direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk Gebied, locatie Lentsesteeg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLG24-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landelijk Gebied, locatie Lentsesteeg van de gemeente Rheden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0275.BPLG24-VA01 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van de aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak:

een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden;

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van agrarische producten door

middel van het telen van gewassen of het houden dan wel fokken van dieren;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 Bed and Breakfast:

het bieden van kortstondig toeristisch verblijf en ontbijt aan huis;

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw op een terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.10 beroep aan huis:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig beroep (of daarmee gelijk te stellen activiteiten) dat in een woning danwel (vrijstaande) bijgebouwen wordt uitgeoefend, inclusief ondergeschikte detailhandel;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 boomkwekerij

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen

en (sier)heesters;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 bovenbouw:

een gedeelte van een hoofdgebouw dat moet passen binnen de contour die ontstaat door:

  • a. een verticale verlenging van twee zijden van het op de plankaart aangegeven bouwvlak met 1,20 meter, gerekend vanaf de bovenkant van de onderliggende bouwlaag, gevolgd door een schuin vlak met een binnenhoek van 60 graden, en
  • b. een verticale verlenging van de overige zijden;

en welke contour slechts mag worden doorbroken door dakkapellen.
(Binnen deze contour kunnen zich mogelijk één of meer bouwlagen bevinden die niet worden meegeteld bij het aantal bouwlagen bedoeld in de artikelen in hoofdstuk 2 van deze regels);

1.22 bijgebouw:

een al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.23 daghoreca

een type horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee, niet-alcoholische dranken en zwak alcoholische dranken en ondersteunend is aan en wat openingstijden betreft in het algemeen vergelijkbaar is met winkels, zoals een ijssalon, koffiehuis of tearoom;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen;

1.25 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen; detailhandel wordt hieronder niet begrepen;

1.26 erkend archeoloog

een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen;

1.27 evenement

periodieke en/of incidentele manifestatie zoals een (ruil)beurs, concert, jaarmarkt, kermis, circus, taptoe, sportmanifestatie, (buurt)feest;

1.28 extensief recreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en

landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.31 horecabedrijf:

een bedrijf gericht op het verstrekken van logies, maaltijden, spijzen of van dranken, met daaraan ondergeschikt het exploiteren van zaalruimten inclusief de daarbij behorende terrassen, zoals een hotel, restaurant, afhaalcentrum, cafetaria of café;

1.32 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m²

aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de

Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden of andere dieren

biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) en

waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van

natuurbeheer;

1.33 kantoor:

een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening zoals een accountantskantoor, adviesbureau of een ontwerpbureau;

1.34 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid en de waarneembaarheid van de in onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet levende en levende natuur (met inbegrip van mens);

1.35 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door onderlinge samenhang en

beïnvloeding van de levende en nietlevende natuur, zoals geologische,geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen;

1.36 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.37 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven maaiveld is gelegen (en waarbinnen zich één of meer bouwlagen kunnen bevinden die niet worden meegeteld bij het aantal bouwlagen zoals bedoeld in de artikelen in hoofdstuk 2 van deze regels);

1.38 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.39 peil:

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden. Voor zover wordt gebouwd binnen het vlak wat op de verbeelding is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - b', wordt gemeten vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grond vloer;

1.40 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.41 seksinrichting

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar;

1.42 straatmeubiliair

hieronder wordt voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: (ondergrondse) inzamelbakken voor huishoudafval, - papier, glas-, kleding en andere afvalbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, werken van beeldende kunst, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen;

1.43 voorste bouwgrens:

elke naar de weg gekeerde bouwgrens;

1.44 woning

een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen;

1.45 woonwagen:

een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.46 zakelijke dienstverlening:

kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 het bebouwingspercentage

De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per bouwperceel;

