direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk Gebied, herinrichting Havikerwaard 8A en omgeving
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds 2004 wordt gewerkt aan de Visie Havikerpoort (2006) en de realisatie daarvan. Een onderdeel van de visie is de realisatie van een niet aangekoppeld systeem van watergeulen (strang) langs de IJssel. De naam voor dit deelplan is Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid. Het plangebied Havikerwaard Zuid wordt heringericht ten behoeve van een betere doorstroming van de IJssel, natuur- en landschapsontwikkeling en recreatieve doelen. Onderdeel van dit plan betreft het Bbk (Besluit bodemkwaliteit) Verondiepingsproject aan de zuidoever van Plas Bingerden. Voor dit deelplan is in november 2016 het bestemmingsplan 'Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid' vastgesteld. De basis voor dit bestemmingsplan was het Voorkeursalternatief uit de eerdere milieueffectrapportage.

De initiatiefnemer wil nu op verzoek van de eigenaar van de plas het (vergunde) Bbk Verondiepingsproject verplaatsten in noordelijke richting, dichter tegen het bedrijventerrein Havikerwaard 8a aan. Daarnaast is er vanuit Rijkswaterstaat (RWS) verzocht om een rivierkundige optimalisatie van het bedrijventerrein aan de Havikerwaard 8a ten behoeve van de doorstroming. Voor dit bedrijventerrein geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, Locatie Havikerwaard 8A'.

De verplaatsing van het verondiepingsproject, dichter tegen het bedrijventerrein Havikerwaard 8a aan, biedt gelijktijdig kansen om het bedrijventerrein te herstructureren om zo de huidige logistiek op het bedrijventerrein aan te passen. De optimalisatie van het terrein heeft als bijkomend voordeel dat er meer natuur wordt toegevoegd aan het gebied en gezorgd wordt voor een rivierkundige optimalisatie en doorstroming.

De wijziging van het verondiepingsproject en de optimalisatie van het bedrijventerrein leiden tot een ander eindgebruik, wat niet passend is binnen de vigerende bestemmingen in het bestemmingsplannen 'Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid', 'Landelijk Gebied, Locatie Havikerwaard 8A' en 'Landelijk Gebied'. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is hiervoor nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling om bovengenoemde aanpassingen mogelijk te maken. Op afbeelding 1.1 is de bestaande/vergunde situatie weergegeven én de toekomstige situatie.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0001.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0002.jpg"
Afbeelding 1.1: links: bestaande/vergunde situatie; rechts: toekomstige situatie

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van de totale gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid maakt deel uit van het uiterwaardensysteem van de IJssel en ligt ter hoogte van Ellecom en De Steeg op de westelijke oever van de rivier, in de gemeente Rheden. Het plangebied ligt in één van de acht ecologische poorten (Havikerpoort) op de rand van de Veluwe en verbindt de Natura 2000-gebieden Veluwe en Rijntakken met elkaar. Het gebied ligt voor een belangrijk deel op het domein van Landgoed Middachten. Het gebied wordt gekenmerkt door het open agrarische karakter en door de IJssel, IJsselstrangen en waterpartijen. In een deel van Havikerwaard Zuid is in het verleden al zand gewonnen.

De bedrijvigheid op locatie Havikerwaard 8a vormt een uitzondering op dit karakter. De weg Havikerwaard ontsluit het plangebied en verbindt deze met de omliggende gebieden.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied (binnen rode vierkant) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0003.png" Afbeelding 1.2: Ligging plangebied (binnen rode vierkant)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen binnen de gemeente Rheden. Voor het plangebied gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen (deels):

  • 1. Landelijk Gebied (2009);
  • 2. Landelijk Gebied, Locatie Havikerwaard 8A (2014);
  • 3. Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aanpassing regeling Buitenplaatsen (2014);
  • 4. Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid (2016);
  • 5. Parapluplan huisvesting arbeidsmigranten en bijzondere woonvormen (2021).


Op onderstaande afbeelding zijn de bestemmingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0004.jpg" Afbeelding 1.3: Geldende bestemmingen en aanduidingen

De gronden waar de ontwikkelingen (en/of bestemmingswijzigingen) plaatsvinden, hebben de volgende enkelbestemmingen:

  • 1. Water;
  • 2. Natuur;
  • 3. Bedrijf;
  • 4. Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden.

Daarbij zijn de volgende dubbelbestemmingen en aanduidingen opgenomen:

  • 1. Dubbelbestemming Waterstaat – Waterstaatkundige functie
  • 2. Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2
  • 3. Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3
  • 4. Dubbelbestemming Leiding - Gas
  • 5. Gebiedsaanduiding geluidzone - industrie
  • 6. Gebiedsaanduiding overige zone - ontzanding
  • 7. Gebiedsaanduiding overige zone - ontzanding 1
  • 8. Gebiedsaanduiding overige zone - huisvesting arbeidsmigranten en bijzondere woonvormen
  • 9. Functieaanduiding opslag
  • 10. Functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf - winning en verwerking zand en grind
  • 11. Functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf - betonproductie
  • 12. Functieaanduiding bedrijfswoning uitgesloten

De verplaatsing van het Bbk Verondiepingsproject en de optimalisatie/verlegging van het bedrijventerrein zijn niet mogelijk binnen de vigerende bestemmingen. Ten behoeve van de voorgenomen wijzigingen zijn de volgende wijzigingen dan ook gewenst.

  • Verplaatsen Bbk-verondiepingsproject: bestemming Water naar Natuur en huidige bestemming Natuur (t.p.v. voormalige locatie Bbk-verondieping) wordt Water.
  • Optimalisatie/verlegging hoogwatervrije bedrijventerrein: Water naar Bedrijf en Bedrijf naar Natuur.

De gewenste eindsituatie in het plangebied is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0005.png"
Afbeelding 1.4: Beoogde eindsituatie

Aan het overige deel van het bedrijventerrein (inclusief aanlegsteiger ten westen van het plangebied) wijzigt in juridisch-planologisch opzicht niets.

1.4 Leeswijzer

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels. De bestemmingen zijn geometrisch bepaald en worden digitaal verbeeld en vastgesteld. Daarnaast zijn de bestemmingen voorzien van planregels ten aanzien van bouwen en gebruik. Deze regels bepalen de randvoorwaarden waarbinnen het project kan worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan gaat daarnaast vergezeld van deze toelichting. De toelichting dient als onderbouwing van het plan en kent geen rechtstreeks bindende werking.

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het voorgenomen project, waarbij allereerst kort wordt ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de geldende (ruimtelijke) beleidskaders op rijks-, provinciaal-, regionaal,- en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 komen de verschillende relevante omgevingsaspecten aan bod komen, waarbij mede op basis de resultaten van diverse onderzoeken de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt aangetoond. Hoofdstuk 5 bevat de toelichting op de juridische planopzet. Tot slot biedt hoofdstuk 6 vervolgens inzicht in respectievelijk de financiële en procedurele uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Historie

Sinds 2004 wordt gewerkt aan de Visie Havikerpoort (2006) en de realisatie daarvan. De Havikerpoort is een van de acht ecologische poorten van de Veluwe en verbindt de Natura 2000-gebieden Veluwe en Rijntakken met elkaar. Het project Havikerpoort is een samenwerkingsproject van de provincie Gelderland, de gemeente Rheden, Vereniging Natuurmonumenten, Stichting Twickel, Landgoed Middachten, Rijkswaterstaat, Vitens, Waterschap Rijn en IJssel en K3Delta. In dit kader is in 2008 een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld voor het gebied Havikerwaard.

In deze visie is ingegaan op de beoogde toekomstige functies, waaronder verruiming van de waterberging capaciteit, ontwikkeling van landschap, langjarige instandhouding van Landgoed Middachten, natuur, recreatie, zandwinning en fondsvorming en herinrichting door zandwinning.

Een onderdeel van deze visie is de realisatie van een niet aangekoppeld systeem van watergeulen (strang) langs de IJssel. De naam voor dit deelplan is Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid. In 2017 is het ontwikkelingsplan Havikerwaard Zuid vastgesteld. Voor dit ontwikkelingsplan zijn het bestemmingsplan 'Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid', een ontgrondingsvergunning, een natuurbeschermingswetvergunning, een Wabo-vergunning (omgevingsvergunning) en Waterwetvergunning vastgesteld en/of benodigd. Vanuit het rivierkundig belan g is ook gezorgd voor een goede hydraulische (veiligheid), morfologische (aanzanding), nautische (scheepvaart) situatie.

Havikerwaard Zuid is het ontwikkelingsplan uit 2017 dat, als onderdeel van de totaalvisie Havikerpoort sinds 2017, wordt uitgevoerd. Het Bbk Verondiepingsproject Plas Bingerden liep hier als zelfstandig pilot op vooruit, maar past naadloos in de totaalvisie.

2.2 Bestaande situatie

Havikerwaard Zuid maakt deel uit van het uiterwaardensysteem van de IJssel en ligt ter hoogte van Ellecom en De Steeg op de westelijke oever van de rivier, in de gemeente Rheden. Het Bbk Verondiepingsproject is vergund, maar tot op heden nog niet gerealiseerd. Het uitgangspunt van het pilot Bbk-project, namelijk het realiseren van nieuwe natuur, blijft echter ongewijzigd.

Het bedrijventerrein aan Havikerwaard 8a biedt invulling aan een hoogwatervrij bedrijventerrein. Het betreft een gezoneerd industrieterrein op grond van de Wet geluidhinder. Op het bedrijventerrein is bedrijvigheid aanwezig dat is gespecialiseerd in de winning en verwerking van zand en grind en betonproductie. Op het terrein is tevens een laad- en loswal aanwezig voor het laden en lossen van schepen. Het bedrijventerrein wordt ontsloten via de weg Havikerwaard en de rivier de IJssel.

2.3 Toekomstige situatie

De Havikerpoort moet de corridor vormen voor dieren die willen trekken tussen de Veluwe en de uiterwaarden van de IJssel. Hiervoor zijn al een aantal initiatieven geformuleerd en in uitvoering; een ecoduct bij Dieren, versmalling van de Middachterallee en afsluiting van de Doesburgsedijk voor gemotoriseerd verkeer. Maar ook in het gebied zelf dient het nodige te gebeuren om het gebied aantrekkelijker te maken voor mens en dier. Onderdeel daarvan is het versmallen en verondiepen van de bestaande ontzandingsplassen in de Havikerwaard, zodat de flora en fauna zich beter kan ontwikkelen.

Het totale project kent een aantal doelstellingen voor natuurontwikkeling, zoals zachthout- en hardhout ooibossen en diverse moeraszones. Dit zijn zeldzame landschapstypes in Nederland. Dit type landschap kan pas goed tot ontwikkeling komen als er regelmatig overstromingen plaatsvinden. Dat kan alleen als de IJssel toegang krijgt tot de Havikerwaard-Zuid. Het grootste deel van de Havikerwaard wordt thans gebruikt voor de landbouw. De natuurwaarde is daardoor bijna nihil. Het toevoegen van natuur in bovengenoemde vorm is dan ook van wezenlijk belang om een gebied te krijgen waar het goed vertoeven is voor mens en dier (samenhang tussen natuurontwikkeling en recreatie). Dit wel altijd in samenhang met een goede situatie voor de landbouw, een belangrijke economische drager voor het Landgoed Middachten.

De verondieping van de plas Bingerden maakt onderdeel uit van het creëren van moeraszones. Dit samen met de realisatie van een nevengeul langs de IJssel vormt een belangrijk onderdeel van de opgave. Door de zandwinning in combinatie met de herinrichting wordt de ruimtelijke kwaliteit in het gebied verbeterd en meer natuur ontwikkeld e.e.a. passend binnen de visie op de Havikerpoort.

Dit voorliggende initiatief is een optimalisatie van het plan Bbk-Plas Bingerden en de gewenste rivierkundige optimalisatie van het bedrijventerrein. Het betreft enerzijds het verleggen van het verondiepingsproject van de zuidoever van Plas Bingerden naar het midden van de huidige Havikerwaard Plas. Het oppervlak te realiseren moeras neemt hiermee toe van 6 naar 6,6 hectare. Anderzijds betreft het een rivierkundige optimalisatie door de reconstructie van het hoogwatervrije bedrijventerrein. Het zuidelijke terrein komt daarmee te vervallen als bedrijventerrein. Ter compensatie wordt aan de noordkant het terrein uitgebreid en geherstructureerd. Per saldo neemt het oppervlak bedrijventerrein af met circa 0,47 ha.

De reden om het bedrijventerrein te verleggen, heeft te maken met de gewenste optimalisatie vanuit rivierkunde (RWS) voor deze locatie, het centraliseren van de werkzaamheden op locatie en de mogelijkheid om het bedrijventerrein landschappelijk in te passen in combinatie met de verplaatsing van het Bbk-verondiepingsproject. De huidige vergunde werkzaamheden/activiteiten op het bedrijventerrein blijven hetzelfde, maar worden gecentraliseerd. Een revisie van het terrein is wenselijk. Daarbij dient het nieuwe terrein aangemerkt te worden als formeel hoogwatervrij terrein in het kader van de Waterwetvergunning/beleidsregels grote rivieren. De uitgangspunten van het bestemmingsplan locatie Havikerwaard 8a en het pilot Bbk-project blijven ongewijzigd.

De noordelijke verplaatsing van de verondieping past binnen de visie op de Havikerpoort omdat het creëren van moeraszones binnen het gehele gebied onderdeel is van de genoemde visie. Met 'moeraszones' wordt in dit geval (in ecologische termen) een hoogdynamische zone bedoeld die mee inundeert met de waterstanden van de IJssel. De betreffende zone zal namelijk niet ten allen tijde onder water staan of erg nat zijn, wat het woord 'moeras' suggereert. Verplaatsing van de verondieping past binnen dit geformuleerde uitgangspunt en draagt daarmee bij aan de geformuleerde doelstellingen in de ontwikkelingsvisie Havikerpoort:

  • Verruiming van de bergingscapaciteit en het stroomprofiel in het winterbed;
  • Landschapsontwikkeling en structuurversterking;
  • Natuurontwikkeling en vergroten milieudiversiteit;
  • Realiseren van een duurzame methode zandwinning.

