Plan: | Landelijk gebied, locatie fietspad Beimerwaard |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0275.BPLG27-VA01 |
In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen vastgelegd. Een bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat het bestemmingsplan juridisch toelaat.
Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft en wat de mogelijkheden zijn.
Het digitale plan is bij een verschil ten opzichte van de papieren versie leidend.
Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.
Een aantal jaren wordt er binnen de gemeenten Doesburg, Rheden en Zevenaar én buiten (Stadsregio Arnhem Nijmegen) gesproken over het verbeteren van de infrastructuur voor recreatieve fietsers. In het gebied langs de IJssel van de deelnemende gemeenten ontbreken delen in het fiets- en wandelroutenetwerk, waardoor toeristen en recreanten zich soms moeten verplaatsen langs saaie hoofdwegen met veel verkeerslawaai en weinig mogelijkheden om van de mooie landschappelijke waarden van het gebied te genieten. Als gevolg van het ontbreken van enkele schakels in het routenetwerk zijn de gemeenten Doesburg, Zevenaar en Rheden nu niet optimaal met elkaar verbonden voor recreatief wandel- en fietsverkeer.
In 2011 is de gewenste recreatieve fietsverbinding door de Stadsregio Arnhem Nijmegen aangemerkt als 'project'. Ook hebben de drie gemeentes Doesburg- Zevenaar - Rheden een samenwerkingsovereenkomst gesloten aangaande dit onderwerp. Daarmee is de kans gecreëerd om de gewenste fietsverbinding daadwerkelijk te realiseren. Hiertoe zijn drie tracés nader onderzocht. De eerste twee tracés (een tracé over de bestaande Beimerwaard en een zuidelijker tracé langs de IJssel) zijn vervallen omdat de betreffende rechthebbenden hier niet aan mee wilden werken.
Het derde tracé, waarop het voorliggende bestemmingsplan gedeeltelijk betrekking heeft, is kansrijk, omdat de eigenaars aangegeven hebben mee te willen werken aan dit pad. Complicerende factor is dat een deel van dit traject door een perceel gaat met de bestemming Natuur en Bosgebied. Binnen deze bestemming mogen bestaande paden niet worden verhard, vandaar dat op het betreffende gedeelte van het bestaande onverharde pad een bestemmingswijziging nodig is die verharding van dit pad mogelijk maakt. Voor het overige gedeelte van het traject geldt, dat dit is gelegen op gronden met de bestemming 'agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarde' dan wel dat er al bestaande infrastructuur aanwezig is. Voor zover de bestemming 'agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarde' van toepassing is, geldt dat het aanleggen van verharde paden mogelijk is mits hiervoor een omgevingsvergunning (voorheen aanlegvergunning genoemd) wordt verleend. Voor dit onderdeel van het tracé is dus geen herziening van het bestemmingsplan nodig.
Het bestemmingsplan heeft het doel om voor de beschreven ontwikkeling het juridisch-planologische kader te bieden. Concreet betekent dit, dat het voorliggende plan het tracégedeelte mogelijk wil maken dat gelegen is binnen het perceel met de bestemming Natuur en bosgebied. Dit betreft het meest noordelijke tracégedeelte dat voorziet in aansluiting op de Ellecomsedijk.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening die zich sindsdien hebben voorgedaan, verwerkt. Er is gebruik gemaakt van de laatste digitale randvoorwaarden.
Het tracé en daarmee ook het plangebied is gelegen in het zuid-oostelijk gedeelte van de gemeente Rheden, in het buitengebied tussen het dorp Ellecom en de stad Doesburg. Het gebied is ook bekend als de Beimerwaard. Op onderstaande luchtfoto is het tracé in zijn geheel in beeld gebracht. Daarbij is aangegeven op welk tracégedeelte het voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft, welk tracégedeelte middels een omgevingsvergunning kan worden gerealiseerd en voor welk tracegedeelte reeds infrastructuur aanwezig is. Het tracégedeelte dat is opgenomen in het voorliggende bestemming heeft betrekking op de kadastrale percelen gemeente Rheden, nrs. Drn W 297 en Drn W 298.
integraal tracé realisatie/optimalisatie fietspad
Voor onderhavig plangebied geldt het bestemmingsplan Landelijk Gebied dat op 27 januari 2009 is vastgesteld en onherroepelijk is. Daarnaast is het bestemmingsplan Landelijk gebied, 1ste herziening, aanpassingen plankaart en regels' van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de raad op 29 juni 2010 en trad 26 augustus 2010 onherroepelijk in werking. Het tracé, voor zover dat niet wordt gedekt door de bestaande infrastructuur, is deels bestemd als 'agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden' en deels als 'natuur- en bosgebied'. Het tracégedeelte dat valt onder de bestemming 'agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden' kan zoals hierboven reeds vermeld worden gerealiseerd door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning (voorheen: aanlegvergunning). Voor het meest noordelijke tracégedeelte geldt dat de bestemming niet voorziet in de mogelijkheid tot het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van paden.
Een uitsnede uit het geldende bestemmingsplan is hieronder afgebeeld. Het geplande tracé is op de uitsnede weergegeven.
Tracé weergegeven op uitsnede verbeelding bestemmingsplan Landelijk gebied
Bij raadsbesluit van 29 juni 2010 is het bestemmingsplan Landelijk Gebied, 1e herziening, aanpassingen plankaart en regels vastgesteld.
Deze herziening is voor onderhavig plan niet relevant.
Verder geldt het Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aangepast recreatief medegebruik Buitenplaatsen dat op 15 april 2014 is vastgesteld. Op een enkele locatie na geldt dit bestemmingsplan voor het hele gemeentelijke grondgebied. Dit plan voorziet o.a. in de bescherming van archeologische waarden. Het is zonder dat beroep is ingesteld op 6 juni 2014 onherroepelijk in werking getreden.
Het plangebied heeft hierin deels de (dubbel)bestemming Waarde - Archeologie 2 en deels de (dubbel)bestemming Waarde - Archeologie 3 . Op basis van een middelhoge (waarde 2) dan wel lage (waarde 3) archeologische verwachtingswaarde is voor het oprichten van een bouwwerk, of voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, groter dan 250 m²(waarde 2) respectievelijk 2500 m2 (waarde 3) en waarbij dieper wordt gegraven dan 30 cm een onderzoeksrapport naar de archeologische waarden van de gronden nodig. Als sprake blijkt te zijn van verstoring van die waarden, dan kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden. Is de archeologische waarde van de grond reeds op afdoende wijze vastgesteld dan hoeft geen rapport te worden opgesteld. Voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde is aangegeven in welke gevallen een omgevingsvergunning nodig is indien de werken en werkzaamheden groter zijn dan 250 m² respectievelijk 2500 m2 en dieper wordt gegraven dan 30 cm.
Op de gronden binnen het onderhavige plangebied is in het geldende bestemmingsplan een gebruik als natuur- en bosgebied toegelaten. Daaronder wordt ook begrepen ondergeschikt extensief recreatief medegebruik. Bestaande paden mogen dus hiervoor worden gebruikt. In de voorliggende situatie is al sprake van een pad. In het voorliggende geval moet echter verharding anders dan de bestaande halfverharding moet worden aangebracht, hetgeen niet valt binnen de vigerende mogelijkheden.
