Plan: | Bedrijventerrein Kanaalzone, locatie voormalig Vitatron |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0275.BPDS3-VA01 |
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat juridisch wordt toegestaan.
Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status, echter is wel relevant voor de onderbouwing van de gemaakte keuzes en de interpretatie van het plan.
Het college van burgemeester en wethouders is voornemens om de grond van het voormalige Vitatronterrein dat in bezit is van de gemeente Rheden te verkopen. In het vigerende plan rust op de gronden al een bedrijfsbestemming. Het huidige beleidskader dat op het terrein van toepassing is, is echter achterhaald. Het is noodzakelijk om te komen tot een herijking van het beleid. Deze herijking zal worden vervat in een geactualiseerd bestemmingsplan voor het terrein. Met de herijking van het beleid (zowel ruimtelijk als functioneel) wordt de ontwikkelingsruimte op het voormalige Vitatron terrein bepaald.
Daarnaast is het wenselijk om de ontwikkelingen te vervatten in een eigentijdse regeling. Dit is ook noodzakelijk gelet op de actualiseringsverplichting zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen in een grootschalig bedrijfsterrein langs het Apeldoorns Kanaal. Het maakt feitelijk deel uit van dit bedrijfsterrein. De begrenzing van het terrein wordt bepaald door het bestaande bedrijventerrein aan de Nijverheidslaan ten noorden ervan, de Kanaalweg en het Apeldoorns Kanaal ten oosten , de Geitenbergweg ten zuiden en de VSM spoorlijn tussen Dieren en Apeldoorn vormt de westgrens. Binnen deze begrenzing is tevens een dubbele woning gelegen en een bedrijf dat is gespecialiseerd in autobanden (opslag en werkplaats). Deze bestaande woon- en bedrijfsruimte vallen buiten het plangebied.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven:
Het vigerende bestemmingsplan betreft het 'Uitbreidingsplan in Onderdelen Dorp Dieren (ten oosten van de Harderwijkerweg)' en dateert uit 1961 (vastgesteld door de gemeenteraad op 29-03-1960 en goedgekeurd door de provinciale staten op 24-05-1961).
Binnen dit bestemmingsplan is aan onderhavig plangebied de bestemming Industrieterrein b toegekend. Aan de zuidzijde is in een wigvorm de bestemming Openbaar groen, berm of plantsoen van toepassing. Deze bestemmingen zijn achterhaald te noemen. Daarnaast is niet voorzien in ontsluitingsmogelijkheden van het terrein op de Geitenbergweg. Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied zal daarom moeten worden herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening.
Het voormalige Vitatronterrein is gelegen in de Kanaalzone. De Kanaalzone kenmerkt zich als een bedrijventerrein tussen de dorpen Dieren en Spankeren met het Apeldoorns Kanaal als ruggengraat. Parallel aan het Kanaal is de belangrijkste ontsluitingsweg van het gebied gelegen, de provinciale Kanaalweg. Verdere belangrijke elementen worden bepaald door andere infrastructurele werken als de spoorlijn Arnhem-Zutphen, de (recreatieve) spoorlijn tussen Dieren en Apeldoorn en lokale ontsluitingswegen zoals de Imboslaan en de Geitenbergweg.
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan wordt gevormd door het zogenaamde Vitatronterrein dat centraal in de Kanaalzone is gelegen. Het terrein heeft een oppervlakte van ca. 2,7 ha en ligt momenteel grotendeels braak. De bebouwing van het voormalige bedrijf Vitatron is reeds gesloopt. Een enkel overblijvend, bestaand bedrijfsgebouw wordt momenteel gebruikt door een geloofsgemeenschap. De huurovereenkomst met deze partij loopt op korte termijn af. De gemeenschap heeft reeds een nieuw onderkomen in Dieren gevonden. Het plangebied is volledig in eigendom van de gemeente Rheden.
Op onderstaande afbeelding is de situering van het plangebied weergegeven.
Stedenbouwkundige opzet
Ten behoeve van de uitgifte van het terrein is een verkavelingsplan opgesteld voor de ontwikkeling tot een kleinschalig bedrijventerrein binnen de bredere context van de Kanaalzone als geheel. Uitgangspunt is dat het terrein flexibel aan meerdere partijen kan worden aangeboden.
De aanleg van een interne ontsluitingsroute is evident om te komen tot een verkavelbaar plangebied. Het terrein voorziet daartoe in een enkele ontsluiting op de Geitenbergweg, die de zuidzijde van het plangebied begrenst. Een tweede volledige ontsluiting op de Kanaalweg is onwenselijk gelet op de functie van deze weg (regionale ontsluitingsweg) waarbij een minimum van aansluitende wegen wordt nagestreefd. Dit om congestie en potentiële aantasting van de verkeersveiligheid op deze route tot een minimum te beperken. Het heeft de voorkeur om aangrenzende terrein via lokale gebiedsontsluitingswegen (de Geitenbergweg) aan te takken op het regionale netwerk.
Door een ontsluiting centraal door het plangebied vanuit zuidelijke richting kunnen de gronden aan weerszijden daarvan op een praktische, functionele wijze worden verkaveld. De keermogelijkheid van de enkele ontsluitingsroute wordt bewerktstelligd door een 'hamerhoofd' oplossing. Dit is een functionele toepassing waarbij een heldere verkaveling alsmede een optimum aan uitgeefbaar terrein kan worden gewaarborgd.
Ondanks dat er geen volwaardige ontsluiting op de Kanaalweg wordt gerealiseerd, wordt wel in een aantakking voorzien ten behoeve van langzaam verkeer. Deze 'doorsteek' kan in noodgevallen tevens dienen als ontsluiting voor calamiteiten verkeer. De structuur met twee aantakkingen op het omliggende netwerk bewerkstelligd dat het terrein onderdeel wordt van het aansluitende stedelijke weefsel en voorkomt dat verval in anonimiteit van het terrein op de loer ligt.
De zuid- en oostzijde vormen de meest representatieve fronten van het plangebied. Hier grenst het plangebied aan een respectievelijk lokale en regionale ontsluitingsweg. Aan de zuidzijde wordt dit bepaald door een terugliggende voorgevelrooilijn waarbij een representatieve inrichting van het voorterrein wordt nagestreefd. Aan de oostzijde wordt dit bepaald door de groenstructuur vanuit noordelijke richting door te zetten binnen het plangebied. Deze groenstructuur geeft het bedrijventerrein als geheel een groene uitstraling en versterkt het groene karakter van de ruggengraat (het Apeldoorns Kanaal/de Kanaalweg) van de Kanaalzone als geheel.