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - natuur en landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven, uitgezonderd het gebruik als (boom)kwekerij, fruitteelt, intensieve veehouderijen en paardenfokkerij, tenzij deze vormen van gebruik zijn aangeduid;
  • b. instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke, aardwetenschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  • c. ondergeschikt extensief recreatief medegebruik, voorzover de onder b genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. het op hobbymatige basis houden van dieren;
  • e. maximaal 50 m2 van de bedrijfsbebouwing ten behoeve van detailhandel in eigen voortgebrachte producten;
  • f. bestaande gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen, nieuwe erftoegangswegen voor zover de gronden zijn gelegen ten westen van de Lentsesteeg, groenvoorzieningen, sloten en andere waterpartijen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken;

en tevens voor:

  • g. boomkwekerij voor zover de gronden zijn aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - boomkwekerij'.

3.2 Bouwregels
  • a. Op de in lid 3.1 van dit artikel bedoelde gronden zijn toegestaan bouwwerken geen gebouw zijnde tot een bouwhoogte van maximaal 1,3 meter.
  • b. Binnen het bouwvlak zijn op de in lid 3.1 van dit artikel bedoelde gronden tevens toegestaan:
    • 1. bedrijfsgebouwen met een bouwhoogte van maximaal 6 meter dan wel 11 meter ten behoeve van een kapconstructie,
  • mits het snijpunt van het dakvlak en de buitenzijde van de geven aan ten minste twee tegenover elkaar gelegen zijden op maximaal 6 meter boven het maaiveld ligt;
  • waarbij het bouwvlak volledig mag worden bebouwd met gebouwen, tenzij op de plankaart een ander maximum staat;
    • 1. één dienstwoning, met:
  • een inhoud van maximaal 600 m3 of indien de inhoudsmaat van de bestaande dienstwoning hoger is, geldt de inhoudsmaat van de dienstwoning ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan als maximum;
  • per dienstwoning: een hoogte van maximaal 10 meter, maximaal 2 bouwlagen, een bovenbouw;
    • 1. bijgebouwen bij een dienstwoning met een maximale oppervlakte van 75 m2, maximaal 25 meter afstand vanaf het hoofdgebouw, minimaal 3 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en met een goothoogte van maximaal 3,5 m en een bouwhoogte van maximaal 5 m;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 2 meter en de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde met de daarbij aangegeven maximale hoogte:
  • mestopslag: maximale hoogte 6,5 meter
  • hooimijten: maximale hoogte 6 meter
  • sleufsilo's: maximale hoogte 1,5 meter
  • overige silo's en voederbergingen: maximale hoogte 10 meter
3.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden gronden gelegen buiten het bouwvlak te gebruiken ten behoeve van opslag van mest in mestzakken, foliebassins en sleufsilo's.
  • b. het is verboden gronden te gebruiken ten behoeve van fruitteelt.
  • c. het is verboden om op gronden gelegen ten westen van de Lentsesteeg chemische bestrijdingsmiddelen te gebruiken.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Ter plaatse van de aangewezen gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende vergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
    • 1. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand en het beheer als hakhoutbos;
    • 2. het bebossen of beplanten met houtopstanden;
    • 3. het verlagen van de bodem en ophogen en egaliseren van gronden;
    • 4. het graven, dempen, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, poelen, beken en andere watergangen of hemelwaterinfiltratievoorzieningen;
    • 5. het verlagen van het grondwaterpeil;
    • 6. het aanbrengen of verbreden van oppervlakteverhardingen ten behoeve van (erf)ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, met uitzondering van erftoegangswegen welke expliciet worden toegestaan;
    • 7. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies respectievelijk het aanbrengen van constructies in verband met bovengrondse leidingen.
  • b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    • 1. welke op het tijdstip waarop het plan van kracht is, in uitvoering zijn;
    • 2. in het kader van het normale agrarische gebruik;
    • 3. waarvoor op grond van meer specifieke regelgeving vergunning of afwijking noodzakelijk is;
    • 4. die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud betreffen.
  • c. De vergunning wordt niet verleend:
    • 1. indien werken of werkzaamheden geen verband houden met het toegestane gebruik in de gegeven bestemming;
    • 2. indien hierdoor, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke- en natuurwaarden van de gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
3.5 Nadere eisen

