direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden en natuurwaarde
Plan: Bestemmingsplan Landelijk Gebied, locatie Dorpsweg 80
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLG8-0002

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden en natuurwaarde

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden en natuurwaarde' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven, uitgezonderd het gebruik als boomkwekerij, intensieve veeteelt en/of paardenfokkerij;
  • b. instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke, aardwetenschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' het gebruik als paardenbak;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' het gebruik als bijgebouw voor het hobbymatig houden van vee bij de omliggende agrarische gronden als ook ten dienste van het gebruik van de naastgelegen woning;
  • e. ondergeschikt extensief recreatief medegebruik;
  • f. het op hobbymatige basis houden van dieren;
  • g. bestaande gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen, groenvoorzieningen, sloten en andere waterpartijen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken.
3.2 Bouwregels
  • 1. Binnen het bestemmingsvlak zijn toegestaan:
    • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale hoogte van 1,3 meter;
    • b. gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' met een maximale goothoogte van 3m en een maximale bouwhoogte van 7 m;
    • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch- paardenbak' een paardenbak met:
      • afrasteringen met een maximale hoogte van 1,40 meter;
      • vier verlichtingsmasten met een maximale hoogte van 4 meter.
3.3 Nadere eisen
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    • c. de milieusituatie;
    • d. het uitzicht van woningen;
    • e. de verkeersveiligheid.
  • 2. Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het beeldkwaliteitsplan.
3.4 Specifieke gebruiksregels

De gronden binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden gebruikt en bebouwd ten behoeve van het onder 3.1 vermelde gebruik.

3.5 Omgevingsvergunning
  • a. Ter plaatse van de aangewezen gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende vergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
    • 1. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
    • 2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist tenzij die voortvloeien uit een verleende bouwvergunning;
    • 3. het ophogen van de gronden met meer dan 30 centimeter, tenzij die werkzaamheden voortvloeien uit een verleende omgevingsvergunning;
    • 4. het graven, dempen, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
    • 5. het verlagen van het grondwaterpeil;
    • 6. het aanbrengen of verbreden van oppervlakteverhardingen, anders dan bedoeld voor fiets- of wandelpaden en tuininrichtingen.
  • b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden
    • 1. welke op het tijdstip waarop het plan van kracht is, in uitvoering zijn;
    • 2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
    • 3. waarvoor op grond van meer specifieke regelgeving vergunning of afwijking noodzakelijk is;
    • 4. die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud betreffen.
  • c. De vergunning wordt niet verleend:
    • 1. indien werken of werkzaamheden geen verband houden met het toegestane gebruik in de gegeven bestemming;
    • 2. indien hierdoor, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke-, natuur-, cultuurhistorische- dan wel monumentale waarden en kwaliteiten van de gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    • 3. dan nadat de aanvrager de noodzaak van het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden aantoont op basis van een motivatie, waar nodig, ter beoordeling van het college, voorzien van een onderzoek door een terzake deskundige partij.