direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk Gebied, locatie Rhederhof Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat juridisch wordt toegestaan. Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.

1.2 Aanleiding bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplan heeft als doel het oostelijk deel van het landgoed, bestaande uit de villa, koetshuis en tuinmanswoning en omliggende gronden, te herbestemmen. Voor het westelijk deel waar tot 2000 het verzorgingshuis Rhederhof was gevestigd, wordt te zijner tijd een apart bestemmingsplan voor opgesteld.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt het mogelijk om de villa in oostelijke richting beperkt uit te breiden en waarbij in het vergrote deel van de uitbreiding een maximale bouwhoogte van 4,5 m wordt toegestaan. In de villa worden maatschappelijke functies en kantoren zonder baliefunctie mogelijk gemaakt. Het koetshuis (huisnummer 56) en de tuinmanswoning (huisnummer 58) zijn beiden bewoond en krijgen een woonfunctie. Het gehele plangebied krijgt een bestemming Buitenplaats, aansluitend op het bestemmingsplan Landelijk Gebied waar landgoederen eenzelfde bestemming hebben gekregen om bescherming te bieden aan het landhuis en omliggende gronden. Via aanduidingen wordt de villa tevens bestemd voor maatschappelijke functies en kantoren zonder baliefuncties en worden de voormalige bedrijfswoningen tevens bestemd voor wonen.

Tot 2000 was in het westelijk gedeelte het verzorgingshuis Rhederhof gevestigd. Het verzorgingshuis is gebouwd in 1965 op de weide van het voormalig landgoed Rhederhof dat reeds vanaf circa 1951 leeg stond en door de laatste eigenares is vermaakt aan de Hervormde Diaconie met het doel het goed te bestemmen tot 'Verzorgingstehuis voor ouden van dagen'. Na de sluiting in 2000 heeft het verzorgingshuis nog enige jaren gefunctioneerd als asielzoekerscentrum. Deze tijdelijke functie is op 17 mei 2006 vervallen.

Het landgoed Rhederhof stamt uit halverwege de negentiende eeuw toen in en rond de dorpen langs de Veluwezoom diverse landhuizen met tuinen verschenen. De gegoede bewoners waren in het algemeen afkomstig uit West Nederland of uit de omliggende grotere kernen als Arnhem en Zutphen. De aanleg van snelle verbindingen (spoor- en tramwegen) zal er toe hebben bijgedragen dat in een relatief korte periode veel rijke families zich buiten de ongezonde steden vestigden. De heuvelachtige en bosrijke Veluwezoom was daarbij erg in trek. De parkachtige omgeving leende zich bij uitstek voor de bouw en aanleg van deze landgoederen. Het arcadische landschap van de Veluwezoom sloot als vanzelf aan bij de romantische landschapsstijl die toen erg in zwang was. De natuurlijke omgeving en de romantische tuinaanleg konden geheel volgens de complexe inrichtingseisen die aan het ontwerp werden gesteld in elkaar overlopen. Deze reeks van buitens, buitenhuizen en landgoederen die van Renkum tot Brummen zich uitstrekt is nog steeds herkenbaar en vormt een uniek deel van het landschap in dit deel van het land (zie foto 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0001.png"

Foto 1: een van de vroegste foto's van het landhuis Rhederhof, een sober vormgegeven neoclassicistische villa met een opvallend klokkentorentje (foto Gelderland bibliotheek)

Tussen 2004 en 2010 is getracht om voor heel Rhederhof een bestemmingsplan in procedure te brengen, welke in het westelijk deel de realisatie van 57 woningen mogelijk zou maken. Het bestemmingsplan is nooit in procedure gebracht wegens verschil van mening. Het voornemen bestaat nog steeds om in het westelijk deel tot woningbouw te komen. Om te voorkomen dat beide complexe trajecten vertragend voor elkaar gaan werken is gekozen om een knip te maken tussen het westelijk en het oostelijk deel.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied Rhederhof Oost ligt ten noordwesten van de kern Rheden op een licht glooiende terrein, een restant van een puinwaaier komend van het Veluwemassief. Het plangebied omvat het huis, twee voormalige dienstwoningen met de omliggende terreinen. Het plangebied sluit aan de noord en westzijde aan op het vigerend bestemmingsplan Landelijk Gebied.

Het terrein wordt met een zijweg van de Snippendaalseweg ontsloten. De Snippendaalseweg sluit aan op de Arnhemsestraatweg. De Arnhemsestraatweg ligt op het tracé van oude landwegen die alle dorpen, gehuchten en buurtschappen met elkaar verbond die in de vroege middeleeuwen ontstonden aan de voet van de Veluwe: op de grens van hoog en droog en laag en nat. Belangrijke nederzettingen (o.a. Dieren, Rheden) ontstonden op kruispunten met routes komend vanaf de Veluwe en leidend naar doorwaadbare plaatsen in de rivier. De ligging van de locatie is op de volgende luchtfoto met een rode cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0002.jpg"

Foto 2: ligging plangebied

1.4 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het geldende bestemmingsplan Rheden-West 1989 en heeft de bestemming Maatschappelijke doeleinden, categorie bejaardenoord. Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 27 maart 1990, nummer 10 en door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 24 oktober 1990 nummer RG90.25177-RWG/G5212.

Op basis van de vigerende bestemming is het plangebied bestemd voor bejaardenoorden. Hoofd- en bijgebouwen moeten daarbij worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, waarbij het bebouwingspercentage en de maximale bouwhoogte op de verbeelding staan weergegeven. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen tot een maximale hoogte van 2,5 meter worden opgericht. De voorgenomen bouwplannen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan vanwege de beoogde functies en vanwege de situering van bebouwing buiten het bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0003.jpg"

Afbeelding 1: vigerend bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Historie van het plangebied

Opvallend is dat weinig met zekerheid bekend is over het landgoed. Documentatie ontbreekt. Ondanks uitgebreid onderzoek van zowel het M.A.B. uit Nijmegen en Res Nova uit Ohé en Laak, is zowel de ontwerper van het huis als van de tuin niet achterhaald. De geschiedenis van de locatie en hoe het terrein zoals we dat nu kennen in de loop der tijd tot stand is gekomen kan alleen indirect aan de hand van militaire stafkaarten, topografische kaarten en kadastrale hulpkaarten worden gereconstrueerd. Daarbij moet worden bedacht dat het gaat om interpretatie van kaarten met een zeker abstractiegehalte en die niet voor het doel wat nu wordt beoogd (namelijk een betrouwbare historische beschrijving) zijn opgetekend. Daarvoor is de schaal waarin ze zijn gemaakt ongeschikt en zaken die er voor stafkaarten minder toe doen als bijvoorbeeld tuininrichtingen, zijn meer symbolisch dan waardegetrouw opgetekend. Wat hieronder wordt vermeld is te beschouwen als een samenvatting van de studies van M.A.B. en Res Nova. Doel is de opgebouwde kennis te gebruiken om na te gaan wat de cultuurhistorische betekenis is van Rhederhof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0004.png"

Kaart 1: Topografische kaart uit 1821. De locatie van de Rhederhof is iets ten zuiden van de Dassenberg gelegen. De Snippendaalseweg staat aangegeven als de weg van Rheden naar Eerbeek. Enige honderden meters oostelijk voert een pad vanaf de weg van Arnhem naar Zutphen (later Arnhemse Straatweg) naar de Holtberg. Snippenbergweg en pad naar Holtberg zouden later de westelijke en oostelijke grens vormen van het landgoed. (bron: kaartenkamer TU Delft)