Op onderstaande afbeelding is het opgestelde verkavelingsplan weergegeven. Dit is indicatief, met name voor wat betreft de kavelindeling zijn nog aanpassingen mogelijk.
De beoogde stedenbouwkundige structuur/landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein waartoe in het vigerende plan een groene wig was opgenomen is reeds achterhaald. Binnen deze wig is reeds met een vrijstellingsprocedure een bedrijf ingepast, waardoor het gedeelte van de groene wig dat binnen het plangebied valt geen landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarde heeft.
Daarentegen wordt de groenstructuur parallel aan de Kanaalweg vanuit de noordzijde doorgezet in onderhavig plangebied. Deze structuur draagt bij aan de groene uitstraling van het bedrijventerrein en daarmee de representatieve uitstraling.
Planregeling
Het belangrijkste uitgangspunt voor het plangebied is dat het bedrijventerrein bedoeld is voor bedrijven. Het bestemmingsplan dient een veelheid aan typen bedrijven toe te staan. Om hier toch sturing aan te geven is het wenselijk gevonden om in de regels een lijst op te nemen waarin de toegestane bedrijven zijn weergegeven.
Voor detailhandel geldt dat bij alle bedrijven ondergeschikte detailhandel zal worden toegestaan. Dit betekent dat de detailhandel wel ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie van het bedrijf. Daarnaast is het gewenst om onder voorwaarden mogelijkheden te bieden voor vormen van perifere detailhandel. Dergelijke detailhandelsactiviteiten passen niet goed op een centrumlocatie vanwege bijvoorbeeld de laad- en losactiviteiten, het aan- en afrijden van vrachtwagens en de benodigde parkeervoorzieningen voor bezoekers. Detailhandel in volumineuze goederen heeft een te groot ruimtebeslag om in het centrum gelegen te worden.
Wel is gewenst deze vormen van detailhandel slechts onder voorwaarden toe te staan. Een goede regulering en afweging is daarbij noodzakelijk. Zo mag de aard van de voorziene detailhandel niet concurreren met het voorzieningencentrum Calluna centraal in het dorp en dient er voldoende parkeer-/ontsluitingsruimte te zijn. Bovendien wordt is het gewenst een maximum toegestane oppervlakte te hanteren, zodat het bedrijventerrein niet 'verkleurt' en zijn primaire functie (bedrijven) verliest. Het Vitatronterrein is één van de gebieden in de Kanaalzone die voor pdv en/of pdv+ in aanmerking komen. Deze zijn allen gelegen aan de rand van de dorpsbebouwing van Dieren en worden gekenmerkt door hun goede ontsluitingsmogelijkheid op de hoofdontsluitingsstructuur van de Kanaalzone. De overige gebieden betreffen de gebieden Rinaldostraat, Ambachtstraat/ Du Commerce en Dieren Oost. Vanwege de zichtlocatie, de bereikbaarheid (ontsluiting op de hoofdontsluitingsstructuur van de Kanaalzone), en de al aanwezige perifere detailhandelsvestigingen komen deze gebieden in aanmerking voor (het continueren van) perifere detailhandel. Het voorliggende terrein vormt een logische aansluiting op deze gebieden en is als enige niet gericht op de bestaande mogelijkheden maar biedt ook nieuwe mogelijkheden. Op deze wijze kan binnen de gemeente worden voorzien in mogelijkheden voor PDV en PDV+, binnen de daarvoor gestelde voorwaarden. De omschrijving van perifere detailhandel en de daarbij behorende voorwaarden zijn gebaseerd op de uitgangspunten zoals opgenomen in de gemeentelijke notitie "detailhandel bedrijventerreinen Kanaalzone Dieren- Spankeren". In paragraaf 3.3 wordt hieraan nadere aandacht besteed.
De kantoorfunctie in het plangebied is alleen toegestaan als onderdeel behorend bij het bedrijf. Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan. Concreet betekent dit dat bedrijfsgebouwen niet voor minder dan 50% van het bruto vloeroppervlak gebruikt kunnen worden voor opslag en productieruimten van het eigen bedrijf. Ook hieraan wordt in hoofdstuk 2 nadere aandacht besteed.
Gelet op de schaal van het gebied en de geprojecteerde grootte van de percelen is een maximale bouwhoogte van 8 meter passend geacht. Dit tevens gezien de bedrijfsbebouwing die in de directe omgeving is opgericht. Daarentegen wordt afstand genomen van een toe te passen goothoogte. Verder worden geen dienstwoningen meer toegestaan ingegeven door milieuwetgeving; het bedrijventerrein is vooral bedoeld voor bedrijvigheid zonder onnodige belemmeringen te ondervinden van gevoelige bestemmingen/-objecten.
De beoogde stedenbouwkundige structuur/landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein waartoe in het vigerende plan een groene wig was opgenomen is reeds achterhaald. Binnen deze wig is reeds met een vrijstellingsprocedure een bedrijf ingepast, waardoor het gedeelte van de groene wig dat binnen het plangebied valt geen landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarde heeft.
Daarentegen wordt de groenstructuur parallel aan de Kanaalweg vanuit de noordzijde doorgezet in onderhavig plangebied. Deze structuur draagt bij aan de groene uitstraling van het bedrijventerrein en daarmee de representatieve uitstraling.
Tot slot kan worden vermeld dat bij het opstellen van het bestemmingsplan de haalbaarheid in relatie tot het landelijke, provinciale en gemeentelijke beleid en regelgeving is betrokken. Hieraan wordt nadere aandacht besteed in de hoofdstukken 3 en 4.
In dit hoofdstuk komt vooral het ruimtelijke beleid aan de orde. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid en specifieke regelgeving.
Nota Ruimte en Nota Mobiliteit
Het ruimtelijke beleid is op rijksniveau verwoord in de nota Ruimte (2006).
De nota bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. In het nationaal ruimtelijk beleid stelt het rijk zich tot doel het versterken van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn.
In de Nota Mobiliteit (2006) zijn de in de Nota Ruimte opgenomen uitgangspunten voor het versterken van de samenhang tussen ruimte, verkeer en vervoer en economie verder uitgewerkt. De Nota Mobiliteit geeft de volgende beleidsdoelen aan:
Vanuit de Nota Ruimte gaan provincies zorgen voor een voldoende en gevarieerd aanbod ( op de vraag afgestemd) van locaties voor bedrijven en voorzieningen. Er moeten daarbij criteria worden opgenomen die ervoor instaan dat bestaande en nieuwe bedrijven en voorzieningen, die niet inpasbaar zijn in of nabij woonbebouwing (veiligheid, hinder en verkeersaantrekkende werking) ruimte wordt geboden op daarvoor specifiek te bestemming (bedrijven) terreinen.