In bijlage 1 "Aanpassing verondiepingsproject BBK zuidoever Plas Bingerden Havikerwaard" (Adri Voorwinden Ruimtelijke Vormgeving en Landschap, 2019) is de aanpassing tevens toegelicht.

Ten behoeve van de voorgenomen wijzigingen vinden de volgende bestemmingswijzigingen plaats:

  • Verschuiven Bbk-verondieping: bestemming 'Water' naar 'Natuur'. Huidige bestemming 'Natuur' wordt op oude locatie bestemming 'Water'.
  • Optimalisatie/verlegging hoogwatervrije bedrijventerrein: bestemming 'Water' naar 'Bedrijf'.
  • Huidige zuidelijke terreininrichting van het bedrijventerrein rivierkundig optimaliseren: bestemming 'Bedrijf' naar 'Natuur'.

Omdat de verondieping niet meer langs de zuidoever plaatsvindt, is op deze plek de bestemming 'Water' toegekend, conform het bestaande gebruik.

Op afbeelding 2.1 is weergegeven op welke activiteiten/werkzaamheden dit bestemmingsplan betrekking heeft. In afbeelding 2.2 is de beoogde eindsituatie weergegeven. Ten westen van het plangebied blijft, conform voorgaand bestemmingsplan, daarnaast de mogelijkheid bestaan om een aanlegsteiger te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0006.png" Afbeelding 2.1: Voorgenomen wijzigingen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0007.png"
Afbeelding 2.2: Beoogde eindsituatie (buiten het plangebied van dit bestemmingsplan, ten westen van het plangebied, zijn ook enkele aanpassingen nodig aan groen i.v.m. de doorstroombaarheid bij hoog water, maar maken geen onderdeel uit van voorliggend plan.)

Landschappelijke inpassing en toekomstige natuur
De dynamische zone kent op de top een hoogte van +7 meter NAP die afloopt met een helling van 1:5. Hierdoor blijft de bovenzijde van de zone het grootste deel van het jaar boven de gemiddelde waterlijn liggen. Er is hier geen sprake van een harde kade, maar een hogere zone met kansen voor diverse natuurwaarden die af en toe onder water komen te staan. Door de schuin aflopende hellingen van 1:5 waarover de waterlijn zal gaan fluctueren op het ritme van de IJssel ontstaat veel diversiteit in habitats. Door de aanleg van een natte hoogdynamische zone wordt een plek gecreëerd, waar veel soorten kunnen foerageren en schuilen. Dit is met name gericht op soorten die in natte natuur leven zoals diverse watervogelsoorten (meerkoet, fuut, zwaan, lepelaars, roerdomp, enzovoort), vissen en zoogdieren (onder andere bever, woelmuizen, waterspitsmuis, otter en vleermuizen).

Met voorliggend plan wordt er een doorstroomzone gerealiseerd op de plek waar momenteel industrie aanwezig is. Door de doorstroomzone kan met hoogwater de rivier dit deel inunderen zodat het rivierwater de Havikerwaard-Zuid in en weer uit kan. Dit levert een zone op met diversiteit en dynamiek. Vissen kunnen dan zowel migreren als foerageren op deze zone en eenmaal in de Havikerwaard-Zuid kunnen de ondiepten gebruikt worden als paaigebied, schuilgelegenheid en foerageergebied.

Er zijn in het ontwerp bewust luwe zones aangegeven zodat de aanwezige industrie goed wordt ingepast en gezoneerd zodat er ruimte is voor zowel menselijke activiteit als natuurontwikkeling. De aanwezige industrie wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast met de aanleg van een natuurzone en aanplant van bosschages rondom het bedrijventerrein, zodat er, in vergelijking met de huidige situatie, geen nieuwe (optische) verstoring zal plaatsvinden. Door in de diepe zandwinplas met stilstaand water (huidige situatie) een hoogdynamische zone te maken ontstaat een situatie die geschikt is voor het ontwikkelen van zeer diverse natuur. Ten opzichte van de huidige situatie wordt het gebied geschikter voor diverse soorten (zie hiervoor paragraaf 4.7).

Aan de zuidkant van het plangebied en aan de zuidwestrand van de bestaande plas is het ten behoeve van de doorstroombaarheid van het gebied noodzakelijk om bomen te kappen. De bosschage, onderdeel van GNN, verdwijnt hiermee. Voor deze bomen geldt een herplantplicht. Als gevolg hiervan worden binnen het plangebied, ter plaatse van de toekomstige natuurzone (binnen de bestemming 'Natuur'`) ten noorden en oosten van het bedrijventerrein, nieuwe bomen geplant (zie Bijlage 3). Deze bomen vormen dan tevens afschermende beplanting rondom het bedrijventerrein. Het zuidelijk deel van het plangebied, waar dus bomen worden verwijderd, blijft onderdeel van GNN en krijgt een natuurbestemming en wordt ingericht als glanshaverhooiland. Over de definitieve inrichting heeft afstemming plaatsgevonden met de provincie Gelderland. De inrichting van glanshaverhooiland past binnen de doelstellingen voor GNN van de provincie. Voor het beheer van het glanshaverhooiland wordt aangesloten bij de richtlijn N12.03 Glanshaverhooiland. Deze inrichting is geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels. In bijlage 2 "Landschappelijke notitie Havikerwaard 8a" is een nadere toelichting en onderbouwing gegeven van de landschappelijke inpassing.

In bijlage 3 van deze toelichting is tevens een beplantingsplan (bron: K3 Delta B.V., 20-04-2023) opgenomen, welke ook middels een voorwaardelijke verplichting is geborgd in de regels. In dit beplantingsplan zijn tevens de toekomstige hoogtes t.o.v. NAP weergegeven. De nieuwe locatie van de Bbk-verondieping ligt op minimaal +7 m NAP, tot aan het industrieterrein 11 meter boven NAP. De natuurzone wordt ingericht met hardhoutooibos, zachthoutooibos en riviermoeras.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het relevante (planologische) beleid van de rijksoverheid, de provincie Gelderland, de regio en de gemeente Rheden.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 zijn de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de bijbehorende Uitvoeringsagenda vastgesteld door de Tweede Kamer. In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting aan een duurzaam perspectief voor onze fysieke leefomgeving (tot 2050). Er zijn in totaal 21 nationale belangen benoemd in de NOVI, die samen komen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat botsende belangen veelal niet los van elkaar kunnen worden opgelost. Het streven vanuit de NOVI is dan ook om combinaties te maken en belangen waar mogelijk te koppelen, zodat een win-win situatie ontstaat. Echter niet alles kan overal, waardoor er soms scherpe keuzes gemaakt moeten worden. Bij de keuzes die we willen maken wil het Rijk dat overheden dezelfde afwegingsprincipes hanteren. Hiertoe worden drie afwegingsprincipes gebruikt:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.


In de NOVI is een aantal (voorlopige) NOVI-gebieden opgenomen. Het Rijk is van plan om hier samen met de regio, met aandacht voor de brede ruimtelijk-fysieke opgaven een extra impuls te geven aan grote transities, passend bij de NOVI-prioriteiten. Daarnaast wil het Rijk in deze gebieden extra steun geven aan de aanpak van grote, integrale fysieke opgaven, die heel belangrijk zijn voor Nederland.

Plangebied
Het plangebied is op de kaart Nationale Hoofdstructuur aangewezen als een gebied met ruimte voor water en rivieren, waar water kan worden vastgehouden en geborgen. Daarnaast ligt het plangebied in een gebied waar wordt ingezet op het versterken van bos- en natuurgebieden op land. Het plangebied, met uitzondering van het bedrijventerrein, ligt in een door het Rijk aangewezen Natura 2000-gebied. Het plangebied maakt tevens onderdeel uit van het hoofdwatersysteem, zoals te zien is op de kaart Nationale Keuzes Klimaatadaptatie. In het plangebied wordt ingezet op het beschermen en versterken van de biodiversiteit (kaart Nationale Keuzes toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied).

In het rivierengebied ligt een grote en urgente waterveiligheidsopgave die voortkomt uit de nieuwe normen voor waterveiligheid en door klimaatverandering toenemende rivierafvoeren. Deze opgave kan worden opgepakt door een combinatie van dijkversterking en rivierverruiming. De overheid betrekt daar eveneens belangen bij van laagwater, waterkwaliteit, natuur, ecologie, scheepvaart en zoetwater en treft maatregelen die leiden tot een duurzaam functionerend rivierensysteem.

Het Rijk werkt aan een aanpak om de stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden te verminderen. Dat is nodig om de doelen uit Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen binnen bereik te brengen. Dit gebeurt enerzijds door herstel en versterking van de natuur en biodiversiteit en anderzijds door het terugdringen van de stikstofuitstoot (bronmaatregelen).

Beoordeling en conclusie
Voorliggend plan draagt bij aan de nationale belangen en doelen op het gebied van water(veiligheid), natuur en biodiversiteit. Met voorliggend plan wordt per saldo meer natuur gerealiseerd en wordt er meer ruimte voor de rivier gecreëerd door het bedrijventerrein te herinrichten. Het plan voldoet aan de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan het Rijk of de provincie eisen stellen aan de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 juli 2014. De laatste wijziging van het Barro trad op 1 december 2020 in werking. Met die laatste wijziging zijn voor de grote rivieren de toegestane activiteiten in uiterwaarden uitgebreid met bijvoorbeeld extensieve uiterwaardrecreatie, zoals aanleg van fiets- en voetpaden. Ook is er meer ruimte in het rivierbed voor duurzame energievoorzieningen, zoals windmolens en zonnepanelen.

In het Barro zijn de volgende nationale belangen geborgd: 1) Rijksvaarwegen, 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren, 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie, 7) Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 9) 'Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen' 10) Ecologische hoofdstructuur, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, 12) IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en 14) Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Plangebied
Ten aanzien van het plangebied is het nationale belang Grote Rivieren relevant. Op basis van de kaart Grote Rivieren van het Barro ligt het plangebied zowel in rivierbed als het stroomvoerend rivierbed. In artikel 2.4 van het Barro is het beleid opgenomen ten aanzien van deze zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0008.png"

Afbeelding 3.1: Uitsnede kaart Grote Rivieren Barro (ruimtelijkeplannen)


In artikel 2.4.3 zijn de randvoorwaarden opgenomen ten aanzien van het rivierbed. In het Barro is bepaald dat een bestemmingsplan in het rivierbed alleen nieuwe bestemmingen mag toestaan indien er sprake is van:

  • a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.

Daarnaast dient in het bestemmingsplan te worden vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

In artikel 2.4.4 zijn de randvoorwaarden opgenomen ten aanzien van het stroomvoerend deel van het rivierbed. Onverminderd artikel 2.4.3 kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan uitsluitend een wijziging mogelijk maken, voor zover daarbij een of meer van de volgende activiteiten worden mogelijk gemaakt:

  • a. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;
  • b. de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- of recreatievaart;
  • c. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
  • d. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
  • e. de aanleg of wijziging van scheepswerven voor beroeps- of pleziervaartuigen en specifiek daaraan verbonden bedrijfsactiviteiten;
  • f. de verwezenlijking verbetering of het beheer van natuurterreinen;
  • g. de uitbreiding of wijziging van bestaande steenfabrieken;
  • h. de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie of extensieve uiterwaardrecreatie zijn verbonden;
  • i. de winning van oppervlaktedelfstoffen;
  • j. de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
  • k. activiteiten van een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
  • l. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
  • m. het behoud van bekende of te verwachten archeologische monumenten;
  • n. de verbetering van de waterkwaliteit;
  • o. de verwezenlijking van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het agrarisch, landschappelijk of daarmee vergelijkbaar beheer van het rivierbed;
  • p. het behoud of herstel van cultuurhistorische landschapselementen;
  • q. de verduurzaming van de energievoorziening van bestaande voorzieningen in het rivierbed;
  • r. de opwekking van zonne- of windenergie en die activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd.

Beoordeling en conclusie
In voorliggend geval wordt de verondieping enkel verplaatst en de natuurontwikkeling blijft doorgang houden. Het veilige en doelmatige gebruik van het oppervlaktewaterlichaam blijft gewaarborgd, want er worden geen nieuwe bestemmingen toegevoegd, alleen enkele bestemmingen worden gewisseld.

Bovendien is de planontwikkeling voorzien buiten vaarwegen en buiten voor natuur waardevolle ondiepe wateren. De effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen zijn nihil. Hiertoe is een rivierkundige berekening uitgevoerd. In paragraaf 4.10 wordt hier nader op ingegaan.

Het plan heeft daarnaast een positief effect op de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam, omdat er verbeteringen worden aangebracht door de aanleg van meer ondiepe zones. De verondieping leidt tot een ecologische betere situatie en meer biodiversiteit. Hier wordt in paragraaf 4.8 nader op ingegaan.

Dit plan voorziet in nieuwe natuur en er vindt een rivierkundige optimalisatie plaats door de reconstructie van het hoogwatervrije bedrijventerrein.

Zoals hierboven omschreven, en in de rivierkundige rapportage verwoord wordt, heeft dit plan nauwelijks invloed op de IJssel en voldoet het plan aan de regels zoals vastgelegd in het Barro.

3.1.3 Nationaal Water Programma

Het ontwerp van het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor deze periode en geeft een doorkijk naar 2050. Het NWP bevat:

  • Een uitwerking van het te voeren beleid (inclusief het nationale ruimtelijke en ecologische beleid) voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming of het behoud van water;
  • Maatregelen vanwege nationale belangen en om wateropgaven te bereiken en daaraan te blijven voldoen.

