Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, aan beleid van andere overheden en aan de uitkomsten van onderzoeken. In dit hoofdstuk worden de (nieuwe) mogelijkheden die onderhavig bestemmingsplan bevat, daaraan getoetst. Ten aanzien van nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt verantwoording afgelegd volgens het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro inzake de onderbouwing van de behoefte.
In de paragrafen 4.1 tot en met 4.12 zijn de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan diverse aspecten. Per paragraaf is eerst het toetsingskader aangegeven, gevolgd door de beoordeling en de conclusie. Het kader is voor beide locaties gelijk. De beoordeling is onderverdeeld per locatie. Bij de conclusie is de onderverdeling per locatie indien noodzakelijk apart gegeven.
4.1 Bodem
Kader
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.
Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Beoordeling
Gelet op de bestemmingswijziging is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het gedeelte waar de bestemming wordt gewijzigd naar wonen (bijlage 2). Op basis van dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
In de grond is beton en baksteen aanwezig. Hierin is geen asbest aangetroffen. In de bovenste meter van de grond is sprake is van een lichte verontreiniging met lood en PAK. In de bodemlaag van 1 tot 2 meter beneden het maaiveld en in het grondwater is geen verontreiniging aangetroffen. De ten noorden van de schuur aanwezige puinverharding bevatte ook geen asbest.
Conclusie
De resultaten van het uitgevoerde onderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor bestemmingswijziging en/of de voorgenomen verkoop van het terrein.
4.2 Geluid
Kader
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft betrekking op nieuwe ontwikkelingen. De wet noemt geluidsbronnen die in de ruimtelijke ordening van belang zijn. Binnen de gemeente zijn dit: wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Deze bronnen hoeven niet binnen het plangebied te liggen. Nieuwe geprojecteerde geluidgevoelige functies binnen de zone van een bron moeten op het aspect geluidbelasting getoetst worden. Wegen die deel uitmaken van een woonerf of van een 30 km-gebied zijn hiervan uitgezonderd. De Wgh benoemt functies die gevoelig zijn voor geluidsbelasting van deze bronnen. Zo zijn bijvoorbeeld woningen en scholen 'geluidsgevoelige bestemmingen'.
De Wgh kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde'). Maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel terug te dringen moeten dan onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard.
Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'.
De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48 dB tot en met 53 dB in buitenstedelijk gebied en in stedelijk gebied van 48 dB tot 63 dB en voor spoorweglawaai 55 dB tot en met 68 dB.
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen.
In de op 27 april 2015 vastgestelde Nota Hogere Waarden Wet geluidhinder Rheden 2015 hebben burgemeester en wethouders vastgelegd hoe zij omgaan met het verlenen van hogere grenswaarden.
Beoordeling
Er is geen sprake van nieuwe geluidsgevoelige objecten, maar de omzetting van bestaande (bedrijf)woningen naar burgerwoningen.
Conclusie
De Wgh vormt geen belemmering voor het plan.
4.3 Natuur/Ecologie
Kader
De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Wet natuurbescherming en in de Omgevingsverordening Gelderland (Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, Waardevol open gebied, Nationaal landschap). Voor de bescherming van soorten geldt alleen de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn speciale beschermings- zones aangewezen. Samen vormen zij Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. De Veluwe en de Rijntakken zijn aangewezen als Natura 2000-gebieden.
Binnen deze gebieden mag de kwaliteit van de natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen soorten niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden die een significant negatief effect hebben. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten en ingrepen in het gebied zelf, maar ook voor activiteiten en ingrepen daar buiten die invloed kunnen hebben op het gebied.
Het landelijke Natuurnetwerk Nederland, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is binnen de provincie beschermd. Veel natuurgebieden en voor planten en dieren waardevolle cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het Gelders Natuurnetwerk wordt gevormd door de bestaande natuurgebieden uit de voormalige Ecologische Hoofdstructuur. De gebieden in de Groene Ontwikkelingszone zijn waardevol voor de natuur maar hebben daarnaast tevens een andere functie. Veel kleinschalige cultuurlandschappen met landschaps- elementen zijn aangewezen als Groene ontwikkelingszone.