De topografische kaart van G.J. Dibbets (uitgeverij Nijhoff) van 1821 (zie kaart 1) laat een beeld zien van een glooiend, geaccidenteerd landschap aan de voet van de Veluwe. Er is zo te zien weinig bos op de lagere delen van de hellingen. Waarschijnlijk werden deze terreinen gebruikt als bouwland. Het landgoed Rhederhof bestaat nog niet. De locatie waar het later zal worden opgericht staat aangegeven met de naam Dassenberg. Oostelijk en westelijk van deze locatie zien we landwegen de Veluwe opgaan. Het westelijk pad betreft de huidige Snippendaalseweg. Opvallend is dat op de topografische kaart van 1845 (zie kaart 2) de Snippendaalseweg staat aangegeven als "Holle weg" met een begroeiingsrand ter weerszijden van de weg. Dit is niet zonder betekenis. Holle wegen ontstaan in bergachtig of heuvelachtig terrein door uitspoeling. Gezien de vorm van de heuvels direct ten noorden is goed denkbaar dat in regenachtige perioden het regenwater zijn weg naar beneden vond via de Holle weg. Ten zuiden van het latere Rhederhof zien we de landweg van Arnhem naar Dieren die in deze tijd werd bestraat en de Arnhemsestraatweg zou worden. Onder het bewind van Koning Willem I werd een intensief programma ter verbetering van de infrastructuur ontwikkeld: de verbindende landwegen werden bestraat, kanalen aangelegd en er werd vanaf 1840 een begin gemaakt met de aanleg van spoorwegen. In 1845 werd de lijn Amsterdam-Arnhem geopend. Met name de spoorwegen (later aangevuld met de tramwegen) beloofden snelle verbindingen met het westen van het land en de steden in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0005.png"

Kaart 2: Topografische kaart 1854. De Rhederhof is nog niet gebouwd. Snippenbergweg staat aangegeven als Holle weg. Vanaf de Snippenbergweg voert een (kennelijk nieuw) pad oostelijk. Dit pad bestaat nog steeds en voert door het beukenbos achter Rhederhof. De aanduidingen op de kaart geven aan dat de wangen van de Holle Weg (Snippendaalseweg) zijn begroeid. Opvallend is dat het tracé van de spoorlijn reeds is aangegeven terwijl Koning Willem III pas in 1861 de eerste steen legt voor de spoorbrug bij Zutphen. In 1865 rijden de eerste treinen.

Zij boden de rijken en gegoeden de mogelijkheid de ongezonde atmosfeer van de industrialiserende steden te ontvluchten zonder dat zij het contact met hun bedrijven of bestuurlijke taken kwijtraakten. Industrialisatie, maar vooral de slechte watervoorziening en het ontbreken van riolen, zorgden voor hygiënische wantoestanden in de steden die regelmatig aanleiding vormden voor uitbraken van epidemieën.

De verbetering van de Arnhemsestraatweg en de op handen zijnde aanleg van de spoorlijn Arnhem-Zutphen betekende dat de oostelijke Veluwezoom aantrekkelijk werd voor de bouw van landgoederen en buitenplaatsen. Daarbij kwam dat het landschap van de Veluwezoom zich goed leende voor de aanleg van deze landgoederen. Het was de tijd van de romantiek. Een tijd waarin men zich steeds meer ging interesseren voor de klassieke oudheid. In Italië en Griekenland werden belangrijke archeologische vondsten gedaan. Het klassieke leven en de daarbij horende vormentaal hadden hun neerslag op de kunst en architectuur. Het neoclassicisme dat teruggreep op de Griekse en Romeinse bouwkunst werd de heersende architectuurstroming. De tuinaanleg uit die tijd heet landschapsstijl en komt met name uit Engeland naar Nederland. Parken en tuinen uit die periode werden aangelegd met contrasten van open en gesloten, zichtassen, coulissen en intieme plekken waar men zich volledig afgezonderd in de natuur kon wanen. De positie van de bebouwing maakte deel uit van het totaal ontwerp. De bebouwing kon als bij verrassing na een bocht of onderbreking in de begroeiing in beeld komen. Het ging om (in eerste aanleg) sobere neoklassieke bebouwing die met zijn enkelvoudige vormgeving en lichte kleurstelling in contrast trad met de overdadige natuurlijke aanleg. Het contrast was belangrijk; juist door het contrast werd de beleving van natuur of andersom de bebouwing sterker. Een open, zachte overgang van de tuin naar het arcadische landschap was van groot belang. Het vlakke Nederlandse landschap leende zich daar doorgaans echter niet zo voor. Er was altijd wel uitzicht op iets wat de idylle verstoorde. Om geen verstoring te krijgen van het beeld, werden de tuinen daarom vaak afgeschermd met muren en bospercelen aan de randen waardoor landgoederen in Nederland een naar binnen gericht karakter kregen.

Dat lijkt niet te zijn gebeurd met de aanleg van het landgoed Rhederhof (zie kaart 3). De omgeving met bosranden, weides en een zuidhelling, voldeed immers geheel aan de eisen van de romantische aanleg en werd daarom juist bij de inrichting betrokken. Wanneer we de informatie die uit de kaarten is te achterhalen juist interpreteren, dan lijkt sprake te zijn van een inrichting die met name in zuidelijke en westelijke richting relatie zoekt met zijn omgeving. Naar het zuiden zijn er zichtassen naar de Arnhemsestraatweg (en later na de aanleg natuurlijk ook de spoorlijn). Naar het westen is er een vrij zicht over het weiland (in latere kaarten wel eens aangegeven als heide) naar de Snippendaalseweg. Wellicht omdat het beeld van een holle weg –een diep uitgesneden pad met op de zijwangen natuurlijke begroeiing- goed paste in het voor ogen staande natuurlijke beeld. Landhuis, tuin en omgeving vloeiden op de gewenste manier in elkaar over. Aan de noordzijde gaat de tuin zonder onderbreking over in het dichte bestaande bos van de Veluwe dat als een groene coulisse achter tuin en huis staat. Aan de oostzijde is later sprake van een afsluitend bosperceel waar het huis als het ware tegen aan leunt. Vanuit het huis voert een pad naar het noorden, naar de bosrand, tot aan een zijpad van de Snippendaalseweg tot achter het huis voert. Verderop, tegen de bosrand aan wordt langs dit pad een moestuin aangelegd. Langs het pad bevinden zich nog een koetshuis en een tuinmanswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0006.png"

Kaart 3: Topografische kaart 1872. Op deze kaart is de Rhederhof aangegeven. Er is een zichtas gecreëerd naar het huis vanaf de Arnhemsestraatweg; de Snippendaalseweg ligt vanaf het huis en zijn tuin in het zicht. De wangen van de holle weg (Snippendaalseweg) zijn begroeid en strekken tot aan de Arnhemse Straatweg.

Aankopen van de gronden voor de oprichting van het landgoed startten circa 1850. De weduwe van Daniel F. Schas (Raad en Rechter in de drie hoven voor Civiele en Criminele Justitie en Politie in Suriname) verwerft in die tijd de ca. 15 ha grond. Omstreeks 1855 worden het huis en de bijgebouwen opgericht. Na overlijden van de weduwe Engelen Schas en haar dochter kort na elkaar (1877) gaat het landgoed over naar Jonkvrouwe J.H. Brantsen Zijp. In 1928 erfde haar nicht Jonkvrouwe Amelia Jacqueline Julie Brantsen het landgoed.


Landgoed en landhuis zijn in de negentiende en twintigste eeuw voortdurend veranderd en aangepast. Aan het eind van de negentiende eeuw lijkt de romantische aanleg te zijn veranderd in een meer gardeneske tuinaanleg, die in de jaren dertig weer lijkt te zijn vervangen door een parkachtige aanleg met een cirkelvormig pad rond het landhuis. Het huis krijgt allerlei uitbouwen waaronder een waranda, erker en toegangsportaal die de enkelvoudige hoofdvorm van het neoclassicistische huis verzachten en het huis het karakter geven van een planterswoning.