In het NWP worden de nationale componenten van de herijking van het Deltaprogramma vastgelegd. In het NWP worden de voor het waterbeleid relevante nationale belangen uit de NOVI en de toepassing van de afwegingsprincipes hierbij, verder uitgewerkt. Verder geeft het NWP uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en overstromingsrisico's.

Plangebied

In het NWP is voor het rivierengebied, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, het beleid georganiseerd rondom een aantal ontwikkelingen, namelijk vaker droogte, meer extreme neerslag, bodemerosie rivieren, ontwikkeling van robuuste riviernatuur en het verbeteren van de zoetwaterbeschikbaarheid. Deze ontwikkelingen worden aangepakt langs een aantal beleidssporen, die bij elkaar komen in het programma Integraal Riviermanagement: beschermen van het rivierengebied bij hoge afvoeren, in stand houden en uitbreiden van de afvoercapaciteit, het bevaarbaar houden van de rivieren, optimaal verdelen van het beschikbare zoetwater, verbeteren van de waterkwaliteit en de natuur, en ruimte bieden voor ruimtelijk-economische rivierfuncties, zoals recreatie, havenontwikkeling, etc.

Beoordeling en conclusie
Het NWP heeft geen directe consequenties voor het plangebied. Wel sluit het planvoornemen aan op de doelen, zoals geformuleerd in het NWP.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buitenstedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kan vinden.

Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd.

Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Beoordeling en conclusie
Het verleggen van het verondiepingsproject en de rivierkundige optimalisatie door reconstructie van het hoogwatervrije bedrijventerrein betreffen geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het project hoeft niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (2018)

Provinciale Staten hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is met ingang van 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie zijn zeven met elkaar samenhangende ambities geformuleerd:

  • 1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • 2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
  • 3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • 4. Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • 5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • 6. Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • 7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie betreft een visie op hoofdlijnen. Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren (ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer) voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat wel op in de Omgevingsvisie. Sinds 2014 zijn al gebieden en functies aangewezen in verband met deze planfiguren. Deze blijven voortbestaan onder deze Omgevingsvisie. Dit gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen hebben een uitvoerend of informerend karakter en zijn daarom overgeheveld naar programma's of andere beleidsdocumenten. In dit kader zijn een viertal themakaarten opgenomen in de Omgevingsvisie:

  • 1. Themakaart Ruimtelijke beleid;
  • 2. Themakaart Waterbeleid;
  • 3. Themakaart Milieubeleid;
  • 4. Themakaart Natuur- en landschapsbeleid.


Plangebied
Ruimtelijk beleid
Op de themakaart Ruimtelijke beleid is het gehele plangebied aangewezen als gebied waar windenergie is uitgesloten. Daarnaast is het huidige bedrijventerrein aangewezen als gebied waar grote zonneparken niet mogelijk zijn. In het overige deel van het plangebied zijn grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk. De wijzigingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt hebben echter geen betrekking op wind- en/of zonne-energie.

Waterbeleid en Milieubeleid
Op themakaarten Waterbeleid en Milieubeleid zijn voor het plangebied geen specifieke onderwerpen en/of functies opgenomen.

Natuur- en landschapsbeleid
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de themakaart Natuur- en landschapsbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0009.png" Afbeelding 3.3: Uitsnede themakaart Natuur- en landschapsbeleid

Het plangebied is volledig gelegen in een Groene ontwikkelingszone en deels in het Gelders natuurnetwerk, Natura 2000-gebied en Rustgebied voor winterganzen.

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura 2000-gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

Beoordeling en conclusie
De wijzigingen die in dit bestemminsplan mogelijk worden gemaakt dragen bij aan de ambities die de provincie in de Omgevingsvisie heeft vastgesteld. Het plan omvat onder andere natuur- en landschapsontwikkeling, waarmee de kwaliteit van het landschap wordt versterkt. Onderhavig plan is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is het provinciale beleid juridisch verankerd. Hier wordt in de volgende paragraaf op ingegaan.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland (2018)

In 2014 is het moederplan van de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De laatste actualisering (Actualisatieplan 9) is in juli 2022 vastgesteld en in januari 2023 in werking getreden.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De provincie geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening heeft de provincie alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De provincie heeft daarom bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen. Alleen de Waterverordeningen (per waterschap) en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 zijn (nog) niet in de Omgevingsverordening opgenomen. De Omgevingsverordening heeft daarom de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening;
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer;
  • Natuurverordening in de zin van de Wet Natuurbescherming;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet.

Deze wetten worden opgenomen in de Omgevingswet, die naar huidige planning op 1 januari 2024 in werking treedt. Door de provinciale verordeningen die gebaseerd zijn op deze wetten alvast op te nemen in één provinciale Omgevingsverordening wordt geanticipeerd op de situatie onder de Omgevingswet.

In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen die bij bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

Plangebied
Voor de in onderhavig plan opgenomen ontwikkelingen zijn de volgende regels uit de Omgevingsverordening van belang:

Regels natuur:

  • Ganzenrustgebied;
  • Groene ontwikkelingszone;
  • GNN.

Regels landschap:

  • Nationaal landschap buiten Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone en Nieuw Hollandse Waterlinie

Op afbeelding 3.4 is een uitsnede opgenomen van de kaart 'Regels Natuur' uit de Omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0010.jpg" Afbeelding 3.4: Uitsnede kaart 'Regels Natuur' uit de Omgevingsverordening


In de Omgevingsverordening zijn de volgende instructieregels hiervoor opgenomen.

GNN

Paragraaf 2.6.1 Instructieregels bestemmingsplan bescherming Gelders natuurnetwerk

Artikel 2.39 (bescherming kwaliteit Gelders natuurnetwerk)

  • 1. Voor zover een bestemmingplan van toepassing is op het Gelders natuurnetwerk wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone.
  • 2. Er is geen sprake van nadelige gevolgen voor de oppervlakte als die in overeenstemming met paragraaf 2.6.2 worden gecompenseerd:
    • a. buiten het Gelders natuurnetwerk; of
    • b. in het Gelders natuurnetwerk op gronden die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan zijn aangeduid met code N00.01.

Ganzenrustgebied

Paragraaf 2.6.4 Instructieregel Ganzenrustgebied


Artikel 2.51b (bescherming Ganzenrustgebied)

Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op een Ganzenrustgebied laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als:

  • a. uit onderzoek blijkt dat deze activiteit of ontwikkeling wordt uitgevoerd op een locatie waar de nadelige gevolgen voor de functie als rustgebied voor overwinterende ganzen zoveel mogelijk worden beperkt; en
  • b. na uitvoering minimaal 500 hectare in het betreffende Ganzenrustgebied overblijft.

Groene ontwikkelingszone

Paragraaf 2.6.5 Instructieregels bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone

Artikel 2.52 (nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone)

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk die leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone van het betreffende gebied, tenzij:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt;
    • d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd overeenkomstig paragraaf 2.6.2 (van de Omgevingsverordening).
  • 2. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken, als:
    • a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt;
    • b. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.


Artikel 2.53 (uitbreiding bestaande bedrijven of functies in Groene ontwikkelingszone)

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan uitbreiding van bestaande functies met meer dan 30 procent mogelijk maken, als:
    • a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt;
    • b. deze versterking is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
  • 2. n.v.t.
  • 3. n.v.t.
  • 4. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan uitbreiding van bestaande functies met ten hoogste 30 procent mogelijk maken, als:
    • a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de uitbreiding zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast;
    • b. deze inpassing planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.


§ 2.6.5a Wijzigingsbevoegdheid begrenzing


Artikel 2.54a (wijziging begrenzing Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone)


Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone wijzigen:

  • 1. voor een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone, voor zover:
    • a. de kernkwaliteiten van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone behouden blijven; en
    • b. de oppervlakte van het Gelders natuurnetwerk ten minste gelijk blijft;
  • 2. voor de toepassing van paragraaf 2.6.1; of
  • 3. voor zover er op 17 oktober 2014 sprake was van een onherroepelijk bestemmingsplan met daarin bestemmingen die strijdig zijn met de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone.

Op afbeelding 3.5 is een uitsnede opgenomen van de kaart 'Regels Landschap' uit de Omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0011.jpg" Afbeelding 3.5: uitsnede kaart 'Regels Landschap' van de Omgevingsverordening

Nationaal Landschap

§ 2.6.6 Instructieregels bestemmingsplan bescherming landschap


Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen (van de Omgevingsverordening), niet aantasten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen (van de Omgevingsverordening).

Regels Water en Milieu

  • Kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied.

Het gehele plangebied is gelegen in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied. Het is verboden om in dit gebied grond of baggerspecie toe te passen in oppervlaktewater of in een omvang van meer dan 5.000 m3 als de kwaliteit daarvan de achtergrondwaarde overschrijdt. Dit geldt echter niet voor toepassing op grond van het Besluit bodemkwaliteit:

  • a. in oppervlaktewater, van grond of baggerspecie met de kwaliteitsklasse A;
  • b. in een omvang van meer dan 5.000 m3 als wordt aangetoond dat de risico's op verontreiniging van het grondwater niet toenemen en de kwaliteit daarvan de maximale waarden van de kwaliteitsklasse wonen of de kwaliteitsklasse A niet overschrijdt.

Van het voornemen tot een toepassing als bedoeld hierboven onder a. en b. doet degene die de activiteit wil ondernemen een melding (3 weken voor start werkzaamheden).

Beoordeling plan en conclusie
Ganzenrustgebied
De nieuwe locatie van het Bbk-verondiepingsproject en de nieuwe locatie voor (een deel van) het bedrijventerrein zijn gelegen in Ganzenrustgebied, waar de functie van rustgebied voor overwinterende ganzen centraal staat. Momenteel bestaan deze locaties nog uit water. Eventuele nadelige gevolgen van nieuwe activiteiten of ontwikkelingen moeten in dit gebied zoveel mogelijk beperkt worden. Op de nieuwe locatie van het Bbk-verondiepingsproject wordt nieuwe natuur gerealiseerd. Het grenst direct aan een al bestaand natuurgebied. De realisatie van nieuwe natuur heeft geen nadelige gevolgen voor het ganzenrustgebied. Het biedt juist meer ruimte voor rustmogelijkheden van ganzen. De nieuwe locatie voor (een deel van) het bedrijventerrein sluit tevens aan op het reeds bestaande bedrijventerrein. Momenteel bestaat dit deel nog uit diep water. Daarnaast wordt er nieuwe natuur gerealiseerd aan de zuidzijde (wat nu nog bedrijventerrein is en geen onderdeel uitmaakt van Ganzenrustgebied). Hiermee zijn eventuele gevolgen zoveel mogelijk beperkt. Het ganzenrustgebied waar het plangebied onder valt heeft een oppervlakte van circa 1150 hectare. Net buiten het ganzenrustgebied, op de locatie waar nu nog een bedrijventerrein ligt, wordt nieuwe natuur gerealiseerd. Bovendien wordt ruimschoots voldaan aan de randvoorwaarde dat minimaal 500 hectare behouden moet blijven. Daarnaast is binnen het MER bij het oorspronkelijke plan (NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01) destijds uitvoerig onderzoek gedaan naar de te realiseren natuurwaarden en de effecten van de planuitvoering op bestaande natuurwaarden. In dat kader is o.a. bepaald dat er per saldo grote natuurwinst wordt geboekt, zowel binnen het GNN als de GO. De afname aan ganzenfourageergebied is feitelijk geconstateerd maar is acceptabel in het licht van de totaalontwikkeling.


Groene Ontwikkelingszone (GO)
In voorliggend plan wordt een directe natuurbestemming opgenomen voor grote delen van het plangebied, die na de herinrichting ook als natuurterrein worden opgeleverd en beheerd.

Het grootste deel van het plangebied behoort tot de GO. Binnen deze zone zijn geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk die leiden tot significante aantasting van de kernkwaliteiten van de 'Groene ontwikkelingszone', tenzij er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt en/of de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

De kernkwaliteiten van de natuur en het landschap in de Havikerwaard zijn:

  • matig dynamische rivier met geologische en geomorfologische dynamiek, water-, sediment- en diasporentransport; ecologisch kerngebied (Natura 2000-gebied) én verbinding tussen Midden-Europa en de Noordzeekust;
  • onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe;
  • qua schaal, volledigheid en kwaliteit unieke gradiënt van Veluwe naar rivier, met bronbossen, zacht- en hardhoutooibos, grondwater gevoede beken en sloten, oude rivierlopen met rietmoeras, bosjes, hogen en knotbomen; onderdeel van de Havikerpoort waarvan het ecoduct over de A348 in 2012 is geopend;
  • onderdeel van de klimaatcorridor Veluwe - Reichswald;
  • het vanuit ecologisch opzicht samenhangend geheel van landgoederen en beken in de Zuidelijke IJsselvallei waarin soorten als de das, amfibieën en vleermuizen voorkomen;
  • het goed bewaard gebleven reliëf en de daarmee samenhangende variatie en hoge kwaliteit van de natuur in de IJsseluiterwaarden. Met in deze uiterwaarden zowel gave kronkelwaarden met stroomdalgraslanden, hagen en hardhoutooibossen;
  • Parel/A-locaties bos Havikerwaard: twee bosjes in de uiterwaard zijn A-locaties bos: een klein essenhardhoutbosje met slangelook en een spontaan zachthoutbos in een voormalige kleiafgraving;
  • leefgebied das;
  • leefgebied steenuil;
  • weidse vergezichten over de rivier en vaak fraai zicht op de stuwwallen (Veluwezoom), fraaie stadsgezichten bij Doesburg;
  • abiotiek: aardkundige waarden (o.m. reliëf van oeverwallen, strangen en andere stromingspatronen), kwel, bodem;
  • onbebouwdheid van de uiterwaarden (enkele boerderijen op pollen, steenfabrieken, jachthavens, waterstaatswerken);
  • rust, ruimte en duisternis m.u.v. de omgeving van stedelijke gebieden.