Daarnaast worden in de Omgevingsverordening beschermd het Waardevol open gebied en het Nationaal landschap.
Beoordeling
Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk, maar binnen de Groene ontwikkelingszone. In onderstaande afbeelding wordt de ligging van de Groene ontwikkelingszone (lichtgroene kleur) in de omgeving van het plangebied (rode marker) weergegeven.

Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken. Voorwaarde is dat het nieuwe erf landschappelijk ingepast dient te worden, waardoor sprake is van een per saldo substantiële versteking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Deze versterking moet overeenkomen met de vastgestelde kernkwaliteiten van deze regio van het Gelders Natuurnetwerk. Door enkel de bedrijfsbestemming te wijzigen naar een woonbestemming, worden geen fysieke werkzaamheden uitgevoerd, zoals sloop, bouw, het rooien van beplanting etc. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone.
Natura 2000
Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied Rijntakken is het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied en ligt op 560 meter afstand van het plangebied. In onderstaande afbeelding wordt de ligging van Natura 2000-gebied (blauwe kleur) in de omgeving van het plangebied (rode marker) weergegeven.
Conclusie
Het plangebied behoort wel tot gronden van Groene Ontwikkelingszones, maar niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt binnen de Groene ontwikkelingszone, maar buiten het Gelders Natuurnetwerk. Omdat er geen fysieke werkzaamheden worden uitgevoerd, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. De wezenlijke kenmerken en waarden van het Gelders Natuurnetwerk en de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone worden niet aangetast. Een negatief effect van stikstof op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van een uitgevoerde stikstofberekening worden uitgesloten. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming
Stikstof depositie
In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen. De effectbeoordeling stikstofdepositie wordt afgesloten met conclusies waarbij duidelijk wordt of in het kader van de Wet natuurbescherming significante effecten uitgesloten kunnen worden, dan wel een nader onderzoek nodig is (passende beoordeling).
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen: gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming (Wnb) vergunning. Daarom dient voor nieuwe plannen en projecten onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een significante depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Ook de bescherming van soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Bij nieuwe ontwikkelingen moet onderzocht worden welke gevolgen dit heeft voor de aanwezige beschermde soorten en/of hun leefomgeving. Als een plan (in)direct kan leiden tot de verstoring van een beschermde soort of vernietiging van het leefgebied, een vaste rust- of verblijfplaats, kan het project strijdig zijn met de Wnb.
Deze wet kent drie verschillende beschermingsregimes:
- Alle van nature in het wild levende vogels: de bescherming is gebaseerd op de bepalingen uit de Vogelrichtlijn;
- Soorten opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, bijlage I en II van het Verdrag van Bern en bijlage II van het Verdrag van Bonn: de bescherming is gebaseerd op de bepalingen uit de Habitatrichtlijn;
- Ander soorten genoemd in bijlage A van de Wnb: de bescherming van deze soorten, die veelal op de rode lijst staan, is iets minder stringent dan die van de Vogel- en Habitatrichtlijn.
De provincie heeft in de Omgevingsverordening aangegeven voor welke algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen
Beoordeling
Onderstaand zijn de voor het onderhavige project relevante gebieden weergegeven. Daarnaast zijn per gebied de aanwijzingsdata weergegeven en de afstand tot het projectgebied. In onderstaande afbeelding zijn deze gebieden geografisch weergegeven ten opzichte van het projectgebied.
Rijntakken:
- afstand: 560 meter;
- aanwijzingsdata: 24 maart 2000 als Vogelrichtlijngebied en 7 december 2004 als Habitatrichtlijngebied;
Veluwe:
- afstand: 760 meter;
- aanwijzingsdata: 24 maart 2000 als Vogelrichtlijngebied en 7 december 2004 als Habitatrichtlijngebied.