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. het uitzicht van woningen;
  • e. de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

  • 2. Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied Rheden, zoals door de raad vastgesteld op 27 januari 2009.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met de daarbij behorende technische voorzieningen, bouwwerken en gebouwen;
  • b. (on)gelijkvloerse kruisingen;
  • c. spoorwegen met de daarbij behorende technische voorzieningen, bouwwerken en gebouwen;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. passages ten behoeve van faunaverkeer (ecoducten en dergelijke);
  • f. groen- en parkeervoorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken;
  • g. straatmeubiliair en andere bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
  • a. Op de in lid 4.1 bedoelde gronden zijn toegestaan bouwwerken geen gebouw zijnde tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter met dien verstande dat
    • 1. voor vrijstaande reclame uitingen de bouwhoogte maximaal 1,25 meter bedraagt;
    • 2. voor erf- en perceelsafscheidingen de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woondoeleinden met de daarbij behorende verkeers- en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, watergangen en waterpartijen, straatmeubilair en andere binnen een woongebied bijbehorende voorzieningen;
  • b. een beroep aan huis of een bedrijfsactiviteit genoemd in de als bijlage bij deze regels opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • c. ter plaatse van het bouwvlak wat op de verbeelding is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding a' is één woning toegestaan. Ter plaatse van het bouwvlak wat op de verbeelding is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding b' zijn maximaal twee woningen toegestaan. Indien twee woningen worden gebouwd, dienenen deze aaneen te worden gebouwd.
5.2 Bouwregels
  • a. Op de in lid 5.1 van dit artikel bedoelde gronden zijn binnen het bestemmingsvlak toegestaan, bouwwerken geen gebouw zijnde tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter met dien verstande dat:
    • 1. overkappingen uitsluitend een meter achter de voorste bouwgrens mogen worden gebouwd;
    • 2. voor erf- en perceelsafscheidingen de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt;
    • 3. voor vrijstaande reclameuitingen de bouwhoogte maximaal 1,5 meter bedraagt;
    • 4. voor vlaggenmasten de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt.
  • b. Ter plaatse van het bouwvlak en achter (het verlengde van) de voorste bouwgrens van het bouwvlak welke is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - a' zijn op de in lid 5.1 van dit artikel bedoelde gronden tevens toegestaan:
    • 1. bijgebouwen met een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in lid 5.2a erf- en perceelsafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
  • c. Achter (het verlengde van) de voorste bouwgrens van het bouwvlak welke is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - a' mogen de gronden behorende bij het bouwperceel voor maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen en overkappingen tot een maximum van 75 m².
  • d. Ter plaatse van het bouwvlak zijn op de in lid 5.1 van dit artikel bedoelde gronden tevens toegestaan gebouwen met een bouwhoogte van maximaal 10 meter, tenzij door de aanduiding 'maximale bouwhoogte' een ander maximum is aangegeven. De gebouwen mogen bestaan uit:
    • 1. een onderbouw;
    • 2. maximaal 2 bouwlagen, tenzij door de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' een ander maximum is aangegeven;
    • 3. een bovenbouw.
  • e. Ter plaatse van het bouwvlak wat op de verbeelding is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding b' mag maximaal 160 m2 worden bebouwd;
  • f. bebouwing zoals genoemd onder lid e. mag worden opgericht zodra voormalige bedrijfsbebouwing op het perceel Lentsesteeg 13-15 met een oppervlakte van minimaal 320 m2 is gesloopt. Binnen twee jaren na start van de bouw van de woning(en), dient de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 2 Landschappelijke inpassing gereed te zijn;
  • g. Indien een bouwhoogte van een bestaande woning een hiervoor toegelaten maximum overschrijdt op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, dan geldt voor het gehele bouwvlak de bestaande hoogtemaat zoals die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan in de werkelijke situatie was.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2a ten behoeve van het bouwen van erf- en perceelsafscheidingen op hoekpercelen en op percelen grenzend aan openbaar groen tot een bouwhoogte van 2 meter, indien dit met het oog op het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd en de verkeers- en sociale veiligheid niet onaanvaardbaar is;
  • b. lid 5.2c ten behoeve van een bijgebouw tot een hoogte van maximaal 6 meter mits het straatbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast.
5.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Gebruik van ruimten binnen de woning dan wel een (vrijstaand) bijgebouw ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis of een bedrijfsactiviteit is toegestaan mits:

