzichte van de vorige visie valt voor het landelijke gebied op dat de woningbouwcontouren rond de dorpen zijn vervallen. Ook hiervoor wordt nu bij de afweging de ladder voor duurzaam ruimtegebruik gebruikt.
In de Omgevingsverordening Gelderland is het ruimtelijke beleid zoals dat in de Omgevingsvisie Gelderland is verwoord, deels verankerd. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De verordening is voor de gemeente bindend.
Voor onderhavig bestemmingsplan is het volgende onderwerp(en) uit de
Omgevingsverordening Gelderland van toepassing:
Over 'wonen' wordt gesteld dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in de vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionale woonagenda's successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
De huishoudensgroei tot 2030 uit het regionale woningmarktonderzoek Arnhem-Nijmegen (2019) van Companen is het richtsnoer voor de woningbouwontwikkeling in de subregio.
In subregionaal verband (de subregio Arnhem en omstreken, bestaande uit de gemeenten Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rozendaal en Rheden) bestaat (oktober 2016) tot 2025 nog een behoefte aan 9.098 woningen. De provincie heeft inmiddels ingestemd met de door de subregio voorgestelde planhorizon tot 2025 en het bijbehorende aantal op basis van Primos.
Bij het wonen wordt niet alleen gekeken naar de kwantitatieve vraag maar ook naar de kwalitatieve vraag. Vraag en aanbod van typen woningen en verschillende prijsklassen moet op elkaar worden afgestemd. De bevolking verandert van samenstelling: meer kleine huishoudens en meer ouderen. Met name voor de huurwoningen zorgt dat voor een grotere vraag naar appartementen en wordt de vraag naar grondgebonden eengezinswoningen kleiner. In de koopsector is de behoefte verspreid over de verschillende segmenten naar typologie en prijsklasse.
Binnen de provinciale kaders zijn op regionaal niveau afspraken gemaakt. In het regionale structuurplan van het voormalige Knooppunt Arnhem-Nijmegen wordt niet verder ingezoomd op het dorp en de voorgenomen ontwikkeling.
Met de subregionale woonagenda worden de woningbouwplannen uit de regio op elkaar afgestemd en zijn de bijbehorende ambities vastgelegd. De regio werkt samen aan voldoende beschikbare, passende en kwalitatief goede woningen voor nu en straks, in leefbare wijken en dorpen.
In de periode 2017-2027 wordt er in de gemeenten van de subregio Arnhem gestreefd naar het toevoegen van circa 13.500 woningen. Met de toevoeging van 3 rijwoningen wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte aan nieuwe woningen in deze periode.
Met de ontwikkeling wordt de woningvoorraad verder verduurzaamd en wordt bijgedragen aan een energieneutrale gebouwde omgeving in 2050. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Subregionale woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027.
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn thematische kaarten, waarop per thema een gebiedsindeling is weergegeven. Het landelijke Nationaal Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur, EHS) is binnen de provincie beschermd. Veel natuurgebieden en voor planten en dieren waardevolle cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk en de Groen Ontwikkelingszone. Het
Gelders Natuurnetwerk wordt gevormd door de bestaande natuurgebieden uit de voormalige Ecologische Hoofdstructuur. De gebieden in de Groene Ontwikkelingszone zijn waardevol voor de natuur maar hebben daarnaast tevens een andere functie. Veel kleinschalige cultuurlandschappen met landschapelementen zijn aangewezen als Groene Ontwikkelingszone. Daarnaast worden in de Omgevingsverordening beschermd het Waardevol open gebied en het Nationaal Landschap.
In paragraaf 4.8 worden deze aspecten nader behandeld.
Bodembescherming
Uit de Omgevingsverordening Gelderland blijkt dat het plangebied niet in of in de nabijheid van een grondwaterbeschermingsgebied; waterwingebied; koude warmteopslagvrije zones of boringsvrije zones grondwater is gelegen.
Wel is het plangebied gelegen in een intrekgebied voor grondwater. In een intrekgebied mogen geen bestemmingen gelegd worden die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.
Op onderstaande afbeelding uit de provinciale verordening die beschikbaar is op www.gelderland.nl/drinkwater is een en ander weergegeven.
Het waterschap heeft de zorg voor de waterkeringen, is verantwoordelijk voor het grond- en oppervlaktewater in het landelijke gebied en in het stedelijk gebied voor het oppervlaktewater. Daarnaast heeft het waterschap als taak het zuiveren van het afvalwater.
In de Keur geeft het waterschap regels ten aanzien van waterkeringen en oppervlaktewateren. In de Legger geeft het waterschap de gewenste staat van de watergangen en waterkeringen aan.
Onderhavig deel van de gemeente is gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 (van kracht sinds begin 2016) geeft het waterschap haar doelen aan. Voor het bestemmingsplan is van belang dat nieuwe ontwikkelingen en de benodigde ruimte voor waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
De visie voor de lange termijn zoals die in 2013 is opgenomen in de Watervisie 2030 is vertaald in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Beoordeling
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Of een bestemmingsplan het belang van het waterschap raakt, wordt door het waterschap getoetst.
Conclusie
In de Waterbeheerplannen van het waterschap Rijn en IJssel zijn geen projecten beschreven die nopen tot een regeling in onderhavig plangebied. De belangen van het waterschap zijn binnen het watertoetsproces mee gewogen. Uit het vooroverleg blijkt dat het Waterschap geen op- of aanmerkingen heeft op onderhavig bestemmingsplan.
Voor onderhavig plangebied is het volgende gemeentelijke beleid van belang.
Cultuurhistorie
De gemeenteraad heeft op 30 mei 2017 de Erfgoednota Verbindend Verleden vastgesteld.
In deze nota is het integraal erfgoedbeleid over de jaren 2017-2021 vastgelegd waarin niet alleen de zorg voor monumenten maar ook de zorg voor archeologie, het historisch landschap en het immaterieel erfgoed centraal staat, alles in nadrukkelijke relatie tot het ruimtelijk beleid van de gemeente.
Om de bijzondere identiteit van Rheden te behouden, is in de nota de volgende visie geformuleerd:
"Het cultuurhistorisch erfgoed is van cruciaal belang voor de ruimtelijke en sociale karakteristiek van de gemeente Rheden. In het verleden wordt de basis gezocht voor de toekomst. Het doel van het erfgoedbeleid is dan ook het in goede staat doorgeven van het cultuurhistorisch erfgoed aan volgende generaties. Dit doel wordt nagestreefd door het behoud van het erfgoed als onlosmakelijk onderdeel in het ruimtelijk beleid te integreren en door erfgoed als inspiratiebron, motor en toetssteen in een vroegtijdig stadium te betrekken bij het ruimtelijke beleid en andere relevante beleidsvelden.
Waar nieuwe ontwikkelingen daarom vragen, zal worden ingezet op functieverandering en herbestemming met behoud van de belangrijkste historische karakteristieken. Voor erfgoed dat volgens het Erfgoedplan essentieel is voor de ruimtelijke identiteit van de gemeente wordt de hoogste prioriteit gegeven aan instandhouding. Waar instandhouding van erfgoed niet mogelijk of om zwaarwegende redenen niet wenselijk blijkt, zal dit in ieder geval niet ongekend verloren gaan. De gemeente zal een platform bieden voor het verzamelen van het immateriële erfgoed. Het beleid wordt praktisch en gemakkelijk hanteerbaar vormgegeven met een minimum aan regels en binnen de al aanwezige wettelijke kaders. Bij de uitvoering van het beleid staat het belang van het erfgoed en de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar daarvan centraal en wordt waar mogelijk de samenwerking gezocht met andere partners en beleidsvelden."
De visie is voor de dragende delen van het erfgoed: het historisch landschap, de archeologie, de historische stedenbouw en het immateriële erfgoed aan de hand van drie thema's nader uitgewerkt in beleidsvoornemens voor de periode 2012-2016. Nagestreefd wordt voor ieder van deze onderdelen:
Een overzicht van de voornemens is opgenomen in de bij de nota opgenomen uitvoeringsagenda. Het betreft de voornemens binnen de huidige personele en financiële capaciteit alsmede een aantal voornemens dat extra capaciteit zal vragen.
De gemeenteraad heeft in 2008 de archeologienota Uitgediept vastgesteld. Hierin wordt een aantal beleidsvoornemens ten aanzien van archeologie verwoord.