Conclusie
Uit de rekenresultaten blijkt dat in de ´beoogde situatie, gebruiksfase´ geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op omliggende Natura 2000-gebieden zijn berekend. Dat betekent dat het onderhavige plan in de permanente gebruiksfase geen significant negatieve invloed uitoefent op de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden. Ten aanzien van de gebruiksfase zijn geen nadere stappen noodzakelijk. De rapportage is als bijlage 4 opgenomen.
Ecologie - Soortbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier en vleermuis er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een vaste (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Amfibieën bezetten geen vaste voortplantingsplaats in het plangebied. Door de wijziging van bedrijfsbestemming naar een woonbestemming worden geen beschermde diersoorten gedood en worden geen vaste rust- en voortplantingsplaatsen van beschermde dieren beschadigd of vernield. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortenbescherming. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 3.
Biodiversiteit
Middels het landschaps-/erfinrichtingsplan zijn maatregelen opgenomen die bijdragen aan de biodiversiteit zoals het toepassen van inheemse hagen met een diversiteit aan soorten, natuurlijke beplanting en het aanbrengen van takkenrillen.
4.4 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en waterlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) dat op verhardingen valt zo bijvoorbeeld de daken.
Gemeentelijk beleid
Bij raadsbesluit van 31 mei 2022 is de “Verordening afvoer hemelwater en grondwater Rheden” gewijzigd. De waterbergingseis voor nieuwe bouwwerken en ingrijpende verbouwingen is verhoogd naar 60 mm. Dit heeft te maken met de klimaatontwikkeling waardoor de regenbuien heviger worden. Dit geldt in de gebieden waar het water in de bodem kan en mag zakken (infiltreren). Ten minste 60 mm hemelwater per m2 nieuw verhard oppervlak en nieuw bouwwerk moet op eigen perceel worden verwerkt. Deze verordening is van toepassing op nieuwbouw en ingrijpende verbouwingen met een verhard oppervlak van meer dan 60 m² (daken + terreinverharding / bestrating). Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd: benodigde waterberging (in m³) = verhard oppervlak (in m²) * 0,06 m. De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur. (De waterdoorlatendheid van de bodem ter plaatse van de waterberging moet minimaal 1 meter per dag zijn. Vermijd toepassing van uitlogende bouwmaterialen die in aanraking komen met het afstromende hemelwater en de bodem kunnen verontreinigen.)
Op 20 december 2022 is het Watertakenplan Olburgen 2023-2027 vastgesteld. Met dit WTPO voldoet de gemeente Rheden aan de planverplichting voor de rioleringszorg die rechtstreeks voortkomt uit de Wet milieubeheer. In dit plan heeft de gemeente samen met o.a. de Waterschappen 'Rijn en IJssel' en 'Vallei en Veluwe' het water- en rioleringsbeleid vastgelegd. De strategie bij de inzameling van afvalwater is afgestemd op rijks- en provinciaal beleid. Ook de zorgplicht voor afstromend hemelwater en grondwater, binnen het stedelijke gebied, zijn geborgd in het WTPO
Voor het project is een digitale watertoets uitgevoerd (bijlage 5). Op basis van de uitgevoerde watertoets is gebleken dat er geen waterbelangen spelen bij de omzetting van de bestemming naar wonen.
In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterthema's voor het bestemmingsplan relevant zijn. Na de tabel volgt een toelichting op de relevante aspecten.
Bij dit plan is het omgaan met hemelwater niet aan de orde.