    1. de activiteit wordt uitgeoefend door in ieder geval de bewoner van de woning;
    2. de ruimte(n) waar de activiteiten plaatsvinden niet groter is dan 50 m²;
    3. het gebruik geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu heeft;
    4. het gebruik geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer heeft en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt, tenzij de initiatiefnemer voorziet in voldoende extra parkeerplaatsen op het eigen perceel.
    5. bedrijfsactiviteiten anders dan de uitoefening van een beroep aan huis zijn alleen toegestaan voor zover deze zijn genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten aan huis.  
  • b. Behoudens a is het verboden bijgebouwen, gelegen buiten het bouwvlak, anders te gebruiken dan ten dienste van het hoofdgebouw.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder b om:

  • a. een beroep aan huis toe te staan dat naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met de beroepen die wel zijn opgenomen in artikel 1.10 beroep aan huis: 
  • b. bedrijfsactiviteiten toe te staan die niet zijn genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten aan huis en die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met bedrijfsactiviteiten die wel in de lijst zijn opgenomen.
5.6 Nadere eisen

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. het uitzicht van woningen;
  • e. de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

  • 2. Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied Rheden, zoals door de raad vastgesteld op 27 januari 2009.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1a

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1a' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en voor gronden met een bekende archeologische vindplaats.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. Behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 50 cm, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Ter plaatse van de aangewezen gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende vergunning de volgende werken en werkzaamheden groter dan 100 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 50 cm, uit te (laten) voeren:
    • 1. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
    • 2. het ophogen van de gronden met meer dan 100 cm (waarbij het in de aanhef genoemde dieper graven dan 50 cm niet geldt), tenzij die werkzaamheden voortvloeien uit een verleende omgevingsvergunning;
    • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van sleufdrainage, ontginnen, frezen en aanbrengen van heipalen;
    • 4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting alsmede het verwijderen van stobben;
    • 5. het graven, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
    • 6. het verlagen van het grondwaterpeil of het veranderen van de samenstelling van het grondwater;
    • 7. het aanbrengen of vervangen van riolering en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen dan de daarmee verband houdende constructies;
    • 8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden van het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik;
    • 9. het slopen van ondergrondse gebouwen of een gedeelte daarvan;
    • 10. het afdekken en/of overbouwen van archeologische vindplaatsen.
  • b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    • 1. welke op het tijdstip waarop het plan van kracht is, in uitvoering zijn, of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
    • 2. waarvoor op grond van meer specifieke regelgeving vergunning of afwijking noodzakelijk is;
    • 3. die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud betreffen.
  • c. De vergunning wordt niet verleend:
    • 1. indien werken of werkzaamheden geen verband houden met het toegestane gebruik in de gegeven bestemming;
    • 2. indien hierdoor, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de archeologische waarden van de gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    • 3. dan nadat een advies is ontvangen van een erkend archeoloog of een deskundig bureau over het door de aanvrager aan burgemeester en wethouders over te leggen rapport, waarin de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • d. In afwijking van het bepaalde in c kan de vergunning om zwaarwichtige redenen, voor een deel van de werken of werkzaamheden, alsnog worden verleend onder de voorwaarde dat voorafgaande aan de uitvoering van de vergunning adequaat archeologisch onderzoek plaatsvindt.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2a

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2a' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