De meest ingrijpende veranderingen en daarmee de grootste verstoring vinden echter plaats in de wederopbouwtijd. Amelia Brantsen overlijdt in 1951 en vermaakt het landgoed met landhuis aan de Hervormde Gemeente te Rheden met het doel het te bestemmen voor de bouw van verzorgingstehuis voor ouden van dagen. Wellicht had zij voor ogen dat voor dit doel uitsluitend het landhuis zou worden bestemd, maar uiteindelijk wordt een geheel nieuw complex opgericht op de open weide westelijk van het landhuis. Het verzorgingshuis, gebouwd in 5 en 3 lagen met daarvoor een complex met aanleunwoningen, wordt in 1965 gebouwd en krijgt een voor die tijd kenmerkende moderne, eenvoudig te onderhouden tuininrichting met veel gazon, heestervakken en een enkele bomengroep. Het oorspronkelijke huis krijgt de functie van kantoor. De tuininrichting is zo opgezet dat tussen het oorspronkelijke huis en het verzorgingshuis een doorgaande groenwal ontstaat waardoor het landgoed versnipperd raakt. Verzorgingshuis en tuininrichting nemen daarbij het zicht weg vanaf het westen op het landhuis. Ook de tuin in zuidelijke richting wordt regelmatig aangepast tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Ter plaatse waar het oostelijk pad zijn aansluiting had op de Anhemsestraatweg, wordt een nieuwe toegang gemaakt die huis en koetshuis ontsluiten. Wanneer na verloop van jaren de tuininrichting aan de voorzijde dichtgroeit, is het huis niet meer vanaf het zuiden, vanaf de Arnhemsestraatweg, te ervaren en leidt het huis Rhederhof een verborgen bestaan.

2.2 De locatie

Het plangebied bestaat uit een gesloten bebost gebied met daarin het landhuis en de bijgebouwen (koetshuis en tuinmanswoning). Het bosgebied valt buiten de grenzen van het bestemmingsplan, maar maakt deel uit van het beeld.

Het landhuis Rhederhof heeft de status van rijksmonument en staat leeg. De tuinmanswoning en het koetshuis zijn in gebruik als woning. De tuinmanswoning is gemeentelijk monument. Het koetshuis is enige jaren geleden afgebrand en hersteld; het heeft geen monumentale status. Rond de twee gebouwen hebben de bewoners een eigen tuin vrijgemaakt in het perceel waardoor de eenheid van aanleg is verstoord.

Het landgoed, koetshuis en tuinmanswoning worden nu ontsloten vanaf de zijweg vanaf de Snippendaalseweg. Van de toegang aan de oostzijde en het pad dat ooit voerde van de Arnhemsestraatweg naar het noorden en de oostgrens vormde van het landgoed, is niets meer terug te vinden. Het dwarspad vanaf de Snippendaalseweg achter de moestuin om, is nog aanwezig maar slecht vindbaar. Opvallend is de aanwezigheid langs dit pad van een basaltstenen trapje dat achter de moestuin vanaf het pad in het beukenbos leidt en dat deel kan hebben uitgemaakt van de oorspronkelijke inrichting. Met uitzondering van een poort en een paddenpoel zijn van de tuininrichting geen elementen meer te vinden of is niet met zekerheid vast te stellen of ze deel hebben uitgemaakt van de oorspronkelijke inrichting (tuinvazen bij de tuinmanswoning). Aan de zuid- en oostzijde ligt nog een lusvormig pad afkomstig van de parkaanleg van 1931. Verspreid over het terrein zijn prachtige oude bomen aanwezig als laanbeplanting (toegangsweg) of als deel van de tuininrichting rondom. Hun betekenis is aangetast door opschot, wildgroei en niet passende bosaanplant. Het bos in het oostelijk deel van het terrein is relatief dicht begroeid met beplanting die in het landgoed niet thuis hoort.

Hieronder is een luchtfoto weergegeven van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0007.jpg"

Foto 3: ligging plangebied

2.3 Gewenste situatie

In dit bestemmingsplan wordt aan de gronden de bestemming Buitenplaats gegeven. In de villa worden maatschappelijke functies en kantoren zonder baliefunctie mogelijk gemaakt. Het koetshuis en de tuinmanswoning zijn beiden bewoond en krijgen een woonfunctie. Het gehele plangebied krijgt een bestemming Buitenplaats, aansluitend op het bestemmingsplan Landelijk Gebied waar landgoederen eenzelfde bestemming hebben gekregen om bescherming te bieden aan het landhuis en omliggende gronden. Via aanduidingen wordt de villa tevens bestemd voor maatschappelijke functies en kantoren zonder baliefuncties en worden de voormalige bedrijfswoningen tevens bestemd voor wonen. Het onderhavige bestemmingsplan maakt het mogelijk om de villa in oostelijke richting beperkt uit te breiden en waarbij in het vergrote deel een maximale bouwhoogte van 4,5 m wordt toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk komt vooral het ruimtelijke beleid aan de orde. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden. Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie

jaar gebeuren. In het Barro zijn dertien projecten van nationaal belang beschreven:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainport ontwikkeling Rotterdam.
  • 3. Kustfundament.
  • 4. Grote rivieren.
  • 5. Waddenzee en Waddengebied.
  • 6. Defensie.
  • 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • 8. Electriciteitsvoorziening.
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • 10. Ecologische hoofdstructuur.
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  • 12. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • 13. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De projectlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de projectlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Overheden dienen op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het is vanuit cultuurhistorisch oogpunt wenselijk dat de buitenplaats behouden blijft. Door langdurige leegstand treedt verval op en raakt de buitenplaats mogelijk verloren. Met het bieden van een beperkte uitbreidingsruimte wordt de buitenplaats interessant voor een invulling met kantoren zonder baliefunctie en kan de cultuurhistorische waarden behouden blijven. Het initiatief kan hierdoor niet binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvinden. Gezien het bovenstaande wordt voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Kader

De Omgevingsvisie Gelderland zoals die op 9 juli 2014 door provinciale staten is vastgesteld bestaat uit een visiedocument en een verdiepingsdocument. De visie en de daarop gebaseerde Omgevingsverordening Gelderland zijn op 18 oktober 2014 in werking getreden.

In de Visie worden de hoofddoelen benoemd:

  • Een duurzame economische structuur, waarbij niet meer moet worden gedacht in de termen van 'groei' maar meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving; hierbinnen staat het waarborgen en verder ontwikkelen van een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem centraal.

De visie is opgebouwd rond de invalshoeken Divers Gelderland, Dynamisch Gelderland en Mooi Gelderland. Daarin worden de hoofddoelen vertaald in ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. Voor een goed begrip is het nodig om de invalshoeken in samenhang te beschouwen. De nadere invulling van de hoofdlijnen vindt straks plaats in door gedeputeerde staten vast te stellen uitvoeringsprogramma's.

In de Verdieping worden de regio's en thema's nader beschouwd. Beschreven worden onder andere de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, het wonen, kantoren, detailhandel, bedrijventerreinen, demografische ontwikkeling, energietransitie, vrijetijdseconomie, land- en tuinbouw, mobiliteit, cultuur en erfgoed, natuur en landschap alsook water en ondergrond.

Voor het landelijk gebied worden nog de volgende punten uit de Omgevingsvisie Gelderland aangestipt.

  • In en grenzend aan de Veluwezoom zijn extensiveringsgebieden voor niet-grondgebonden landbouw aangeduid.
  • Het Gelders Natuurnetwerk bestaat vooral uit de Veluwezoom, het gebied ten oosten van Velp tot voorbij de afslag naar de A348, een gebied tussen kasteel Middachten in De Steeg en landgoed Avegoor in Ellecom, en gebiedjes in de nabij gelegen Haviker- en Beimerwaard.
  • Als Natte landnatuur is aangemerkt een gebied tussen kasteel Middachten en het landgoed Avegoor. Aldaar gelegen wateren en wateren in de Haviker- en Beimerwaard zijn aangeduid als HEN-water. In de Haviker- en Beimerwaard liggen ook SED-wateren. Tussen de dorpen Dieren en Laag-Soeren is een gebied aangemerkt als (Beschermingszone) Natte landnatuur.
  • In Velp is de Beekhuizensebeek als HEN-water. De Rozendaalsebeek is SED-water.
  • Gronden ten noorden van het Velp liggen in een grondwaterbeschermingsgebied. Aan de oostzijde van de gemeente liggen het dorp Ellecom, het landgoed Hof te Dieren, een stukje van het dorp Dieren alsmede de gronden ten noorden van Ellecom en ten westen van Dieren in een grondwaterbeschermingsgebied.
  • De ganzenfourangeringsgebieden liggen in de Velperwaarden alsmede de Haviker- en Beimerwaard.
  • De gebieden buiten de dorpskommen liggen in het aangewezen Nationaal Landschap.
  • Het streven naar behoud en versterking van de kenmerkende samenhang tussen landgoederen en het landschap daaromheen in de landgoederenzone Veluwezoom.