Met de nota geeft het Rijk daarnaast de beslissingsbevoegdheid over perifere detailhandelsvormen (PDV) en grootschalige detailhandelsvormen (GDV) aan de provincie via de Wet Gemeentelijke regelingen. De gemeenten hebben de mogelijkheid in bestemmingsplannen een aparte bestemming PDV of GDV op te nemen. Het nieuwe beleid moet zorgen dat er (uit economisch oogpunt) voldoende geschikte vestigingsplaatsen zijn voor bedrijven en voorzieningen. Het beleid van de gemeente Rheden ten aanzien van dit onderdeel is hierna weergegeven in paragraaf 3.3.
Convenant bedrijventerreinen
Het Convenant bedrijventerreinen, ondertekend door Rijk, IPO (Interprovinciaal Overlegorgaan) en VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten), maakt melding van afspraken over de rol van het Rijk (kaderstellend), van de Provincies (regisseur) en van de gemeenten (initiator, opsteller en uitvoerder binnen regionale verbanden). Het doel is om gezamenlijk een succesvol, duurzaam, en economisch verantwoord bedrijventerreinenbeleid af te sprekend dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke kwaliteit van Nederland. Het convenant bedrijventerreinen raakt het rijksbeleid niet.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Gelet op de Wet ruimtelijke ordening zoals die per 1 juli 2008 in werking is getreden, wordt gewerkt aan de verdere invulling van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, waarin punten van rijksbeleid juridisch worden vastgelegd. Het Barro is momenteel al van kracht, echter nog niet op alle onderdelen uitgewerkt. Het plangebied bevat geen onderdelen welke in het kader van het Barro relevant zijn.
Streekplan Gelderland
De provinciale visie op ruimtelijk gebied is vastgelegd in het streekplan Gelderland 2005. Het streekplan is erop gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten in Gelderland worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.
Het provinciale beleid richt zich op het groenblauwe raamwerk (natuur en water) en het rode raamwerk (stedelijke functies en infrastructuur). Het overige provinciale grondgebied wordt het multifunctionele gebied genoemd en is het domein van de gemeenten die daartoe in regionaal verband samenwerken. De beschermingskaart en de beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling behorende bij het streekplan zoomen niet in op de Kanaalzone.
De Kanaalzone, waarvan het voorliggende plangebied deel uitmaakt, behoort tot het (inter)nationale stedelijke netwerk Stadsregio Arnhem Nijmegen en het bebouwd gebied 2000. Het verder ontwikkelen van het bestaand stedelijk gebied tot een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers staat hier voorop. Bij stedelijke transformatie gaat het daarbij om beter, efficiënter en hoogwaardiger benutten van het stedelijke gebied.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
Gezien de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt, hebben Provinciale Staten van Gelderland op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening is 22 januari 2011 in werking getreden. Daarin zijn punten van provinciaal beleid juridisch vastgelegd. Zo wordt de ontwikkeling van zelfstandige kantoorlocaties op bedrijfsterreinen niet toegestaan.
Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties
De provinciale Structuurvisie bedrijventerreinen en –werklocaties is in 2010 vastgesteld en beschrijft welke aspecten van het plannen, ontwikkelen en beheren van bedrijventerreinen de provincie belangrijk vindt. De provincie wil hiermee zorgvuldig ruimtegebruik, intensivering, kwaliteit en herstructurering van alle bedrijventerreinen stimuleren. Hierbij krijgt de SER-ladder een groot aandeel. De SER-ladder is een instrument om de bedrijfsruimte goed te benutten. De provincie wil hiermee ongebruikte bedrijfsruimten op bedrijventerreinen voorkomen om nieuwe uitleg uit te stellen. Herstructurering van verouderde bedrijventerreinen maakt eveneens deel uit van deze structuurvisie. Lokale bedrijventerreinen kenmerken zich door een maximale kavelgrootte van 0,5 ha. Kantoorlocaties zijn alleen mogelijk bij vestiging bij een hoogwaardig OV-knooppunt.
Regionaal plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem Nijmegen
Het provinciale streekplan is uitgediept in het Regionaal Plan 2005-2020. In Regionaal Plan 2005-2020 wordt niet verder ingezoomd op Kanaalzone Dieren- Spankeren.
Wel wordt er aangegeven dat vestiging van bouwmarkten en tuincentra (> 1.000 m2 bvo) alleen toegestaan is al de bovenlokale marktruimte naar het oordeel van het college van bestuur van de stadsregio is aangetoond. Buiten Arnhem en Nijmegen zijn verder extra supermarkten (>1.500 m2) en verkoop niet-dagelijkse goederen (>500 m2 bvo) alleen toegestaan in bestaande of nieuwe winkelcentra als ook dan de bovenlokale marktruimte is aangetoond. Het Regionaal Plan onderkent de positieve effecten van bedrijven op de werkgelegenheid en de leefbaarheid in de dorpen. Behoud en versterking van lokale bedrijvigheid is daarom cruciaal voor een vitale dorpseconomie. Denk aan sponsoring van verenigingen, economische spin-off naar de detailhandel, openbaar vervoersvoorzieningen etc.
In het Regionaal Plan 2005-2020 staan ook beleidsregels opgenomen voor kantoorontwikkeling. De kantoorfunctie in het gebied Kanaalzone Dieren- Spankeren is alleen toegestaan als onderdeel behorend bij het bedrijf. Zelfstandige kantoren zijn op het bedrijfsterrein niet toegestaan. Concreet betekent dit dat bedrijfsgebouwen ten minste 50% van het bruto vloeroppervlak gebruikt moeten worden voor opslag en productieruimten.
Kantoorgebouwen voor bedrijven met een regionale en bovenregionale functie worden alleen ontwikkeld in plannen rond centrale stations, netwerkstations en langs hoogfrequente buslijnen.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
Gezien de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt, hebben Provinciale Staten van Gelderland op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening is 22 januari 2011 in werking getreden. Daarin zijn punten van provinciaal beleid juridisch vastgelegd. De Ruimtelijke Verordening Gelderland vormt het juridisch harde toetsingskader voor bestemmingsplannen. Het voorliggende bestemmingsplan mag hiermee dus niet strijdig zijn. In de Ruimtelijke Verordening wordt de ontwikkeling van zelfstandige kantoorlocaties op bedrijfsterreinen niet toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan zal hierin dan ook niet voorzien.
Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB)
In 2011 is door de Stadsregioraad van de Stadsregio Arnhem en Nijmegen het RPB vastgesteld.