Het realiseren van nieuwe watergangen is niet aan de orde, binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor onderhavig bestemmingsplan relevant zijn.
waterhuishoudkundig aspect | relevant | omschrijving |
1 | veiligheid | nee | In het plangebied liggen geen gronden die behoren tot zomer- en/of winterbed van de IJssel. De Beleidslijn grote rivieren (2006) is niet aan de orde. |
2 | wateroverlast | Ja | Vanwege de klimaatontwikkeling dreigt op deze locatie in de toekomst een risico op wateroverlast. Er is geen toename van verhard oppervlak dat loost op oppervlaktewater. |
3 | riolering | Ja | In het plangebied is zogenaamde drukriolering aanwezig. Schoon regenwater mag niet worden afgevoerd via dit riool. De kwaliteit van geloosd of geïnfiltreerd hemelwater moet voldoen aan bepaalde eisen. |
4 | watervoorziening | Ja | Het plangebied ligt in een Drinkwaterreserveringsgebied (‘Aanvullende Strategische Voorraden’). |
5 | volksgezondheid | nee | Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In het plangebied bevinden zich geen gemengde riooloverstorten. |
6 | bodemdaling | nee | In het plangebied gaat het hoofdzakelijk om zandige ondergrond. Eventuele zettingen zijn niet relevant. |
7 | grondwateroverlast | Ja | Het plangebied ligt in een zogenaamde grondwaterfluctuatiezone.
In het plangebied is mogelijk óók sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Hierdoor kunnen schijngrondwaterstanden aanwezig zijn. Mogelijk kan kwel optreden in de laaggelegen gebieden. |
8 | oppervlaktewaterkwaliteit | nee | In de omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. |
9 | grondwaterkwaliteit | Ja | Het plangebied ligt in een Drinkwaterreserveringsgebied (‘Aanvullende Strategische Voorraden’). Binnen het plangebied ligt geen infiltratiegebied voor een (kwelafhankelijk) natuurgebied. |
10 | verdroging | nee | Het plangebied bevat geen hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden of ecologische wateren. In de omgeving is geen gebied aangemerkt als (gering) verdroogd. |
11 | natte natuur | nee | Het plangebied bevat geen hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden of ecologische wateren. Het plangebied grenst niet aan een gebied met kwelafhankelijke land- en waternatuur. |
12 | inrichting en beheer | nee | Binnen het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewateren van het waterschap. Het plangebied betreft gemeentelijk grondgebied dat in particulier beheer is (eeuwigdurende erfpacht- en opstalrecht ). |
Toelichting op de tabel
ad 2 Wateroverlast
Op deze locatie is het omgaan met hemelwater aan de orde. Vanwege de klimaatontwikkeling neemt de hevigheid van regenbuien toe. Uit de ‘waterstresskaarten’ blijkt dat de onderhavige panden en percelen in de toekomst een risico lopen op wateroverlast. Uit de modelberekening blijkt dit het geval bij een bui van 40 mm regen binnen 45 minuten (of meer).
Ad 3 Riolering
In het plangebied wordt afvalwater ingezameld en afgevoerd via een zogenaamde drukriolering. Deze is alleen bedoeld voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater. De drukriolering voert het afvalwater af naar het gemengde rioolstelsel van de kern Rheden.
Voor afvoer van afvalwater naar de openbare riolering is de gemeentelijke aansluitverordening van toepassing. De riolering in het gebied moet het afvalwater doelmatig inzamelen en afvoeren. Toename van afvalwater / droogweerafvoer (dwa) wordt niet verwacht. Deze is alleen bedoeld voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater.
Met regenwater moet worden omgegaan volgens het principe: vasthouden-bergen-afvoeren. De kwaliteit van geloosd of geïnfiltreerd hemelwater moet voldoen aan bepaalde eisen.
ad 4 Watervoorziening
In dit een Drinkwaterreserveringsgebied (‘Aanvullende Strategische Voorraden’) zijn geen functies toegestaan die de waterkwaliteit kunnen aantasten.
Voor het Drinkwaterreserveringsgebied staan in de Provinciale Omgevingsverordening Gelderland bijzondere voorschriften (in paragraaf 3.2.5a en 3.2.5b staan de regels voor de drinkwaterreserveringsgebieden; artikel 3.22a tot en met 3.32m).