Het plan kent één bestemming namelijk Verkeer-Fietspad. Toegelaten wordt een fietspad met een maximale breedte van 4 m. De breedte van de op de verbeelding weergegeven bestemming Verkeer-Fietspad bedraagt 6 m. Hierdoor ontstaat de nodige marge welke nodig is om bij de uitvoering het daadwerkelijke beloop van het fietspad te kunnen bepalen en af te kunnen stemmen op de terreinsituatie. Met andere woorden: binnen een bandbreedte van 6 m kan een fietspad van 4 m worden gerealiseerd. Voor de resterende 2 m geldt dan, dat in de planregeling wordt aangesloten bij het reeds toegestane gebruik (natuur). Overigens is het uitgangspunt een pad van 3 m en zal de breedte van 4 m alleen daar worden aangebracht waar noodzakelijk.
Het fietspad kan ook worden gebruikt voor landbouwverkeer, dit laatste conform de huidige functie. Een gebruik als doorgaande route voor gemotoriseerd verkeer is uitdrukkelijk niet toegestaan.
Voor het verharden van het onderhavige tracé van het fietspad geldt dat hiervoor in het voorliggend bestemmingsplan geen omgevingsvergunning wordt vereist. Het bestemmingsplan voorziet rechtstreeks in het toegestane gebruik, reden waarom het vragen van een omgevingsvergunnng niet doelmatig wordt gevonden. Wel geldt als kanttekening, dat het Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aangepast recreatief medegebruik Buitenplaatsen onverkort van toepassing blijft. Bij graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en over een groter oppervlak dan 250 m2 respectievelijk 2500 m2, zal een toets aan de archeologische waarden aan de orde zijn ten aanzien waarvan een omgevingsvergunning noodzakelijk zal zijn. Vooralsnog is de verwachting dat de graafwerkzaamheden niet dieper zullen gaan dan 30 cm en dat een omgevingsvergunning op basis van het Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aangepast recreatief medegebruik Buitenplaatsen derhalve niet noodzakelijk zal zijn.
Zoals aangegeven is voor het tracégedeelte waarop het voorliggende bestemmingsplan ziet geen sprake van de aanleg van een geheel nieuw pad, maar wordt nieuwe verharding aangebracht op het bestaande pad. Als zodanig zal geen inbreuk plaatsvinden op de landschappelijke kwaliteiten ter plekke. Verder zullen ter plekken geen verlichtingsarmaturen worden geplaatst. Daarmee zal de aanleg c.q. de verbetering van het tracé op een zo naturel mogelijke wijze plaatsvinden. Dit past ook bij de doelstelling om de aanwezige uitstraling van het gebied te behouden.
Het gebruik van het pad als fietspad mag geen afbreuk doen aan aanwezige natuurwaarden. Hiertoe zijn de aanwezige natuurwaarden geïnventariseerd en gewogen. Daarbij is het gehele aan te leggen dan wel te optimaliseren tracé in ogenschouw genomen, dus zowel het tracégedeelte waarvoor volstaan kan worden met een omgevingsvergunning, als ook het tracégedeelte waarvoor de voorliggende bestemmingsplanherziening is opgesteld. In paragraaf 4.6 wordt hier nader op ingegaan. Gebleken is, dat er geen aantasting van natuurwaarden aan de orde is. Een intensivering van het gebruik van het pad, c.q. het gebruik als fietspad wordt daarom ook vanuit dit oogpunt beschouwd als passend in de omgeving.
Bij het besluit om medewerking te verlenen aan het starten van een bestemmings- planprocedure, is een aantal zaken overwogen:
- er is sprake van een ontbrekende schakel in het het recreatieve fietsroutenetwerk van de gemeenten Doesburg, Zevenaar en Rheden;
- de wens tot realisatie van de ontbrekende schakel in de vorm van een fietstracé wordt gedragen door de Stadsregio en door de genoemde drie gemeenten;
- er zijn drie optionele tracés onderzocht, waarvan twee niet haalbaar zijn gebleken door privaatrechtelijke belemmeringen;
- het derde tracé, zijnde het nu voorliggende, wordt in beginsel wél haalbaar geacht;
- het tracé doet geen afbreuk aan de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten;
- het tracé wordt in zijn geheel haalbaar en wenselijk geacht;
- het tracé geeft een positieve impuls aan de optimalisering van de recreatieve beleving van het landelijk gebied van de gemeente Rheden.
Voorts is niet - mede uit onderzoek - gebleken dat belemmeringen aanwezig zijn. In de volgende hoofdstukken wordt een en ander toegelicht. Geconcludeerd kan worden dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen argumenten voorhanden zijn die het leggen van de gewenste bestemming belemmeren.
Het gemeentebestuur wil derhalve meewerken aan het hiervoor beschreven gewenste situatie. Daarvoor is onderhavig plan in procedure gebracht.
In dit hoofdstuk komt vooral het ruimtelijke beleid aan de orde. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.
Kader
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Het ruimtelijke beleid is op rijksniveau verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 in werking is getreden. In de SVIR zijn diverse beleidsnota's geactualiseerd en geïntegreerd, waaronder de nota Ruimte uit 2006 en de nota Mobiliteit. In de SVIR schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De hoofddoelen van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid voor de periode 2020 - 2028 zijn:
Daartoe worden 12 nationale belangen geformuleerd. Daarnaast wordt de rijks- verantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening vastgelegd.
Provincies en gemeenten worden meer verantwoordelijk. Voor een aantal onderwerpen is geconcludeerd dat het rijk zijn bevoegdheid tot het stellen van algemene regels zou moeten inzetten.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), laatstelijk gewijzigd op 1 juli 2014, is vastgelegd welke nationale belangen moeten worden betrokken bij het vaststellen van een bestemmingsplan.
De uitwerking van de Ecologische hoofdstructuur, welke in onderhavig verband van belang zou kunnen zijn, vindt plaats via de provincies. Dit aspect komt in hoofdstuk 3.2 aan de orde.
Beleidsregels grote rivieren
De Beleidslijn grote rivieren (de opvolger van de beleidslijn ruimte voor de rivier) is erop gericht de veiligheid tegen overstromingen te waarborgen en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De beleidslijn heeft als doel de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed van de grote rivieren te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging feitelijk onmogelijk maken. De beleidslijn is het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in het rivierbed en is aan de orde bij de concrete regulering van afzonderlijke activiteiten via de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
De handreiking Beleidslijn grote rivieren licht het beleid zoals vastgesteld in de Beleidslijn grote rivieren toe. Het ministerie van Infrastructuur heeft de Handreiking Beleidslijn Grote rivieren in het voorjaar van 2014 geactualiseerd. De voorgaande handreiking komt hiermee te vervallen.
In titel 2.4 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro, voorheen ook wel AMvB Ruimte genoemd) is de ruimtelijke doorwerking van de Beleidslijn grote rivieren, de planologische kernbeslissing (pkb) Ruimte voor de rivier en het Nationaal Waterplan (voor zover het gebieden betreft die daarin worden gereserveerd voor mogelijke toekomstige rivierverruimende maatregelen) geregeld.
De artikelen 2.4.1 t/m 2.4.5 Barro zijn alleen van toepassing op activiteiten in (delen van) een rivierbed waarvoor op grond van de Waterwet en het Waterbesluit een vergunningplicht of algemene regels gelden (afstemming met de watervergunning). Een uitzondering geldt voor activiteiten in de gebieden die zijn aangewezen in Bijlage IV van het Waterbesluit ( zie artikel 6.16 Waterbesluit).
