direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden en natuurwaarde
Plan: Landelijk Gebied, locatie paardenwei Berg en Heideweg
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLG10-0003

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden en natuurwaarde

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden en natuurwaarde' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven en het hobbymatig houden van vee, uitgezonderd het gebruik als boomkwekerij, voor intensieve veeteelt en als paardenfokkerij;
  • b. instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke, aardwetenschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' het gebruik als paardenbak;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenstal' het gebruik als paardenstal bij de omliggende agrarische gronden als onderdeel van het op hobbymatige basis houden van dieren;
  • e. ondergeschikt extensief recreatief medegebruik;
  • f. bestaande gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen, groenvoorzieningen, sloten en andere waterpartijen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken.
3.2 Bouwregels

Binnen het bestemmingsvlak zijn toegestaan:

    • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale bouwhoogte van 1,3 meter;
    • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenstal' gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, waarbij voldaan moet worden aan een maximale:
      • bouwhoogte van 3,0 m voor gebouwen;
      • oppervlakte van 150 m² voor gebouwen;
      • bouwhoogte van maximaal 2,0 m voor bouwwerken, geen gebouw zijnde;
    • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch- paardenbak' een paardenbak met:
      • afrasteringen met een maximale bouwhoogte van 1,40 meter;
      • maximaal vier verlichtingsmasten met een maximale bouwhoogte van 4 meter.
3.3 Nadere eisen
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    • c. de milieusituatie;
    • d. het uitzicht van woningen;
    • e. de verkeersveiligheid.
  • 2. Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het beeldkwaliteitsplan.
3.4 Specifieke gebruiksregels

De gronden binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden gebruikt en bebouwd ten behoeve van het onder 3.1 vermelde gebruik.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde
3.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand en het beheer als hakhoutbos;
  • b. het bebossen of beplanten met houtopstanden;
  • c. het verlagen van de bodem en ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het graven, dempen, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, poelen, beken en andere watergangen of hemelwaterinfiltratie-voorzieningen;
  • e. het verlagen van het grondwaterpeil;
  • f. diepploegen;
  • g. het aanleggen en/of verbreden van oppervlakteverhardingen ten behoeve van (erf)ontsluitingswegen en voet- en fietspaden;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies respectievelijk het aanbrengen van constructies in verband met bovengrondse leidingen.
3.5.2 Uitzondering

Het vervatte verbod in artikel 3.5.1 geldt niet voor de uitvoering van de volgende werken en/of werkzaamheden:

  • a. werken en/of werkzaamheden welke op het tijdstip waarop het plan van kracht is, in uitvoering zijn;
  • b. werken en/of werkzaamheden waarvoor op grond van meer specifieke regelgeving vergunning of ontheffing noodzakelijk is en waarvan deze specifieke regelgeving dezelfde waarden beoogt te beschermen als de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • c. het aanleggen van erfverhardingen en erfbeplanting binnen het agrarisch bouwvlak;
  • d. werken en/of werkzaamheden die van zeer geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • e. werken en/of werkzaamheden in Archeologische onderzoeksgebieden die qua omvang kleiner zijn dan 250 m² of indien groter niet dieper dan 30 cm.
3.5.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de volgende belangen ontstaat of kan ontstaan aan al dan niet aanwezige:

  • a. cultuurhistorische waarden;
  • b. landschappelijke waarden zoals openheid en / of kleinschaligheid en / of hoogteverschillen;
  • c. natuurwaarden;
  • d. archeologische (verwachtings)waardes;
  • e. (geo)hydrologische waarden;
  • f. aardwetenschappelijke waarden

waartoe de aanvrager de noodzaak van het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden aantoont op basis van een motivatie, waar nodig voorzien van een onderzoek door een terzake deskundige partij.