Doel van het RPB betreft het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit en het voorkomen van overaanbod en leegstand. Dit wordt o.a. gerealiseerd door op bestaande en nieuwe bedrijventerreinen in te zetten op de afstemming tussen vraag- aanbod, zorgvuldig ruimtegebruik, intensivering, fasering, profilering/segmentering, kwaliteit en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. In de Stadsregio Arnhem Nijmegen is sprake van drie subregio's: de A12 zone; A15 zone en A73 zone. In het RPB wordt de afstemming van vraag-aanbod, de herstructurering en de handreiking SER-ladder per subregio weergegeven, de overige aspecten worden voor de stadsregio als geheel weergegeven.
Protocol Toepassing SER-ladder A12- Zone
De protocol SER-ladder bevat een handreiking van de uitvoering van de SER-ladder. De SER- ladder is een initiatief van de Sociaal Economische Raad en betekent hoofdzakelijk dat eerst wordt onderzocht in hoeverre er door inbreiding en toepassen van herstructurering ruimte kan worden gewonnen op bestaande bedrijventerreinenn voordat toestemming wordt gegeven voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen.
Het protocol en de handreiking komen voort uit het Regionaal Progamma Bedrijventerreinen (RPB).
Ten aanzien van het voorliggende plangebied kan worden opgemerkt, dat het gebied ook op basis van het vigerende bestemmingsplan al als bedrijfsterrein in beeld was. In juridisch-planologisch opzicht is er dus geen sprake van de ontwikkeling van nieuw bedrijfsterrein. Het voorliggende bestemmingsplan past daarom binnen het protocol.
Milieuverordening
De provinciale Milieuverordening geeft geen aanleiding voor opmerkingen ten aanzien van deze locatie.
Structuurplan 'Een droom om in te wonen'
In 2006 is het gemeentelijke structuurplan Een droom om in te wonen vastgesteld. Deze visie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 aan met een doorkijk naar 2030. Zij zoomt echter niet in op de voorgestane ontwikkeling.
Beleidsnota 'De economische toekomst van de gemeente Rheden' en actieprogramma 'Werk in uitvoering'
De gemeentelijke beleidsnota 'De economische toekomst van de gemeente Rheden' en het actieprogramma 'Werk in uitvoering' is het uitgangspunt voor hoe de gemeente wil omgaan met haar bedrijven. Van de werknemers in de gemeente Rheden is 20,5 % werkzaam op een bedrijventerrein. Dat betekent dat veel mensen afhankelijk zijn van de bedrijvigheid op die terreinen. De gemeente houdt dan ook vast aan het behouden van de bedrijventerreinen en het leggen van een primaat voor de ruimte aldaar voor ambachtelijke en industriële bedrijven.
Bedrijventerreinen Kanaal I en Dieren Oost staan bij de Provincie Gelderland genoteerd op een lijst van herstructurering. Om de economische waarde van deze (deels) verouderde bedrijventerreinen en de daarop geplaatste bedrijfspanden te verbeteren wordt er nagedacht over herstructurering: de mate van herstructurering en de fasering.
Notitie 'Ruimtelijke doelstructuur Kanaalzone Dieren- Spankeren' en Ruimtebehoefte onderzoek bedrijfsterrein Dieren-Spankeren
In 2009 is de notitie 'Ruimtelijke doelstructuur Kanaalzone Dieren-Spankeren' vastgesteld door het college. Hierin werd een omschrijving gegeven van de
beoogde ruimtelijke structuur in de Kanaalzone Dieren- Spankeren.
In november 2011 heeft de Raad vastgesteld dat de Kanaalzone Dieren- Spankeren een economische zone blijft met ruimte voor uiteenlopende bedrijfsfuncties. De ambitie zoals verwoord in de notitie “Ruimtelijke doelstructuur Kanaalzone Dieren- Spankeren” is daarmee voor een groot deel teruggedraaid. De gebiedsontwikkeling van de Kanaalzone Dieren-Spankeren (de omkleuring naar woongebied) werd niet meer voorzien.
Om meer inzicht te krijgen in de daadwerkelijke behoefte aan bedrijfsterrein in het gebied Kanaalzone Dieren-Spankeren, zijn in 2012 zijn de aldaar gevestigde bedrijven, gevraagd naar hun ruimtelijke plannen voor de korte en langere termijn (ruimtebehoefte onderzoek). De gemeente wilde graag antwoord op de vraag of er voldoende ruimte is voor de bedrijven om hun bedrijfsactiviteiten goed uit te kunnen oefenen. En als dat niet het geval is hoeveel ruimte de bedrijven nodig hebben in de toekomst. Uit het onderzoek blijkt, dat ondanks de economische moeilijke omstandigheden de bedrijven toch willen uitbreiden en/ of verplaatsen. Daarbij hebben de bedrijven in het gebied Kanaalzone Dieren- Spankeren behoefte aan maximaal 1,1 ha. en minimaal 0,1 ha. Bovenomschreven uitgangspunten worden daarom niet verlaten. Lokale ondernemers moeten lokaal gevestigd kunnen blijven, hetgeen betekent dat de bestaande ruimte op bedrijfsterreinen hiervoor wordt gereserveerd . Er zijn geen terreinen aangewezen voor een nieuwe uitleg van bedrijventerreinen. Wel blijft de reeds bestaande juridisch-planologische ruimte voor bedrijfsterrein behouden. Concreet betekent dit, dat de circa 7 ha aan gemeentelijke gronden in het gebied Kanaalzone Dieren-Spankeren hun bedrijfsbestemming zullen behouden. Behalve om het Vitatron-terrein, betreft dit ook het Du Commerceterrein en de gronden ten zuiden van autosloperij De Timp.
Notitie 'Detailhandel op bedrijventerreinen en de Kanaalzone Dieren-Spankeren'
In augustus 2009 stelde het college de notitie “Detailhandel op bedrijventerrein in de Kanaalzone Dieren-Spankeren” vast. In deze notitie wordt een visie geformuleerd over het al of niet toestaan van bepaalde vormen van detailhandel op bedrijventerreinen binnen de Kanaalzone. Daarbij zijn deelgebieden aangewezen die (beperkt) beschikbaar zijn voor detailhandel en welke branches zich daar dan mogen vestigen. De notitie geeft inzicht in de voorwaarden waaraan voldaan moet worden. Daarbij wordt aangegeven welke deelgebieden van de Kanaalzone (beperkt) beschikbaar kunnen zijn voor detailhandel en welke branches van detailhandel zich hier dan mogen vestigen. Ook zijn voorwaarden geformuleerd waaraan voldaan moet worden om hier detailhandel te mogen uitoefenen en de manier waarop de detailhandel juridisch mogelijk wordt gemaakt komt aan de orde.