Uit de verbeeldingen behorende bij de omgevingsvisie blijkt dat de volgende items betrekking hebben op onderhavig plangebied.

Stadsregio Arnhem-Nijmegen

De gemeente Rheden maakt onderdeel uit van de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Ten opzichte van de vorige visie valt voor het landelijke gebied op dat:

  • De woningbouwcontouren rond de dorpen zijn vervallen. Ook hiervoor wordt bij de afweging de ladder voor duurzaam ruimtegebruik gebruikt.
  • De indeling in gebiedstypen ecologische hoofdstructuur is vervangen door een indeling in Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Groene Ontwikkelingszone. In het laatst genoemde gebied is (meer) ruimte aanwezig voor een verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid en bewoning. Ook hier wordt een compensatie in de vorm van een kwaliteitsbijdrage aan het gebied verwacht.

Binnen de provinciale kaders van de Structuurvisie Gelderland 2005 zijn op regionaal niveau afspraken gemaakt. In het regionale structuurplan van het voormalige Knooppunt Arnhem-Nijmegen wordt niet verder ingezoomd op het dorp en de voorgestane ontwikkeling.

Landbouw

Een klein deel aan de noordzijde van het plangebied is aangeduid als Structuurvisie-gebied Extensiveringsgebied - niet grondgebonden veehouderij. In deze gebieden zijn er geen groeimogelijkheden voor ondernemers om het agrarisch bedrijf te ontwikkelen en is nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet mogelijk. De extensiveringsgebieden liggen op plaatsen waar natuur extra gevoelig is. De natuur moet hier ontzien worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0008.png"

Natuur

In tegenstelling tot de aangewezen gebieden voor het Gelders Natuurnetwerk, welke gebieden zijn aangeduid met een donkere kleur groen, wordt in gebieden welke zijn aangeduid als Groene Ontwikkelingszone ruimte gegeven voor een verder economische ontwikkeling in combinatie met een versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De locatie Rhederhof, waar ook de historische tuin en de villa toe behoort, was op de kaart van de Omgevingsverordening Gelderland aangeduid als Gebied in studie. In artikel 2.7.2 van de verordening was hierover het volgende opgenomen.

Voor de locatie Rhederhof is naar aanleiding van de zienswijzen discussie ontstaan over het al dan niet aanwijzen van het gebied als Groene Ontwikkelingszone. De gesprekken hierover zullen in het najaar van 2014 worden afgerond. Tot die tijd wordt de titel in studie worden gehanteerd en geldt de vigerende gemeentelijke bestemming als uitgangspunt.

Naar aanleiding van een inspraakreactie is er op 24 september 2014 een motie aangenomen, welke het volgende inhoudt.

verzoeken GS

de aanduiding 'gebied in studie' voor het gebied Rhederhof uit de Omgevingsverordening te

verwijderen, uit de tekst (toelichting 2.7.2) en van de kaart, en het gebied Rhederhof op de

kaarten de aanduiding te geven zoals voorgelegd op de ontwerpkaarten behorende bij de

ontwerpvisie d.d. 26 april 2013 en de ontwerpverordening d.d. 4 mei 2013.

en verzoeken GS

deze wijziging door te voeren vóór de formele publicatie van de Omgevingsverordening, zodat deze onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de digitale Omgevingsverordening Gelderland (NL.IMRO.9925.PVOmgverordening-vst1).

Hieronder is een uitsnede van de betreffende kaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0009.jpg"

De groene vlakken betekenen dat deze de status Gelders Natuurnetwerk hebben.

De roze vlakken op uw pdf beteken status Groene ontwikkelingszone.

De witte vakken betekenen: geen GNN en GO.

Dit betekent dat het ernaar uitziet dat de villa de status Groene Ontwikkelingszone krijgt.

Het is nog niet bekend wanneer de herziening van de Omgevingsvisie en Verordening behandeld wordt. De ter visielegging zal vanaf januari 2015 plaatsvinden, de behandeling in PS is gepland voor vóór de zomer van 2015. Het precieze moment hangt ook af van het tempo waarin na de verkiezingen de coalitieonderhandelingen gereed zijn.

Indien het gebied wordt aangeduid als Groene Ontwikkelingszone dient te worden voldaan aan artikel 2.7.2.1 van de Omgevingsverordening. In dit artikel wordt het volgende gesteld.

2. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO

kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:

a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de

kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien,

per saldo substantieel worden versterkt; en

b. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander,

gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

In de omgevingsverordening zijn voor dit gebied de volgende Kernkwaliteiten omschreven.

131 Biljoen, Middachten en Hof te Dieren

Kernkwaliteiten deelgebied natuur en landschap:

  • overgangen tussen de Veluwezoom en het IJsseldal met de dorpen en enken van Velp, Rheden, De Steeg, Ellecom en Dieren, Velperbroek;
  • onderdeel van het Nationaal Landschap Veluwe;
  • parel/A-locatie bos Middachten-Faisantenbos: bronbos met essen- en elzenhakhout omgeven door drogere bostypen; het bos en de beken zijn bijzonder rijk aan zeldzame planten en dieren;
  • bijzondere natuur van sprengen, beken en kwelgebieden;
  • Haviker Poort: uitwisselingsgebied van planten en dieren tussen de Veluwe en het IJsseldal;
  • leefgebied van de das;
  • leefgebied van de steenuil;
  • leefgebied van de kamsalamander;
  • cultuurhistorische waarden van de landgoederen Biljoen, Middachten en Hof te Dieren, oude ontginningen en kavelpatronen, hakhout, houtwallen, singels, sprengen en beken en boerderijen;
  • abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir;
  • ecosysteemdiensten: recreatie, drinkwater;
  • alle door de Flora- en faunawet of Natuurbeschermingswet beschermde soorten en hun leefgebieden in dit deelgebied.

Ontwikkelingsdoelen natuur en landschap Groene Ontwikkelingszone:

  • ontwikkeling ecologische verbinding Haviker Poort: singels en houtwallen, lanen, graslanden, poelen, plas-drasbermen en moeraszones, in het bijzonder langs de beken;
  • vermindering barrièrewerking A348, N348, spoorlijn en Middachter Allee;
  • ontwikkeling bronnen en beken;
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden;
  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën;
  • ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen;
  • ontwikkeling van het kleinschalig landschap langs de voet van de Veluwe: houtsingels, beken en graslanden.

Voor het landgoed is een beheervisie en instandhoudingsplan opgesteld (zie Bijlage 1 Beheervisie en Instandhoudingsplan). Hierin zijn maatregelen opgenomen die getroffen zullen worden om het historische karakter van de tuin te versterken en de natuurwaarden te herstellen. Met dit plan zal invulling worden gegeven aan de ontwikkelingsdoelen voor natuur en landschap en zullen de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone worden versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0010.png"

Landschap

Het oostelijk deel van het plangebied is aangeduid als Nationaal landschap. In dit gebied gaat het om het behouden, herstellen en versterken van de kernkwaliteiten en het vergroten van de landschappelijke samenhang door ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0011.png"

Water en ondergrond

Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een klein gedeelte wat is aangeduid als grondwaterfluctuatiezone. Deze zone is extra gevoelig voor grondwateroverlast. Als de klimaatverandering doorzet dan zullen de grondwaterstanden structureel blijven stijgen. Daarnaast kunnen langjarige schommelingen van neerslag voor hoge grondwaterstanden zorgen. De combinatie van deze processen zorgt ervoor dat in de grondwaterfluctuatiezone de kans op grondwateroverlast verder toeneemt. Het is van belang om hiermee bij de inrichting of herinrichting van stedelijk gebied via de watertoets rekening mee te houden en zonodig maatregelen te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0012.png"

Het ruimtelijke beleid van de provincie zoals dat in de Omgevingsvisie Gelderland is verwoord, is deels verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening is bindend voor de gemeente.