De artikelen 2.4.1. t/m 2.4.5 Barro zijn in casu van toepassing. Zij stellen algemene eisen aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed met als doel te voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend voor afwijking van een bestemmingsplan ten behoeve van werkzaamheden die in het kader van het Waterbesluit niet of slechts onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan. Dit kan zijn omdat ze een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit feitelijk kunnen belemmeren.
Het geprojecteerde verharde fietspad zal worden aangelegd op maaiveldniveau hetgeen wordt geborgd via het spoor van de Waterwet. Daarom geldt dat in het voorliggende geval geen obstakels voor de doorstroming worden gecreëerd. Er zijn geen effecten voor de waterstand en voor de bergingscapaciteit. Het voorliggende bestemmingsplan wordt daarom passend geacht binnen de kaders van de Beleidslijn grote rivieren respectievelijk van het Barro.
Besluit ruimtelijke ordening
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd en is de ladder voor duurzame verstedelijking daarin als procesvereiste opgenomen.
Zodat in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Is dat het geval dan wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen bestaand stedelijk gebied van de regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Kan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het stedelijke gebied van de regio plaatsvinden, dan wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Beoordeling
De geformuleerde nationale belangen vormen evenals het gestelde in het Barro geen belemmering voor de voorgestelde aanleg van een fietspad.
Ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voorts opgemerkt dat onderhavig bestemmingsplan niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de rijkskaders zoals die in deze paragraaf aan de orde zijn gekomen.
Kader
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie Gelderland zoals die op 9 juli 2014 door provinciale staten is vastgesteld bestaat uit een visiedocument en een verdiepingsdocument. De hierop gebaseerde Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door provinciale staten vastgesteld. De verordening is 16 oktober 2014 gepubliceerd en daags daarna in werking getreden. Op dezelfde dag trad ook de Omgevingsvisie in werking.
In de Visie worden de hoofddoelen benoemd:
De visie is opgebouwd rond de invalshoeken Divers Gelderland, Dynamisch Gelderland en Mooi Gelderland. Daarin worden de hoofddoelen vertaald in ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. Voor een goed begrip is het nodig om de invalshoeken in samenhang te beschouwen.
De nadere invulling van de hoofdlijnen vindt straks plaats in door gedeputeerde staten vast te stellen uitvoeringsprogramma's.
In de Verdieping worden de regio's en thema's nader beschouwd. Beschreven worden onder andere de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, het wonen, kantoren, detailhandel, bedrijventerreinen, demografische ontwikkeling, energietransitie, vrijetijdseconomie, land- en tuinbouw, mobiliteit, cultuur en erfgoed, natuur en landschap alsook water en ondergrond.
De gemeente Rheden maakt onderdeel uit van de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Ten opzichte van de vorige visie valt voor het landelijke gebied op dat:
Voor het landelijk gebied worden nog de volgende punten uit de Omgevingsvisie Gelderland aangestipt.
Uit de verbeeldingen behorende bij de Omgevingsverordening blijkt dat de volgende items betrekking hebben op onderhavig plangebied.
- landbouw
Het is gebied is hierin aangeduid als Verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij. In tegenstelling tot de aangewezen extensiveringsgebieden, welke gebieden zijn aangeduid met een donkerder kleur groen, wordt in het verwevingsgebied de mogelijkheid geboden voor bedrijfsontwikkeling mits andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden. De indeling in extensiveringsgebied, verweving en landbouwontwikkelingsgebied maakt een gedifferentieerd beleid mogelijk met als doel een vermindering van de stikstofdepositie op kwetsbare natuur, in casus de Veluwe die ten noorden van de gemeente ligt.
kaartfragment Omgevingsvisie
- natuur
Het gebied is hierin aangeduid als Groene ontwikkelingszone. In tegenstelling tot de aangewezen gebieden voor het Gelders Natuurnetwerk, welke gebieden zijn aangeduid met een donkere kleur groen, wordt in deze gebieden ruimte gegeven voor een verder economische ontwikkeling in combinatie met een versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
kaartfragment Omgevingsvisie
- Vogels
Het plangebied is aangeduid als Ganzenfourageergebied. De ganzenfourageergebieden vormen een bijzonder onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Behoud van openheid en rust in deze gebieden staat centraal teneinde verstoring van de vogelpopulaties te voorkomen.
kaartfragment Omgevingsvisie
-landschap
Het gebied is hierin aangeduid als Nationaal landschap. In dit gebied gaat het om het behouden, herstellen en versterken van de kernkwaliteiten en het vergroten van de landschappelijke samenhang door ruimtelijke ontwikkelingen.
kaartfragment Omgevingsvisie
- Natura 2000-gebied
Op basis van de Natuurbeschermingswet heeft het rijk Natura 2000-gebieden aangewezen. De instandhoudingsdoelstellingen van de aldus aangewezen gebieden worden beschermd door de Natuurbeschermingswet.
kaartfragment Omgevingsvisie
Het ruimtelijke beleid van de provincie zoals dat in de Omgevingsvisie Gelderland is verwoord, is deels verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening is bindend voor de gemeente.
Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Via het regioprogramma van de Stadsregio Arnhem Nijmegen is de recreatieve fietsverbinding tussen de gemeenten Doesburgh-Rheden-Zevenaar aangewezen als project. De fietsverbinding wordt derhalve gedragen door de Stadsregio.
Beoordeling
Het plangebied ligt in het gebied dat is aangeduid als Verwevingsgebied-niet grondgebonden veehouderij. Dit is verder niet relevant voor de aanleg van een verhard fietspad.
De onderhavige ontwikkeling doet door het ondergeschikte karakter daarvan voorts geen afbreuk aan de doelstellingen binnen de Groene Ontwikkelingszones en Nationaal landschap. Dit wordt verder uitgewerkt in paragraaf 4.6.
Voor wat betreft de situering in een ganzenfourageergebied en een Natura-2000 gebied geldt, dat van belang is om te bezien of ook de doelstellingen binnen deze gebieden niet worden aangetast. Hieraan wordt eveneens nadere aandacht besteed in paragraaf 4.6 Natuur en landschap. In de betreffende paragraaf wordt geconcludeerd dat de voorliggende ontwikkeling geen afbreuk doet aan genoemde doelstellingen.
Conclusie
De waarden die beschermd worden in de provinciale verordening worden door onderhavig bestemmingsplan niet aangetast. Evenmin is sprake van strijdigheid met het provinciale beleid.
Kader
Het waterbeleid van rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still-step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Beoordeling
Aan de orde is de verbetering van een bestaand pad, waarbij de aanwezige halfverharding wordt vervangen door een betonweg of asfaltweg. Of en in hoeverre dit betekenis heeft voor het watersysteem moet in beeld worden gebracht.
In Hoofdstuk 4.8 wordt dit aspect verder uitgewerkt.
Kader
Landschapsontwikkelingsplan Rheden-Rozendaal “Een landschap met dynamiek” en Bestemmingsplan Landelijk Gebied
De kansen voor het versterken van de recreatieve mogelijkheden worden in het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) met name gevonden in het gebied rond Velp (landgoederen als recreatief uitloopgebied), het gebied ten noorden van Dieren (bundeling van recreatieve voorzieningen) en op de landgoederen (meer ruimte bieden voor recreatie, sport en spel). De ecologische poorten (Haviker Poort en Soerense Poort) hebben voor toerisme en recreatie zowel beperkingen als kansen.