Archeologie wordt op grond van deze nota voortaan beschermd via de bestemmingsplannen. Dit laat onverlet dat mogelijke (toevals-) vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd zijn beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze resten of een opgraving wordt door burgemeester en wethouders bepaald op basis van het advies van de regioarcheoloog die zijn advies opstelt aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode.
In 2013 heeft de gemeenteraad de geactualiseerde archeologische verwachtings- en beleidskaarten met toelichting die bij de nota horen vastgesteld. Deze kaarten dienden als basis voor het geldende bestemmingsplan Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aanpassing regeling Buitenplaatsen.
Milieuzonering
In de Nota Milieuzonering Rheden 2015 die op 26 mei 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld, is vastgelegd hoe de gemeente omgaat met milieuzonering. De hoofdlijn is als volgt. Ten aanzien van dit aspect wordt de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering gehanteerd. In nieuwe situaties wordt getoetst aan de richtafstanden. Afwijken van die afstand is mogelijk mits gemotiveerd (met een onderzoek). In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden ook bestaande situaties beoordeeld.
Geluidhinder
De Wet Geluidhinder stelt regels aan de geluidsbelasting die wordt veroorzaakt door gezoneerde wegen, spoorwegen en industrieterreinen op geluidgevoelige functies in nieuwe situaties. Op welke wijze burgemeester en wethouders in verschillende omstandigheden invulling geven aan hun bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen dan de voorkeurswaarden, heeft het college op 27 april 2015 vastgelegd in de Nota Hogere waarden wet geluidhinder Rheden 2015. Een benodigde hogere grenswaarde moet zijn verleend voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Bodemkwaliteit
De nota Bodembeheer en de achterliggende bodemkwaliteitskaart zijn op 31 mei 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Op de kaart is de mate van diffuse bodemverontreiniging aangegeven. Deze diffuse bodemverontreiniging is niet toe te wijzen aan een specifieke bron zoals een tankstation of een smederij. In de nota Bodembeheer is vastgelegd hoe met deze diffuse bodemverontreiniging dient te worden omgegaan.
De wijze waarop met bodemverontreiniging wordt omgegaan bij het opstellen van bestemmingsplannen is door de gemeenteraad op 26 mei 2015, vastgelegd in de Nota standaardplanmethodiek dorpen Rheden 2015. Deze werkwijze is gebruikt bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de gegeven bestemmingen.
Niet-gesprongen explosieven
In opdracht van de gemeente is in 2014 een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van explosieven afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog. Een verfijning van dit onderzoek is in voorbereiding. De resultaten voor het plangebied zijn in beeld gebracht. De wijze waarop met de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven wordt omgegaan is vastgelegd in de Nota Standaardplanmethodiek dorpen Rheden 2015.
Verkeer
In het gemeentelijke Verkeerscirculatieplan wordt een wegcategorisering beschreven bestaande uit stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en verblijfsgebieden.
Onderhavig plangebied is gelegen aan een gebiedsontsluitingswegen. Dit zijn de wegen binnen de bebouwde kom waar een snelheidslimiet van 50 km geldt en die hoofd- zakelijk een doorstroom karakter hebben.
Voor het parkeren vormen de bepalingen uit de Nota Parkeernormen Rheden 2015 de grondslag. Het beleid is vastgelegd bij de vaststelling door de gemeenteraad op 26 mei 2015.
Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Rheden Rozendaal
De gemeente Rheden en Rozendaal hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan een landschap met dynamiek (LOP) opgesteld. Het LOP bestaat uit vier delen:
De landschapsvisie beschrijft hoe de gemeente met het landschap om wil gaan. Het landschap waarin gewerkt, gewoond en gerecreëerd wordt. Het LOP heeft als algemeen doel de kwaliteit van het landschap en de identiteit van de dorpen in de gemeente te behouden en te versterken. Een belangrijk uitgangspunt is het behouden van het landelijke en open karakter tussen de dorpen en het behouden van de zichtlijnen tussen kernen en het landelijk gebied.
Groen
In het gemeentelijke Groenstructuurplan uit 2002 en de Beleidsnota Bomen uit 2005 is de leidraad dat de groene kenmerken en karakteristieken in de dorpen en deelgebieden worden versterkt. De dorpenroute tussen Velp en Dieren is een belangrijke verbindingsas die zich kenmerkt door een ligging tussen bossen en open landbouwgebieden. Markant zijn de linten met bomen die haaks op de dorpenroute zijn gesitueerd. Bomenlanen die vanaf de Veluwe richting IJssel voeren, vormen het bindende element - het raamwerk - in het geheel. Om deze karakteristiek optimaal in stand te houden geldt als uitgangspunt dat langs deze dorpenroute geen rijen met laanbomen worden geplant. De tussen De Steeg en Ellecom gelegen Middachterallee vormt hierop een uitzondering.
Water
Het huidige Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) heeft een planperiode van 2014 tot en met 2017. Met dit GRP voldoet de gemeente Rheden aan de planverplichting voor de rioleringszorg die rechtstreeks voortkomt uit de Wet milieubeheer. In dit plan heeft de gemeente samen met Waterschap Rijn en IJssel het rioleringsbeleid vastgelegd.
De strategie bij de inzameling van afvalwater is afgestemd op rijks- en provinciaal beleid.
Ook de zorgplicht voor afstromend hemelwater en grondwater, binnen het stedelijke gebied, zijn geborgd in het GRP.
Omgaan met hemelwater en grondwater is geregeld in de gemeentelijke verordening Afvoer hemelwater en grondwater 2015.
Klimaatadaptatie
In juni 2016 is het gemeentelijk klimaatbeleid 'De Rhedense Klimaataanpak 2016-2020' vastgesteld. Klimaatadaptatie vormt een belangrijk onderdeel van dit beleid. Hieronder wordt verstaan het zodanig inrichten en beheren van openbare ruimte dat effecten van klimaatverandering hierin opgevangen kunnen worden zonder dat dit tot ernstige overlast of schade leidt. Het gaat hierbij om de effecten zoals meer en extremere buiten, langere perioden van droogte en hitte en de stijging van de zeespiegel en de daarna gerelateerde stijging van de rivierstanden. Directe gevolgen uiten zich onder andere in meer overlast van water op straat, erosie, bodemdaling, een toenemende kans op natuurbranden en afname van biodiversiteit. Dit beleid sluit aan op eerder genoemd beleid ten aanzien natuur, groen en water.
duurzaamheid
De gemeente heeft in 2013 'Het Groene akkoord: de nieuwe uitdaging in duurzaam bouwen' ondertekend. Ook heeft de gemeente vastgelegd GPR (Gemeentelijke praktijkrichtlijnen) toe te passen in woningbouwproject.
- nieuw te bouwen woningen dienen derhalve energiezuinig te zijn en gebruik te maken van duurzame energiesystemen;
- het gebruik van minder milieubelastende materialen is gewenst;
- duurzaamheidspresentaties moeten inzichtelijk zijn;
- het plan moet in aansluiting zijn met de klimaatopgave en de structuurvisie voor het dorp Velp waarin wordt gezocht naar extra ruimte voor waterafvoer op de lange termijn.
Wonen
In september 2020 heeft de raad de Woonvisie 2020-2026, “Samen wonen in Rheden” vastgesteld. Daarin ligt de focus op een woning die bij de bewoner past en behaaglijk is, ongeacht leeftijd of inkomen.
Geconstateerd wordt dat bouwen voor de behoefte de inzet is. Daarnaast zal worden ingezet op de aanpak van de bestaande voorraad door middel van woningverbetering en herstructurering om te zorgen voor een meer toekomstbestendige woningvoorraad.
Er is sprake van woningnood in Nederland en ook in de gemeente Rheden. De verwachting is dat dit tekort nog gaat toenemen. In de regio Arnhem-Nijmegen is een woondeal opgesteld samen met het Rijk, de provincie Gelderland en de regiogemeenten. Doel van de woondeal is versnelling van de woningbouw. Voor 2027 willen we in Rheden in ieder geval 550 extra woningen toevoegen om het woningtekort terug te dringen.