Conclusie

De waarden die beschermd worden in de provinciale verordening worden door onderhavig bestemmingsplan niet aangetast. Evenmin is sprake van strijdigheid met het provinciale en stadsregionale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Het in 2006 vastgestelde gemeentelijke structuurplan Een droom om in te wonen zoomt niet in op de voorgestane ontwikkeling.


In de Woonvisie, vastgesteld door de raad op 26 mei 2009, is de lijn voor de jaren 2009 t/m 2013 dat expliciet aandacht uitgaat naar het verbeteren van de kwaliteit bestaande woningvoorraad. Omschreven is dat de gemeente Rheden streeft naar een toekomstbestendige woningvoorraad. In vergelijking met de voorgaande periode ligt de focus meer op kwaliteit en in het bijzonder op een kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad. Speerpunten zijn: werk maken van herstructurering, woningaanpassingen ten behoeve van senioren, investeren in duurzaamheid en particuliere woningverbetering. Daarnaast blijft nieuwbouw een belangrijk item.


Het voorliggend bestemmingsplan is niet strijdig met de gemeentelijke Woonvisie.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en uitkomsten van onderzoeken.

4.1 Geluid

De Wet geluidhinder is voor het onderdeel weg- en railverkeerslawaai van toepassing op geluidgevoelige gebouwen die zijn geprojecteerd binnen zones van (al dan niet) in het plangebied gelegen wegen. Wegen die deel uitmaken van een woonerf en van een 30-kilometer zone zijn daarvan uitgezonderd. Aan de orde is het toelaten van kantoren en maatschappelijke functies. Dit zijn geen geluidgevoelige bestemmingen volgens de Wet geluidhinder. Aangezien het plan niet beoogd een geluidgevoelige functie toe te laten, is het bepaalde in de Wet geluidhinder in onderhavige procedure niet van toepassing.

4.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

Voor dit bestemmingsplan is geen bodemonderzoek uitgevoerd. Voor de erker bij de villa en voor de verruiming van de bestemming van de villa is in het kader van het bestemmingsplan geen bodemonderzoek nodig. De wijziging van dienstwoning naar woning is geen evidente functiewijziging waar een bodemonderzoek voor nodig is.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie. De VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering is toegesneden op de specifieke omstandigheden in de gemeente. De indeling van de gemeente in omgevingstypen, een systematiek voor het variëren van hinderafstanden ten opzichte van een omgevingstype en een lijst waarin alle, nader gespecificeerde, typen van inrichtingen zijn opgenomen, is vastgelegd in de notitie Milieuzonering welke deel uitmaakte van het raadsbesluit van 24 mei 2004 inzake de werkwijze bij de actualisering van de bestemmingsplannen. Deze werkwijze is 27 april 2010 bij raadsbesluit bevestigd bij de vaststelling van een nieuwe inrichtingslijst gebaseerd op het de laatste VNG-uitgave in 2009.


De toetsing of volgens die systematiek kan worden meegewerkt aan het leggen van een bedrijfs/woonbestemming, wordt voortgezet in de digitale bestemmingsplannen zoals die thans worden vervaardigd. Aldus wordt een ruimtelijke scheiding bereikt tussen hindergevoelige en hinderveroorzakende functies.


In onderhavige situatie worden geen nieuwe hindergevoelige functies toegelaten. De hinderveroorzakende functies betreffen lichte functies met een beperkt aan te houden afstand tot de omgeving. Voor kantoren en maatschappelijke functies geldt in de regel een aan te houden afstand van 10 meter tot gevoelige functies. Hieraan wordt voldaan.

4.4 Luchtkwaliteit

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Bij bepaalde nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse. De luchtkwaliteitsnormen in de Nederlandse wetgeving zijn gebaseerd op de Europese luchtkwaliteitseisen. Sinds 11 juni 2008 geldt de richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (Pb EG L 152). Vooruitlopend op deze nieuwe Europese richtlijn is op 15 november 2007 reeds de zogenoemde Wet luchtkwaliteit van kracht geworden, officieel titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet luchtkwaliteit bevat de Europese luchtkwaliteitseisen en de basisverplichtingen op grond van de richtlijn, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen (meten en berekenen) van de luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De uitvoeringsregels die behoren bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is in 2007 ook de Algemene Maatregel van Bestuur Niet in betekende mate (Besluit NIBM) in werking getreden. In het Besluit NIBM en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip niet in betekende mate. Met het ingaan van het NSL gelden er per 1 augustus 2009 nieuwe grenzen voor wat niet in betekende mate is: het begrip is nu gedefinieerd als 3% en minder van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de praktijk zal daarom voor de nieuwbouw tot ongeveer 1.500 woningen geen onderzoek meer nodig zijn. Dit bestemmingsplan voorziet hier niet in. Verder onderzoek naar het effect van dit plan op de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Beoordelingskader

Externe veiligheid gaat over het beperken van de blootstelling van mensen aan een verhoogd gevaar als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Denk aan de productie, het behandelen of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Dat kan door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en kwetsbare objecten. Dat zijn woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven. Beperkt kwetsbare objecten zijn gebouwen/voorzieningen zoals kantoren, winkels en bedrijven.

Voor transportassen -verkeerswegen, spoorwegen en vaarwegen- zijn de regels vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs), voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De CRnvgs wordt naar verwachting per 1 januari 2015 vervangen door het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Al die besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Daarbij worden twee soorten risico beschouwd. Het gaat in de eerste plaats over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, oftewel het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het PR wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden, en of in de directe omgeving mag worden gebouwd.

In de tweede plaats gaat het om het groepsrisico (GR). Het GR is een maat om de kans weer te geven op een ongeval met een bepaald aantal dodelijke slachtoffers. In onderhavige situatie wordt hieronder verstaan de kans per jaar per kilometer spoorlijn dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de spoorlijn in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op de spoorlijn. Tevens wordt het GR als maat voor de maatschappelijke ontwrichting beschouwd die kan ontstaan ten gevolge van een ongeval.

4.5.2 Planbeoordeling

Wijziging bestemmingsplan

In het op te stellen bestemmingsplan wordt opgenomen dat gronden van de villa gebruikt kunnen worden als Buitenplaats met aanduiding voor kantoren en maatschappelijke functies (was uitsluitend maatschappelijk). De voormalige dienstwoningen waren bestemd voor maatschappelijk en worden nu bestemd als Buitenplaats met aanduiding voor wonen.

Het plan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk.

Het plangebied ligt in nabijheid van de spoorlijn Arnhem-Zutphen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. De bebouwing ligt buiten het 1% letaalgebied van de hogedrukaardgasleiding.

De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) is van dit bestemminsgplan in kennis gesteld en heeft desgevraagd advies uitgebracht over de onderwerpen voorbereiding en bestrijding van een ramp en het onderwerp zelfredzaamheid en vluchtmogelijkheden aanwezigen. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van dit advies van 8 december 2014.

In paragraaf 7.2 Vooroverleg wordt verder ingegaan op dit vooroverleg.

Voor de risicobron de spoorlijn is de CRnvgs het toetsingskader voor externe veiligheid gebaseerd op de risiconormen PR en GR. In onderhavig plangebied geldt voor de risiconormen het volgende.

plaatsgebonden risico  

De locatie Arnhemsestraatweg 54 te Rheden valt binnen het invloedgebied groepsrisico van de risicobron Spoorlijn Arnhem – Zutphen. De risicobron heeft geen plaatsgebonden risicocontour 10-6. Conform Basisnet spoor heeft de risicobron ook geen plasbrandaandachtsgebied. Daarmee is het plaatsgebonden risico geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

groepsrisico  

Met betrekking tot de invloed op het groepsrisico geldt dat onderhavig bestemmingsplan geen invloed heeft op het groepsrisico. Aan de orde is derhalve, gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn, een verantwoording van het groepsrisico.

verantwoording groepsrisico  

De gemeente heeft bij het invullen van zijn verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Zoals hierboven al is vermeld, is hieromtrent advies gevraagd aan de VGGM. Dit advies wordt besproken in hoofdstuk 7.2.