Het bestemmingsplan Landelijk Gebied haakt in op het beleid van het LOP en biedt planologisch ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. De ruimte voor nieuwe initiatieven voor verblijfsrecreatie moet vooral worden gezocht in bestaande bebouwing zoals bij vrijkomende agrarische bebouwing en aansluitend aan het agrarische erf zoals kamperen bij de boer. Meer extensieve recreatievormen zoals wandelen en fietsen kan door nieuwe aanleg van (knooppunten voor) fiets- en wandelpaden in bijvoorbeeld de uiterwaarden.
Beleidsnota De economische toekomst van Rheden
In zijn economische beleidsnota De economische toekomst van de gemeente Rheden heeft de gemeente Rheden de volgende doelstelling vastgelegd: 'Het benutten van de potenties op toeristisch- recreatief gebied genoemd. Recreatie en toerisme is één van de pijlers van de lokale economie'.
Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan
In het Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan "Rheden op z'n best; tussen IJssel en Veluwezoom' is aangegeven dat de uiterwaarden een groot potentieel kennen voor de versterking van extensieve recreatie gericht op landschaps- en natuurbeleving en kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie. Het betreft een relatief nog 'onontdekt' gebied en recreatief matig ontsloten. Aangegeven wordt, dat de IJssel en de uiterwaarden nauwelijks worden gebruikt door inwoners en recreanten. De gemeente wil bekijken op welke manier er meer koppeling aangebracht kan worden tussen de Veluwezoom en de IJssel. De gemeente streeft naar het bereikbaar maken van de rivier. Functies als picknicken, vissen, pootjebaden, fietsen en wandelen kunnen realiteit worden. Onderzocht moet worden of er infrastructurele voorzieningen aangebracht kunnen worden (bijv. aanlegsteigers, strandjes). Bezoekers moeten zich bewust zijn van de combinatie van functies (agrariërs, wild, mensen) in de uiterwaarden.
De gemeente zet in op het verbeteren van de infrastructuur rondom het fietsen, wandelen en paardrijden. In de Veluwezoom ontbreekt op een aantal stukken gebied nog aansluitingen voor fietsen en wandelen nabij de IJssel. Behalve fysieke aanleg van routes krijgen ook verblijfsvoorzieningen (picknicksets, banken, prullenbakken etc.) de nodige aandacht en worden die waar nodig aangelegd of verbeterd. Bij de diverse routes moet in ieder geval gekeken worden op welke wijze ze gecombineerd kunnen worden met een bezoek aan een dorp.
Door de komst van het fietsknooppuntensysteem bestaat de kans dat speciale routes verdwijnen. Eén daarvan is mogelijk de Royaal Rheden Route. De gemeente wil deze routes behouden en gaat daarover in overleg met de ANWB en het RBT KAN.
Verder wordt aandacht gevraagd voor het invoeren van innovatieve technieken zoals GPS voor fietsers en wandelaars, het verbeteren van het downloaden van bestanden via internet (luisterteksten landgoederen) en de inzet van nieuwe marketingstrategieën (marketing 2.0) via internet.
Fietspadenplan 2005
In het fietspadenplan wordt uitwerking gegeven aan het fietsbeleid van de gemeente Rheden. De gemeente Rheden stelt zich tot doel het fietsgebruik te stimuleren en te faciliteren. Gestreefd wordt naar een helder en compleet fietspadennetwerk, dat aantrekkelijk is voor zowel de utilitaire als de recreatieve fietser. In de gemeente bestaat in toenemende mate belangstelling vanuit de recreatieve fietser. Door dorp en landschap met elkaar te 'verknopen' wordt de recreatie dichter bij huis beleefd en gezocht. Hierdoor zal het recreatief autoverkeer afnemen.
Het is van belang dat het recreatieve netwerk een aantrekkelijke route vormt. De focus ligt bij verbindende en ontsluitende routes. Het is van belang dat de routes van ene goede recreatieve kwaliteit zijn. Onder andere moeten de fietsroutes leiden langs mooie plekken zoals bos, recreatie, buitengebieden en bijzondere cultuur- en landschapselementen. Een goede aansluiting op de utilitaire netwerken en natuurstransferia wordt nagestreefd.
Er dient voldoende aanbod van aantrekkelijke fietsroutes te zijn. Het fietspadenplan voorziet daartoe in een geplande opwaardering van bestaande fietsroutes alsmede in de realisatie van een aanvullende fietsroute (fietspad langs de A348) en van een nieuwe fietsverbinding door de Beimerwaard. Aangegeven wordt dat het uit recreatief oogpunt wenselijk is om een fietsverbinding te realiseren tussen de Steeg en de brug over de IJssel bij Doesburg.
Beoordeling
De ontwikkeling voorziet in de behoefte aan recreatieve fietsverbinding zoals die in de verschillende beleidsstukken wordt beschreven. Concreet wordt daarbij ook ingezoomd op een verbindingsroute door de Beimerwaard (als onderdeel van de Havikerwaard). Met de realisatie van de voorliggende fietsroute wordt dit beleid geëffectueerd.
Conclusie
Het voorliggende plan past binnen het gemeentelijk beleid.
Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en uitkomsten van onderzoeken.
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De aanleg van fietspaden wordt in deze lijst niet genoemd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening ware wel te onderbouwen in hoeverre hinder door derden hinder kan worden ondervonden van de aanwezigheid van een recreatieve fietsverbinding. Daarnaast is van belang om te bezien in hoeverre sprake is van hinder vanwege een in de nabijheid gelegen inrichting.
Beoordeling
In het kader van milieuzonering is de aanleg van een fietsroute niet relevant. Een fietspad is geen milieubelastende functie/ geen milieubelastend bedrijf. Evenmin is het een milieugevoelige functie.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Kader
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Deze wet kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. De Wm heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gevallen (artikel 5.16 Wm):
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een fietspad. Hiermee wordt voldaan aan het criterium dat de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan ten minste gelijk blijft aan het vigerende bestemmingsplan.
Verder onderzoek naar het effect van dit plan op de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
Kader
De Wet geluidhinder (Wgh) noemt geluidsbronnen die in de ruimtelijke ordening van belang zijn. Binnen de gemeente zijn dit: wegverkeer, railverkeer en bedrijven. Deze bronnen hoeven niet binnen het plangebied te liggen. De geprojecteerde geluid- gevoelige functies binnen de zone van een bron moeten op het aspect geluidbelasting getoetst worden. Wegen die deel uitmaken van een woonerf of van een 30 km-gebied zijn hiervan uitgezonderd. Een fietsverbinding sec valt niet onder het begrip wegverkeer als bedoeld in de Wet geluidhinder en is dan ook niet onderzoeksplichtig.
De Wgh benoemt daarnaast functies die gevoelig zijn voor geluidsbelasting van de genoemde bronnen. Zo zijn bijvoorbeeld woningen en scholen 'geluidsgevoelige bestemmingen'. Een recreatieve fietsverbinding is geen geluidsgevoelige bestemming. Overigens is de verbinding geprojecteerd door een rustig gebied waar geen sprake zal zijn van onevenredige geluidsoverlast vanwege wergverkeerslawaai dan wel anderszins.