Ten aanzien van de kwalitatieve behoefte wordt geconcludeerd dat er behoefte is aan huurwoningen, zowel middeldure huurwoningen en vrije sector huur in kwetsbare wijken als sociale huurwoningen in meer draagkrachtige wijken. Dit om de steeds groter wordende verschillen tussen wijken tegen te gaan. Binnen Rheden zijn er op zich voldoende sociale huurwoningen maar er is een kwaliteitsslag nodig van eengezinswoningen naar (levensloopgeschikte) appartementen aangezien de doelgroep voor sociale huur verandert.
Voor koopwoningen zoeken we een evenwichtige mix van verschillende prijsklassen.
Het accent voor alle toevoegingen aan de woningvoorraad zal binnen de gemeente moeten liggen op levensloopgeschikte woningen. Op die manier kunnen senioren doorstromen naar een meer passende woning en komen ook doorstromers en uiteindelijk starters, vanwege de verhuisketens die daarbij op gang komen, aan een woning.
Op 21 februari 2017 is de Verordening sociale woningbouw gemeente Rheden vastgesteld en op 1 maart 2017 in werking getreden. Op basis van deze verordening kunnen eisen gesteld worden aan het aandeel goedkope, sociale huurwoningen. In deze verordening is onder andere vastgelegd dat sociale huurwoningen gedurende een termijn van ten minste tien jaar na ingebruikname voor de doelgroep beschikbaar blijven. Daarnaast is het begrip sociale huurwoning vastgelegd. De verordening is verwerkt in dit bestemmingsplan en daarmee juridisch voor onderhavige locatie vastgelegd.
Kamerverhuur
Het kunnen gebruiken van een pand voor kamerverhuur is in de APV gekoppeld aan een exploitatievergunning als het meer dan 2 kamers betreft. Het kunnen gebruiken van een pand voor kamerverhuur is in de APV gekoppeld aan een exploitatievergunning als het meer dan 2 kamers betreft. In de op 22 augustus 2017 door burgemeester en wethouders vastgestelde Beleidsnota Exploitatie kamerverhuurpanden, vergunningverlening, toezicht en handhaving is vastgelegd onder welke voorwaarden zij vergunning verlenen.
Grondgebonden woningen komen niet in aanmerking voor een vergunning als deze in het geheel voor kamerverhuur worden aangewend. Wordt kamerverhuur
gecombineerd met een zelfstandig huishouden of in het geval dat geen sprake van een grondgebonden woning, dan wordt een onderscheid gemaakt tussen overwegend monofunctionele woonwijk en een functioneel gemengde wijk.
Dit onderscheid vloeit voort uit de constatering dat in zijn algemeenheid kan gesteld worden dat aan het bewonen van kamers een andere ruimtelijke uitstraling is verbonden dan de bewoning door een huishouden. Gezien de leeftijdssamenstelling en het levensritme van de bewoners en een mogelijke toename van de parkeerdruk wordt gekozen voor een zeer restrictieve benadering voor nieuwe kamerverhuur in een rustige woonwijk. Kamerverhuur kan daar slechts worden toegestaan indien dit op zo'n ondergeschikte schaal is, dat de ruimtelijke uitstraling van de woonbuurt hierdoor niet wijzigt. Incidenteel bestaat ruimte voor enige kamerverhuur.
Ter invulling van het ondergeschikte, incidentele karakter is gekozen voor een norm van 1% van het aantal woningen in een rustige woonwijk. Om ongewenste klontering van deze 1% te voorkomen is het gewenst om een afstandsmaat te hanteren tussen de panden waar kamerverhuur plaatsvindt. Een onderlinge afstand van 50 m wordt daarbij acceptabel geacht.
In de nota wordt voorts geconstateerd dat in functioneel gemengde wijken de komst van kamerbewoners met hun eigen ruimtelijke uitstraling minder impact heeft. Dit blijkt ook uit het gegeven dat thans geen overlast wordt gemeld ten gevolge van kamer- bewoning die met name in deze wijken is geconstateerd. Kamerbewoning kan in deze wijken zelfs bijdragen aan de levendigheid en dynamiek die dergelijke gebieden eigen zijn. Dit leidt derhalve tot de conclusie dat thans geen behoefte bestaat aan beheersmaatregelen in functioneel gemengde wijken. Zodat in die gemengde gebieden (nog steeds met uitzondering van het in zijn geheel gebruiken van grondgebonden woningen voor kamerverhuur) een ruimer beleid is geformuleerd. Gesteld is dat in het bestemmingsplan wordt aangewezen in welk gebied sprake is van een gemengde wijk.
In dit bestemmingsplan wordt het ruimtelijk relevante onderscheid tussen een rustige woonwijk en een functioneel gemengde woonwijk vastgelegd. In hoofdstuk 4 wordt dit bij de beschrijving van de bestemming Wonen nader verklaard.
Met de ontwerpstructuurvisie voor het dorp Velp heeft in de zomer van 2017 ter inzage gelegen. Op 31 oktober 2017 heeft de gemeenteraad deze structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie is voor zover relevant vertaald in onderhavig bestemmingsplan. Onder andere is in de structuurvisie genoemd dat de gemeente het beleid heeft voor grondgebonden woningen; meer gemeleerde plekken; opnemen sociale woningbouw bij nieuwlocaties ; bij nieuwbouw grip houden op de bouwhoogte.
De voorheen geldende structuurvisie uit 2006 Een droom om in te wonen heeft een tijdshorizon tot 2020 en een doorkijk naar 2030. Ook deze aandachtspunten bij concrete ontwikkelingen zijn stedenbouwkundige kwaliteit van de dorpen, de architectonische kwaliteit van gebouwen, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en duurzaamheid blijven van belang.
Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden (zie hoofdstuk 3) en aan de uitkomsten van onderzoeken. In dit hoofdstuk worden de beoogde ontwikkelingen die onderhavig bestemmingsplan bevat, daaraan getoetst. Hier wordt de afweging beschreven die gemaakt is bij het leggen van de toepasselijke bestemmingen. Indien noodzakelijk bij nieuwe ontwikkelingen, wordt ingegaan op het opgestelde rapport
kader
Daar waar het bestemmingsplan mogelijkheden bieden die uitstijgen boven de standaardmogelijkheden op een locatie die verdacht wordt van de aanwezigheid van een (ernstige) bodemverontreiniging, dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Bodemonderzoeken die als onderbouwing dienen voor een bestemmingsplanherziening, mogen niet ouder zijn dan 5 jaar.
beoordeling
achtergrondverontreiniging en al bekende informatie bodem
In al lang bewoonde gebieden is bijna altijd een vorm van bodemverontreiniging aanwezig. Een duidelijke oorzaak van deze achtergrondverontreiniging is niet aan te wijzen. Uit onderzoek naar de mate van achtergrondverontreiniging is gebleken dat binnen de gemeente Rheden een aantal gebieden zijn met een onderling verschillende achtergrondverontreiniging. Deelgebied 5 valt in de volgende bodemkwaliteitsklassen:
bodemonderzoek
Door Kruse Groep is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740, NEN 5707 en NTA5755. Dit onderzoek is als Bijlage 3 Bodemonderzoek bij de plantoelichting gevoegd.
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725. Op basis van het vooronderzoek is 1 verdachte deellocatie aan te merken: een asbesthoudend stortgat onder een schuur aan de Dr. Schaepmanstraat 24 (deellocatie A). De bovengrond van de onderzoekslocatie wordt beschouwd als verdacht voor zware metalen, minerale olie, PAK en asbest. De ondergrond en het grondwater zijn niet verdacht.
Uit het onderzoek blijkt onder meer dat volgens de analyseresultaten er sprake is van grondverontreiniging, doch geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Sanering in de huidige situatie is niet noodzakelijk, aangezien de sterke koperverontreiniging zich in de ondergrond bevindt (geen blootstellingsrisico’s).
Wat asbest betreft is het asbesthoudend stortmateriaal onder de schuur visueel in inspectiegat A5 niet aangetroffen. De verdachte laag in inspectiegat A5 is niet asbesthoudend. De omvang van de restverontreiniging beperkt zich vermoedelijk langs de fundering van noordgevel van de schuur en bedraagt vermoedelijk 2 tot 5 m3. Het gewogen asbestgehalte in inspectiegat A3 is lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Het gewogen asbestgehalte in inspectiegat A3 wordt geheel bepaald door de asbesthoudende grove fractie. Om het terreindeel geschikt te
maken voor toekomstig gebruik dient de restverontreiniging te worden gesaneerd.