7.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. Behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 50 cm, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Ter plaatse van de aangewezen gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende vergunning de volgende werken en werkzaamheden groter dan 250 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 50 cm, uit te (laten) voeren:
    • 1. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
    • 2. het ophogen van de gronden met meer dan 100 cm (waarbij het in de aanhef genoemde dieper graven dan 50 cm niet geldt), tenzij die werkzaamheden voortvloeien uit een verleende omgevingsvergunning;
    • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van sleufdrainage, ontginnen, frezen en aanbrengen van heipalen;
    • 4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting alsmede het verwijderen van stobben;
    • 5. het graven, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
    • 6. het verlagen van het grondwaterpeil of het veranderen van de samenstelling van het grondwater;
    • 7. het aanbrengen of vervangen van riolering en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen dan de daarmee verband houdende constructies;
    • 8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden van het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik;
    • 9. het slopen van ondergrondse gebouwen of een gedeelte daarvan;
    • 10. het afdekken en/of overbouwen van archeologische vindplaatsen.
  • b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    • 1. welke op het tijdstip waarop het plan van kracht is, in uitvoering zijn, of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
    • 2. waarvoor op grond van meer specifieke regelgeving vergunning of afwijking noodzakelijk is;
    • 3. die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud betreffen.
  • c. De vergunning wordt niet verleend:
    • 1. indien werken of werkzaamheden geen verband houden met het toegestane gebruik in de gegeven bestemming;
    • 2. indien hierdoor, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de archeologische waarden van de gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    • 3. dan nadat een advies is ontvangen van een erkend archeoloog of een deskundig bureau over het door de aanvrager aan burgemeester en wethouders over te leggen rapport, waarin de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • d. In afwijking van het bepaalde in c kan de vergunning om zwaarwichtige redenen, voor een deel van de werken of werkzaamheden, alsnog worden verleend onder de voorwaarde dat voorafgaande aan de uitvoering van de vergunning adequaat archeologisch onderzoek plaatsvindt.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3A

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3A' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