Beoordeling
De geprojecteerde fietsverbinding vormt geen geluidsbron als bedoeld in de Wet geluidhinder en evenmin is sprake van een geluidgevoelige functie.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Kader
Externe veiligheid gaat over het beperken van de blootstelling van mensen aan een verhoogd gevaar als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Denk aan de productie, het behandelen of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Dat kan door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en kwetsbare objecten. Dat zijn woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven. Beperkt kwetsbare objecten zijn gebouwen/voorzieningen zoals kantoren, winkels en bedrijven.
Voor transportassen -verkeerswegen, spoorwegen en vaarwegen- zijn de regels vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs), voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De CRnvgs wordt naar verwachting per 1 januari 2015 vervangen door het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Al die besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Daarbij worden twee soorten risico beschouwd. Het gaat in de eerste plaats over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, oftewel het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het PR wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden, en of in de directe omgeving mag worden gebouwd.
In de tweede plaats gaat het om het groepsrisico (GR). Het GR is een maat om de kans weer te geven op een ongeval met een bepaald aantal dodelijke slachtoffers. In onderhavige situatie wordt hieronder verstaan de kans per jaar per kilometer spoorlijn dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de spoorlijn in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op de spoorlijn. Tevens wordt het GR als maat voor de maatschappelijke ontwrichting beschouwd die kan ontstaan ten gevolge van een ongeval.
Beoordeling
Aan de orde is de aanleg van een recreatieve fietsverbinding welke kan worden aangemerkt als beperkt kwetsbaar object. Verkeersdeelnemers zijn niet aangemerkt als beperkt kwetsbaar object. Nader onderzoek op dit onderdeel is derhalve niet aan de orde.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Kader
Bij het bestemmingsplan dient aandacht te worden besteed aan de bodemkwaliteit. Ter plaatse van het nieuwe fietspad heeft geen bodemonderzoek plaatsgevonden. Er is daartoe geen aanleiding. Het halfverharde pad waarop het fietspad komt te liggen is aangelegd tussen 2003 en 2007. Uit boringen die ten behoeve van het bepalen van de opbouw van het pad op 10 december 2014 zijn uitgevoerd, blijkt dat het pad is opgebouwd uit een zandbed met daarop een 10 tot 25 cm dikke puin/grind/zand laag. Het puin is zeer homogeen en lijkt afkomstig van een puinbreker. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Het tracé van het nieuwe fietspad wordt dan ook niet verdacht van bodemverontreiniging.
Beoordeling/conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het leggen van de bestemming.
Kader
De bescherming van gebieden is vastgelegd de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ruimtelijke Verordening Gelderland (Ecologische Hoofdstructuur/Gelders Natuurnetwerk, Waardevol open gebied, Nationaal landschap). Voor de bescherming van soorten geldt de Flora- en faunawet. Om inzicht te krijgen in hoeverre de voorgenomen aanleg van de fietsverbinding past binnen het vigerend natuurbeleid en binnen de vigerende natuurwetgeving heeft onderzoeksbureau Buiting Advies in opdracht van de gemeente Rheden in 2014 onderzoek hiernaar verricht. De resultaten hiervan zijn vervat in de rapportage 'Natuuronderzoek te realiseren fietstracé Beimerwaard Havikerwaard' van 18 december 2014 (als bijlage toegevoegd aan deze toelichting).
gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet/Natura 2000
Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn speciale beschermingszones aangewezen. Samen vormen zij Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied evenals de Uiterwaarden van de IJssel. Binnen dit gebied mag de kwaliteit van de natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen soorten niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden die een significant negatief effect hebben. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten en ingrepen in het gebied zelf, maar ook voor activiteiten en ingrepen daar buiten die invloed kunnen hebben op het gebied.
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
In het Gelders Natuurnetwerk (GGN) liggen de natuurgebieden die belangrijk zijn voor planten en dieren. Daaromheen ligt veel waardevol landschap dat is vervlochten met de daaraan grenzende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones tussen de GGN-gebieden zullen zich vaak hierin bevinden. Deze aanliggende gronden worden de Groene Ontwikkelingszone genoemd.
Het accent in deze zone ligt meer op de ontwikkelingsmogelijkheden. Functies die hierin aanwezig zijn en passen, in het bijzonder grondgebonden landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openlucht recreatie wordt ruimte geboden voor verdere ontwikkeling. Daarnaast zijn o.a. het versterken van de samenhang tussen de natuur- gebieden, de bescherming van bos en specifieke weidevogel- en ganzenfoerageer- gebieden een doel.
Deze ecologische structuur wordt beschermd door in bestemmingsplannen hiermee rekening te houden. Daarvoor vormt de provinciale Omgevingsverordening de basis.
soortenbescherming
Flora- en faunawet
Voor de bescherming van soorten geldt de Flora- en faunawet (Ffw). Bij nieuwe ontwikkelingen moet onderzocht worden welke gevolgen dit heeft voor de aanwezige beschermde soorten en/of hun leefomgeving. Als een plan (in)direct kan leiden tot de verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project strijdig zijn met de Ffw.
Deze wet kent drie verschillende beschermingsregimes:
nationaal landschap
De Omgevingsverordening Gelderland geeft als kader dat bij een herziening van het bestemmingsplan geen aantasting mag plaatsvinden van de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap. Het is daarom van belang dat er geen daadwerkelijke effecten optreden op (de openheid van) het landschap.
Beoordeling
Natuurbeschermingswet/Natura 2000
Het fietspad loopt grotendeels door Natura 2000 gebied Rijntakken. Omdat het pad niet door beschermde habitattypen loopt is geen effect op de habitattypen te verwachten. Het gebied is ook aangewezen voor een aantal vissoorten, de meervleermuis, kamsalamander en bever. Negatieve effecten op deze soorten worden niet verwacht. In het gebied komen relatief lage dichtheden overwinterende ganzen en zwanen voor. Mogelijk zullen deze dieren als zij zich dicht bij het fietspad bevinden door een passerende fietser laten verstoren. Een effect op de instandhoudingsdoelstellingen is echter niet te verwachten. Ook voor andere vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Het tracé als geheel loopt deels door het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en deels door de Groene ontwikkelingszone (GO). In het GNN zijn nieuwe ontwikkelingen in beginsel alleen toegestaan als er sprake is van groot openbaar belang en er geen alternatieven zijn omdat verlies aan oppervlakte een significant negatief effect heeft op de kernkwaliteiten. Er wordt alleen getoetst aan het GNN of GO als er sprake is van een bestemmingswijziging. Voor die delen waar geen bestemmingswijziging noodzakelijk is hoeft derhalve niet getoetst te worden aan het GNN en GO. Bij de aanleg van het fietspad in het deel waarin de bestemming gewijzigd dient te worden is geen sprake van verlies aan oppervlakte omdat het tracé reeds uit een halfverharde weg bestaat. De ontwikkeling van het fietstracé brengt geen belemmeringen voor het behouden en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het gebied met zich mee.