Bij de notitie is een kaart gevoegd waarop de deelgebieden staan aangegeven waarin ruimte is voor detailhandel in de PDV- en PDV+ -branche. Onderscheiden zijn vijf deelgebieden, welke zijn weergegeven op onderstaande afbeelding:
Gebied A:
Hierbinnen is maximaal 5.100 m2 detailhandel in de PDV-branche toegestaan. Hiervan mag maximaal 40% worden gebruikt ten behoeve van detailhandel in de
PDV+ - branche.
Gebied B:
Gebied B heeft betrekking op het voorliggende plangebied Vitatron.
Binnen gebied B is maximaal 5.000 m2 detailhandel in de PDV- branche toegestaan. Hiervan mag maximaal 40% worden gebruik ten behoeve van detailhandel in de PDV+ - branche. Het gebied is qua ruimtelijke opzet vergelijkbaar te maken ten opzichte van het reeds ontwikkelde gebied (gebied A). Het terrein is zichtbaar vanaf en bereikbaar via hoofdinfrastructuur (Kanaalweg) en derhalve gunstig voor vestigingen in de PDV- en PDV+ - branche.
Gebied C:
Hierbinnen is maximaal 5.000 m2 detailhandel in de PDV-branche toegestaan. Hiervan mag maximaal 40% worden gebruikt ten behoeve van detailhandel in de
PDV+ -branche.
Gebied D:
Hierbinnen is maximaal 1.500 m2 toegestaan voor detailhandel in de PDV- en PDV+ -branche.
Gebied E:
Hierbinnen is maximaal 2.100 m2 toegestaan voor detailhandel in de PDV branche.
De notitie is in 2013 op onderdelen geactualiseerd naar de huidige inzichten. De actualisatie betreft allereerst het nader inzoomen op het Vitatronterrein, hetgeen noodzakelijk is geacht gelet op de aanstaande uitgifte van het terrein. De in de oorspronkelijke notitie opgenomen mogelijheden voor PDV betroffen een groter deelgebied dan sec het Vitatronterrein, hetgeen een verbijzondering voor alleen het Vitatronterrein in het kader van het voorliggende bestemmingsplan noodzakelijk heeft gemaakt (deelgebied B). De bestaande uitgangspunten voor het terrein zijn daarbij evenwel niet verlaten. Per deelgebied is de werkelijke situatie als uitgangspunt genomen. Daarnaast is gekeken naar een gezonde balans van functies op de bedrijventerreinen (primair bedoeld voor bedrijven). Het is derhalve niet wenselijk om de gebieden volledig beschikbaar te stellen voor PDV en PDV+.
Specifiek voor het Vitatronterrein (deelgebied B) is overwogen, dat het gebied qua ruimtelijke opzet vergelijkbaar is te maken met deelgebied A, dat reeds ontwikkeld is. Het terrein is zichtbaar vanaf de Kanaalweg en eveneens goed bereikbaar vanaf deze hoofdverkeersroute. Daarom is het terrein gunstig gesitueerd voor vestigingen in de PDV- en PDV+ branche. Het terrein voorziet als enige van de deelgebieden in uitbreidingsmogelijkheden voor PDV-vestigingen. Daarmee kan in de zone en in de gemeente ingespeeld worden op de behoefte aan vestigingen uit deze branche.
De notitie gaat er verder vanuit, dat PDV en PDV+ pas kan worden toegestaan, als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
Bovenstaande voorwaarden zijn verwerkt in de planregeling. Om een nadere toets te kunnen uitvoeren ten aanzien van de wenselijkheid van een PDV-vestiging, zal de vestiging daarvan pas mogelijk zijn nadat hiertoe bij omgevingsvergunning is afgeweken. Rechtstreekse mogelijkheden voor PDV en PDV+ worden dus niet opgenomen in het bestemmingsplan.
Ten aanzien van assortimentsverbreding hanteert de notitie het uitgangspunt, dat assortimentsverbreding niet meer worden kan worden tegengegaan. Daarnaast is het echter van belang om de de detailhandelstructuur in het centrum zo optimaal mogelijk te houden. De verkoop van niet-volumineuze goederen in de PDV-branches mag daarom geen vast onderdeel worden van de bedrijfsvoering. Dit geldt ook voor de detailhandel in de PDV+-branche als het gaat om branchevreemde producten. De bovengrens voor assortimentsverbreding is daarom bepaald op maximaal 5% van het verkoopvloeroppervlak, met een maximum van 20 m².
Verder is het aspect internetdetailhandel toegevoegd aan de notitie. Gelet op de actuele ontwikkelingen op dit gebied en de toenemende behoefte hieraan, is het gewenst om op dit onderdeel beleid te formuleren en in juridische kaders te gieten. De - aangepaste - notitie hanteert de volgende uitgangspunten:
Medewerking kan pas worden verleend, indien:
- de voorziene vorm van detailhandel past qua aard of vorm niet in de bestaande winkelstructuur;
- binnen de bestaande winkelstructuur is geen geschikte locatie voorhanden of te realiseren is;
- de voorziene vorm van detailhandel niet in strijd is met de detailhandelsstructuurvisie voor de kern Dieren van de gemeente Rheden.
Verder worden er drie soorten van internetwinkels onderscheiden:
1. internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt, met opslag- en verzendfunctie;
2. internetwinkel met afhaal- en afrekenmogelijkheid;
3. internetbedrijf met afhaalmogelijkheid en mogelijkheid de goederen ter plaatse te bekijken.
Ad1
Een internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling heeft past binnen de bedrijfsbestemming.
Ad2
Binnen een bedrijfsbestemming eveneens toelaatbaar.
Ad3
Binnen een bedrijfsbestemming ontoelaatbaar. Dit soort internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandels-/winkelbestemming.
Bovenstaande uitgangspunten zijn in het voorliggende bestemmingsplan verwerkt. Ook hier geldt, dat voor internetdetailhandel geen rechtstreekse mogelijkheden zijn opgenomen, maar dat medewerking kan worden verleend door toepassing van een afwijkingsbevoegdheid. Daarbij zal aan bovenstaande criteria worden getoetst.
Notitie 'Op weg naar een actief startersbeleid'
In 2009 is de notitie 'Op weg naar een actief startersbeleid' aangenomen. In deze notitie staat de bevordering van kwalitatief goede en duurzaam ondernemerschap centraal. De gemeente Rheden stimuleert en faciliteert waar mogelijk het startende ondernemerschap. Dit startersbeleid heeft weinig consequenties voor het ruimtelijk beleid, waaronder het onderhavige bestemmingsplan.