Voorafgaande aan de sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld, dat voorgelegd dient te worden aan het bevoegd gezag (provincie Gelderland).
conclusie
In het kader van de omgevingsvergunning is nader onderzoek nodig. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het in procedure brengen van onderhavig bestemmingsplan.
kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding, afstand, tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.
beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen een stedelijk gebied, waar geen milieubelastende bedrijven of inrichtingen aanwezig zijn. Een onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan.
kader
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Deze wet kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. De Wm heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gevallen (artikel 5.16 Wm):
beoordeling
De ontwikkeling valt onder de AMvB Niet in betekende mate. Derhalve is onderzoek voor dit aspect niet noodzakelijk.
conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan.
kader
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft betrekking op nieuwe ontwikkelingen. De wet noemt geluidsbronnen die in de ruimtelijke ordening van belang zijn. Binnen de gemeente zijn dit: wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Deze bronnen hoeven niet binnen het plangebied te liggen. Nieuwe geprojecteerde geluidgevoelige functies binnen de zone van een bron moeten op het aspect geluidbelasting getoetst worden. Wegen die deel uitmaken van een woonerf of van een 30 km-gebied zijn hiervan uitgezonderd.
De Wgh benoemt functies die gevoelig zijn voor geluidsbelasting van deze bronnen. Zo zijn bijvoorbeeld woningen en scholen 'geluidgevoelige bestemmingen'.
De Wgh kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde'). Maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel terug te dringen moeten dan onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard.
Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'.
De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48 dB tot en met 53 dB in buitenstedelijk gebied en in stedelijk gebied van 48 dB tot 63 dB en voor spoorweglawaai 55 dB tot en met 68 dB.
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen.
In de op 27 april 2015 vastgestelde Nota Hogere Waarden Wet geluidhinder Rheden 2015 hebben burgemeester en wethouders vastgelegd hoe zij omgaan met het verlenen van hogere grenswaarden.
beoordeling
Het plangebied ligt niet binnen wettelijke geluidzones van wegen of spoorwegen. Akoestisch onderzoek is niet nodig op grond van de Wgh De intensiteit van omliggende wegen met 30 km/uur-regime is niet dusdanig dat onderzoek nodig is in het kader van het bestemmingsplan.
conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
kader
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en water(over)last voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen valt zoals bijvoorbeeld de daken.
Het beleid omtrent lozing van hemelwater is aangegeven in de 'Verordening afvoer hemelwater en grondwater Rheden 2015' en het Activiteitenbesluit. Slechts indien geen voorziening op het eigen terrein mogelijk is, kan van deze verplichting ontheffing worden verleend. Dan kan, na instemming van de eigenaar (waterschap) bijvoorbeeld hemelwater geloosd worden op een vijver. Een andere mogelijkheid is dat, na instemming van de gemeente, het hemelwater wordt geloosd op ons gescheiden rioolstelsel indien dit aanwezig is.
beoordeling infiltratie
Een geohydrologisch onderzoek is noodzakelijk. Er dient onderzoek uitgevoerd te worden naar de bodemgesteldheid in relatie tot de infiltratie van hemelwater. De infiltratie mag geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding in omgeving. Het onderzoek en plan moeten worden voorgelegd aan de gemeente. Het is van belang dat het hemelwater op eigen terrein verwerkt wordt. Dit in verband met het verbod om hemelwater, zowel vanaf de daken van gebouwen als vanaf de terreinverhardingen, te lozen op de (druk)riolering of de openbare weg. Het hemelwater van daken en verharding wordt niet geloosd op de riolering, maar op eigen terrein verwerkt. Het realiseren van nieuwe watergangen is niet aan de orde, binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het geohydrologisch onderzoek heeft aangetoond dat infiltratie van hemelwater kan worden uitgevoerd. Het (huishoudelijk) afvalwater dient aangesloten te worden op het gemeentelijke riool. Het “geohydrologisch onderzoek Velp-zuid “van 7 januari 2021 kenmerk N01-D01-41133203-lwf (zie Bijlage 4 Geohydrologisch onderzoek ) is akkoord bevonden en de eisen daarin zijn van toepassing op dit bouwplan
kader
In opdracht van de gemeente is in 2016 een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van explosieven afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog. De resultaten voor het plangebied zijn in beeld gebracht. De wijze waarop met de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven wordt omgegaan is vastgelegd in Nota standaardplanmethodiek bestemmingsplannen dorpen Rheden 2015.
beoordeling
Vrijwel het gehele deelgebied ligt in van explosieven verdacht gebied. Ten behoeve van het bestemmingsplan is onderzoek naar explosieven is nodig.
Aangezien de woningen die nu gesloopt gaan worden eind jaren ’50 van de vorige eeuw pas zijn gebouwd, is al een groot deel van het verdachte gebied, naoorlogs geroerd. De gebieden die naoorlogs geroerd zijn kunnen als niet langer verdacht worden beschouwd. Een logische stap voor de ontwikkelaar zou daarom zijn om te starten met het laten opstellen van een Projectgebonden Risico Analyse. Bij een dergelijke analyse wordt een bureaustudie gedaan naar waar (en hoe diep) de grond na de oorlog geroerd is. Daarnaast worden de voorgenomen werkzaamheden in relatie tot de te verwachten explosieven bekeken. Het resulteert in een conclusie of, en zo ja, waar nog sprake is van verdacht gebied en hoe en wanneer het eventuele explosieven onderzoek kan plaatsvinden.
T&A Survey heeft een risicoanalyse Explosieven uitgevoerd (zie Bijlage 5 Explosievenonderzoek ). De uitvoering van de Risicoanalyse Explosieven (verder “Risicoanalyse”) bestaat uit twee fasen. De eerste fase bestaat uit het verzamelen van de benodigde informatie door de onderzoeker: de identificatie van het toekomstige gebruik (geplande werkzaamheden) van het projectgebied (in overleg met de opdrachtgever), het inventariseren van het historisch feitenmateriaal en het vaststellen van de locatiespecifieke omstandigheden. In de tweede fase wordt deze informatie nader geanalyseerd en verwerkt. Hierbij is aan de hand van het toekomstige gebruik van het projectgebied bepaald welke handelingen een risico vormen m.b.t. de mogelijk aanwezige explosieven. Dit resulteert in conclusies en aanbevelingen met betrekking tot de geplande werkzaamheden in relatie tot de risico’s in verband met mogelijk aanwezige explosieven.
conclusie
Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Inleiding
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.
Planbeoordeling
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 38 nieuwe woningen waarbij de huidige 35 woningen gesloopt worden. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In figuur 1 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.
Figuur 1, Uitsnede provinciale risicokaart (geraadpleegd op 28 april 2021) met het plangebied in de zwarte cirkel.
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:
Transportroutes
Het plangebied ligt op ca. 350 meter van de snelweg A12 en op ca. 450 meter van de spoorlijn Arnhem-Zutphen. Over deze transportroutes vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze beide transportroutes dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied wel gelegen binnen het invloedsgebied van de snelweg en de spoorlijn. Doordat het plan gelegen is binnen het invloedsgebied van de snelweg en de spoorlijn hebben ontwikkelingen hierbinnen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Doordat het plan op meer dan 200 meter is gelegen van deze risicobron, heeft de wetgever aangegeven dat er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico.
Buisleidingen
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een buisleiding waar gevaarlijke stoffen doorheen vervoerd worden.
Inrichtingen
Het plangebied ligt op ca. 3.250 meter van de inrichting Immori gelegen aan de Industrielaan 10 te Arnhem. Aan deze inrichting is op 31 oktober 2016 een omgevingsvergunning verleend. Het in de QRA (d.d. 5-5-2014) berekende plaatsgebonden risico (10-6 risicocontour) ligt niet over het plangebied. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico is het plan wel gelegen binnen het invloedsgebied van het bedrijf Immori (volgens QRA bedraagt deze 3400 meter). Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. De voorgenomen ontwikkeling maakt 7,2 personen extra (drie woningen a 2,4 personen) mogelijk binnen het invloedgebied van deze inrichting. Doordat de afstand tussen het plan en de risicobron groter is dan 1.500 meter en toename van het aantal personen minimaal is heeft deze ontwikkeling geen gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico. Wel moet het groepsrisico verantwoord worden.
Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van een twee risicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 (zie onderdelen H en I) vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de snelweg A12 en de spoorlijn Arnhem-Zutphen en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) artikel 13 vanwege opslag gevaarlijke stoffen bij de inrichting Immori. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 29 april 2021 (kenmerk:2021-002180).
A. Personendichtheid
Het plan maakt de realisatie van drie nieuwe woning mogelijk. Hierdoor neemt het aantal personen maximaal toe met 7,2 personen conform PGS 1 deel 6.
B. Hoogte groepsrisico
Doordat het aantal personen minimaal toeneemt en het plan grote afstand ligt van de risicobron kan de hoogte van het groepsrisico niet toenemen. Uit de destijds uitgevoerde risicoberekening van Immori (projectnr. 267290 140382-HF44, d.d. 20 mei 2014) blijkt dat de berekende hoogte van het groepsrisico zich beneden de oriëntatiewaarde bevindt.
C t/m E. Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico binnen de inrichting
De gemeente Rheden ziet geen andere mogelijkheden om het groepsrisico verder te beperken. In het verleden zijn er aanvullende veiligheidsmaatregelen opgenomen in de omgevingsvergunning van Immori.
F. De voor en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Omdat het plan beperkt van aard is en de drie woningen op grotere afstand wordt gesitueerd van de risicobron ziet de gemeente Rheden geen andere mogelijkheden voor een ruimtelijke ontwikkeling met een lager groepsrisico.
G. Mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst
De gemeente Rheden is niet voornemens nieuwe maatregelen te nemen om het groepsrisico te beperken.
H. Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. De VGGM ziet ook geen reden om aanvullend te adviseren in het kader van de bestrijdbaarheid.
I. Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) en NL-Alert.
VGGM heeft het volgende geadviseerd: 'Het plangebied ligt binnen de effectafstand van het relevante scenario toxische wolk. Het plan leidt nauwelijks tot toename van het aantal aanwezigen. Het ligt in de verwachting dat zij zichzelf in veiligheid kunnen brengen door te vluchten of bescherming te zoeken, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd.' De VGGM ziet dan ook geen reden om aanvullende te adviseren in het kader van de zelfredzaamheid.
Conclusie
Het plan ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een risicobron. Daarmee wordt geen grens en richtwaarde overschreden en is er geen sprake van een directe of harde belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de snelweg A12, de spoorlijn Arnhem-Zutphen en de inrichting Immori. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief niet tot een toename van het groepsrisico leidt en geen significant effect heeft op de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan. De VGGM zag eveneens geen aanleiding om aanvullend te adviseren.
Natuurtoets
De bescherming van gebieden is vastgelegd de Wet Natuurbescherming en de Omgevingsverordening Gelderland (Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, Waardevol open gebied, Nationaal landschap). Voor de bescherming van soorten (flora en fauna) geldt de Wet Natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn speciale beschermingszones aangewezen. Samen vormen zij Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De bescherming van de Natura 2000 gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. De Veluwe en Rijntakken zijn aangewezen als Natura 2000-gebieden. Binnen deze gebieden mag de kwaliteit van de natuurlijke habitat en leefgebieden van aanwezige soorten niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden die een significant negatief effect hebben. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten en ingrepen in het gebied zelf, maar ook voor activiteiten en ingrepen daar buiten die invloed kunnen hebben op het gebied.
Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Het GNN bestaat uit alle bestaande natuur en een zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur. In het GNN geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk, hiervoor gelden specifieke regels die garanderen dat het GNN in stand blijft.
Groene Ontwikkellingszone (GO)
De GO is een gebied waar partners en partijen worden uitgenodigd om actief 'groen' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning.
Het landelijk Natuurnetwerk Nederland, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is binnen de provincie beschermd. Veel natuurgebieden en voor planten en dieren waardevolle cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het Gelders Natuurnetwerk wordt gevormd door de bestaande natuurgebieden uit de voormalige Ecologische Hoofdstructuur. De gebieden in de Groene Ontwikkelingszone zijn waardevol voor de natuur maar hebben daarnaast tevens een andere functie. Veel kleinschalige cultuurlandschappen met landschapelementen zijn aangewezen als Groene ontwikkelingszone. Daarnaast worden in de Omgevingsverordening beschermd het Waardevol open gebied en het Nationaal landschap.
Soortenbescherming
Ook de bescherming van soorten is geregeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Bij nieuwe ontwikkelingen moet onderzocht worden welke gevolgen dit heeft voor de aanwezige beschermde soorten en/of hun leefomgeving. Als een plan (in)direct kan leiden tot de verstoring van een beschermde soort of vernietiging van het leefgebied, een vast rust- of verblijfplaats, kan het project strijdig zijn met de Wnb.
De wet kent drie verschillende beschermingsregimes:
De provincie heeft in de Omgevingsverordening aangegeven voor welke algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen.
beoordeling
Ecochore natuurtechniek heeft onderzoek in het kader van gebiedsbescherming en soortenbescherming uitgevoerd (zie Bijlage 6 Natuurtoets ). Deze dienen als basis voor de beoordeling van deze aspecten in het kader van de bestemmingsplanherziening voor onderhavige locatie.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de Natura 2000-gebieden Veluwe en Rijntakken. De Veluwe ligt op een afstand van circa 880 meter en de Rijntakken op circa 2300 meter. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die een mogelijk effect hebben op de beschermde habitattypen en leefgebieden van soorten binnen deze Natura 2000 gebieden.
Het plangebied omvat geen gebieden die zijn aangeduid als Gelders Natuurnetwerk of Groene ontwikkelingszone. Ook ligt er geen aanduiding van een Waardevol landschap in de buurt van dit perceel. Het perceel valt binnen de bebouwde kom en die liggen buiten de contour van het Nationaal Landschap de Veluwe, het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het plan maakt ook geen nieuwe functies mogelijk een effect zouden kunnen zijn op de kernkwaliteiten van het GNN of GO.
Soortenbescherming
Vogels
Verspreid over de projectwoningen zijn nestlocaties van huismus (9) en gierzwaluw (1)
aangetroffen. Alle nesten bevinden zich onder de dakpannen van de woningen. Indien de betreffende woningen worden gesloopt, zullen de nestlocaties worden aangetast.
Door de aanwezigheid van nestlocaties van huismussen en gierzwaluwen, dienen vóór de sloop van de projectwoningen mitigerende maatregelen getroffen te worden én een ontheffing van artikel 3.1 lid 2 en 4 te worden aangevraagd vóórdat de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Indien de fysieke werkzaamheden als sloop van de gebouwen en tuinen, binnen het broedseizoen worden uitgevoerd (globaal genomen binnen de periode 15 maart-15 juli), kunnen maatregelen
noodzakelijk zijn om te voorkomen dat door de werkzaamheden broedende vogels worden verstoord of nesten worden vernield doordat diverse soorten als broedvogel in het gebied aanwezig kunnen zijn. Dit dient door een ecoloog te worden beoordeeld.
Vleermuizen
Verspreid binnen het plangebied zijn de volgende vaste verblijfplaatsen aangetroffen:
Gewone dwergvleermuis:
Zomerverblijven – 4x
Balts-/paarverblijven – 4x
(samen 8 unieke verblijfplaatsen)
Voor deze vleermuissoort is in het kader van de Wet Natuurbescherming een ontheffing van artikel 3.5 lid 2 en 4 noodzakelijk voor het verwijderen of aantasten van de vaste verblijfplaatsen. Eveneens zullen ruim voor de uitvoering mitigerende maatregelen moeten worden getroffen en dienen permanente voorzieningen te worden aangebracht tijdens de nieuwbouw. Deze maatregelen dienen in een ecologisch werkprotocol te worden uitgewerkt. Dit protocol kan als projectplan ter
onderbouwing van de ontheffingsaanvraag worden gebruikt. Voor de overige vleermuissoorten zijn geen maatregelen noodzakelijk.
Van overige soorten zijn geen nadere onderzoeken of ontheffing noodzakelijk voor het uitvoeren van de geplande werkzaamheden.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient altijd onderzocht te worden of zich ter plaatse beschermde soorten zouden kunnen bevinden en of de voorgenomen activiteit zou kunnen leiden tot overtreding van de bepalingen uit de Wet Natuurbescherming. Volledigheidshalve wordt hier nog opgemerkt dat ten alle tijde rekening moet worden gehouden met de zorgplicht die voortvloeit uit de Wet Natuurbescherming.
conclusie
Gelet op de gevonden en te verwachte ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de herziening van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. De ontheffing is aangevraagd bij de provincie.
Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Aeriusberekening
Door BJZ nu is een Aeriusberekening gemaakt (zie Bijlage 7 Aeriusberekening stikstofdepositie ) om de effecten van stikstof op nabijgelegen Natura 2000 gebieden te onderzoeken. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft ‘Rijntakken’ en is gelegen op circa 1,2
kilometer afstand van het projectgebied. Op 1,5 kilometer afstand ligt nog een stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, namelijk de ‘Veluwe’. Voor het project zijn twee AERIUS-berekeningen uitgevoerd ten aanzien van de stikstofdepositie als gevolg van
het project. Deze bestaan uit berekeningen voor de aanlegfase en een berekening voor de gebruiksfase.
Binnen de aanlegfase is in voorliggend geval sprake van de volgende activiteiten (bronnen) die bijdragen aan de emissie van stikstof:
1. Verkeersgeneratie (bouwverkeer);
2. Slopen huidige woningen;
3. Bouwen nieuwe woningen;
4. Verleggen weg.
Doordat woningen gasloos worden gebouwd, is ten aanzien van het gebruik van de woningen zelf (gebruiksfase) geen sprake van stikstofemissies en deposities op Natura 2000-gebieden. De woningen zijn dan ook neutraal (zonder emissies) gemodelleerd in de AERIUS-berekening.
De te realiseren woningen brengen een bepaald aantal verkeersbewegingen met zich mee. Dit heeft stikstofuitstoot tot gevolg. Het toenemend aantal verkeersbewegingen als gevolg van het project heeft dan ook invloed op de AERIUS-berekening en moet in ogenschouw worden genomen.
Conclusie
Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de aanlegfase blijkt dat in de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j maar lager dan 0,05 mol/ha/j. Het gaat hierbij om een depositie op de Natura 2000-gebieden ‘Veluwe’ en ‘Rijntakken’. Doordat er sprake is van een tijdelijke stikstofdepositie die kleiner is aan 0,05 mol/ha/j voor een periode korter dan twee jaar, geldt landelijk de lijn dat deze geringe en tijdelijke depositie op voorhand niet leidt tot significante negatieve effecten voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Het vorenstaande betekent in dit geval dat de geringe stikstofdepositie niet leidt tot een vergunningsplicht voor het aspect stikstof.
Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de gebruiksfase blijkt dat in de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Bomen die op de 'lijst van bijzondere bomen van de gemeente Rheden' staan hebben een beschermde status sinds 2006, vanwege hun beeld bepalende waarde. Uitgangspunt is het handhaven van deze bomen. In het plangebied staat een bijzondere bomen die beschermd wordt. Het betreft een Picea abies aan de Charlottestraat. Deze wordt opgenomen in de groenbestemming. Buiten het plangebied, aan de Louisestraat staat een Betula pendula. Deze boom staat nabij een groenbestemming, waar niet wordt gebouwd.
Archeologie
kader
Vanaf 2012 geldt de verplichting dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de cultuurhistorische (waaronder de archeologische) waarden in het plangebied. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden die onder andere de Monumentenwet 1988 vervangt.
Archeologie
Ten aanzien van archeologie blijven belangrijke punten:
Daarnaast dient in deze toelichting beschreven te worden de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
beoordeling
De mate waarin een verwachting op het aantreffen van relicten bestaat, is vastgelegd in een paraplubestemmingsplan. Dat recente bestemmingsplan is in onderhavig bestemmingsplan geïncorporeerd.
Voor onderhavig plangebied is in september 2020 door Laagland Archeologie een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek verkennende fase uitgevoerd aan de Dr. Schaepmanstraat (deelgebied 5) te Velp (zie Bijlage 8 Archeologisch onderzoek ). Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd.
Op basis van het bureauonderzoek heeft het plangebied een hoge kans voor resten vanaf het paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Aanvullend is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans groot dat het plangebied archeologische sporen bevat. Algemeen is onder verstoorde/opgebrachte lagen en/of een dikke A-horizont een onverstoorde opbouw aangetroffen. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
Momenteel staan er nog woningen op de locatie waar een proefsleuvenonderzoek nodig is. Op de gronden is een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' gelegd. Hierbij geldt dat bij (bouw)werken groter dan 250m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 30 cm-mv rekening gehouden dient te worden met mogelijke archeologische resten in de bodem. Dat betekent dat archeologisch vooronderzoek verplicht is. Het proefsleuvenonderzoek wordt zodoende uitgesteld naar de fase van vergunningverlening.
Cultuurhistorie
Laagland Archeologie heeft voor het plan een cultuurhistorische analyse gemaakt (zie Bijlage 9 Cultuurhistorische analyse ). Het plangebied ligt binnen de huidige bebouwde kom van Velp. Landschappelijk wordt het plangebied gekenmerkt door aflopende stuwwallen, helling afspoelingen en (ten dele verspoelde) dekzanden. Het plangebied maakt onderdeel uit van de woonwijk Velp-Zuid. Op eerste historische gegevens 1811-1832 is het plangebied grotendeel in gebruik als akkerland. Op de topografische kaart vanaf de eind 19e eeuw komt steeds meer bebouwing in het plan- en onderzoeksgebied voor. De huidige woonwijk is gebouwd in tussen 1900 en 1930. In het plangebied zijn geen monumentale waarde aanwezig. In 1928 is de straat vernoemd naar De heer Schaepman.
In 2010 is door het Gelders Genootschap een quick scan uitgevoerd (zie Bijlage 10 Quickscan cultuurhistorische waarden Velp-Zuid). Hierbij zit ook een waardenkaart. Een deel van het plangebied heeft een indifferente waarde, maar een deel maakt ook onderdeel uit van een woningbouwcomplex rond het Van Kolplein, dat hoog gewaardeerd is op de kaart (pag. 35-39). Zo'n waardering is in beginsel een reden om te streven naar behoud, maar de bebouwing rond genoemd plein is daarentegen integraal vervangen met behoud van de stedenbouwkundige essentie. Cultuurhistorisch gezien ligt daarom nu voor de hand aan de Schaepmanstraat nu dezelfde huizen te bouwen. Daardoor blijft in ieder geval de samenhang bewaard. Uit het Beeldkwaliteitsplan blijkt dat die samenhang in architectuur nagestreefd wordt.
Historisch-stedenbouwkundig is de hoger opgetrokken hoek in de as van de Schaepmanstraat (verwijzing naar een voormalig buurtwinkeltje) bij de hoek met de Charlottestraat nog van belang. Maar ook hiervoor geldt dat de bajonetaansluitingen van de wegen, waarbij er bewust bebouwing in de zichtlijnen wordt geplaatst, juist worden rechtgetrokken.
Concluderend: ondanks de hoge waardering is zo'n 10 jaar terug al besloten andere factoren zwaarder te laten wegen en daar zijn destijds al afspraken over gemaakt. De cultuurhistorie klinkt nog enigszins door in het gekozen woningtype en de (samenhang in) architectuur.
Ten behoeve van de uitgevoerde cultuurhistorische analyse zijn er geen bezwaren voor sloop- en renovatie van het voorgestelde plangebied. Wel wordt aangeraden om de historische verwijzing naar de bouw van de vooroorlogse woonstraat aan te houden door de huidige naam van de Dr. Schaepmansstraat aan te houden.