Flora- en faunawet
In de berm van het tracé is op één locatie de beschermde plant ruig klokje gevonden. Op dit deel van het tracé worden echter geen werkzaamheden uitgevoerd omdat het bestaande pad reeds voldoet. Anders beschermde planten zijn in de nabijheid van het tracé niet aangetroffen. De Lamme IJssel is leefgebied voor de bever. Negatieve effecten van het fietspad op de kwaliteit van het leefgebied zijn niet te verwachten. In het gebied leven een groot aantal vogels. In de broedperiode dient te worden voorkomen dat nesten worden verstoord. Dit kan worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Nationaal landschap
Het voorliggende plan voorziet in de mogelijkheid van het aanbrengen van verharding waar voorheen alleen halfverharding mogelijk was. Dit heeft geen effect op (de openheid van) het landschap. Verder worden lantaarnpalen, picknickbanken en dergelijke niet toegestaan, om verstoring van het landschapsbeeld te voorkomen.
Conclusie
Vanuit wet- en regelgeving zijn ten aanzien van het aspect natuur en landschap geen belemmeringen te verwachten voor de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De uitgevoerde onderzoeken voldoen aan de daaraan te stellen eisen en daaruit blijken geen belemmeringen voor het leggen van onderhavige bestemming. Bij het uitvoeren van maatregelen zal rekening moeten worden gehouden met het broedseizoen van broedvogels en met de te beschermen natuurwaarden zal geen sprake zijn van een overtreding van de natuurwetgeving.
Opgemerkt wordt nog dat ten allen tijde rekening moet worden gehouden met de zorgplicht die voortvloeit uit de Ffw. Verder voorziet het bestemmingsplan niet in elementen welke kunnen leiden tot een verstoring van het landschapsbeeld.
Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het sinds 2012 verplicht om de cultuurhistorische waarden mee te laten wegen. Daartoe wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hiermee is het breder getrokken dan de vanaf 2007 verplichte toets ten aanzien van archeologische waarden ingevolge de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, opgenomen in de Monumentenwet 1988.
De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk van rijkswege beschermde monumenten en beschermde dorpsgezichten aan te wijzen. Objecten en terreinen (onder en boven de grond) die van lokaal belang zijn, kunnen op grond van de huidige gemeentelijke Erfgoedverordening op de gemeentelijke lijst van beschermde monumenten geplaatst worden.
Het aspect cultuurhistorie is binnen de gemeente niet nieuw. Vanaf 1992 zijn op basis van inventarisaties van objecten en structuren gemeentelijke monumenten gestructureerd per dorp aangewezen. In de geactualiseerde bestemmingsplannen is vanaf 2006, door het leggen van bouwvlakken, het bebouwingsbeeld vastgelegd.
De raad heeft op 30 oktober 2012 de Erfgoednota vastgesteld. In deze nota is het beleid vastgelegd dat is gericht op de instandhouding van het erfgoed in de gemeente Rheden. Belangrijk uitgangspunt is de integratie van het erfgoedbeleid in ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.
Voor het onderdeel archeologie is dit aspect van de cultuurhistorie uitgewerkt in de gemeentelijke archeologienota Uitgediept uit 2008. Daarin heeft de gemeenteraad een aantal beleidsvoornemens verwoord. Uitgesproken is dat archeologische waarden beschermd zullen worden via de bestemmingsplannen.
De gemeenteraad heeft laatstelijk op 26 februari 2013 op basis van een verder onderzoek naar archeologische waarden in de gemeente de bij de archeologienota behorende kaarten geactualiseerd. Deze kaarten geven inzicht in de ligging van de gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde.
De archeologische maatregelenkaart is aanleiding om gemeentebreed het bestemmingsplan Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aanpassing recreatief medegebruik Buitenplaatsen vast te stellen waarin aan bepaalde gebieden de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, 2 of 3 wordt toegekend. Met dit bestemmingsplan wordt vooralsnog in één plan een overzicht geboden en in regels voorzien ten aanzien van de archeologische waarden in de gemeente. Bij het dorpsgewijze actualiseren van de bestemmingsplannen en bij de actualisatie van het bestemmingsplan voor het landelijke gebied wordt de regeling opgenomen in het te vervaardigen bestemmingsplan.
Daarnaast geldt dat (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd zijn. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijk) waardevolle relicten. Dat melden dient terstond te gebeuren. Dit moet bij de minister van OCW, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (vondstmelding via ARCHIS). Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze relicten of een opgraving wordt beoordeeld door de regioarcheoloog aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode. Burgemeester en wethouders betrekken zijn advies bij hun besluit.
Beoordeling
De locatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is gekwalificeerd als gebied met middelhoge waarde (waarde 2) respectievelijk met lage (waarde 3). In het Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aangepast recreatief medegebruik Buitenplaatsen zijn deze waarden middels het opnemen van een dubbelbestemming beschermd.Voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde is aangegeven in welke gevallen een omgevingsvergunning nodig is indien de werken en werkzaamheden groter zijn dan 250 m² respectievelijk 2500 m2 en dieper wordt gegraven dan 30 cm. Voor het verrichten van de werkzaamheden is een rapport nodig, echter als de arecheologische waarde reeds op afdoende wijze is vastgesteld hoeft geen rapport te worden opgesteld.
Conclusie
De cultuurhistorische waarden zijn geborgd middels het Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aangepast recreatief medegebruik Buitenplaatsen en vormt geen belemmering voor het leggen van de bestemming.
Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door het schone hemelwater (regen) dat op verhardingen valt, zoals bijvoorbeeld de wegen en daken, niet aan te sluiten op -of af te koppelen van- de riolering voor huishoudelijk afvalwater.
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Ook in deze wet is afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen.
Kader
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Dit instrument heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en om de wateraspecten mee te wegen bij de besluitvorming.
Per 1 januari 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken van kracht en daarin is vastgelegd dat primair de eigenaar verantwoordelijk is voor de verwerking van hemelwater dat op zijn perceel valt. Dit houdt in dat, indien dat mogelijk is, het water geïnfiltreerd moet worden in de bodem, of met toestemming van de waterbeheerder wordt geloosd op oppervlaktewater. Er worden door middel van verordeningen en regels nadere eisen en randvoorwaarden aan de verwerking gesteld.
Provinciale Staten hebben in 2009 het Waterplan Gelderland 2010-2015 vastgesteld. Dit plan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale water-overlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Met het Gemeentelijke Rioleringsplan voldoet de gemeente aan de planverplichting voor de rioleringszorg die rechtstreeks voortkomt uit de Wet milieubeheer. Het heeft de instemming gekregen van de in de Wet milieubeheer aangegeven verplichte overlegpartners. De strategie bij de inzameling van afvalwater is afgestemd op rijks- en provinciaal beleid.
Voor de planperiode zijn doelen gesteld met betrekking tot:
- waarborgen functionaliteit;
- voorkomen wateroverlast;
- risico's volksgezondheid en milieu beperken;
- bijdrage water aan kwaliteit woonomgeving.
De aanzienlijke toename van het afvoerend verhard oppervlak, de nodeloze inzameling en afvoer van regenwater naar rioolwaterzuiveringsinstallaties en de ontoelaatbare vuilemissie op oppervlaktewater via de overstorten, maakt een omvangrijk maatregelprogramma noodzakelijk.
Beoordeling
Aan de orde is het voornemen om de halfverharding van een bestaand pad te verharden over een traject van circa 700 m lang (mac=ximale oppervlakte bij een maximale breedte van 4 m is dan 2000 m2).