Welstandsnota
Op het plangebied is de gemeentelijke welstandsnota van toepassing. De ambities en uitgangspunten uit deze nota vormen het toetsingskader voor de welstandstoets. De welstandscommissie dient hieraan te refereren bij omgevingsvergunningaanvragen.
Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en uitkomsten van onderzoeken.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van verschillende verkeerswegen en een spoorlijn. In het plangebied en in de nabijheid van het plangebied ligt geen gezoneerd industrieterrein in het kader van de Wet geluidhinder. In voorliggend bestemmingsplan worden echter geen nieuwe (bedrijfs)woningen of andere geluidsgevoelige functies toegelaten. Wel wordt op het industrieterrein een nieuwe toegangsweg aangelegd.
Ten behoeve hiervan is een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek met als datum 18-12-2012 en kenmerk GEM083-03-03ev is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting van de nieuwe weg is verwaarloosbaar in de directe omgeving van het plan. Ook de geluidtoename langs de bestaande wegen is gering.
Het plan heeft daarom voor het aspect verkeerslawaai geen wezenlijk effect op het woon en leefklimaat in de omgeving.
Verder zijn in het plan geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen toegestaan. Vanuit de Wet geluidhinder zijn er daarom eveneens geen belemmeringen vanuit het aspect industrielawaai.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een
eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een
nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem
geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden
aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering,
financieel uitvoerbaar is.
Binnen het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
Noordzijde (AA027500137):
Kanaalweg ten zuiden van nr. 21a (AA027502577):
Zuidzijde (AA027500699):
Uit bovenstaande onderzoeken kan op dit moment ( januari 2013) worden geconcludeerd:
Gehele locatie:
Noordzijde (AA027500137):
Kanaalweg ten zuiden van nr. 21a (AA027502577):
Zuidzijde (AA027500699):
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Rheden de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter.
Onderstaande tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
Richtafstanden conform VNG-brochure (bron: VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering', 2009)
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied.
Milieuzonering Vitatron
Voor het bedrijventerrein Vitaron is inzichtelijk gemaakt welke bedrijfscategorieën (maximaal) kunnen worden toegestaan. Vanuit de woonbebouwing die aanwezig is in het plangebied en de omgeving ervan zijn indicatieve afstanden (zoals opgenomen in bovenstaande tabel) uitgezet.
In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om op het bedrijventerrein maximaal categorie 3.2. op te nemen. Categorie 4.1. is mogelijk na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mits aangetoond dat deze qua milieubelasting vergelijkbaar is met categorie 3.2. Een milieudeskundige kan daarover in het voorkomende geval uitsluitsel geven.
Voor de bepaling van het omgevingstype is voor de woningen die liggen aan de zuidzijde van de Geitenbergweg uitgegaan van woongebied. Alle andere gevoelige bestemmingen liggen in gemengd gebied.
In de nabijheid van het bedrijventerrein bevindt zich een aantal bedrijfswoningen. Voor deze woningen kan worden uitgegaan van een hogere toegestane milieubelasting dan voor reguliere woningen, maar het is niet in alle gevallen realistisch om (zeer) zware bedrijven op korte afstand van bedrijfswoningen te vestigen.
Op basis hiervan is besloten om de bedrijfswoningen mee te nemen bij het bepalen van de zonering. Voor deze woningen is bepaald dat bedrijvigheid in categorie 3.1 op 10 meter afstand acceptabel is. De richtafstanden voor 'gemengd gebied' zijn voor deze woningen derhalve nogmaals met één stap verkleind (categorie 3.1 op 10 meter, categorie 3.2 op 30 meter enzovoorts). Individuele bedrijfswoningen, die niet in 'clusters' zijn gegroepeerd, zijn niet meegenomen als gevoelige functie, met name gezien de zware bedrijvigheid die in de huidige situatie al rondom deze woningen is gevestigd.
Vanuit de aanwezige gevoelige functies (woningen) zijn de milieucontour cirkels uitgezet en opgenomen op de plankaart. Hieruit blijkt dat de bedrijven in milieucategorie 2 met inachtneming van de richtafstanden, in principe rechtstreeks kunnen worden toegestaan op het bedrijventerrein. Bedrijven in milieucategorie 3.1 en 3.2 kunnen met inachtneming van de richtafstanden op een deel van het bedrijventerrein worden toegelaten.
De milieuzonering is opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan. De zonering is hier door middel van aanduidingen met maximale milieucategorieën opgenomen.
Lijst van toegelaten bedrijfstypen
Als bijlage bij de regels is een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Als een bedrijf zich op een bepaalde locatie in het plangebied wil vestigen, wordt getoetst of het bedrijf in de toegestane milieucategorie valt. Daarnaast wordt getoetst of het type bedrijf is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Bedrijvigheid die niet voorkomt op de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar die daarmee gelijk te stellen is, is toelaatbaar door middel van het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid.
De Staat van bedrijfsactiviteiten bestaat uit een selectie uit de VNG-bedrijvenlijst, die is afgestemd op de specifieke mogelijkheden en de gewenste invulling en de beoogde beeldkwaliteit van het bedrijventerrein. Uitgesloten van vestiging zijn activiteiten als landbouw, grond- en delfstoffenwinning, energieproductie, detailhandel, zelfstandige kantoren en sociaal-culturele en recreatieve voorzieningen. Daarnaast zijn fysiek op deze locatie 'onmogelijke' activiteiten uit de lijsten verwijderd.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). De Wet milieubeheer kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer.
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan is geen luchtonderzoek nodig wanneer er sprake is van één van de onderstaande gevallen (artikel 5.16 Wm):
Bij ministeriële regeling (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het nemen van een projectbesluit in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen. Bedrijventerreinen zijn niet opgenomen in een categorieaanwijzing.
Voorliggend bestemmingsplan maakt een iets groter bedrijventerrein mogelijk. De “oude toegangsweg” wordt op een andere locatie gerealiseerd. De vergroting van het terrein is niet zo dusdanig dat een noemenswaardig wijziging van de luchtkwaliteit wordt verwacht. Het overgrote deel van het bestemmingsplan is conserverend van aard. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en kwetsbare objecten wordt voldaan aan de normen. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat er beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en bedrijven.
Plaatsgebonden risico:
Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het plaatsgebonden risico wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden en wat in de directe omgeving ervan gebouwd mag worden.
Groepsrisico:
Het groepsrisico (GR) is een maat om de kans weer te geven dat een incident met een bepaald aantal dodelijke slachtoffers voorkomt. Tevens wordt het groepsrisico beschouwd als maat voor de maatschappelijke ontwrichting welke kan ontstaan ten gevolge van een incident.