8.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. Behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 90 cm, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Ter plaatse van de aangewezen gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende vergunning de volgende werken en werkzaamheden groter dan 2.500 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 90 cm, uit te (laten) voeren:
    • 1. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
    • 2. het ophogen van de gronden met meer dan 100 cm (waarbij het in de aanhef genoemde dieper graven dan 90 cm niet geldt), tenzij die werkzaamheden voortvloeien uit een verleende omgevingsvergunning;
    • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van sleufdrainage, ontginnen, frezen en aanbrengen van heipalen;
    • 4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting alsmede het verwijderen van stobben;
    • 5. het graven, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
    • 6. het verlagen van het grondwaterpeil of het veranderen van de samenstelling van het grondwater;
    • 7. het aanbrengen of vervangen van riolering en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen dan de daarmee verband houdende constructies;
    • 8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden van het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik;
    • 9. het slopen van ondergrondse gebouwen of een gedeelte daarvan;
    • 10. het afdekken en/of overbouwen van archeologische vindplaatsen.
  • b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    • 1. welke op het tijdstip waarop het plan van kracht is, in uitvoering zijn, of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
    • 2. waarvoor op grond van meer specifieke regelgeving vergunning of afwijking noodzakelijk is;
    • 3. die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud betreffen.
  • c. De vergunning wordt niet verleend:
    • 1. indien werken of werkzaamheden geen verband houden met het toegestane gebruik in de gegeven bestemming;
    • 2. indien hierdoor, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de archeologische waarden van de gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    • 3. dan nadat een advies is ontvangen van een erkend archeoloog of een deskundig bureau over het door de aanvrager aan burgemeester en wethouders over te leggen rapport, waarin de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • d. In afwijking van het bepaalde in c kan de vergunning om zwaarwichtige redenen, voor een deel van de werken of werkzaamheden, alsnog worden verleend onder de voorwaarde dat voorafgaande aan de uitvoering van de vergunning adequaat archeologisch onderzoek plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Algemene regels
  • a. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bebouwingsvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
  • b. Bij het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen een bouwvlak worden buiten beschouwing gelaten:
    • 1. ondergeschikte bouwdelen als funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, dakoverstekken, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en goten mits het bouwvlak met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden;
    • 2. erkers, luifels, balkons en brandtrappen voorzover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het hoofdgebouw, mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
    • 3. entreepartijen op de begane grond, voorzover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het hoofdgebouw mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
  • c. Een bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij daaraan een maximum is gesteld in de vorm van een aantal vierkante meters aan gebouwen;
  • d. Bij het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte worden buiten beschouwing gelaten:liftschachten, trappenhuizen, balustrades, balkonhekken en opbouwen voor technische installaties.
10.2 Nutsvoorzieningen
  • a. Binnen de bestemmingen als gegeven in Hoofdstuk 2 zijn toegestaan gebouwen ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter en maximale oppervlakte van 10 m².
10.3 Ondergronds bouwen
  • a. Binnen de bestemmingen als gegeven in Hoofdstuk 2 is het ondergronds bouwen toegestaan voor ruimten die een functionele eenheid vormen met en/of dienstbaar zijn aan de toegestane functies en voor voorzieningen voor het ter plaatse bergen of infiltreren van hemelwater en/of huishoudelijk afvalwater, voorzover geen negatieve gevolgen optreden voor het grondwatersysteem.
  • b. Hierbij geldt dat constructies ten behoeve van de ontsluiting van de ondergrondse ruimte slechts zijn toegestaan binnen het betreffende bouwperceel.
  • c. Binnen de bestemmingen als gegeven in Hoofdstuk 2 mogen bouwwerken worden gebouwd met een diepte van maximaal 4 meter respectievelijk 6 meter voor rioleringswerken.
  • d. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te, doen of laten, gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en). Het opslaan, lozen of storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, voer- of vaartuigen of machines wordt in ieder geval als gebruik in strijd met de bestemming of het plan aangemerkt.

11.2 Ontheffing voor het meest doelmatige gebruik

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 11.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

11.3 Gebruiksregels parkeren

11.3.1 Inrichting

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen in deze regels mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig de bestemming indien de betreffende bouwpercelen zodanig worden ingericht dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren of stallen van auto's, vrachtauto's en fietsen als ook het eventuele laden en lossen van goederen op het bijbehorende terrein te kunnen afwikkelen. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of bewoning van het gebouw. Indien ten behoeve van het stallen of parkeren van auto's in, op of onder een gebouw ruimte wordt aangebracht zoals hierboven is beschreven, moet worden voldaan aan het gestelde in de NEN 2443, uitgave april 2000.

11.3.2 Parkeergelegenheid

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen in deze regels, geldt dat in, op of onder een bouwwerk dan wel op of onder het bijbehorende terrein voorzien dient te zijn in voldoende parkeergelegenheid volgens de normen zoals opgenomen in Bijlage 3 Parkeernormen.

11.4 Afwijken van gebruiksregels parkeren

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 11.3.1 en 11.3.2 voor zover op andere wijze in de nodige parkeergelegenheid dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;
  • b. lid 11.3.1 en 11.3.2 voor zover het voldoen aan genoemde normen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. een bestemmingsgrens en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft, met dien verstande dat de afwijking maximaal 3 meter mag bedragen;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat een bouwvlak wordt verschoven indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, of in het belang is van een technisch of ruimtelijk dan wel cultuurhistorisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, met dien verstande dat de afwijking maximaal 3 meter mag bedragen;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat schotelantennes worden geplaatst, waarbij aan de zijde van het openbare gebied de afwijking slechts gegeven kan worden voorzover de antenne wordt geplaatst binnen het horizontale en verticale vlak van een balkon.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot,
      • gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
      • na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
    • 1. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 5%.
    • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, locatie Lentsesteeg.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 27 januari 2015.