In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.
waterhuishoudkundig aspect | relevant | omschrijving | |||
1 | veiligheid | ja | In het plangebied liggen gronden die behoren tot het zomer- en/of winterbed van de IJssel. De Beleidslijn Grote Rivieren is aan de orde. | ||
2 | wateroverlast (oppervlaktewater) | ja | In het plangebied bevinden zich overstromingsvlaktes van de IJssel. Er is een toename van verhard oppervlak met meer dan 500 m². |
||
3 | riolering | nee | Voorkomen dient te worden dat schoon regenwater wordt afgevoerd via het riool (vasthouden- bergen-afvoeren). | ||
4 | watervoorziening | nee |
Het plangebied ligt niet in een beschermingsgebied voor drinkwaterwinning; Het plangebied ligt niet in een regionaal waterbergingsgebied. |
||
5 | volksgezondheid | ja | Binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. In het plangebied bevinden zich geen riooloverstorten. |
||
6 | bodemdaling | nee | Binnen het plangebied bevindt zicht geen zettingsgevoelige ondergrond. Eventuele zettingen zijn niet relevant. |
||
7 | grondwateroverlast | ja | In het plangebied is plaatselijk sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Mogelijk kan kwel optreden in de laaggelegen gebieden (Wateratlas; kwelgebieden). |
||
8 | oppervlaktewaterkwaliteit | nee | Het plangebied ligt nabij de IJssel. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De kwaliteit van geloosd of geïnfiltreerd hemelwater moet voldoen aan bepaalde eisen. |
||
9 | grondwaterkwaliteit | nee | binnen het plangebied ligt geen grondwater- beschermingsgebied voor een drinkwater- voorziening of infiltratiegebied voor (kwel- afhankelijke) natuurgebied | ||
10 | verdroging | ja
|
Het plangebied bevat hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden of ecologische wateren; er is HEN en SED water in de buurt. In het plangebied is sprake van een Ecologische Hoofd Structuur (EHS). Ten noorden van het plangebied is een gebied aangemerkt als verdroogd. De voorgenomen verharding van het fietspad heeft evenwel geen invloed op de aangegeven natuurdoelstellingen. |
||
11 | natte natuur | ja | het plangebied bevat geen hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden of ecologische wateren (HEN en SED); Tewn noordemn van het plangebied grenst is een gebied met kwelafhankelijke land- en waternatuur |
||
12 | inrichting en beheer | ja |
binnen het plangebied is sprake van een kruising met twee leggerwatergangen. De Keur van het waterschap is van toepassing. De ontwikkeling heeft evenwel geen nadelige gevolgen voor de leggerwatergangen. |
Ad 1 Veiligheid
Het winterbed van rivieren blijft vrij van nieuwe bebouwing en andere ontwikkelingen die het gebruik voor afvoer van hoogwater kunnen belemmeren. De uiterwaarden hebben daarom een dubbelbestemming Waterstaatsdoeleinden. Langs waterkeringen en bijbehorende voorzieningen worden de wettelijke zones vrijgehouden van ongewenste ontwikkelingen, zoals bebouwing. Ook deze zones zijn opgenomen in het gebied met dubbelbestemming Waterstaatsdoeleinden. (zie ook Beleidslijn Grote Rivieren)
Ad 2 Wateroverlast
Natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes beperken het gebruik van de gronden. Het gaat om bijvoorbeeld de uiterwaarden, diverse locaties langs de Veluwezoom waar periodiek sprake is van kwelwater, en locaties waar afstromend regenwater vanaf de hellingen van de Veluwezoom leiden tot overlast (water en modder). Het plan voorziet in mogelijkheden voor voorzieningen om water vast te houden en te infiltreren in de bodem en om voldoende oppervlaktewater te realiseren.
De verharding van het (fiets)pad heeft hierop geen invloed.
Ad 7 Grondwateroverlast
Het gebied is aangemerkt als kwelgevoelig (stone-onderzoek Alterra). Hoge waterstanden in de IJssel kunnen de grondwaterstand beïnvloeden. Door de verwachte klimaatverandering kunnen de waterstanden in de IJssel hoger worden en kunnen de grondwaterstanden stijgen. Ook de kwel vanuit de Veluwe zal door de klimaatverandering kunnen toenemen. Consequenties zijn nog niet duidelijk.
Ad 10 Verdroging
In het plangebied zijn het Kooibos en Faisantenbos (bronbossen ) tussen De Steeg en Ellecom aangemerkt als verdroogd. Het beleid is gericht op het tegengaan van verdroging. De verharding van het (fiets)pad heeft hierop geen invloed.
Regenwater dient zo veel mogelijk geïnfiltreerd te worden in de bodem.
Ad 11 Natte natuur
Ten noorden van het plangebied, tussen De Steeg en Ellecom, liggen het Kooibos en Faisantenbos (bronbossen ) met kwelafhankelijke land- en waternatuur.
- Het plangebied ligt in een Ecologische Hoofd Structuur (EHS) de zogenaamde 'Havikerpoort'.
- Rondom het plangebied komen diverse HEN- en SED-wateren voor. In het bestemmingsplan hebben deze wateren een bestemming Water gekregen. Ten aanzien van de waterkwaliteit en –kwantiteit bevat de Keur van het Waterschap al een vergunningplicht voor diverse werken en werkzaamheden in en nabij deze wateren. Het bestemmingsplan behoeft dit niet nogmaals te regelen. Echter ten aanzien van het gebruik van gronden is binnen de zone van 15 meter van het HEN-water wel het aanlegvergunningenstelsel van toepassing. Zie verder onder het kopje verdroging.
De verharding van het (fiets)pad heeft hierop geen invloed.
Ad 12 Inrichting en beheer
Het fietspad zal twee leggerwatergangen doorkruisen. Dit betreft watergang HVW18.005 aan de zuidzijde en watergang HVW18.015 aan de noordzijde. Echter de voorgenomen verharding heeft hierop geen effect.
Gezien de uitkomsten in voorgaande tabel blijkt dat de verharding van het fietspad geen belemmeringen veroorzaakt voor de relevante waterhuishoudkundige aspecten.
Conclusie
Als gevolg van het bestemmingsplan treden geen negatieve effecten op met betrekking tot de waterhuishoudkundige situatie en vormt het aspect water geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
De aansluiting van het fietspad aan de zijde van de provinciale weg N317, tussen Dieren en Doesburg, vraagt om een verkeersveilige oversteekvoorziening. Deze oversteek voorziening is bedoeld voor de fietsers uit de richting Doesburg die van het nieuwe fietspad gebruik willen maken. Fietsers die vanaf het fietspad komen en in de richting Dieren willen moeten tevens van de oversteek gebruik maken. De fietspaden langs de N317 zijn vrijliggende fietspaden in één richting bereden.
Direct ter plaatse van de aansluiting van het recreatieve fietspad op de N317 is een weinig realistische optie om een oversteek voorziening te maken. Om hier middengeleiders te maken dient het weglichaam behoorlijke te worden verbreed door het aanwezige hoogteverschil tussen maaiveld en weg. Dit zal een te grote en hiermee te kostbare ingreep zijn.
In de zoektocht naar een geschikte oversteek voorziening is het mogelijk om ter plaatse van de aansluiting Dierensedijk (Provinciaal Steunpunt) de oversteekvoorziening te realiseren middels middengeleiders, om zo een oversteek in twee keer te kunnen maken. Ter plaatse van de bestaande verdrijvingvakken is deze constructie betrekkelijk makkelijk aan te leggen.
Op onderstaande tekening is dit principe weergeven.