Ad 7 Grondwateroverlast
Het plangebied ligt in een zogenaamde grondwaterfluctuatiezone zoals die rondom de Veluwe wordt aangetroffen. Deze fluctuatiezone is een gebied waar periodiek hoge grondwaterstanden kunnen voorkomen (tot minder dan 1 meter onder maaiveld). Door klimaatverandering zal de kans op hogere grondwaterstanden in deze zone toenemen. Hierdoor kunnen problemen ontstaan voor bepaalde gebruiksfuncties.
Hoge waterstanden in de IJssel beïnvloeden de grondwaterstand. Door de verwachte klimaatverandering kunnen de waterstanden in de IJssel periodiek hoger worden en stijgen de grondwaterstanden.
Het plangebied ligt vlakbij of deels in voormalig uiterwaardengebied van de IJssel. Daardoor is mogelijk sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Hierdoor kunnen schijngrondwaterstanden aanwezig zijn. Mogelijk kan kwel optreden in de laaggelegen gebieden.
Ad 9 Grondwaterkwaliteit
In het plan zijn geen vervuilende functies opgenomen.
Binnen het Drinkwaterreserveringsgebied worden geen functies toegestaan die de kwaliteit van het drinkwater negatief kunnen beïnvloeden. Zie ook onder 4-watervoorziening. Het gaat vooral om vervuilende bedrijvigheid en bodemlozingen.
Conclusie
Vanuit het aspect water bestaan geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
4.5 Archeologie
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Beoordeling
Op basis van het bestemmingsplan Archeologie gelden voor het plangebied twee dubbelbestemmingen (Archeologie 1 en Archeologie 2). Deze dubbelbestemmingen zijn overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Het initiatief ziet niet op het roeren van grond (wijziging gebruik bestaande bebouwing).

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.6 Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Beoordeling
Het complex Brinkweg 24 en 26 is aangewezen als gemeentelijk monument. Het perceel en bebouwing is cultuurhistorisch waardevol en heeft een rijke historie waar zorgvuldig mee omgegaan dient te worden. Het beoogde initiatief ziet op een functiewijziging van de bestaande bebouwing. Daarnaast wordt het perceel landschappelijk ingepast. In hoofdstuk 2 is onderbouwd op welke wijze rekening is gehouden met het aspect cultuurhistorie bij de totstandkoming van het inrichtingsplan. Er is geen sprake van nieuwbouw en er zijn geen fysieke aanpassingen van de bestaande bebouwing voorzien, wel wordt het perceel landschappelijk zorgvuldig ingepast.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.7 Luchtkwaliteit
Kader
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Bij bepaalde nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan biedt ruimte voor beperkte wijziging van de gebruiksmogelijkheden. Daarmee is op voorhand zeker, dat het initiatief niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom voor dit onderdeel niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16, lid b, Wm: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.8 Verkeer en parkeren
In het gemeentelijke Verkeerscirculatieplan wordt een wegcategorisering beschreven bestaande uit stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en verblijfsgebieden. Verblijfsgebieden zijn of worden ingericht als 30 km of 60 km zone.
Gebiedsontsluitingswegen zijn de wegen binnen de bebouwde kom die hoofdzakelijk een doorstroom karakter hebben en waar een snelheidslimiet van 50 km geldt. De Brinkweg is een stroomweg waar een snelheidslimiet van 60 km/u geldt.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Nota parkeernormen Rheden 2015'. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. De gemeente Rheden valt binnen de categorie 'matig stedelijk´.
In de regels is verwezen naar de 'Nota parkeernormen Rheden 2015' en deze is als bijlage opgenomen. Indien de parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient te worden voldaan aan de gewijzigde parkeernormen. Dit heet een dynamische verwijzing. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft bepaald (ECLI:NL:RVS:2018:1578) dat voor uitsluitend een gebruikswijziging geen dynamische verwijzing in de regels opgenomen mag worden. In de regels is dan ook een onderscheid gemaakt in uitsluitend gebruik (Nota parkeernormen Rheden 2015 is van toepassing) en in activiteiten bouwen of bouwen in combinatie met gebruik (Nota parkeernormen Rheden 2015 is van toepassing of diens opvolger).