De ontwikkelingsdoelen voor natuur en landschap binnen de Groene ontwikkelingszone zijn als volgt geformuleerd:

  • ontwikkeling stroomdalgraslanden en glanshaverhooilanden;
  • ontwikkeling waterplanten-gemeenschappen in kwelsloten en oude rivierlopen;
  • ontwikkeling gemeenschappen van slikkige oevers;
  • ontwikkeling hardhoutooibossen;
  • ontwikkeling zachthoutooibossen;
  • ontwikkeling moerassen, ruigteranden en laag gelegen bloemrijke graslanden;
  • ontwikkeling heggenlandschap;
  • ontwikkeling populaties van water- en moerasvogels, waaronder porseleinhoen, kwartelkoning, zwarte stern en ijsvogel;
  • ontwikkelen populatie knoflookpad en kamsalamander;
  • ontwikkeling populaties van vissen van traagstromende en stilstaande wateren, waaronder: bittervoorn, kleine en grote modderkruiper, rivierdonderpad;
  • ontwikkeling populatie bevers en otters;
  • ontwikkeling coulissenlandschap met lokaal doorzichten op stuwwallen en stadsgezichten;
  • behoud reliëf kronkelwaarden.

Voorliggende ontwikkeling voorziet met de verplaatsing van het Bbk-verondiepingsproject in een formeel hoogwatervrij gebied dat rivierkundig beter gestroomlijnd is, natuurvriendelijke oevers omvat en de aanleg van verschillende natuurtypen. Hiermee wordt aangesloten op de kernkwaliteiten en de ontwikkelingsdoelen in dit gebied. De beoogde natuurlijke doelen van het Bbk-verondiepingsproject blijven gehandhaafd, zij het op een andere plek binnen hetzelfde gebied. Door de koppeling met het natuureiland, ontstaat een groot (zelfs qua oppervlakte iets groter) oppervlak natuur, met een overgang van ooibos, via een natuurlijke oever naar natte moerasnatuur en onderwaternatuur. Door het Bbk-verondiepingsproject te verleggen, ontstaat één formeel hoogwatervrij gebied (in plaats van diep water) dat rivierkundig beter gestroomlijnd is met als doel een betere beheersbaarheid. In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op de ecologische aspecten van deze ontwikkeling.

GNN

Een deel van het plangebied is ten zuiden van de Havikerwaard in de omgevingsverordening aangeduid als GNN. Dit deel van het plangebied krijgt de directe bestemming 'Natuur' en wordt ingericht als glanshaverhooiland. Over de definitieve inrichting heeft afstemming plaatsgevonden met de provincie Gelderland. De inrichting van glanshaverhooiland past binnen de doelstellingen voor GNN van de provincie. Daarnaast zijn binnen deze zone zijn geen nieuwe

grootschalige ontwikkelingen mogelijk die leiden tot significante aantasting van de kernkwaliteiten van het 'Gelders Natuurnetwerk', tenzij er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt en/of de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd. Hoe het project aansluit op de kernkwaliteiten van het gebied is beschreven in voorgaande paragraaf (Groene Ontwikkelingszone). Daarmee is het plan in overeenstemming met de regels die gesteld zijn ten aanzien van het GNN.


Nationaal Landschap
Voor de gronden gelegen in het Nationaal Landschap gelden dezelfde eisen m.b.t. gebruik en inrichting als voor de gronden gelegen in de Groene ontwikkelingszone. De volgende kernkwaliteiten zijn aanwezig in dit nationale landschap, IJsseluiterwaarden (incl. Havikerwaard):

Enige nog breed meanderende rivier, leesbaar rivierenlandschap.

  • Met het brede meanderen onderscheidt de IJssel zich van de andere Rijntakken en de Maas.
  • Leesbaar rivierenlandschap komt tot uiting zowel in de richting dwars op de rivier als in de lengterichting. Dwars op de rivier is er de opeenvolging van dijk, iets hoger gelegen grasland, lager grasland met veel microreliëf, rivier. In de lengterichting verandert het karakter van het landschap diverse malen. In het zuidelijke stuk is de ligging aan de hoge Veluwezoom karakteristiek, in het middenstuk tussen Zutphen en Deventer bepaalt de meanderende rivier met oude cultuurlanden en oude bewoning (terpen, aanzienlijke huizen) op klei het beeld en in het uiterste noorden bij Hattem is opnieuw de Veluwe karakteristiek maar ook lage, vlakke en natte gronden in de uiterwaarden zelf.
  • Karakteristieken van andere Rijntakken komen toch ook hier voor: dijken, voormalige dijken, kaden, kolken, voormalige rivierarmen.

Gaaf microreliëf van lage rivierduinen, complexen van richels en geulen (kronkelwaarden) en dergelijke.

  • Complexen van richels en geulen komen parallel aan de IJssel in min of meer rechte vorm op vele plaatsen voor; in de vorm van kronkelwaarden, waarbij de vorm van de meander is gevolgd, zijn ze te vinden in de uiterwaarden bij Wilp, Voorst, Brummen en Gorssel.

Grote openheid van de uiterwaarden met nauwelijks bebouwing.

Steile en gave gradiënt van beboste stuwwallen van de Zuid-Veluwe en Hattem naar uiterwaarden, bedijking ontbreekt daar.

  • De Zuid-Veluwe tussen Rheden en Dieren is vanwege de ligging op de steile overgang van de Veluwe naar de IJsselvallei altijd van strategisch belang geweest. Het (spreng)beekwater uit het Veluwemassief werd en wordt gebruikt op diverse landgoederen (Kasteel Biljoen, Kasteel Middachten, Hof te Dieren).
    Gave broekgebieden en in de Havikerwaard oeverwallen en oude rivierarmen.
  • Tussen Hattem en Wapenveld komt het Veluwemassief bijna tot aan de uiterwaarden. Rijk reliëf en microreliëf.

Zicht op Veluwemassief, fraaie stadsgezichten bij Kampen, Zwolle, Deventer, Zutphen, Doesburg; weidse vergezichten over de rivier.

Rust, ruimte en donkerte m.u.v. de omgeving van stedelijke gebied.

Voor voorliggend plan, als onderdeel van de totaalontwikkeling in de Havikerwaard, kan gesteld worden dat één van de plandoelen, te weten het creëren van een rivierenlandschap waarin het patroon van geulen en gebiedseigen plantstructuren wordt versterkt, zich voegt naar de doelstellingen binnen dit waardevolle landschap.

Kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied
Bij voorliggend plan is sprake van toepassing op grond van het Besluit bodemkwaliteit. Er is dan ook geen sprake van een verbod.

Het plan is passend binnen de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Buitengebied

In oktober 2019 heeft de gemeente Rheden de Omgevingsvisie Buitengebied vastgesteld. Deze omgevingsvisie is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving. Het bevat de strategische hoofdkeuze van het beleid voor de lange termijn. De visie heeft drie werkdoelen. Ten eerste gebruikt de gemeente de visie om initiatieven te beoordelen en te begeleiden. Daarnaast wordt het gebruikt om het gemeentelijk beleid te coördineren. Ten derde is het bedoeld als inspiratie- én kennisdocument. In de Omgevingsvisie is het plangebied opgedeeld in vier gebieden met elk een eigen ontwikkelrichting.


Plangebied
Op de visiekaart is het plangebied gelegen binnen het gebiedsdeel De Steeg - Dieren en aangeduid als 'Landgoederen verbinden'. De landgoederen zijn een duurzaam verbindende schakel in recreatieve en economische opgaven. Hierin zijn de historische en natuurlijke kwaliteiten van Veluwe tot IJssel sturend. De schaal van de uiterwaarden ziet de gemeente als geschikt gebied voor robuuste groene en blauwe opgaven. Tussen De Steeg en Dieren ziet de gemeente vooral de duurzame continuïteit van een landgoedlandschap als richting. Het gebied ontwikkelt zich naar een goed voorbeeld van een ‘duurzaam buitengebied’ zoals we dat in Nederland graag willen hebben. Financieel duurzaam, ‘natuurinclusief’, maatschappelijk duurzaam, veilig en circulair (gesloten productie- en consumptieketens). Het beleid is hier gericht op het realiseren van waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit.

Beoordeling en conclusie
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van natuur en een optimalisatie van het bedrijventerrein uit rivierkundig oogpunt. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de doelstellingen uit de Omgevingsvisie. Het plan is passend binnen de Omgevingsvisie.

3.3.2 Beleidsnota Biodiversiteitsplan 2022-2023

De gemeente Rheden heeft in 2022 de Beleidsnota Biodiversiteitsplan 2022-2023 vastgesteld. In dit plan is uitgewerkt hoe de gemeente invulling geeft aan haar ambitie op het gebied van biodiversiteit. De gemeente wil dat iedere ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage gaat leveren aan de biodiversiteit. Beschreven moet worden wat er nu aan biodiversiteit aanwezig is, hoe deze zoveel mogelijk behouden blijft en hoe deze versterkt kan worden. Natuurinclusief bouwen en ontwerpen wordt gestimuleerd.

Beoordeling plan en conclusie
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van nieuwe natuur, waarin kansen ontstaan voor de biodiversiteit in het gebied. In paragraaf 2.3 Toekomstige situatie en paragraaf 4.8 Ecologie - Natuur komt dit onderwerp uitgebreider aan bod. Tevens is een nadere toelichting gegeven in de Landschappelijke notitie in bijlage 2. Het plan is passend binnen de Beleidsnota Biodiversiteitsplan 2022-2023.

3.3.3 Waterplan Rheden Rozendaal

De gemeente Rheden en de gemeente Rozendaal hebben in 2005 een gezamenlijk waterplan opgesteld, met behulp van de waterschappen Rijn en IJssel en Veluwe. De aanleiding voor het waterplan zijn de knelpunten, ontwikkelingen en kansen op watergebied waar gemeenten in de 21e eeuw mee geconfronteerd worden. Het waterplan is opgesteld op basis van de volgende thema's:

  • beperken verdroging;
  • tegengaan wateroverlast;
  • verbeteren oppervlaktewaterkwaliteit;
  • zuinig omgaan met grondwater (kwaliteit en kwantiteit);
  • beleven van water;
  • adequate inzameling en transport afvalwater;
  • ecologisch gezond water en natte landnatuur;
  • water bij ruimtelijke inrichting.


Plangebied
Voor het plangebied zijn de onderdelen 'tegengaan wateroverlast' en 'ecologisch gezond water en natte landnatuur' van belang.


Beoordeling en conclusie
Het project voorziet in de realisatie van nieuwe natuur waarmee het bergend vermogen van het gebied wordt vergroot. Derhalve wordt er bijgedragen aan het tegengaan van wateroverlast. Met de uitvoering van het project wordt het oppervlakte natte natuur uitgebreid en daarmee wordt bijgedragen aan het gemeentelijke doel om ecologisch gezond water en natte landnatuur te realiseren en te behouden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

De gevolgen voor milieu- en omgevingsaspecten vormen een belangrijke afweging bij het al dan niet toelaten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, of wijzigingen daaraan. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling onderbouwd aan de hand van de diverse relevante milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Geluid

Wet en regelgeving
Weg- en railverkeerslawaai
Weg- en railverkeerslawaai kan de leefomgevingskwaliteit van een gebied beïnvloeden. Langs alle (spoor)wegen, met uitzondering van 30 km/h wegen en woonerven, bevinden zich geluidszones, waarbinnen het verplicht is onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Tevens stelt de Wet geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn:

  • Woningen;
  • Onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven;
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • Geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen).


Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Bij het planologisch toestaan van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken tot aan de maximale grenswaarde. De maximale grenswaarde is de absolute grens.

Industrielawaai
Ook industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied beïnvloeden. Ook de zonering van industrielawaai is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Het gaat hier om het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds. In tegenstelling tot weg- en railverkeerslawaai is de grootte van de zone niet in de wet vastgelegd of een daaraan gekoppeld besluit. Een zone wordt in een bestemmingsplan vastgelegd rond een industrieterrein waar volgens dat bestemmingsplan (deels) de vestiging van "grote lawaaimakers" mogelijk is. In onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht is vastgelegd welke typen inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein gevestigd moeten zijn. Daarbij geldt dat buiten deze zone de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden. Binnen de zone gelden er beperkingen voor het bestemmen van geluidsgevoelige bestemmingen.


Beoordeling plan
Het plangebied maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Nader akoestisch onderzoek naar de gevolgen van weg- en railverkeerslawaai is dan ook niet nodig. Binnen voorliggend bestemmingsplan zijn wel zogenaamde 'grote lawaaimakers' toegestaan. Hiervoor is reeds in 1990 een geluidzone - industrie vastgesteld. Deze geluidzone is al opgenomen in de voorgaande bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe industriële lawaaimakers mogelijk. Er vindt alleen een reconstructie plaats. Ten behoeve van de reconstructie van het bedrijventerrein Havikerwaard 8a, inclusief de aanpassing van het verondiepingsproject, wat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, heeft LBPSIGHT heeft een geluidsonderzoek uitgevoerd. Dit geluidsonderzoek dient tevens voor de revisievergunning. Het rapport hiervan d.d. 1 december 2021 is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. In het onderzoek van LBPSIGHT richten zij zich op de inrichting voor een zand- en grind en de productie van betonwaren. De inrichting ligt op het gezoneerde industrieterrein ‘Havikerwaard’ in de Steeg, gemeente Rheden. De geluidzone is op 14 augustus 1990 vastgesteld door de Kroon. De activiteiten behorende bij het Bbk-verondiepingsproject en de daaraan gerelateerde geluidbronnen van dit project zijn, voor zover deze geluidbronnen liggen binnen de (toekomstige) inrichtingsgrens van Havikerwaard 8A, meegenomen in het onderzoek. Naar aanleiding van het uitgevoerde akoestisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat de geluidzone - industrie niet aangepast hoeft te worden. Daarnaast nemen de MTG-waarden (maximaal toelaatbare grenswaarden) op omliggende woningen niet toe. Wel dient een aantal mitigerende maatregelen genomen te worden.