Van deze principe oplossing heeft op ambtelijk niveau overleg plaatsgevonden met de de provincie. Uitkomst hiervan is dat hiermee is ingestemd. Hiermee kan een verkeersveilige oplossing worden gemaakt, waarbij er op detail nog wel een aantal aanpassingen aan de bestaande infrastructuur moeten worden gedaan. Het overleg met de provincie over deze aanpassingen wordt nog gevoerd. Het betreft aanpassingen op uitwerkingsniveau.
Verder kan worden opgemerkt dat de aansluiting van het fietspad op de Eikenstraat geen onacceptabele verkeersveiligheidsrisico's met zich zal meebrengen gezien beperkte intensiteiten en functie van de betreffende straat.
Kader
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r.-wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, bijvoorbeeld als het in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine (bouw) projecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r. nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit Lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
- drempelwaarden Lijst D
In het plangebied wordt een verhard fietspad mogelijk gemaakt. Lijst D is hierop niet van toepassing.
- gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Uit paragraaf 4.6 van de toelichting volgt dat de voorliggende ontwikkeling geen invloed zal hebben op natuurwaarden in het plangebied dan wel in de nabijheid van het plangebied. Aangenomen kan worden dat van significante effecten geen sprake zal zijn.
Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een rijksmonument ligt of een Belvedèregebied. Van negatieve effecten op het landschap is evenmin geen sprake.
- milieugevolgen
In dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten, zoals geluid en luchtkwaliteit reeds beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals hiervoor is beschreven zijn er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten en is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Uit dit oogpunt bestaan geen belemmeringen om dit bestemmingsplan vast te stellen.
Een bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en regels leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en de opstallen. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid.
In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.
De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en bevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.
Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen en daarmee van de systematiek van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehanteerd.
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.
De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.
Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.
De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast. De wijze waarop een bestemmingsplan vorm krijgt, is vastgelegd in landelijke standaarden.
Verbeelding
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Het voorliggende plan kent slechts één bestemming, namelijk Verkeer - Fietspad.
Regels
De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken.
- Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2);
- Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Het voorliggende bestemmingsplan kent slechts één bestemming. In de bestemmingsregeling is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen.
Voor wat betreft het gebruik is van belang dat het fietspad over een bandbreedte van 4 m mag worden gerealiseerd (lees: verhard). Op de verbeelding is een strook van 6 m weergegeven. Dit is gedaan om enige flexibiliteit te behouden ten aanzien van het daadwerkelijke beloop in het terrein. De resterende stroken dienen op natuurlijke wijze te worden ingericht. Daarom voorzien de planregels tevens in de gebruiksfunctie natuur toegekend. Het pad mag tevens worden gebruikt voor landbouwvoertuigen. Dat betreft een ondergeschikt gebruik, hoofdfunctie is een gebruik als fietspad.
Verder is van belang, dat uitsluitend bouwwerken in de zin van wegbewijzeringspaaltjes dan wel toegangspoorten zijn toegestaan, en wel tot een maximale hoogte van 1,20m respectievelijk 1,50m. Picknicktafels, lantaarnpalen etcetera zijn niet toegestaan. Enerzijds is dit gedaan om de landschappelijke openheid te borgen, anderzijds wordt hiermee oog rust voor de in het gebied voorkomende fauna beoogd. Zoals het tegengaan van lichtverstoring alsmede het tegengaan van vervuiling en geluidoverlast, hoe beperkt ook in het geval van extensieve recreatieve dagrecreatie.
- Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en afwijkingen.
Voorts is in de regels gesteld dat het Parapluplan archeologie Rheden 2013 en aanpassing recreatief medegebruik Buitenplaatsenvan toepassing blijft. De locatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is gekwalificeerd als gebied met middelhoge waarde (waarde 2) respectievelijk met lage (waarde 3). In het Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aangepast recreatief medegebruik Buitenplaatsen zijn deze waarden middels het opnemen van een dubbelbestemming beschermd. Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde is in nader aangegeven gevallen een omgevingsvergunning nodig indien de werken en werkzaamheden groter zijn dan 250 m² respectievelijk 2500 m2 en dieper wordt gegraven dan 30 cm.
Het onderhavige bestemmingsplan richt zich op het optimaliseren van de gebruiksmogelijkheden van een gedeelte van het perceel. Het verharden van het pad was voorheen niet toegestaan. Wel was het bestaande pad in zijn bestaande vorm toegestaan. Door de aan te brengen verharding kan een verbeterd fietspad worden gerealiseerd.
Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.
Het bestemmingsplan maakt op een eenvoudige wijze duidelijk wat is toegelaten en is daarmee goed handhaafbaar.
Burgemeester en wethouders kunnen bestuursrechtelijk optreden tegen activiteiten die strijdig zijn met het bestemmingsplan. Daartoe is beleid vastgesteld.
Daarnaast kan ook via de strafrechtelijke weg worden opgetreden. Een overtreding van de regels is een strafbaar feit waarop de Wet op de Economische Delicten van toepassing is.
Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien:
Beoordeling
De kosten voor het gehele tracé van het recreatieve fietspad worden geraamd op circa €700.000,00. Ongeveer de helft van dit bedrag wordt gedekt door subsidies. Het overige deel is opgenomen in de gemeentelijke begroting.
Daarmee is het plan financieel uitvoerbaar en is realisatie binnen de planperiode realistisch. Het opstellen van een exploitatieplan is niet aan de orde.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is de economische uitvoerbaarheid verzekerd.
Kader
De gemeente kent op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Deze verordening verplicht niet tot het geven van inspraak bij de voorbereiding van bestemmingsplannen.
Beoordeling
Gezien de inzichtelijkheid van de ontwikkeling bestaat geen aanleiding om inspraak te geven.
Conclusie
Volstaan is met de wettelijke procedure zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening.
Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening wordt vooroverleg gepleegd met de besturen van de betrokken gemeenten, waterschappen en met diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor een goede ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.
De provincie Gelderland en het rijk hebben nader aangegeven in welke gevallen zij vooroverleg nodig vinden.
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de volgende instanties:
a. Waterschap Rijn en IJssel;
b. Rijkswaterstaat;
c. Provincie Gelderland;
d. Gemeente Doesburg;
e. Gemeente Zevenaar.
Het plan is tot stand gekomen in overleg met het Waterschap, Rijskwaterstaat en de provincie Gelderland. Daarnaast is het opgestelde plan voor opmerkingen voorgelegd aan de gemeentes Doesburg en Zevenaar. Er zijn geen bezwaren vanuit de instanties tegen het voorliggende plan.
Conclusie
Uit het vooroverleg komt naar voren dat de betrokken instanties zich kunnen verenigen met het plan.
Kader
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met het ontwerpbesluit is ingevolge de Wet ruimtelijke ordening op 4 maart 2015 bekend gemaakt.
Gedurende de termijn van terinzagelegging van 5 maart 2015 tot en met 15 april 2015 heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan bij de gemeenteraad naar voren te brengen.
In deze periode was het bestemmingsplan met het ontwerpbesluit via www.ruimtelijkeplannen.nl digitaal te raadplegen. De analoge versie lag ter inzage in het gemeentehuis.
Beoordeling
Er zijn geen zienswijzen ingekomen aangaande het onderhavige bestemmingsplan.
Conclusie
Er bestaat geen aanleiding om tot een gewijzigde vaststelling over te gaan.