Voor transportassen zijn de regels vastgelegd in de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRNVGS)', voor buisleidingen in het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB)' en voor bedrijven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI)'. Alle drie de besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Voor het plaatsgebonden risico geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het omgevingsbesluit.
Het bestemmingsplan Vitatron biedt de mogelijk voor het realiseren van een bedrijventerrein. Het bestemmingsplan laat geen kwetsbare objecten toe. Op het bedrijventerrein worden geen bevi inrichtingen toegelaten.
In en in de nabijheid van het plangebied vinden activiteiten met gevaarlijke stoffen plaats. In en rondom het plangebied bevinden zich de volgende risicobronnen:
Hieronder worden de bovenstaande risicobronnen nader beschouwd.
LPG tankstation
Het betreft een LPG tankstation waarvan de doorzet LPG in de milieuvergunning is begrensd tot maximaal 1.000 m³/per jaar. Doordat de doorzet begrensd is er sprake van een 10-6 risicocontour van 45 meter vanaf het vulpunt gemeten. Het invloedsgebied groepsrisico bedraagt 150 meter vanaf het vulpunt. Het bestemmingsplan Vitatron valt buiten het invloedsgebied van het LPG station.
Linde Gas Benelux B.V. te Dieren
Voor het bedrijf Linde Gas Benelux B.V. te Dieren is een QRA uitgevoerd ten behoeve van de milieuvergunning (QRA lindegas Dieren, 8 juli 2010 versieB ). De inrichting richt zich op het opslaan, vullen, mengen en distribueren van samengeperste, tot vloeistof verdichte en onder druk opgeloste gassen in cilinders. Uit de QRA valt af te lezen dat het invloedsgebied groepsrisico 220 meter is. Het bestemmingsplan Vitatron ligt buiten het invloedsgebied van Lindegas.
N786 Kanaalweg
Ten aanzien van het groepsrisico vindt er geen toename plaats van het groepsrisico door het onderhavige plan. Dit komt doordat het plan voorziet in een kleine vergroting van een bestaand bedrijventerrein. Ook wordt de toegangsweg op een andere locatie voorzien. Het plan is dus overwegend conserverend van aard. In de 'circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' paragraaf 4.3 is aangeven dat, als er geen toename is van het groepsrisico, de verantwoording groepsrisico achterwege gelaten kan worden.
De provincie Gelderland heeft een onderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in externe veiligheidsrisico's op haar provinciale wegen. Uit dit onderzoek “Externe veiligheid provinciale wegen ” van januari 2011 blijkt dat er bij alle provinciale wegen dus ook de N348 en de N786 geen knelpunten zijn ten aanzien van de PR-6. Bij de N348 en de N786 binnen het plangebied is geen PR-6 contour aanwezig. Ook blijkt uit het onderzoek dat het groepsriscio onder de oriënterende waarde ligt.
Het plan is overwegend conserverend van aard en valt alleen binnen het invloedsgebied van de Kanaalweg. Aangezien er geen sprake is van een toename van het groepsrisico kan de verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.
Industriële geur
Industriële bedrijven moeten voor het aspect geur voldoen aan de landelijke normen zoals deze verwoord zijn in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (Ner). De NeR geeft algemene eisen aan emissieconcentraties en uitzonderingsbepalingen voor specifieke activiteiten of bedrijfstakken. Bij vergunningverlening aan bedrijven wordt hier aan getoetst. Verschillende lokale overheden, met name provincies, geven op lokaal niveau invulling aan het Nederlandse geurbeleid. Zo heeft de Provincie Gelderland er voor gekozen om Gelders Geurbeleid op te stellen. Bij de vergunningverlening aan bedrijven die vallen onder het bevoegd gezag van de Provincie wordt tevens aan dit Gelders Geurbeleid getoetst. De gemeente Rheden heeft geen lokaal geurbeleid opgesteld. Bij de individuele vergunningverlening aan bedrijven die onder het bevoegd gezag van de gemeente Rheden vallen wordt derhalve getoetst aan de normen zoals deze opgenomen zijn in de Ner.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage ingegaan. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van "aanzienlijke gevolgen voor het milieu". Het besluit is aangepast en de drempelwaarden zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet bekijken of er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.
Bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein met een oppervlakte vanaf 75 ha is er een beoordelingsplicht en daaronder meestal niet, maar in sommige gevallen wel. De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2-'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan, dat betrekking heeft op activiteiten, die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Er zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?') moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Een grote rol in dit geheel speelt het feit, dat het hier gaat om een bestaand bedrijfsterrein, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. Aangezien de huidige eisen over het algemeen wat strenger zijn dan jaren geleden, zal er waarschijnlijk geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit zal echter uit de toets moeten blijken.
De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.
Bodem
Uit onderzoek blijkt dat een er een bodemverontreiniging is. De bodem wordt geschikt gemaakt voor het toekomstig gebruik.
Geluid
De wegen binnen het plangebied zijn al bestaand. Binnen het plangebied zijn er geen mogelijkheden om binnen de zone langs deze wegen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen te realiseren. Daarnaast worden de bestaande wegen ook niet gewijzigd. Een nadere beoordeling is daarom ook niet noodzakelijk. Wel wordt er binnen het plan een nieuwe toegangsweg gerealiseerd voor het bedrijventerrein. Deze weg toegangsweg vervangt een bestaande inrit.
Ten aanzien van het aspect verkeerslawaai geldt dat er geen wezenlijk effect op het woon- en leefklimaat in de omgeving zal optreden.
Ten aanzien van het aspect industrielawaai geldt dat er geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen worden toegestaan in het plangebied.
Milieuhinder
Een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp milieuzonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Er is sprake van een bestaand bedrijventerrein. Door betere zonering wordt de milieusituatie in positieve zin beïnvloed.
Luchtkwaliteit
Onderhavig plan laten nagenoeg geen nieuwe ontwikkelingen toe. Deze actualisering heeft nauwelijks effect op de optredende achtergrondconcentraties.
Ecologie
Het plangebied is niet gelegen in de Ecologische hoofdstuctuur dan wel in een Natura 2000-gebied. De afstand tot deze gebieden is zodanig groot dat er geen effecten op de instandhoudingsdoelstellingen worden verwacht.
Conclusie
De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling (een planologische actualisering van een bestaand bedrijventerrein) geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat ruimschoots wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de noodzaak tot nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.