Naar aanleiding van het advies van de VGGM wordt het volgende overwogen.

aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied

Volgens de rapportage Basisnet Spoor (Werkgroep Basisnet Spoor 2011) ligt de normwaarde van het groepsrisico ter hoogte van het plangebied 0,126 maal de oriëntatiewaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0013.png"

Figuur, FN-curve

Op de aangegeven locatie is er in het Basisnet spoor gerekend met een personendichtheid van 4 personen in de dag situatie en 7 personen in nachtsituatie (figuur 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG25-VA01_0014.png"

Figuur , Personendichtheid

De personendichtheid wijzigt niet ten gevolge van dit bestemmingplan.

Omvang van het groepsrisico

De meest vervoerde (en risicobepalende) stofcategorie op het spoortraject is GF3 (brandbare gassen). Conform de Handleiding Risicoanalyse Transport uit 2011 van het Ministerie van Infrastructuur en Transport geldt voor de stofcategorie GF3 een invloedsgebied van 460 meter. In het invloedsgebied ligt een belangrijk deel van de woonkern Rheden. Door de invulling van het plangebied wijzigt het groepsrisico niet.

Mogelijkheden en voorgenomen maatregelen aan de bron

De gemeente heeft geen invloed op de veiligheid op het spoor. De gemeente kan alleen in de ontwikkeling van de ruimte optimaal rekening houden met de aanwezige veiligheidsrisico's. Het plangebied betreft een bestaande locatie waarbij geen mogelijkheden aanwezig zijn voor verdere risicoreductie. Daarnaast ligt het treffen van maatregelen aan het spoor buiten het bereik van initiatiefnemer.

Mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in het ruimtelijke besluit

Met in de inwerkingtreding van het Basisnet Spoor wordt er een plafond ingesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem-Zutphen. Het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtgebied ter beperking van het groepsrisico door het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanwege maatschappelijke en economische motieven niet reëel.

Mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Vanwege de bevolkingsdichtheid langs het spoor ligt het in de verwachting dat de hulpvraag (slachtoffers) hoog is. Het verwachte schade- en slachtofferbeeld leidt bij het voordoen van het maatgevend scenario tot het overstijgen van de mogelijkheden voor de hulpverlening. Vooral in de eerste uren na het incident is er sprake van schaarste aan beschikbare middelen. De verwachte hulpvraag neemt echter iets af met het gewijzigde bestemmingsplan door de afname van de kwetsbaarheid van de mogelijke functies.

Door de invulling van het plangebied wijzigen de mogelijkheden voor bestrijding van een calamiteit niet.

Mogelijkheden van personen in het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen

De bestemming richt zich niet op personen die minder zelfredzaam zijn. De personen in het plangebied zijn, mits tijdig gewaarschuwd, in staat zichzelf in veiligheid te brengen. NL-Alert is operationeel, waarmee mensen binnen een bepaald gebied gericht geïnformeerd kunnen worden door een bericht naar mobiele telefoons (mits geactiveerd) te sturen.

Nut en noodzaak van de ontwikkeling

Het bestemmingsplan geeft een verruiming van de gebruiksmogelijkheden.

4.5.3 Overige risico's

In het regionaal risicoprofiel is natuurbrand als een van de prioritaire risico's naar voren gekomen. Het plangebied ligt aan de rand van de Veluwezoom waar een risico op natuurbrand bestaat. Bij een natuurbrand kan het plangebied door rook en/of vuur bedreigd worden. De kans op een onbeheersbare natuurbrand is afhankelijk van

diverse factoren, zoals type vegetatie, beschikbaarheid van bluswater, bereikbaarheid, etc. In kader van het risico natuurbrand is verder het toepassen van het zogenaamde "Fire-Wise" concept bij de uitwerking van de omgeving een maatregel die mogelijk leidt tot het realiseren van een buffer van minder brandbare vegetatie en/of open ruimte tussen het bos en de bebouwing. Dit wordt dan ook als advies aan initiatiefnemer en bewoners van het plangebied meegegeven. Afhankelijk van de windrichting en droogte-index is een natuurbrand over het algemeen matig tot redelijk beheersbaar.

4.5.4 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt uit een oogpunt van veiligheidsrisico's als een acceptabele ontwikkeling gezien. De invloed van deze wijziging op het groepsrisico van het spoortraject Arnhem - Zutphen is zeer klein en kan niet zichtbaar gemaakt worden in een risicoberekening. Omdat het gaat om een bestemmingsplan waarbij de externe veiligheidsrisico's niet toenemen en de zelfredzaamheid van aanwezigen niet in het geding is, wordt de ontwikkeling verantwoord geacht. Desalniettemin resteert een restrisico. Dit risico wordt gezien de kans daarop acceptabel bevonden.

Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

4.6 Verkeer

Verkeersbewegingen

De gronden worden ontsloten via de Arnhemsestraatweg-Snippendaalseweg. Deze wegen hebben een zodanig capaciteit dat de verkeersafwikkeling en de verkeersintensiteit op deze straat niet negatief beïnvloed zullen worden.

Parkeren
Voldaan moet worden aan de normen van de Bouwverordening met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid op het onderhavige perceel. Omdat de parkeercapaciteit niet overbemeten mag zijn gelet op de functie en de ligging, bedraagt de minimaal benodigde parkeercapaciteit op basis van de functies kantoor zonder baliefunctie 1,9 parkeerplaats per 100 m2. Het bruto vloer oppervlak bedraagt 815 m2. Afgezet tegen de normen dienen er voor een kantoor zonder baliefunctie minimaal en maximaal 16 parkeervakken aanwezig te zijn. In het kader van het uiteindelijke bouwplan vindt een finale toetsing plaats op het aspect parkeren.

4.7 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door het schone hemelwater (regen) dat op verhardingen valt zoals bijvoorbeeld de wegen en daken niet af te voeren via de (vuilwater)riolering. Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Ook in deze wet is afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen.

4.7.1 Relevante waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

In gevallen waarbij wijzigingen worden aangebracht in de bestaande situatie, moet een geohydrologisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat er geen negatieve of verstorende gevolgen te verwachten zijn voor het watersysteem. Door een geohydrologisch onderzoek, met een onderzoek naar grondzettingen kunnen de effecten worden bepaald. Zowel de situatie tijdens de uitvoering als de definitieve situatie moeten aan de orde komen. In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor dit bestemmingsplan relevant zijn.