Laagland Archeologie adviseert het plangebied vrij te geven voor betreft het aspect behoud van de cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Voor cultuurhistorie bestaat net als bij archeologie geen belemmering om tot vaststelling van onderhavig plan over te gaan.
kader
parkeren
Voor het parkeren vormen de bepalingen uit de Nota Parkeernormen Rheden 2015 de grondslag. Het beleid is vastgelegd bij de vaststelling door de gemeenteraad op 26 mei 2015. Voor rijwoningen en appartementen geldt een parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per woning voor twee-onder-één kap en vrijstaande woningen bedraagt de parkeernorm 1,6 parkeerplaats per woning. Tevens is de bruikbaarheid van de parkeervoorzieningen van belang.
verkeer/infrastructuur
Voor deze planontwikkeling dienen alle afmetingen van de rijbaan, parkeervakken , bochtstralen en dergelijk te worden gebuikt die genoemd worden in 'Richtlijnen voor het verkeerstechnisch ontwerp Bouwplannen in Rheden'. Het plan dient aan te sluiten op de bestaande infrastructuur.
beoordeling
parkeren
In het nieuwe plan komen meer parkeerplaatsen dan in de bestaande situatie (54 ten opzicht van 38 in de bestaande situatie). Op deze manier voldoet de nieuwbouw aan de gemeentelijke parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per woning. Aan de Doctor Schaepmanstraat zullen haaksparkeerplaatsen komen en enkele bestaande plekken in de zijstraten zullen behouden blijven. Op de hoek met de Titus Brandsmastraat komt een nieuwe parkeerkoffer. Alle nieuwe parkeerplaatsen zullen groen worden ingepast in het straatprofiel door middel van een plantvak of haag. De bestaande bomen worden zoveel mogelijk behouden. Enkele kavels hebben een parkeerplaats op eigen terrein. Deze kavels krijgen een heg zodat de auto zo veel mogelijk uit het zicht staat.
De planopzet voldoet aan de parkeernormen zoals gesteld. Deze is op een ruimtelijk verantwoorde wijze ingepast. In het kader van de omgevingsvergunning zal op basis van het uiteindelijke bouwplan de definitieve toets plaatsvinden.
Verkeer/infrastructuur
Als onderdeel van de wijkvernieuwing van Velp-Zuid is ook de verkeerssituatie in de Doctor Schaepmanstraat en omgeving bekeken. Er wordt gestreefd om de wijk zo verkeersveilig en gebruiksvriendelijk mogelijk in te richten en kansen aan te grijpen om de wegenstructuur te verbeteren rondom het plangebied. De basis hierbij is dat gereden snelheid in de wijk 30 km per uur is en dat verkeer dat niet in de wijk hoeft te zijn er omheen rijdt. Wegen rondom de wijk zoals de Waterstraat, Kennedylaan en Larensteinselaan zijn gebiedsontsluitingswegen (50 km/uur) en zijn hiervoor beter ingericht. Indien een bezoeker of bewoner een herkomst of bestemming in de wijk heeft, dan is het wenselijk dat het verkeer de kortste weg naar zijn bestemming neemt en ook weer de kortste weg terug. Hierdoor wordt minder afstand afgelegd in de wijk zelf. Dit is veiliger en geeft minder verkeersbewegingen en overlast.
Figuur 1 Verkeerstructuur met de gebiedsontsluiting weg in dikke zwarte lijnen, de interne wijkontsluiting en de langzaam verkeer route in stippel lijnen.
Op dit moment wordt de Dr. Schaepmanstraat opgedeeld in stukken door knippen in de straat. Bij zo'n knip kunnen alleen fietsers en voetgangers passeren; andere weggebruikers niet. In een later stadium zal met de omgeving de vraag behandeld worden of deze knippen moeten terugkeren in de nieuwe situatie na de wijkvernieuwing, want er zijn voor- en nadelen van één of meerdere knippen in de wegstructuur. Nu de straat opnieuw wordt ontworpen zijn er 3 mogelijk opties:
Figuur 2 Noordelijke en Zuidelijke knip in de Doctor Schaepmanstraat
Verkeerskundig wordt optie 1 als minder geschikt gezien, omdat de kans bestaat dat er dan te veel verkeer gebruik gaat maken van de Dr. Schaepmanstraat en dan kan het te druk worden, wat mogelijk overlast veroorzaakt voor omwonenden. Dit dient voorkomen te worden.
Optie 2 is een goede manier om doorgaand verkeer te voorkomen, maar door het ontbreken van een zuidelijke knip blijft de Doctor Schaepmanstraat en de parkeervakken wel bereikbaar en worden de straten in de omgeving ontlast.
Bij optie 3 blijft het bij het oude, waardoor de bewoners zelf ook meer 'om' moeten rijden wanneer ze van of naar huis rijden en zijn er mogelijk minder parkeerplaatsen beschikbaar omdat deze juist aan de 'verkeerde' kant van de knip zitten. Het verschil in effecten tussen opties 2 en 3 is moeilijk te bepalen, en daarom wordt gestart met een testperiode. Hierbij wordt de zuidelijke knip (bij Troelstrastraat / Albertina Agnesstraat) op een tijdelijke manier vormgegeven met bloembakken. Na realisatie van de woningen wordt bekeken wat het effect is van deze knip en hoe het bevalt wanneer deze knip wordt weghalen. Er zijn gegevens beschikbaar over de snelheden in het gebied. Over het algemeen ligt de snelheid in het gebeid beneden de 30 km/uur. Snelheid remmende maatregelen zijn, waar nodig, onderdeel van de herinrichting. Bovenstaande laat zien dat het streven naar een heldere en meer gestrekte wegenstructuur de voorkeur geniet, maar dat bij alle opties een functionele en veilige weginrichting mogelijk is.
conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan.
kader
De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:
Ad 1: Plan-m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.:
Voor deze ontwikkeling is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is de volgende activiteit gevonden die mogelijk m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, te weten:
'D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
De beoogde ontwikkeling behelst de bouw van 38 woningen. Daarmee blijft dit plan (ruim) onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D11.2. Het plan is daarom niet plan m.e.r.-plichtig.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e,r,-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.
Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.
Ad 2: Plan-m.e.r.-plicht vanwege passende beoordeling.
Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-m.e.r. als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op ruime afstand (ca.880 meter en circa 2300 meter) van gebieden die wel als Natura 2000-gebied zijn aangewezen (De Veluwe resp. De Rijntakken). Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN) en geen deel uit van Gelders Natuurnetwerk of Groene ontwikkelingszone. Ook ligt er geen aanduiding van een Waardevol landschap in de buurt van dit perceel. Het perceel valt binnen de bebouwde kom en die liggen buiten de contour van het Nationaal Landschap de Veluwe, het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het plan maakt ook geen nieuwe functies mogelijk een effect zouden kunnen zijn op de kernkwaliteiten van het GNN of GO
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura2000-gebieden te verwachten. Ook tijdelijke effecten tijdens de aanlegfase zullen niet aan de orde zijn. Significante gevolgen kunnen daarom worden uitgesloten.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. jo. artikel 7.16 lid 2 en 3 Wet milieubeheer. Hierbij moet rekening worden gehouden met de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn.
De criteria betreffen:
Beoordeling
1. Fysieke kenmerken van het plan/project
Het plan heeft betrekking op de bouw van 38 grondgebonden woningen en de aanleg van een weg. Op de locatie zijn nu 35 grondgebonden woningen en een weg gesitueerd.
2. Plaats van het project
Het plan wordt uitgevoerd op een locatie die nu al in gebruik is als woongebied en gaat gebruikt worden als woongebied.
Conclusie
Het doel van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, door in een vroeg stadium te onderzoeken en te beoordelen of de voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.
In het kader van de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie Bijlage 2 Aanmeldnotitie vormvrije mer beoordeling) is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van het woningbouwplan aan de Dr. Schaepmanstraat te Velp. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de potentiële effecten wordt geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. De effecten blijven beperkt tot het project en zijn directe omgeving.
Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-(beoordelings)procedure voor dit project.
Een bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en regels leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en de opstallen. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid.
In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.
De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en vervat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.
Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden.
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moeten worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.
De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.
Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.
In dit bestemmingsplan is sprake van het realiseren van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied. Dit is een aspect waardoor de Crisis- en herstelwet van toepassing is op de procedure van het bestemmingsplan. Dit betekent onder andere dat na afloop van de beroepstermijn geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd.
De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast. De wijze waarop een bestemmingsplan vorm krijgt, is vastgelegd in landelijke standaarden.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Ter nadere invulling c.q. verbijzondering van deze bestemmingen is de verbeelding voorzien van aanduidingen. Op basis van de aanduidingen worden functies aan de bestemming toegevoegd of verwijderd, of worden aanwijzingen gegeven ten aanzien van aantallen of maatvoeringen. De verbeelding moet worden bezien in samenhang met de regels. Voor de verdere uitleg hiervan wordt verwezen naar onderstaande uitleg onder 5.3.2. Voor de beschrijving van het bestemmingsplan wordt verwezen naar 2.2.
De bestemmingsplanplanregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken. Deze worden kort beschreven. Daarna volgt een toelichting op deze regels.