Uit het verrichte onderzoek blijkt dat:

  • De zone door alle bedrijven op het gezoneerde industrieterrein inclusief de activiteiten behorende bij het Bbk-project niet wordt overschreden, mits de breker wordt voorzien van een geluidsisolerende omkasting en wordt geïnvesteerd in een stille loskraan(en) bij de haven (LW = 106 dB(A).
  • De vastgestelde MTG-waarden (Maximaal Toelaatbare Grenswaarden) bij de woningen door alle bedrijven op het gezoneerde industrieterrein, inclusief de activiteiten behorende bij het Bbk, niet overschreden worden.
  • Op de vergunningspunten aan de overzijde van de IJssel (VP01 en VP02) van de inrichting Havikerwaard 8A inclusief de Bbk-activiteiten aan de in de vergunning opgenomen geluidgrenswaarden kan worden voldaan.
  • Bij de woningen achter de vergunningspunten VP03 en VP04 niet voldaan kan worden aan de in de vergunning opgenomen geluidgrenswaarden. De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT zijn echter niet hoger dan de richtwaarde (rustige woonwijk) van 45/40/35 dB(A), zoals opgenomen in de Handreiking van 1998.
  • De woning achter VP05 op het gezoneerde industrieterrein ligt. Bij deze woning wordt exclusief en inclusief de geluidbijdrage van de overige bedrijven op het gezoneerde industrieterrein een geluidbelasting berekend van 49/46/39 dB(A) gedurende de dag/avond/nacht. Aan de cumulatieve streefwaarde van 65/60/55 dB(A) (dag/avond/nacht), zoals opgenomen in de Handreiking van 1998, kan ruimschoots voldaan worden.
  • De inrichting Havikerwaard 8A, inclusief de Bbk-activiteiten, niet kan voldoen aan de in vergunning opgenomen grenswaarden voor de maximale geluidniveaus LAmax. Wel kan ten aanzien van de maximale geluidniveaus LAmax voldaan worden aan de grenswaarde van 70/65/60 dB(A) (dag/avond/nacht), zoals opgenomen in de Handreiking van 1998. Voorwaarde is dat er in de nachtperiode geen grind wordt verladen vanaf de laadbrug in het schip.

Ten aanzien van de twee grindzeven van de grindstraat wordt er vanuit gegaan dat deze geen hogere bronsterkte hebben dan 107 dB(A). Mocht dit op basis van controlemetingen toch hoger zijn, dan moet langs deze zeven alsnog een geluidscherm geplaatst worden. Alhoewel deze schermen op basis van het verrichte onderzoek niet nodig zijn, wordt bij het ontwerp van de staalconstructie toch rekening gehouden met de montage van een geluidscherm.

Tot slot wordt de bestaande grindstraat gedemonteerd als de nieuwe grindstraat in werking kan worden gesteld. De nieuwe grindstraat bestaat dan uit nieuwe dan wel volledig gereviseerde componenten.

Overschrijding geluidszone

De Omgevingsdienst Regio Arnhem heeft op basis van bovenstaand onderzoek door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een zonetoets laten uitvoeren of de beoogde bedrijfsactiviteiten inpasbaar zijn binnen de geluidruimte van het industrieterrein. DGMR heeft geconstateerd dat op basis van het geïmplementeerde rekenmodel “RBS LAr,LT model Havikerwaard inclusief voorafscheider na MR 1” de zone ten noordwesten van de inrichting wordt

overschreden. Uit een door DGMR toegevoegd rekenpunt blijkt dat in de avondperiode een LAr,LT wordt berekend van 45,7 dB(A). Gedurende de dag- en nachtperiode wordt de zone gerespecteerd.

Om de overschrijding op het toegevoegde punt teniet te doen is onderzocht welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om de overschrijding in de avondperiode teniet te doen. Uit de berekeningen blijkt dat de loskraan met een bronsterkte van 106 dB(A) een relevante geluidbijdrage levert. Mogelijke maatregelen die direct genomen kunnen worden is het opwerpen van een extra depot ten noordwesten van de loskraan. Na deze maatregel wordt geen hoger LAr,LT berekend dan 45,14 dB(A) afgerond 45 dB(A).

Het depot met een hoogte van minimaal 4 meter behoeft alleen aanwezig te zijn als de loskraan met de oorspronkelijk bronsterkte van LW= 106 dB(A) in de avondperiode ook daadwerkelijk met een bedrijfstijd van 3,2 uur (zoals aangevraagd) wordt ingezet. Of anders geredeneerd het depot behoeft alleen aanwezig te zijn als de kraan met een bronsterkte van LW= 106 dB(A) langer dan 2 uur in de avondperiode wordt ingezet. Deze maatregel zal worden genomen.


Conclusie

Het verplaatsen van het Bbk-verondiepingsproject en de rivierkundige optimalisatie door de reconstructie van het hoogwatervrije bedrijventerrein heeft geen negatieve invloed op het aspect geluid. De geluidzone hoeft niet aangepast te worden.

Daar waar aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om een voldoende woon- en leefklimaat te garanderen worden deze maatregelen ook genomen. De volgende maatregelen worden in ieder geval genomen:

  • De breker wordt voorzien van een geluidsisolerende omkasting en er wordt geïnvesteerd in een stille loskraan(en) bij de haven (LW = 106 dB(A).
  • In de nachtperiode wordt geen grind verladen vanaf de laadbrug in het schip.
  • Er wordt een depot gerealiseerd van 4 meter ten noordwesten van de loskraan op het moment dat de kraan langer dan 2 uur in de avondperiode in gebruik is.

4.2 Archeologie en Cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Wet- en regelgeving
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Gemeenten hebben de plicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met geconstateerde of te verwachten archeologische waarden.

De gemeente Rheden heeft haar archeologisch beleid vastgelegd in het (paraplu)bestemmingsplan Archeologie.

Plangebied
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan Archeologie verschillende dubbelbestemmingen. Het deel van het plangebied wat in de bestaande situatie bestaat uit water en natuur heeft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2, ofwel een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Het deel van het plangebied wat in de bestaande situatie bestaat uit bedrijventerrein heeft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3, ofwel een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor deze gronden gelden regels met betrekking tot het oprichten van bebouwing en het uitvoeren van werken. Voor de gronden met een middelhoge verwachtingswaarde geldt dat er niet zonder meer (bouw)werkzaamheden mogen plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm. Voor de gronden met een lage verwachtingswaarde geldt dat er niet zonder meer (bouw)werkzaamheden mogen plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 30 cm. Het overleggen van een archeologisch rapport waarin de archeologische waarden van de gronden zijn vastgesteld is noodzakelijk.

Beoordeling plan
De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats in gebieden met een middelhoge en lage archeologische verwachtingswaarde.

Grontmij (thans: Sweco) heeft in 2012 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor de Havikerwaard (gemeente Rheden). Op afbeelding 4.1 is weergegeven welk gebied toen is onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0012.png"
Afbeelding 4.1: Plangebied archeologisch onderzoek 2012

Uit dat bureauonderzoek volgde dat voor het noordelijke gedeelte van dat plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Dit gebied ligt echter buiten het projectgebied van onderhavig plan. Voor het overige terrein is de archeologische verwachting laag. De achtergebleven en teruggebrachte sedimenten zijn verstoord. De kans op archeologische waarden in de zandondergrond van het deelgebied direct ten noorden van de huidige zandwinning is klein. De top van de zandondergrond en daarmee de eventueel aanwezige archeologische waarden zijn verspoeld. De oeverafzettingen erboven zijn intact. Hiervoor blijft de hoge archeologische verwachtingswaarde gehandhaafd. Er zijn echter geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (2012) is de archeologische verwachtingswaarde voor het grootste gedeelte van het plangebied toen naar laag bijgesteld. Daarom wordt voor deze gebieden geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen in deze gebieden zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Hiervoor is dan ook geen dubbelbestemming Waarde - Archeologie meer opgenomen.

Het deel van het (thans bestaande) bedrijventerrein dat met dit bestemmingsplan een natuurbestemming krijgt is destijds niet onderzocht op archeologische waarden. Voor dit gedeelte van het plangebied is dan ook de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 3' gehandhaafd. Het aspect 'archeologie' is daarmee geborgd in dit bestemmingsplan.

4.2.2 Cultuurhistorie

Wet- en regelgeving
In het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat bestemmingsplannen een analyse van cultuurhistorische waarden moeten bevatten. In bestemmingsplannen dient een beschrijving te zijn opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Beoordeling plan
Voor de beschrijving van effecten op de cultuurhistorie is voor voorliggend plan gebruik gemaakt van de volgende criteria:

  • Effect op de cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen;
  • Effect op de aanwezige oude linten en ontsluitingsassen;
  • Effect op cultuurhistorische waardevolle elementen, w.o. monumenten.

Het verkavelingspatroon is sterk gebonden aan en verwijst naar oude verdwenen rivierbeddingen. Deze karakteristieke waarde blijft, weliswaar enigszins anders, in het voorliggende plan herkenbaar. Ook leidt het plan niet tot aantasting van oude linten en ontsluitingsassen. Bebouwing in specifieke nederzettingspatronen komt in het plangebied niet voor. Tenslotte vindt evenmin aantasting plaats van overige cultuurhistorisch waardevolle elementen. Beschermde monumenten komen in het plangebied niet voor, terwijl het initiatief geen effect heeft op de monumenten in de omgeving van het plangebied.

De totale ontwikkeling staat in het teken van het realiseren van waardevolle natuur, het is een natuurontwikkeling. In het inrichtingsplan 'Aanpassing verondiepingsproject BBK zuidoever Plas Bingerden Havikerwaard' (Adri Voorwinden Ruimtelijke Vormgeving & Landschap, 2019), zoals opgenomen in bijlage 1 van deze Toelichting, wordt onderbouwd hoe de ontwikkeling landschappelijk optimaal kan worden ingepast, mede afgestemd en ondersteunend op de cultuurhistorische waarden in het gebied. Uit dat inrichtingsplan blijkt dat de optimalisatie van de gebiedsontwikkeling en daarmee ook de verplaatsing van het Bbk-verondiepingsproject aansluit op de totaalvisie van gebiedsontwikkeling Havikerpoort. Uit het inrichtingsplan blijkt dat er geen effecten op de cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen of op de aanwezige oude linten en ontsluitingsassen in de omgeving van de planlocatie of op nabijgelegen cultuurhistorische waardevolle elementen, waaronder monumenten zijn.

Het verplaatsen van het Bbk-verondiepingsproject en de rivierkundige optimalisatie door de reconstructie van het hoogwatervrije bedrijventerrein hebben geen negatieve invloed op aanwezige en cultuurhistorische waarden en op de totaalvisie gebiedsontwikkeling Havikerpoort.

4.3 Bedrijfshinder

Wet- en regelgeving
Zowel het ruimtelijke ordeningsbeleid als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreatie anderzijds. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinder veroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd.

Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of de ontwikkelingen veroorzaker zijn van hinder naar een gevoelige omgeving en anderzijds wordt bekeken of de ontwikkeling kwetsbaar is voor hinder.

Beoordeling plan
De ontwikkeling van natuur en het aanleggen van de geulen betreffen geen ontwikkelingen die hindergevoelig zijn. De ontwikkeling van natuur en de aanleg van de geulen veroorzaken geen hinder, zoals bedoeld in de VNG publicatie. Andere aspecten, zoals geur en stof zijn conform de richtlijnen van de VNG hier niet relevant. Derhalve zijn er geen belemmeringen voor voorliggend project vanuit het aspect bedrijfshinder.

Gelet op de milieucategorie van de milieuhinderlijke functie en de afstand tot bestaande milieugevoelige functies zijn er vanuit bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen voor de verplaatsing van het Bbk-verondiepingsproject en de rivierkundige optimalisatie door de reconstructie van het hoogwatervrije bedrijventerrein. In paragraaf 4.1 is reeds gemotiveerd wat de akoestische gevolgen van de reconstructie van het bedrijventerrein op gevoelige bestemmingen zijn.

4.4 Bodem

Wet- en regelgeving
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventuele aanwezige bodemverontreiniging van belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan dient dan ook een motivering te bevatten over de bodemkwaliteit in relatie tot de beoogde bestemming(en)/functie(s). De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. Er gelden daarbij andere eisen voor de bestemming wonen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden).

De milieuhygiënische randvoorwaarden voor de toepassing van grond en baggerspecie zijn geregeld in:

  • het Besluit bodemkwaliteit;
  • de Regeling bodemkwaliteit;
  • de Circulaire herinrichting diepe plassen;
  • de Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen.

In de Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen wordt onderscheid gemaakt in een generiek kader en een gebiedsspecifiek kader. Indien aan de voorwaarden van het generieke kader wordt voldaan, is het verondiepen met verontreinigd materiaal milieuhygiënisch zondermeer verantwoord. Bij het gebiedsspecifieke kader is dit niet het geval en dienen locatie specifieke omstandigheden in ogenschouw te worden genomen op basis waarvan bepaald kan worden tot welke verontreinigingsgraad materiaal in een plas kan worden toegepast. Op basis van deze kaders is het mogelijk om zowel klasse B als klasse A (afdekking) in te zetten ten behoeve van de verondieping.