waterhuishoudkundig aspect   relevant   omschrijving  
1   Veiligheid   Nee   In het plangebied liggen geen gronden die behoren tot
zomer- en/of winterbed van een rivier. De beleidslijn
“Ruimte voor de Rivier” is niet aan de orde.  
2   Wateroverlast   Nee   In het plangebied bevinden zich geen natte en laag
gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes.  
3   Riolering   Ja   Grenzend aan het plangebied is overwegend een gemengd rioleringsstelsel aanwezig. Het is niet toegestaan grondwater via drains of buizen af te voeren via het (gemengde) riool. Het streven is om hemelwater niet af te voeren via het (gemengde) riool. In dit verband wordt bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied de volgorde: “water zoveel mogelijk vasthouden/hergebruiken, vervolgens het overtollig water tijdelijk bergen/infiltreren en in de laatste plaats
het afvoeren van water” gehanteerd. In het plan zijn alle rioleringsvoorzieningen toegestaan, onder andere boven- en ondergrondse infiltratievoorzieningen, bergingskelders, rioleringen. Ter voorkoming van bodem- en/of grondwaterverontreiniging moeten uitlogende en verontreinigende materiaaltoepassingen worden vermeden. Binnen het plangebied Rhederhof wordt voor huishoudelijk afvalwater aangesloten op het vuilwaterriool. Hemelwater kan ter plaatse infiltreren in de bodem.  
4   Watervoorziening   Nee   Het plan heeft geen invloed op de beschikbaarheid van
water. De watervoorziening voor de functies in en nabij
het plangebied is niet in het geding.  
5   Volksgezondheid   Nee   De bestemming heeft geen invloed op de aan water gerelateerde ziekten, plagen en risico's. Rekening moet
worden gehouden met het minimaliseren van milieuhygiënische risico's.  
6   Bodemdaling   Nee   In het plangebied gaat het hoofdzakelijk om zandige ondergrond. Eventuele zettingen zijn niet relevant.  
7   Overlast grondwater   Ja   In het plangebied is mogelijk sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Hierdoor kunnen schijngrondwaterstanden aanwezig zijn.
In verband met mogelijk aanwezige slecht doorlatende grondlagen (bijvoorbeeld leem) kunnen bij het doorbreken daarvan, ten behoeve van de bouw van kelders, funderingen, maaiveldverlagingen / ontgravingen en dergelijke, grondwaterstromingen en grondwaterstanden ter plaatse en in de omgeving veranderen. Er kan bijvoorbeeld kwel of verhoogde kwel (c.q. grondwateroverlast) gaan optreden. Daarom dient door middel van deskundig (geohydrologisch) onderzoek aangetoond te worden dat er geen negatieve of verstorende gevolgen te verwachten zijn voor het grondwatersysteem als gevolg van bouw- en grondverzetactiviteiten. Een deskundig geohydrologisch onderzoek naar de bestaande waterhuishoudkundige situatie en de effecten van het bouwplan op de waterhuishouding dient daar inzicht in te geven.  
8   Oppervlaktewaterkwaliteit   Nee   Binnen het plangebied of in de omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.  
9   Grondwaterkwaliteit   Nee   Binnen het plangebied ligt geen grondwaterbeschermingsgebied voor een drinkwatervoorziening of infiltratiegebied voor (kwelafhankelijk) natuurgebied.  
10   Verdroging / kwel   Nee   Het plangebied bevat geen hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden of ecologische wateren.
In de omgeving is geen gebied aangemerkt als (gering) verdroogd.  
11   Natte natuur   Nee   Het plangebied bevat geen hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden of ecologische wateren.
Het plangebied grenst niet aan een gebied met kwelafhankelijke land- en waternatuur.  
12   Inrichting en beheer   Ja   In het plangebied bevinden zich geen wateren die in beheer zijn bij het waterschap. De openbare rioleringswerken (buiten het projectgebied) zijn in beheer bij de gemeente. De infiltratiegebieden of technische infiltratievoorzieningen zijn in eigendom en beheer bij de eigenaar van het perceel.  

Opgemerkt wordt dat per 1 januari 2010 de bouwverordening bij nieuwbouw verplicht tot het op eigen terrein bergen van hemelwater, tenzij dit niet mogelijk blijkt te zijn.


Geconcludeerd wordt dat het wateraspect geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.7.2 Vertaling naar verbeelding en regels

Binnen de bestemming 'Buitenplaats' zijn hemelwaterinfiltratievoorzieningen, rioleringswerken, watergangen en waterpartijen toegelaten. Planologisch zijn er derhalve mogelijkheden voor voorzieningen ten behoeve van een goede waterhuishouding.

De infiltratievoorzieningen zullen een dusdanige capaciteit moeten hebben dat zowel de dakvlakken van de hoofdgebouwen als de dakvlakken van de aan- en bijgebouwen alsmede andere verharde oppervlakten worden afgekoppeld. De opzet is dat alle verharde oppervlakken afwateren in het terrein. Ook bestaande panden en verhardingen dienen zoveel mogelijk afgekoppeld te worden. Dit is echter niet verplicht.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan planologische voorzieningen voor de waterhuishouding toelaat. In het kader van de uitwerking van de inrichting moet de omvang en de wijze van infiltratie worden bepaald.

4.8 Cultuurhistorie

In 2009 is door Res nova een historisch onderzoek uitgevoerd naar het landgoed Rhederhof. In dit onderzoek lag de focus op de historische aspecten van het gebouw, maar tevens is ruime aandacht besteed aan de tuin en het parkachtige gebied rond het huis. In het plan wordt geconcludeerd:

“De tuin van Rhederhof is in de loop der jaren meerdere malen drastisch gewijzigd. Deze veranderingen hebben met name plaatsgevonden in het zuidelijke deel van de parktuin, ruwweg ten zuiden van de tuinmanswoning. In het noorden is nog steeds sprake van een natuurlijke omgeving, een situatie die in grote lijnen nog identiek is aan de situatie zoals deze op vroeg negentiende-eeuws kaartmateriaal verschijnt. In dit deel van het landgoed bevindt zich onder andere een aantal eeuwenoude schaapsdriften en grenswallen.

Zoals het onderzoek heeft aangetoond, is in het zuidelijk deel van de oorspronkelijke landschapstuin en van de tuinuitleg van circa 1930 niets bewaard gebleven. De huidige uitleg is het gevolg van een aantal wijzigingen dat heeft plaatsgevonden nadat het landgoed in handen van de diaconie van de Hervormde Gemeente van Rheden is gekomen. Slechts fragmentarisch zijn er nog sporen van de negentiende-eeuwse aanleg te vinden, zoals de laanbeplanting van de laan langs de oostelijke grens van het goed en enkele solitaire bomen die de tand des tijds hebben doorstaan.”

In Bijlage 1 Beheervisie en Instandhoudingsplan is het onderzoek van Res nova uit 2009 ter informatie integraal opgenomen.

Met het herstel van het huis moet ook een nieuwe invulling aan het park worden gegeven. Het landhuis is niet compleet zonder tuin en park: ze complementeren elkaar. Rhederhof BV wil een eigentijdse, sobere invulling geven aan het Gelderse Arcadië. Er is geen intentie om het parkgedeelte rond het huis te herstellen in een vroegere ontwerpfase. Verschillende gronden van dit parkachtige gebied zijn inmiddels anders bestemd (ontwikkeling op terrein voormalig bejaardenhuis) of niet meer in eigendom (noordelijk gelegen koetshuis en tuinmanswoning). Wel is er de uitdrukkelijke wens om de groene kwaliteit te behouden en waar mogelijk te versterken binnen de randvoorwaarden van het toekomstige gebruik. In Bijlage 1 Beheervisie en Instandhoudingsplan zijn de na te streven eindbeelden gevisualiseerd en beschreven. De beheervisie en instandhoudingsplan is uitgewerkt en via een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan het bestemmingsplan.

Archeologie
Niet alleen het bovengronds zichtbare kan een waarde vertegenwoordigen. Ook het behoud en de kennis van archeologische waarden vertegenwoordigt een waarde.
De bescherming van deze waarden is per 1 september 2007 wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Gemeenten moeten zorgdragen dat in de bestemmingsplannen het belang van de archeologische monumentenzorg wordt meegewogen. Gebeurt dit niet of onvoldoende, dan kan de provincie archeologische attentiegebieden aanwijzen waarvoor de gemeente binnen een door de provincie te bepalen termijn archeologievriendelijke bestemmingsplannen moet hebben vastgesteld. De gemeenteraad heeft in 2008 de archeologienota Uitgediept vastgesteld. Hierin wordt een aantal beleidsvoornemens ten aanzien van archeologie verwoord. Archeologie wordt op grond van deze nota voortaan beschermd via de bestemmingsplannen. Dit laat onverlet dat mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd zijn beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze resten of een opgraving wordt door de regioarcheoloog bepaald aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode.

De gemeenteraad heeft op 26 februari 2013 een gemeentelijke nota vastgesteld waarin de archeologische beleidskaarten zijn geactualiseerd. Voor de onderbouwing is onderzoek gedaan naar archeologische waarden in Rheden. De resultaten van dat onderzoek zijn samengevat in een aantal kaarten. Op deze kaarten staan de archeologische waarden en de archeologische verwachtingen weergegeven. Op 15 april 2014 heeft de raad het 'Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en recreatief medegebruik Buitenplaatsen' vastgesteld. Hierin zijn de geactualiseerde archeologische beleidskaarten vertaald naar dubbelbestemmingen.


Bij het vervaardigen van bestemmingsplannen wordt vooronderzoek gedaan indien de verwachting luidt dat archeologische waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn. Voor onderhavig plangebied wordt de ondergrens waarbij archeologisch onderzoek nodig is, niet overschreden. Er is dan ook geen vooronderzoek verricht. Wel zijn in de regels bepalingen opgenomen om de archeologische verwachtingswaarde te beschermen. Deze hebben een dubbelbestemming gekregen.