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Eerst de bestemmingsregels en vervolgens de dubbelbestemmingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend worden de (eventuele) afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van het bouwen en het gebruik omschreven. Daarna de specifieke gebruiksregels en de vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunningenstelsel), voor zover dit aan de orde is.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en de regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen. Een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is, zoals het woord het al zegt, een mogelijkheid in het bestemmingsplan zelf om af te wijken van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingsmogelijkheden.
De (bestemmings)regels moeten altijd in samenhang met de algemene regels worden gelezen vóórdat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden verricht.
In dit hoofdstuk worden ook regels gegeven over het ondergronds bouwen. Daarbij zal in voorkomende gevallen door middel van een geohydrologisch onderzoek aangetoond moeten worden dat grondwaterstromen niet worden verstoord.
De oppervlakte van een ondergrondse ruimte wordt niet meegeteld indien een maximum is gesteld.
Ten aanzien van de vereiste parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein, wordt verwezen naar de bijlage Parkeernormen bij onderhavig plan. Wat voldoende is, wordt op basis van deze normen niet alleen bepaald bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning, maar ook bij een wijziging in het gebruik.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
Toelichting regels
Voor zover relevant worden de regels hierna nog artikelsgewijs nader toegelicht. De voor dit bestemmingsplan relevante bestemmingen en aanduidingen zijn reeds nader toegelicht in 2.2.
Begrippen
Voor een goede uitleg van de regels moeten de begripsbepalingen correct worden toegepast. Zij bieden uitsluitsel over de gebruikte termen en zijn doorslaggevend bij de interpretatie van de regels.
Ten aanzien van het begrip bijgebouw kan nog worden opgemerkt dat expliciet niet is gekozen voor de term 'bijbehorend bouwwerk' waar in de Wabo van wordt gesproken. Dit vloeit voort uit de keuze om in beginsel geen functieonderscheid voor te schrijven tussen hoofd- en bijgebouw.
Opgemerkt wordt dat een carport onder het begrip overkapping valt.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe dient te worden gemeten. Bij het toepassen van de betreffende regels (zoals opgenomen in de algemene aanduidingsregels van dit plan) dient dus te worden gemeten conform de aangegeven meetmethodiek.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene bouwregels
Voor diverse geringe bouwonderdelen geldt, dat deze bij de toets aan de planregels als zodanig buiten beschouwing worden gelaten. Daarnaast is een regeling voor ondergronds bouwen opgenomen. Hoofdregel is, dat hetgeen bovengronds is toegestaan, ook ondergronds kan worden toegestaan. Daarnaast zijn enkele verbijzonderingen opgenomen. De tekst van de regeling volgt uit het Bro.
Algemene gebruiksregels
Voor de redactie van dit artikel is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend.
Verder wordt nog voorzien in een regeling ten aanzien van het parkeren en de parkeernormen. De parkeernormen zijn voor alle bestemmingen van toepassing. Zij zijn als bijlage bij de regels opgenomen en maken als zodanig onderdeel uit van de regels van het voorliggende bestemmingsplan.
Algemene aanduidingsregels
Het plan kent de aanduiding 'veiligheidszone - niet-gesprongen explosieven'
pm
Algemene afwijkingsregels
Aan burgemeester en wethouders wordt hier de bevoegdheid gegeven om af te wijken van de bestemmingsregels. Evident is dat niet alle afwijkingsregels op alle bestemmingen van toepassing zijn. Voorts is van belang dat het bestaan van de bevoegdheid niet mag leiden tot een automatisme in het afwijken: conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten burgemeester en wethouders de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. Overigens is de bevoegdheid beperkt in die zin dat geen omgevingsvergunning voor afwijken mag worden verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een aantal met name genoemde belangen.
Algemene procedureregels
Op het stellen van nadere eisen zijn de algemene procedureregels van toepassing. Het is nodig deze in het bestemmingsplan te regelen omdat de Awb hierin niet voorziet.
Overgangsrecht
De redactie van dit recht volgt uit het Bro. Bij het overgangsrecht wordt onderscheid gemaakt naar bouwwerken en gebruik.
Bij bouwwerken gaat het er om of ze op de peildatum in enigerlei opzicht afwijken van het plan. Doorgaans betreffen die afwijkingen de bouwregels. Ze mogen gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd of na een calamiteit worden herbouwd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn. Van de mogelijkheid tot gedeeltelijke vernieuwing of verandering zijn uitgesloten de illegale bouwwerken. Daaronder worden verstaan de bouwwerken die zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning - voor zover vereist - zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan.
Voor een vergroting van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 5% kan met een omgevingsvergunning eenmalig worden afgeweken. Peildatum voor bouwwerken is het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Ten aanzien van het gebruik is bepaald dat bestaand, met het plan strijdig gebruik mag worden voortgezet. Een uitsluitingsclausule is opgenomen voor gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. Deze regel laat de wrakingsjurisprudentie onverlet.
Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.
De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijk- heden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevings- vergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad). Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota zoals die op 30 mei 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad, voldoet aan redelijke eisen van welstand. Waarbij echter in dit geval als toetsingskader wordt beoogd een tegelijkertijd met het bestemmingsplan vast te stellen beeldkwaliteitsplan.
Het bestemmingsplan maakt op een eenvoudige wijze duidelijk wat is toegelaten en is daarmee goed handhaafbaar.
Burgemeester en wethouders kunnen bestuursrechtelijk optreden tegen activiteiten die strijdig zijn met het bestemmingsplan. Daartoe is beleid vastgesteld.
Daarnaast kan ook via de strafrechtelijke weg worden opgetreden. Een overtreding van de regels is een strafbaar feit waarop de Wet op de Economische Delicten van toepassing is.
kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan.
De gemeente kan hiervan afzien indien:
De Wet ruimtelijke ordening kent voorts een regeling welke voorziet in een tegemoetkoming in schade indien deze boven het normale maatschappelijke risico uitstijgt. Burgemeester en wethouders hebben ter zake van planschade een verordening vastgesteld.
beoordeling
Het betreft hier een particuliere ontwikkeling. Uitgangspunt is dat deze ontwikkeling voor de gemeente financieel neutraal is. Dit wil zeggen dat er voor de gemeente geen kosten aan verbonden zijn. Aanpassingen in het openbaar gebied komen in principe voor rekening van de ontwikkelende partij, mits er andere afspraken hieromtrent zijn vastgelegd. Wanneer door de gemeente kosten in het openbaar gebied worden gemaakt of er sprake is van schade in het openbaar gebied, zal de gemeente deze kosten verhalen op de ontwikkelende partij. Dit is vastgelegd in een nadere overeenkomst.
De grond waar de woningen worden gebouwd, is al in eigendom van Vivare. De financiële haalbaarheid om het plan te realiseren is hiermee gegarandeerd.
conclusie
Gelet op het vorenstaande is de economische uitvoerbaarheid verzekerd. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
kader
De gemeente kent op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Deze verordening verplicht niet tot het geven van inspraak bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Het geven van inspraak valt dus buiten de wettelijke procedure. Indien hiertoe aanleiding bestaat, kan in een voorkomend geval besloten worden om in aanvulling op de wettelijke procedures inspraak te geven.
beoordeling
Over de herontwikkeling van dit terrein is met regelmaat contact geweest met de omgeving. De mogelijkheid voor het geven van een extra ronde voor inspraak, buiten de wettelijke procedure waarbij de gelegenheid wordt gegeven om zienswijzen in te dienen, wordt derhalve niet nodig geacht.
conclusie
Volstaan is met de wettelijke procedure zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening.
kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening wordt vooroverleg gepleegd met de besturen van de betrokken gemeenten, waterschappen en met diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor een goede ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.
Van de kant van de provincie Gelderland en het rijk is bericht in welke gevallen zij vooroverleg nodig vinden.
beoordeling
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg gezonden aan de Veiligheids- en Gezondheisregio Gelderland Midden. De veiligheidsregio ziet geen aanleiding om te adviseren over de rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Het advies kan meegenomen worden in het kader van de verantwoording groepsrisico. Verder adviseert de VVGM om bij de uitwerking van de plannen rekening te houden met de bereidbaarheid en bluswatervoorziening en brandpreventieve zaken op bouwplanniveau. Voor de uitgangspunten wordt verwezen naar de handreiding Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019 van Brandweer Nederland.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 24 juni tot en met 4 augustus 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.