Beoordeling
De verkeersbewegingen nemen door de beoogde bestemmingsplanwijziging niet toe. De parkeerbehoefte blijft ook gelijk. Op eigen perceel is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte voor twee woningen.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Externe veiligheid
Kader
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.
Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht.
De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
- Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Beoordeling
Het initiatief ziet op de wijziging van twee bedrijfswoningen naar twee burgerwoningen. Het aantal personen blijft daarbij gelijk. Externe veiligheid is geen aandachtspunt voor de beoogde ontwikkelingen. Een onderzoek naar externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Ontplofbare oorlogsresten
Kader
Bij het vervaardigen van bestemmingsplannen wordt zoals is vastgelegd in de Nota standaardplanmethodiek bestemmingsplannen dorpen Rheden 2015 vanwege de gemeentelijke zorgplicht bij het leggen van bouwvlakken in verdachte gebieden een onderzoek gevraagd naar de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven.
In opdracht van de gemeente is in 2017 een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van explosieven afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog. Dit onderzoek is in 2023 geactualiseerd.
Binnen de gemeente liggen gebieden waar nog steeds explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de grond kunnen zitten. Bij graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter in een verdacht gebied van de Explosievenkaart, is het nodig eerst een explosievenonderzoek te doen.
Beoordeling
De locatie van het plangebied valt niet binnen een verdacht gebied van de Explosievenkaart van de gemeente Rheden. Daarnaast vinden er geen graafwerkzaamheden plaats (wijziging gebruik bestaande bebouwing).
Conclusie
Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.11 Milieuzonering
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Beoordeling
In de omgeving van het plangebied zijn burgerwoningen aanwezig. De wijziging van de bedrijfsmatige bestemming naar een woonbestemming is een passende ontwikkeling in de omgeving. Er zijn geen bedrijven in de omgeving die worden beperkt door deze functiewijziging van bestaande bebouwing. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat omdat er geen bedrijvigheid in de omgeving aanwezig is.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.12 Milieueffect rapportage
Kader
De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:
- In artikel 7.2 Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het besluit m.e.r bevat hiertoe bijlagen, waarbij vooral de onderdelen C en D van belang zijn. Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is. Activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling benodigd is staan in onderdeel D. Voor beide onderdelen worden per activiteit de drempelwaarden beschreven.
- In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.
Ad 1: Plan-m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.:
Voor deze ontwikkeling is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is de volgende activiteit gevonden die mogelijk m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, te weten:
'D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
De beoogde ontwikkeling behelst de omvorming van twee bedrijfswoningen naar twee burgerwoningen. Daarmee blijft dit plan (ruim) onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D11.2. Het plan is daarom niet plan m.e.r.-plichtig.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e,r,-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.
Ad 2: Plan-m.e.r.-plicht vanwege passende beoordeling.
Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-m.e.r. als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op ruime afstand van gebieden die wel als Natura 2000-gebied zijn aangewezen (0,76 km tot De Veluwe en 0,56 km tot De Rijntakken). Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN) en geen deel uit van Gelders Natuurnetwerk. Ook ligt er geen aanduiding van een Waardevol landschap in de buurt van dit perceel. Het perceel valt binnen de bebouwde kom en die liggen buiten de contour van het Nationaal Landschap de Veluwe en het Gelders Natuurnetwerk. Het plan maakt ook geen nieuwe functies mogelijk een effect zouden kunnen zijn op de kernkwaliteiten van het GNN of GO.
Conclusie
Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de potentiële effecten wordt geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. De effecten blijven beperkt tot het project en zijn directe omgeving. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-(beoordelings)procedure voor dit project.