Beoordeling plan
In het zuiden van het plangebied wordt een functie Natuur toegevoegd op een plek waar in voorgaand bestemmingsplan nog een bedrijfsfunctie mogelijk (én aanwezig) was. Dit is een evidente functiewijziging, waarbij aangetoond moet worden dat de voormalige bedrijfslocatie niet zodanig verontreinigd is geraakt dat de nieuwe functie (natuur) niet gerealiseerd kan worden. Op dit zuidelijke gedeelte wordt alleen verharding weggehaald, waarna er 30 tot 50 cm leeflaag teruggebracht wordt conform de door Sweco opgestelde Nota bodembeheer (bijlage 5). Er vindt hier geen verder grondverzet plaats. De kwaliteit van de grond (leeflaag) zal van kwaliteitsklasse A (ofwel herverontreinigingsniveau Rijntakken) zijn. De grond komt overeen met de bestaande klasse van de grond in het gebied. Nader bodemonderzoek is daarmee niet nodig. Bovendien zou het aanbrengen van schone(re) grond in deze specifieke situatie weinig zinvol zijn vanwege de mogelijkheid van overstroming/hoogwater in dit zuidelijke deel. Alle uiterwaarden hebben kwaliteitsklasse A, dus bij eventuele overstroming en/of hoogwater zou eventuele schone(re) grond vanzelf weer minder schoon (kwaliteitsklasse A) worden.

Het noordoostelijke deel van het plangebied heeft momenteel een bestemming 'Water' en krijgt een bestemming 'Bedrijf'. Hier wordt 600.000 m3 ophoogzand gebruikt om het terrein te herinrichten. 400.000 m3 bestaat uit extern toe te passen materiaal. Ten behoeve hiervan wordt onderzocht of er kan worden aangesloten bij de bestaande Nota bodembeheer, of dat er een nieuwe moet worden vastgesteld.

Met de inwerkingtreding van de Circulaire herinrichting van diepe plassen zijn de aanvoermogelijkheden van grond en van klasse B waterbodems in diepe plassen per 24 december 2010 beperkt. Dit heeft voor gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid tot gevolg dat in het generieke kader alleen klasse B waterbodems van Rijkswateren van het stroomgebied van de Rijntakken (Rijn en IJssel) en grond tot maximaal klasse Wonen mag worden toegepast. Hierdoor kan het risico ontstaan dat de voor herinrichting van Havikerwaard Zuid benodigde hoeveelheid specie niet tijdig beschikbaar is. Gelet op de fasering die in het bestemmingsplan en de Nb-vergunning is opgenomen, is het voorhanden hebben van voldoende specie van cruciaal belang voor de voortgang van het project.

Daarom is het wenselijk bij gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid verruiming te bieden voor de mogelijkheden van het toepassen van herbruikbare grond en waterbodems. Conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) dient dit geregeld te worden via gebiedsspecifiek beleid met een Nota bodembeheer waarin lokale maximale waarden worden vastgelegd die als toetsingskader dienen. Met de Nota bodembeheer wordt het gebiedsspecifieke beleid voor gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid onderbouwd en vastgelegd. Het rapport hiervan d.d. 5 januari 2021 is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.

De conclusie uit de rapportage omvat dat er geen kwetsbare objecten in de nabijheid van plangebied Havikerwaard Zuid aanwezig zijn. Bovendien is vanuit de geohydrologie sprake van een veilige situatie. Met de Nota bodembeheer worden de wensen/eisen van de omgeving voldoende gewaarborgd en kan het project conform de vergunde situatie op een transparante manier worden voortgezet vanuit het Besluit bodemkwaliteit.

Tevens is een geactualiseerd inrichtingsplan opgesteld, waarin de voor het Bbk-verondiepingsproject en de optimalisatie van het bedrijventerrein relevante projectinformatie is samengevat. Met het inrichtingsplan wordt voldaan aan de zorgplicht van het Besluit bodemkwaliteit. Het inrichtingsplan zal worden ingediend bij de eerste Bbk-melding van toe te passen specie die van elders wordt aangevoerd.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.5 Externe veiligheid

Beleid en regelgeving
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient, indien relevant, aandacht te worden geschonken aan het aspect externe veiligheid. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi), worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen.

Beoordeling plan
Via de risicokaart.nl heeft er een inventarisatie van risicobronnen plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat er geen risicobronnen in de omgeving zijn. Tevens worden er in onderhavig plan ook geen kwetsbare objecten toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0013.png"
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart

Een risico-inventarisatie heeft plaats gevonden. Bij de geplande aanpassing van de ontwikkeling/inrichting is het aspect externe veiligheid niet relevant. De wijziging van de bedrijfsbestemming ligt niet binnen het invloedsgebied van de IJssel (35 meter). Er zijn door de aanpassingen van de ontwikkeling/inrichting daarmee geen negatieve effecten op kwetsbare objecten te verwachten. Het plan is vanuit het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). In titel 5.2 van de wet zijn de bepalingen ten behoeve van luchtkwaliteit opgenomen.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft overeenkomstig artikel 5.12 van de Wm het NSL vastgesteld. Op 1 augustus 2009 is het NSL vervolgens in werking getreden. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Beoordeling plan
In het voorgaande bestemmingsplan voor de (bedrijfs-)locatie Havikerwaard 8a is destijds door Witjes Milieuadvies B.V. een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit rondom de locatie Valewaard BV en IJsselbeton CV. Aanleiding voor dit onderzoek was de aanvraag van een revisievergunning Wet milieubeheer. Uit dit onderzoek met kenmerk 10301 van 27 januari 2010 blijkt dat voldaan wordt aan de luchtkwaliteitsnormen. Deze conclusie is bevestigd in de actualisatie van het onderzoek (rapportnummer 12517, 1 oktober 2012) van Witjes Milieuadvies ten behoeve van het voorgaande bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, Locatie Havikerwaard 8a' (NL.IMRO.0275.BPLG11-VA01), zoals opgenomen in dat plan.

Uit de gemaakte berekeningen van de effecten op de luchtkwaliteit veroorzaakt door de bedrijfsactiviteiten kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • de grenswaarde (40 ìg/m3) voor de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide wordt in 2012 op de inrichtingsgrens niet overschreden.
  • de grenswaarde (200 ìg/m3) voor de uurgemiddelde concentratie van stikstofdioxide wordt in 2012 op de inrichtingsgrens niet overschreden.
  • de grenswaarde (40 ìg/m3) voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof wordt in 2012 op de inrichtingsgrens niet overschreden.
  • de grenswaarde (50 ìg/m3) voor de daggemiddelde (24-uursgemiddelde) concentratie van fijn stof wordt in 2012 op de inrichtingsgrens niet vaker dan 35 keer overschreden.
  • de jaargemiddelde concentratie fijn stof is op het hoogst belaste punt op de grens van de inrichting 0,69 ìg/m3. Deze concentratie fijn stof, en dus ook de toename ten opzichte van de vergunde situatie, is minder dan 3% van de grenswaarde (1,2 ìg/m3). De bijdrage kan daarmee worden gezien als een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

De toetsing heeft plaatsgevonden op de grens van de inrichting en zonder zeezoutcorrectie. Hiermee is toen een worstcase situatie berekend. Uit de conclusie volgt dat er sprake is van een niet in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Met voorliggend plan worden geen nieuwe inrichtingen of nieuwe bestemmingen mogelijk gemaakt. Er vindt alleen een verplaatsing plaats van diverse bestemmingen. Er is geen sprake van (veel) extra voertuigbewegingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate beïnvloeden. Nieuw onderzoek naar het aspect 'luchtkwaliteit' is dan ook niet nodig en de conclusies uit 2012 zijn nog steeds representatief.

Als gevolg van de activiteiten in de Havikerwaard vinden voor de luchtkwaliteit geen overschrijdingen van grenswaarden plaats buiten de inrichtingsgrens. Dit geldt zowel voor de huidige als de toekomstige situatie, na verplaatsing van het Bbk-verondiepingsproject en de rivierkundige optimalisatie door de reconstructie van het hoogwatervrije bedrijventerrein. Aangezien naar de toekomst toe de concentraties aan NOx en PM10 afnemen, wordt ook naar de toekomst toe voldaan aan de grenswaarden. Het project draagt niet in betekenende mate bij. Het plan is vanuit het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.7 Landschap

In bijlage 2 "Landschappelijke notitie Havikerwaard 8a" is een nadere toelichting en onderbouwing gegeven van de landschappelijke inpassing. Daarnaast is in paragraaf 2.3 Toekomstige situatie reeds ingegaan op de landschappelijke inrichtingsmaatregelen. In bijlage 3 is het beplantingsplan opgenomen die tevens als voorwaardelijke verplichting in de regels is vastgelegd.

4.8 Ecologie - Natuur

Wet- en regelgeving
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen invloed hebben op de natuur. De Wet natuurbescherming bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het project op de beschermde natuurwaarden.

Soortenbescherming
De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.

Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als zij het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is (zoals bijvoorbeeld het geval is bij de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening of de duurzam opwekking van energie, voor zover dit een significante bijdrage levert aan de regionale, provinciale of landelijke energiedoelstelling). Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.

Stikstofdepositie
Met de Wet natuurbescherming worden soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden beschermd door het formuleren van instandhoudingsdoelen voor deze gebieden. Het uiteindelijke doel is het bereiken van een landelijke gunstige staat van instandhouding voor alle door de richtlijnen beschermde soorten en habitats. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.

In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting van stikstof een probleem met de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Nieuwe ontwikkelingen die een toename (t.o.v. de referentiesituatie) van de stikstofdepositie tot gevolg hebben kunnen hierdoor significante negatieve effecten hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen. Effecten van een plan of een project op de stikstofdepositie kunnen ontstaan tijdens de realisatiefase en/of de gebruiksfase. Met het rekenmodel AERIUS Calculator kan deze stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebieden worden berekend.

Indien uit de berekeningen met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar), kunnen significante effecten ten gevolge van stikstofdepositie op voorhand worden uitgesloten. Voor het onderdeel stikstofdepositie geldt dan geen vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. De toename die relevant is (in het planspoor) gaat om de toename t.o.v. de referentiesituatie (feitelijk en planologisch legaal gebruik).

Indien uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar), maar wordt er voldaan aan één van onderstaande voorwaarden, geldt ook geen vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming:

  • Verslechtering van stikstofgevoelige habitattypen of habitats van soorten kan, ondanks een toename van depositie, volledig uitgesloten worden in een ecologische beoordeling (voortoets);
  • Na intern salderen is de toename van de stikstofdepositie niet groter dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Indien uit de berekening blijkt dat sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) en niet aan één van bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is sprake van een vergunningplicht op grond van de Wnb. Een vergunning kan worden verleend als uit een passende beoordeling, eventueel inclusief extern salderen, en eventueel het succesvol doorlopen van de ADC-toets, blijkt dat er geen risico's bestaan voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.

Een bestemmingsplan kan alleen worden vastgesteld als het plan geen significant effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden, ten opzichte van de huidige feitelijke en planologische legale situatie.

Effecten ten gevolge van een plan op de stikstofdepositie kunnen ontstaan in de realisatiefase (aanlegfase) of gebruiksfase.

Beoordeling plan
Voor voorliggend plan is een natuurtoets uitgevoerd door Kurstjens Ecologisch Adviesbureau (2022). De notitie van deze natuurtoets is in bijlage 6 van deze Toelichting opgenomen. De notitie is gebaseerd op de ecologische monitoring van beschermde soorten gedurende de periode 2019-2023, een ecologische inspectie op 27 november 2018 t.b.v. een aanvraag voor verlening van een vergunning in het kader van de voormalige Flora- en faunawet in 2019, eerdere natuurtoetsen t.b.v. het nabijgelegen en lopende project Havikerwaard-Zuid en literatuuronderzoek. Uit deze toets volgt dat er geen negatieve significante effecten ontstaan. De conclusies uit de notitie zijn hieronder opgenomen:

Gebiedsbescherming - Bbk-verondiepingsproject
In de notitie is geanalyseerd of de voorgenomen wijziging van de vergunde locatie van het Bbk-project binnen de Gebiedsontwikkeling Havikerwaard-Zuid tot een andere conclusie leidt m.b.t. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Het verplaatsen van de moeraszone van de zuidoever naar de zone tussen de geul en de plas en rondom het nieuwe bedrijfsterrein leidt niet tot andere conclusies m.b.t. doelsoorten in het kader van de gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming. Bovendien neemt de hoeveelheid moeras zelfs wat toe (0,6 ha extra) t.o.v. het oorspronkelijke Bbk-project. Dit is gunstig voor tal van niet-broedvogels. Er is dus geen sprake van significant negatieve effecten op beschermde vogelsoorten.

Gebiedsbescherming - Reconstructie bedrijfsterrein (voor zover binnen de contouren van Natura 2000-gebied)
Op de locaties waar de optimalisatie/compensatie van het industrieterrein is voorzien (ca. 3 ha), is nu diep water dat is gelegen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Overwinterende watervogels maken gebruik van dit water. Echter, omdat er door de (totale) Gebiedsontwikkeling Havikerwaard-Zuid circa 65 ha nieuw diep water wordt gerealiseerd is er geen sprake van significant negatieve effecten op vogels waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. Vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming is er dan ook geen belemmering om een wijziging van het bestemmingsplan door te voeren.

Voorgesteld wordt om een aanpassing van de begrenzing van het GNN door te voeren bij de Provincie Gelderland, waarbij het areaal natuurgebied netto zelfs wat groter wordt (met ca. 0,6 ha). Daarbij wordt diep water ingeruild voor extensief beheerd hoogwatervrij grasland (overwinteringsgebied voor de beschermde Rugstreeppad).

Soortbescherming - Bbk-verondiepingsproject
In het plangebied van de verondieping komt momenteel alleen de beschermde soort bever voor. De voorgenomen wijziging heeft geen negatief effect op deze soort. Het aanwezige beverhol op de zuidoever van de plas Bingerden (Kurstjens, 2019) blijft door de wijziging behouden. Er is dus geen ontheffing nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortbescherming - Reconstructie bedrijfsterrein
In de zone waar omvorming van industrieterrein naar extensief grasland is voorzien, is onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde soorten. In de bomen en struiken die dienen te verdwijnen, zijn geen nesten aanwezig van jaarrond beschermde vogelsoorten (Kurstjens, 2019). Burchten van das en bever zijn afwezig in deze zone. Ook zijn er geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen (Kurstjens, 2019; Tuitert, 2016).