4.9 Ecologie

Ten behoeve van de bestemmingswijziging voor de villa Rhederhof en bijkomende veranderingen -zoals de aanleg van parkeergelegenheid, realiseren van een bijgebouw en een serre- is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde soorten (zie Bijlage 2 Quick scan flora en fauna). Het onderzoek heeft zich gericht op de aanwezigheid van vleermuizen, das, hazelworm, huismus en gierzwaluw.

De hazelworm, huismus en gierzwaluw zijn niet in het onderzoeksgebied waargenomen. Hoewel het onderzoeksgebied wel deel uitmaakt van het leefgebied van de hazelworm, is het slechts marginaal geschikt en zullen de voorgenomen activiteiten niet leiden tot overtreding van de Flora- en faunawet.

Er zijn drie verschillende soorten vleermuizen waargenomen. In het gebied zijn geen vaste verblijfplaatsen aangetroffen en het vormt slechts een niet-essentieel onderdeel van het foerageergebied van de gewone dwergvleermuis. Bij de aanleg van buitenverlichting kan de vleermuis-functie van het gebied behouden blijven door een uitgekiend verlichtings-plan. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van lage verlichting of armaturen die enkel direct naar beneden stralen.

Het landgoed herbergt een complex van gangenstelsels met een groot aantal dassen. De dieren komen incidenteel in het parkgedeelte, maar foerageren vooral op de agrarische graslanden in de directe omgeving. Door het park loopt een intensief gebruikte wissel tussen de Arnhemse-straatweg en de ontsluitingsweg van het landgoed. Er is geen bezwaar om de zichtlijnen op en naar het landhuis te herstellen, mits in deze strook een dichte struiketage gehandhaafd blijft. Hierdoor blijft de wildwissel beschermd tegen negatieve invloeden bij een intensivering van het gebruik ten opzichte van de huidige situatie.

Natuurbeschermingswet

De locatie ligt op ca 160 m van Natura 2000 gebied Veluwe. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van invloed op de instandhoudingsdoelstellingen. Gelet op de omvang van de voorgestelde activiteiten is dat aannemelijk. Het effect van uitstoot van stikstof door extra verkeer is verwaarloosbaar.

Flora- en faunawet

Op het terrein is een dassenburcht aanwezig. Deze ligt op ca. 50 m. van de toegangsweg naar de villa en op ca. 100 m van de villa zelf. Gelet op deze afstanden behoeft voor het verstoren van de burcht niet gevreesd te worden. Het is wel van belang dat de locatie waar de burcht zich bevindt niet verstoord wordt door wandelaars. Er kan dan ook geen pad worden aangelegd aan de oostzijde van het perceel. Ook de parkeerplaatsen kunnen hier niet worden gerealiseerd. Het terrein maakt onderdeel uit van het foerageergebied van de das. Het gewijzigd gebruik zal geen wezenlijke invloed hebben op de kwaliteit van het park als foerageergebied. Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten vogels en vleermuizen aangetroffen.

Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een juridisch instrument waarbij de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de grond en de opstallen zijn vastgelegd. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid.

In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.

De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en bevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.

Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehanteerd.

5.2 Procedure

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.

De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.


Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.

5.3 Dit bestemmingsplan

De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast.

5.3.1 Verbeelding


Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. In onderhavig bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gelegd:

  • a. Buitenplaats.
  • b. Waarde - Archeologie 1, 2 en 3
5.3.2 Regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).

2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen.
De dubbelbestemmingen worden ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

Toegespitst op het onderhavige plan wordt het volgende opgemerkt over de van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. Buitenplaats. Deze bestemming is in eerste instantie gericht op het gebruik en beheer ten behoeve van de instandhouding en/of het herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, tuinen, parken, houtopstanden en weidegronden en voor de instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden. Daarnaast kunnen de gronden, voor zover op de verbeelding is aangeduid, tevens gebruikt worden voor kantoor, maatschappelijke functies of wonen. Er is per bouwvlak een maximale maatvoering vastgelegd. Per (gedeelte van het) bouwvlak is een maximale bouwhoogte opgenomen.

    Artikellid 3.5 Specifieke gebruiksregels behoeft een nadere toelichting. In dit artikel is het gebruik van een bijgebouw geregeld. Omdat bijgebouwen bouwkundig ondergeschikt zijn aan het hoofgebouw, ziet dit artikel toe op het niet zelfstandig kunnen bewonen van bijgebouwen en het gebruik van bijgebouwen voor primaire woonfuncties als woon- of slaapkamer of keuken.

Het betreft hier een buitenplaats met als belangrijkste bestemming "het gebruik en beheer ten behoeve van de instandhouding en/of het herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, tuinen, parken, houtopstanden en weidegronden en voor de instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden". Vergunningvrij bouwen is hierdoor uitsluitend toegestaan in het bouwvlak waar wonen is toegestaan en in het vlak waar bijgebouwen bij woningen zijn toegestaan. Daarbuiten is vergunningvrij bouwen niet toegestaan.

  • b. Waarde - Archeologie 1, 2 en 3 Deze bestemmingen zijn gelegd op gronden met een hoge, middelhoge en lage archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen groter dan 100, 250 respectievelijk 2.500 m2 en allen dieper dan 30 centimeter is archeologisch onderzoek nodig. Bepaalde werken en werkzaamheden zijn aanlegvergunningplichtig.


3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels,de algemene gebruiksregels en de regels met betrekking tot mogelijke afwijkingen. De (bestemmings) regels moeten altijd in samenhang met de algemene regels worden gelezen vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht.


4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

5.4 Reikwijdte bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.


De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijkheden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad). Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota (vastgesteld door de gemeenteraad) voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het perceel is geen eigendom van de gemeente en de particuliere eigenaar draagt de kosten van het bouwplan, eventuele gemeentelijke maatregelen op het perceel of in het openbaar gebied. De eigenaar vrijwaart de gemeente van planschade.
Daarmee is het verhaal van kosten voldoende verzekerd en behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Realisatie binnen de planperiode door de eigenaar is reëel.

Overigens betreft de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt geen bouwplan waarvoor op grond van de Wro een grondexploitatieplan behoeft te worden opgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg en inspraak

Het provinciale beleid omtrent de toepassing van de instrumenten die de provincie heeft ingevolge de Wet ruimtelijke ordening geeft aan dat plannen van lokaal belang niet voor overleg behoeven te worden aangeboden. Ook gezien de aard van het bestemmingsplan bestaat hiertoe geen aanleiding.

Aangezien het plan bestaat uit het toelaten van een beperkte uitbreiding van de villa en het verruimen van het toegestane gebruik, is ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening alleen vooroverleg gepleegd met het waterschap Rijn en IJssel en met Hulpverlening Gelderland Midden.

Uit de reactie van het waterschap d.d. 15 december 2014 blijkt dat het waterschap geen opmerkingen heeft. De watertoetstabel is volgens het waterschap volledig opgenomen en de relevante waterthema's zijn voldoende uitgewerkt. De reactie is als bijlage (Bijlage 3 Vooroverlegreactie Waterschap Rijn en IJssel) bij deze toelichting opgenomen.


De Hulpverlening Gelderland Midden heeft omtrent het aspect externe veiligheid een reactie gegeven. De reactie is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (zie Bijlage 4 Advies VGGM).


De gemeentelijke inspraakverordening schrijft geen inspraak voor. Gezien het vorenstaande is geen aanleiding gevonden om onverplicht inspraak te geven.


De vooraankondiging is op 8 oktober 2014 geplaatst op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad. De Rhedenaar wordt tevens geplaatst op de website van de gemeente.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met het ontwerpbesluit van 29 december 2014 tot en met 9 februari 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. De tervisielegging is bekendgemaakt op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad, de Staatscourant en op de gemeentelijke website www.rheden.nl.


Via www.ruimtelijkeplannen.nl konden ze worden ingezien en worden gedownload. De verbeelding op papier lag tevens ter inzage in het gemeentehuis en in het gemeentelijk informatiecentrum te Velp.


Gedurende de termijn van tervisielegging is er één zienswijze ingediend. De beantwoording van de ingediende zienswijzen zal plaatsvinden via een bijlage bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.