Wel is het bekend dat Rugstreeppadden zich in sommige jaren (o.a. in 2020 en 2021, zie Kurstjens & Hylkema, 2020; 2021) voortplanten op het terrein in ondiepe tijdelijke plasjes en dat het gebied naar alle waarschijnlijkheid in gebruik is als overwinteringslocatie voor deze soort. Hoewel een amfibiesoort, overwintert de Rugstreeppad op het land en in het rivierengebied dan bij voorkeur op een hoogwatervrije locatie.

Door de kap van bomen en struiken uit te voeren buiten het broedseizoen (winterhalfjaar) zijn negatieve effecten op nestelende vogels uit te sluiten.

In uiterwaarden komen doorgaans de kleine marterachtigen bunzing en wezel voor, hermelijn is langs de Rijntakken tegenwoordig een zeldzaamheid en de aanwezigheid hangt sterk samen met een goede konijnenstand. In de Havikerwaard zijn geen directe waarnemingen van wezel en bunzing bekend, maar in de ruimere omgeving (rest uiterwaard en omgeving kasteel Middachten) wel. De afgelopen tien jaar zijn twee waarnemingen bekend van wezel en drie van bunzing. Drie van de vijf waarnemingen betreffen verkeersslachtoffers op de A348. Hermelijn is niet gemeld.

Bij de ingreep ten behoeve van het bedrijfsterrein verdwijnt ooibos maar komt schraal grasland terug. In potentie verdwijnt habitat voor de bunzing, maar komt er habitat voor de wezel (woelmuizen in grasland) voor terug. Bunzingen houden zich graag op in moeras(bos)gebiedjes zoals het Paradijs en langs de oever van water omdat ze onder meer zijn gespecialiseerd in amfibieën. De bunzing kan aan de andere kant weer profijt hebben van de moeraszone die tussen beide plassen wordt ontwikkeld in het kader van het verondiepingsproject. Ook profiteert de bunzing van boscompensatie die al is uitgevoerd aan de nabijgelegen noordwestoever van de plas Havikerwaard-Zuid. Het potentiële habitat voor de bunzing wordt dus voldoende gecompenseerd, ook tijdens de uitvoeringsfase.

Geconcludeerd kan worden dat bij de omvorming van het industrieterrein rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van de beschermde Rugstreeppad. De uitvoering dient te gebeuren buiten de voortplantingsperiode van de soort (april-juli). Bij de herinrichting van het gebied dienen zoveel mogelijk open zandige bodems te worden blootgelegd. Een extensief begrazingsbeheer van het gebied (bijv. door paarden) is gunstig voor de Rugstreeppad. Aanvullende bemesting van de gronden dient niet te worden toegepast.

Er hoeft geen ontheffing van de Wet Natuurbescherming (onderdeel soortbescherming) te worden aangevraagd.

Monitoring 2023
Aanvullend vindt er met enige regelmaat een monitoring plaats binnen het projectgebied Havikerwaard-Zuid naar beschermde soorten. De rapportage van de meest recente monitoring (juni 2023) is opgenomen in bijlage 7. Binnen het plangebied, op het fabrieksterrein, zijn rugstreeppadden, grote larven en uitkruipende juvenielen aangetroffen. Bij de omvorming van het industrieterrein dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van deze soort. De uitvoering dient te gebeuren buiten de voortplantingsperiode van de soort (april-juli). Bij de herinrichting van het gebied dienen zoveel mogelijk open zandige bodems te worden blootgelegd. In het zuidelijk deel van het plangebied (wat omgevormd wordt tot grasland) zijn geen nesten aanwezig van jaarrond beschermde vogelsoorten. In tegenstelling tot 2022 is er geen zangpost van de nachtegaal vastgesteld, wel een cluster van drie erbuiten. Burchten van das en bever zijn afwezig in deze zone.

Stikstofdepositie
Als onderdeel van de vergunningaanvraag Wet natuurbescherming voor dit project heeft Sweco in februari 2023 een stikstofonderzoek uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 8. In deze rapportage zijn de effecten van de beoogde situatie onderzocht op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Voor de referentiesituatie is uitgegaan van de laagst toegestane stikstofdepositie sinds de vroegste referentiedatum van aanwijzing Natura 2000-gebied (24 maart 2000), ofwel het jaar 2010. Dit is de referentiesituatie in het projectspoor (ofwel de referentiesituatie van de activiteiten). De referentiesituatie van een bestemmingsplan is echter de huidige feitelijke en planologisch legale situatie. In voorliggend geval is de referentiesituatie uit 2010 hetzelfde als de huidige feitelijke en planologisch legale situatie. De vergunning wordt namelijk momenteel maximaal benut.

In de beoogde situatie is de maximale stikstofdepositie 5,71 mol N/ha/jaar. Na intern salderen met de referentiesituatie (2010), is de maximale toename van de stikstofdepositie in de beoogde situatie niet hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar. Hiermee kunnen significante effecten ten gevolge van de stikstofdepositie worden uitgesloten. Voor dit plan is daarnaast op 20 juli 2023 een positieve weigering afgegeven door de provincie. Zie hetvoor het besluit met kenmerk: 2020-014955.

Het aspect 'stikstof' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.9 Vormvrije m.e.r beoordeling

Wet- en regelgeving

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. In de Wet milieubeheer (art 7.2) en het Besluit milieueffectrapportage (art 2 lid 5) is verankerd dat er een beoordeling moet worden gemaakt of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden als een plan of besluit (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) wordt opgesteld voor één of meerdere activiteiten met mogelijk belangrijke negatieve effecten op het milieu. Activiteiten waarvoor dat het geval is, worden genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit mer:

  • Onderdeel C: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en dus het opstellen van een MER verplicht is;
  • Onderdeel D: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Als de activiteiten die met het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt in kolom 1 van onderdeel D staan, dan bestaat de m.e.r.-beoordelingsplicht er uit dat het bevoegd gezag moet beoordelen of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Blijkt uit deze beoordeling dat de betreffende activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben, dan moet de m.e.r.-procedure (m.e.r.) worden doorlopen en moet een milieueffectrapportage (MER) worden opgesteld.

Beoordeling plan en conclusie

Sweco heeft een Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld ten aanzien van de geplande verplaatsing van het BbK-inrichtingsproject en de rivierkundige optimalisatie door de reconstructie van het hoogwatervrije bedrijventerrein. Het rapport hiervan d.d. 27-11-2023 is als bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.

Uit het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) volgt dat voor deze ontwikkeling een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.

De onderhavige ontwikkeling betreft twee verschillende activiteiten uit het Besluit m.e.r. (zie tabel 3.1):

  • 3. de realisatie van een natuurgebied door middel van verondiepen van een deel van de pas, wat als activiteit is opgenomen in de D-lijst onder categorie D9;
  • 4. de uitbreiding van een bedrijventerrein, wat als activiteit is opgenomen in de D-lijst onder categorie D11.3. (In dit geval gaat het overigens over de verplaatsing van een bedrijventerrein en niet over een uitbreiding in m2.)

In de aanmeldingsnotitie is de vormvrije m.e.r.-beoordeling van de voorgenomen activiteit opgenomen en is ingegaan op de potentiële effecten van de voorgenomen activiteit. Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en te verwachten effecten, zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu uit te sluiten.

4.10 Rivierkunde

Wet- en regelgeving
Voor ingrepen in de grote rivieren geldt het Rivierkundig Beoordelingskader van Rijkswaterstaat. Hierin staat beschreven hoe Rijkswaterstaat bij de vergunningverlening rivierkundige effecten van voorgenomen ingrepen in de rivier bepaalt en beoordeelt. Het Rivierkundig Beoordelingskader is nodig als er een vergunning in het kader van de Waterwet moet worden aangevraagd, een projectplan Waterwet wordt opgesteld, in opdracht van een vergunningaanvrager berekeningen worden uitgevoerd, of als het bevoegd gezag een vergunningaanvraag op rivierkundige effecten moet beoordelen. Het toepassingsgebied van het Rivierkundig Beoordelingskader betreft de grote rivieren in Nederland welke in beheer zijn van het Rijk, zoals weergegeven in de kaarten bij de Waterregeling.

Beoordeling plan en conclusie
WSP Nederland B.V. heeft in mei 2021 een rivierkundige analyse uitgevoerd met betrekking tot de geplande aanpassing van de ontwikkeling/inrichting. Het rapport is als bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd. Deze rivierkundige beoordeling heeft als doel de hydraulische en morfologische effecten van de gewijzigde situatie van Havikerwaard 8a en het verlegde Bbk-verondiepingsproject inzichtelijk te maken en te toetsen aan de criteria uit het Rivierkundig Beoordelingskader 4.0. De rapportage dient als onderbouwing bij de wijziging van de Waterwetvergunning voor het plan.

In de rapportage van de rivierkundige analyse zijn de uitgangspunten waarop de beoordeling is gebaseerd opgenomen. Uit de effectbeoordeling blijkt dat aan alle criteria van het Rivierkundig Beoordelingskader 4.0 wordt voldaan. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beoordeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG57-ON01_0014.png"

Geconcludeerd wordt dat er vanuit rivierkundig oogpunt geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van dit plan.

4.11 Verkeer

Het bestaande bedrijventerrein wordt geherstructureerd. De aanpassing van het bedrijventerrein brengt geen verandering in verkeersgeneratie met zich mee ten opzichte van de huidige situatie. Verkeerskundig treedt er geen verandering op ten opzichte van de bestaande situatie. Hetzelfde geldt voor parkeren. Bovendien biedt het terrein voldoende ruimte voor parkerende voertuigen, die via de toegangspoort het terrein kunnen betreden.

4.12 Water

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht een watertoets te verrichten voor het opstellen van een bestemmingsplan. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Als onderdeel hiervan dienen eventuele mitigerende en compenserende maatregelen schetsmatig te worden uitgewerkt.

Sweco heeft voor voorliggend plan een watertoets uitgevoerd. Deze is als bijlage 11 bij deze Toelichting opgenomen. Uit deze watertoets volgden de volgende conclusies:

Waterveiligheid

Binnen de bestemmingsplanwijziging is een primaire waterkering gelegen. De kering ligt binnen een natuur- en bedrijfsbestemming. Voor de waterkering is het waterschap het bevoegd gezag. Van belang is dat er een gesloten, van gelijke hoogte en aanwijsbare kering voor terugkomt.

  • Gesloten: in de nieuwe variant van de kering mag geen gat of gaten ontstaan
  • Gelijke hoogte: kerende hoogte van alternatief moet minimaal gelijk zijn aan de huidige hoogte
  • Aanwijsbaar: een aanwijsbaar traject zodat deze ook vastgelegd kan worden in de legger van het waterschap en dat het hele nieuwe traject fysiek buiten na te lopen en te inspecteren is.

Binnen het plan vindt afstemming plaats met RWS voor de creatie van een betere doorstroming van de uiterwaarde. Binnen dit proces zal ook het waterschap worden betrokken en dient er rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de waterkering. Dit betekent dat dit aspect voldoende geborgd is in het plan. De verplaatsing van de verondieping raakt niet aan de waterkering.


Verwerking van afstromend hemelwater

Het huidige bedrijventerrein wordt verlegd waarbij het oppervlak van het nieuwe bedrijventerrein afneemt ten opzichte van het huidige bedrijventerrein. Dit betekent dat er geen toename in verhard oppervlak is, en er geen waterberging gerealiseerd hoeft te worden.


Bij de herinrichting van het terrein dient vuilwater en hemelwater gescheiden te worden ingezameld. Geadviseerd wordt om hemelwater niet opnieuw aan te sluiten op het vuilwaterriool (voor zover dit het geval was). Afstromend hemelwater kan worden afgevoerd naar de plassen of de IJssel. Hiervoor is RWS het bevoegd gezag, RWS heeft geen aanvullend beleid voor afstromend (schoon)hemelwater in hun watersysteem. Wel dient het afstromende hemelwater te monitoren zijn, bijvoorbeeld met een controleput.


Bij de inrichting, bouw en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Waterschap Rijn en IJssel hanteert de voorkeursvolgorde "schoonhouden - scheiden - schoonmaken". Onderzoek naar het nemen van bronmaatregelen ("schoonhouden") is daarom een belangrijk onderdeel.


Bij de inrichting van het plangebied dient rekening te worden gehouden met de te gebruiken materialen in de te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Er dient gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Dit houdt in dat er geen uitlogende materialen worden toegepast (zink, lood, koper, zacht PVC). Afspoeling van stoffen vanaf het terrein naar de uiterwaarde/IJssel tijdens de aanleg- en gebruiksfase moet worden voorkomen. Hier wordt met de uitvoering van het plan rekening gehouden.


Tijdens de gebruiksfase van het plangebied verdienen onder andere de volgende zaken extra aandacht:

  • toepassing van chemische onkruidbestrijding;
  • afval inzamelen;
  • opslag van materialen;
  • regelmatig vegen;
  • gladheidsbestrijding.


Afvalwater
De verandering in de DWA afvoer van het bedrijventerrein is gering. Dit is enerzijds omdat het bedrijventerrein niet significant groter wordt, en hetzelfde type bedrijven gevestigd blijft op het terrein. In een later stadium (WHHP) dient de aansluiting van de riolering, in afstemming met de gemeente, bepaald te worden.


Zwemwater
De plassen hebben deels een recreatieve functie. Vanwege de grootte en de diepte (zandwinning) is er geen risico op slechte waterkwaliteit gedurende droge en warme perioden.


Natuur

Het plan ligt deels binnen de Natura 2000 gebieden. Onderdeel van het plan is het verbeteren van de natuurwaarden van het plangebied. Hierover vindt afstemming plaats met de bevoegde gezagen.


Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Standaard en plansystematiek

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

5.2 Opzet bestemmingsplan

Deze paragraaf geeft een toelichting op het juridisch plangedeelte van dit bestemmingsplan; de planregels en de verbeelding.

5.2.1 Verbeelding

In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie bevat.

5.2.2 Regels

De regels bevatten de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.

De regels zijn gebaseerd op de regels uit het bestemmingsplan 'Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid' en 'Landelijk Gebied, Locatie, Havikerwaard 8a' en op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van het aanvragen van een omgevingsvergunning. Door middel van een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van enkele bouwregels. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik.

Aan de gronden in het plangebied zijn de volgende bestemmingen toegekend:

Artikel 3 Bedrijf

Een deel van het plangebied heeft in de bestaande situatie al een bedrijfsfunctie. Daarnaast krijgt een deel van het plangebied in de toekomst ook een bedrijfsfunctie. Het deel van de bestaande bedrijfsfunctie dat behouden blijft in de toekomst en het deel dat in de toekomst een bedrijfsfunctie krijgt hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf' gekregen, met de daarbij behorende funtieaanduidingen.

Artikel 4 Natuur

Een deel van het plangebied krijgt in de toekomst de functie natuur. Deze bestemming is op de verbeelding opgenomen, omdat dit de eindbestemming van de betreffende gronden betreft en deze bestemming de komende jaren gerealiseerd wordt.

Artikel 5 Water

Binnen deze bestemming zijn naast water ook watergerelateerde functies toegestaan, zoals vaarwegen ten behoeve van de scheeps- en recreatievaart, oevers, waterstaatkundige kunst- en waterstaatswerken (voor de beheersing van het oppervlaktewater en alles wat daarin voorkomt), extensief recreatief medegebruik. Daarnaast is deze bestemming gericht op het behoud en de versterking van de natuur- en ecologische waarden. Tot slot is ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' nog een aanlegsteiger ten behoeve van de aangrenzende bedrijfsbestemming toegestaan. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

Bij deze dubbelbestemming wordt de bescherming van de archeologische waarden geregeld via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (oude aanlegvergunning). Zonder een dergelijke vergunning mag niet zomaar de grond worden geroerd, en daardoor blijven de (mogelijke) archeologische waarden in de grond onaangeroerd. De vergunningsplicht ziet er op toe dat één inzicht ontstaat in de mogelijke waarde van de bodem, waarna, op basis van een afweging, alsnog een vergunning afgegeven kan worden voor het roeren van de bodem. Om inzicht in de mogelijke waarde van de bodem op het gebied van archeologie te verkrijgen is onderzoek nodig. Dit onderzoek zal vaak een archeologisch bureauonderzoek zijn. Het onderzoek dient uitgevoerd te worden door deskundige onderzoekers die voldoen aan de benodigde certificeringen. Op basis van het onderzoek kan vervolgonderzoek nodig zijn. Indien aangetoond kan worden dat binnen (bepaalde delen van) het te onderzoeken gebied geen archeologische waarden meer aanwezig kunnen zijn, kan (met betrekking tot deze delen) worden afgezien van archeologisch onderzoek. De oppervlakte van de bodemingreep en de diepte ervan bepalen of een omgevingsvergunning nodig is. De diepte is daarbij maatgevend op het diepste punt (dus een ingreep boven de maatgevende oppervlakte en op één punt dieper dan de maatgevende diepte is vergunningplichtig). Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geldt dat er onderzoek nodig is bij bodemingrepen groter dan 250 m2 én dieper dan 30 cm. Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geldt dat er onderzoek nodig is bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 én dieper dan 30 cm.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

De zomerkade heeft een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen ter bescherming van de waterkering.

Artikel 9 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Bij de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' heeft deze bestemming voorrang boven de andere voorkomende bestemmingen (basisbestemmingen). De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" betreft gebieden die een waterbergende en/of stroomvoerende functie hebben voor het hoogwater van de IJssel. Deze gebieden vallen in het kader van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) onder het stroomvoerend regime. Hier gelden beperkingen ten aanzien van bouwwerken en werken en geldt de vergunningplicht in het kader van het Waterbesluit. Bescherming middels een omgevingsvergunningenstelsel is opgenomen in deze regels. Bij werkzaamheden binnen de zones van de kering dient daarmee eerst contact opgenomen te worden met het waterschap.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregelingen van de gemeente Rheden opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels. De gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' is opgenomen in de algemene aanduidingsregels. Deze zone is niet gewijzigd ten opzichte van het voorgaande plan. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk van de regels is het (standaard) overgangsrecht uit het Besluit ruimtelijke ordening en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is onderzocht of voor het bestemmingsplan op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro de verplichting bestaat om een of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Artikel 6.12 lid 1 van de Wro geeft aan dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bedoelde bouwplannen worden beschreven in artikel 6.2.1 Bro.

Het Bbk-verondiepingsproject is meegenomen in de anterieure grondexploitatieovereenkomst, die op 24 december 2015 is ondertekend (overeenkomst uitvoeringszekerheid project 'Havikerwaard' K3 Delta BV - Gemeente Rheden). De anterieure overeenkomst biedt uitvoeringszekerheid, waarmee de economische uitvoerbaarheid van het project kan worden gegarandeerd. Daarnaast wordt er (vóór de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan) een nieuwe anterieure grondexploitatieovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer voor wat betreft de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Proces

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld en is dan onherroepelijk. Indien er wel beroep is ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling op het beroepschrift.

6.2.2 Overleg en participatie

De gemeente kent op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Deze verordening verplicht niet tot het geven van inspraak bij de voorbereiding van bestemmingsplannen.

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft overleg plaatsgevonden omtrent het bestemmingsplan. Het vooroverleg heeft plaatsgevonden met de volgende instanties:

  • Rijkswaterstaat;
  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rijn en IJssel;
  • Gemeente Zevenaar;
  • Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden;

Hieronder worde de vooroverlegreacties samengevat en van een reactie voorzien.

6.2.2.1 Rijkswaterstaat

Het bestemmingsplan is akkoord bevonden door Rijkswaterstaat met inachtneming van het laten terugkeren van de dubbelbestemming waterstaat-waterstaatskundige functie.

Reactie gemeente:

Deze dubbelbestemming is opgenomen in het bestemmingsplan.

6.2.2.2 Provincie Gelderland

1. GNN

Dat geen alternatieve locatie beschikbaar is, is evident. Er heeft echter geen toetsing plaatsgevonden van de effecten van de voorgenomen plannen op de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het GNN in het gebied. Als alle negatieve effecten binnen hetzelfde plan volledig gecompenseerd worden is het mogelijk een herbegrenzing van de GNN aan te vragen. Houdt bij het compensatieplan tevens rekening met ons beleid voor de Groene Ontwikkelingszone (GO). Geef daarbij aan of de oppervlakte van de bestemming bedrijf per saldo gelijk blijft, kleiner wordt, of wordt uitgebreid.

2. GO
Wij adviseren u te toetsen aan de kernkwaliteiten en een versterkingsplan uit te werken. In de Groene Ontwikkelingszone (GO) is plaats voor ruimtelijke ontwikkelingen, als die gekoppeld worden aan een investering in natuur en landschap. Bij een ruimtelijke ontwikkeling in GO moeten de kernkwaliteiten van het betreffende gebied per saldo en naar rato worden versterkt. GS hebben nadere regels vastgesteld voor de versterking in GO.

3. Ganzenrustgebied
Voer een toetsing uit van de effecten van de voorgenomen plannen op de functionaliteit van het ganzenrustgebied.

4. Stikstof en Natura 2000
Wij adviseren u om voor dit plan een AERIUS-berekening uit te voeren. Volgt uit die berekening dat er meer dan 0,00 mol/ha/jaar stikstofdepositie is in een Natura 2000-gebied, dan is een ecologische voortoets nodig om vast te stellen dat er geen significante effecten zijn. Wij worden in dat geval graag betrokken. Meer zicht op het effect van de ontwikkeling op Natura 2000 is nodig om de uitvoerbaarheid van uw plan te kunnen onderbouwen.

5. Bedrijventerrein
Een aanpassing van een bedrijventerrein dient ter kennisgeving aan het Intergemeentelijk overleg werklocaties te worden voorgelegd.

Reactie gemeente:
Ad 1 GNN
Het plan voorziet niet in het verwijderen van GNN. In de landschappelijke notitie hebben we toegelicht hoe we concreet het gebied gaan inrichten. Daarbij is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de nieuwe inrichting. De oppervlakte van het bedrijfsterrein neemt iets af (0,5 hectare).


Ad 2 GO
Bij de inrichting van het gebied is rekening gehouden met een inrichting passend voor het gebied en passend binnen de doelen die de provincie heeft opgesteld voor GNN en GO. In dit geval zal een deel van het gebied ingericht worden als glanshaverhooiland. Qua beheer zal worden aangesloten bij de richtlijn die door de provincie is opgesteld met betrekking tot glanshaverhooiland. In de voorwaardelijke verplichting is geborgd dat de te realiseren landschapsmaatregelen in stand gehouden dienen te worden.

Ad 3 Ganzenrustgebied
Het areaal aan ganzenrustgebied neemt niet af met het voorliggend bestemmingsplan. Met de gedeeltelijke verlegging van de bedrijfsbestemming gaat netto geen ganzenrustgebied verloren. Sterker nog, door een betere clustering van de bedrijfsbestemming is de wijziging vooral positief.

Ad 4 Stikstof en Natura 2000

Voor dit plan is op 20 juli 2023 een positieve weigering afgegeven door de provincie. Zie hetvoor het besluit met kenmerk: 2020-014955.

Ad 5 Bedrijventerrein

Het plan concentreert de ontgronding gerelateerde activiteiten op het hoogwatervrije terrein Havikerwaard 8a. Het oppervlakte met bedrijfsbestemming neemt, mede door herinrichting, licht af (-0,47 hectare). Op het overigens ook geluidgezoneerde terrein worden geen nieuwe bedrijfsactiviteiten toegestaan. Dit zal ter kennisgeving aan het intergemeentelijk overleg werklocaties worden voorgelegd.

6.2.2.3 Waterschap Rijn en IJssel

1. In het plangebied is ook een deel van de zomerkade gelegen. Dit graag als bestemming opnemen en in de toelichting aangeven dat bij werkzaamheden binnen de zones van de kering eerst contact met het waterschap moet worden opgenomen.


2. Aanplanten van bomen in de zones van keringen zijn niet gewenst.


3. Het verplaatsen van een verondieping heeft geen effect op de kering.


4. Het toepassen van de grond (of verplaatsing) valt onder het Bbk. Voor de plas is het waterschap in deze niet het bevoegde gezag, wel als er zodanig materiaal wordt toegepast een geloosd wordt op de Middachter Beek.


5. Het is onduidelijk wat het effect is van het verplaatsen van de opvulgrond voor de natuurwaarden, omdat bijvoorbeeld het eiland een vaste landverbinding krijgt en de vorm en koppeling van de noord- en zuidplas verandert. Wordt er geen onrecht gedaan wordt aan doelen van het ontwerp van het oorspronkelijke plan "Havikerwaard Zuid 2016"?


6. Zorgt het niet opvullen van de over aan de zuidkant van de Bingerdenseplas, niet voor een negatief effect op de kwelstroom van/naar de Ijssel?

Reactie gemeente:
Ad 1. Zomerkade

Deze zal met een dubbelbestemming worden geregeld. Het bestemmingsplan wordt aangepast op dit punt (toelichting, regels, verbeelding).


Ad 2 Bomen in zones van keringen

De aanplant in de zones van de keringen valt niet onder de voorwaardelijke verplichting. De aanplant gebeurt enkel in afstemming met het waterschap. Voor de bomen die weggehaald moeten worden, zal een keurvergunning bij het waterschap worden aangevraagd. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap. De waterkering wordt ook als zone weergegeven in het bestemmingsplan.


Ad 3 Verplaatsen verondieping

Voor kennisgeving aangenomen.


Ad 4 Bevoegd gezag

Voor kennisgeving aangenomen.


Ad 5 Maken landverbinding

Zowel in het inrichtingsplan als in de landschappelijke notitie en ecologische onderzoeken en monitoring is toegelicht wat voor waarde het verplaatsen van het BBK project voor de natuur heeft. Ook wordt ingegaan op de doelen die gesteld zijn in de visie Havikerpoort en hoe hier met dit initiatief aan bijgedragen wordt.


Ad 6 De IJssel

Door de verplaatsing van het BBK binnen de plas vinden geen negatieve effecten plaats op de kwelstroom van en naar de IJssel. Voor de verplaatsing van het BBK project is een waterwetvergunning afgegeven door RWS.

6.2.2.4 Gemeente Zevenaar

De gemeente Zevenaar is benieuwd hoe de voorwaarden gesteld vanuit akoestisch oogpunt juridisch geborgd gaan worden. Wordt dit via een voorwaardelijke verplichting in de regels, of juist via een overeenkomst? Het gaat om de volgende voorwaarden:

  • De breker wordt voorzien van een geluidsisolerende omkasting en er wordt geïnvesteerd in een stille loskraan(en) bij de haven (LW = 106 dB(A). 
  • In de nachtperiode wordt geen grind verladen vanaf de laadbrug in het schip.


Reactie gemeente
Het is niet nodig een voorwaardelijke verplichting op te nemen in het bestemmingsplan of overeenkomst. Aan de nog te verlenen revisievergunning voor milieu zullen voorwaarden worden gesteld.


Het voornemen bij Havikerwaard 8A heeft overigens, los daarvan een niet of te verwaarlozen akoestisch effect op het grondgebied van de gemeente Zevenaar. Bovendien is er in het akoestisch zonemodel van het terrein een marge opgenomen.


6.2.2.5 Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden

De VVGM concludeert dat er geen aanvullingen nodig zijn voor bluswater en bereikbaarheid.


Reactie gemeente:
Voor kennisgeving aangenomen.