Verkeersbewegingen
Door de uitgifte van bedrijfsterrein zal het aantal verkeersbewegingen op de Geitenbergweg toenemen. De Geitenbergweg heeft een zodanig capaciteit dat de verkeersafwikkeling en de verkeersintensiteit op deze straat niet negatief beïnvloed zullen worden. Daarnaast zal ook een toename plaatsvinden van de belasting van de Kanaalweg. Ook de capaciteit van deze weg is voldoende om een goede verkeersafwikkeling te borgen.
Uit oogpunt van verkeersveiligheid is er geen aansluiting voor het gemotoriseerd verkeer geprojecteerd op de Kanaalweg. Wel is er een aansluiting op de Kanaalweg voor het langzaam verkeer gepland. Deze zal in de aangegeven groenstrook worden aangelegd. Ook hulpdiensten kunnen in het voorkomende geval hiervan gebruik maken. De op de verbeelding aangegeven gevellijn is hiertoe onderbroken.
Parkeren
Voldaan moet worden aan de normen van de Bouwverordening met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid op het bedrijfsterrein. De gemeentelijke parkeernormen zoals opgenomen in de bouwverordening zullen daarbij in acht moeten worden genomen. Algemeen uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden. Daarvan kan eventueel worden afgeweken als voldoende parkeervoorzieningen zijn dan wel worden gerealiseerd in de nabije omgeving in relatie tot de parkeerdruk in die omgeving. Daarbij kan worden gedacht aan een gezamenlijke parkeervoorziening. Een en ander is vastgelegd in de artikelen 7.2 en 7.3 van de planregels.
In het kader van de uiteindelijke bouwplannen vindt een finale toetsing plaats op het aspect parkeren.
Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) dat op verhardingen valt zoals bijvoorbeeld de wegen en daken.
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Ook in deze wet is afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen.
Waterkaders
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht geworden. De Richtlijn beoogt een goede chemische en ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater te bewerkstelligen.
Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt Anders omgaan met water vastgesteld. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies.
Per 1 januari 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken van kracht en daarin is vastgelegd dat primair de eigenaar verantwoordelijk is voor de verwerking van hemelwater dat op zijn perceel valt.
Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 22 december 2009 in werking getreden.
Het huidige Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) heeft een planperiode van 2009 tot en met 2013.
Algemene beschrijving van het watersysteem
Het plangebied ligt (deels) op de stuwwallen van het Centraal Veluws Natuurgebied. De bodem van dit stuwwallengebied bestaat uit matig grof tot grof zand en grind, met plaatselijk klei- of keileemlagen en aan de randen overgaand in dekzanden.
Aan de randen van de Veluwe kunnen boven grotere aaneengesloten slecht doorlatende lagen schijngrondwaterspiegels ontstaan, waarvan het water niet in direct contact staat met het eigenlijke grondwater.
Het Apeldoorns Kanaal is een gegraven watergang en bij Dieren opgeleid. Het Apeldoorns Kanaal ligt met zijn noord-zuid richting, loodrecht op het zwak hellende gebied tussen het Veluwemassief en de oostelijk gelegen IJsselvallei.
In het stedelijke gebied is de waterhuishouding in eerste instantie gericht op het voorkómen van grondwateroverlast. Overtollig hemelwater wordt afgevoerd via aparte hemelwatervoorzieningen. Gescheiden inzameling van huishoudelijk afvalwater en hemelwater is wenselijk en vaak ook goed mogelijk. Het ingezamelde afvalwater in het plangebied voert af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap die het effluent uiteindelijk loost op de IJssel.
Relevante waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied
Aan de hand van de Handreiking Watertoets is het aspect water in onderhavig plan meegenomen.
In paragraaf 2.2 zijn de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aangegeven. Het realiseren van watergangen is niet aan de orde, zij het dat het bestemmingsplan in de bestemming Groen en Water een uitwisseling tussen die functies toelaat.
In dit plan worden (ondergrondse) voorzieningen toegestaan voor het bergen van hemelwater. Binnen de meeste bestemmingen kunnen wadi's en andere infiltratievoorzieningen alsmede bergbezinkkelders worden aangelegd.
In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn. In die gevallen dient te worden aangetoond dat er geen negatieve of verstorende gevolgen zijn te verwachten voor het watersysteem. Door een geohydrologisch onderzoek, met een onderzoek naar de grondzettingen, kunnen de effecten worden bepaald. Zowel de situatie tijdens de uitvoering als de definitieve situatie moeten aan de orde komen.
Na de tabel volgt een toelichting op de relevante aspecten.
waterhuishoudkundig aspect | relevant | omschrijving | |
1 | Veiligheid | Nee | In het plangebied liggen geen gronden die behoren tot zomer- en/of winterbed van de IJssel. De beleidslijn Ruimte voor de Rivier is niet aan de orde. |
2 | Wateroverlast | Nee | Er is geen toename van verhard oppervlak met meer dan 500 m². In het plangebied bevinden zich geen natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en/of overstromingsvlaktes. |
3 | Riolering | Ja | Voorkomen dient te worden dat schoon regenwater wordt afgevoerd via het riool (vasthouden-bergen-afvoeren) |
4 | Watervoorziening | Nee | Het plan ligt niet in een beschermingsgebied voor drinkwaterwinning. Het plangebied ligt niet in een regionaal waterbergingsgebied. |
5 | Volksgezondheid | Nee | Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In het plangebied bevinden zich geen riooloverstorten. |
6 | Bodemdaling | Ja | In het plangebied gaat het hoofdzakelijk om zandige ondergrond. Eventuele zettingen zijn relevant in verband met geroerde grond. |
7 | Grondwateroverlast | Ja | In het plangebied is mogelijk sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Hierdoor kunnen schijngrondwaterstanden aanwezig zijn. Mogelijk kan kwel optreden in de laaggelegen gebieden. |
8 | Oppervlaktewater-kwaliteit | Ja | In de omgeving van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. De kwaliteit van geloosd of geïnfiltreerd hemelwater moet voldoen aan bepaalde eisen. |
9 | Grondwaterkwaliteit | Nee | Binnen het plangebied ligt geen grondwaterbeschermingsgebied voor een drinkwatervoorziening of infiltratiegebied voor (kwelafhankelijk) natuurgebied. |
10 | Verdroging | Nee | Het plangebied bevat geen hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden of ecologische wateren. In de omgeving is geen gebied aangemerkt als (gering) verdroogd. |
11 | Natte natuur | Nee | Het plangebied bevat geen hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden of ecologische wateren. Het plangebied grenst niet aan een gebied met kwelafhankelijke land- en waternatuur. |
12 | Inrichting en beheer | Nee | Binnen het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewateren van het waterschap. |
Ad 3 Riolering
In het plangebied moet een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd. Ten opzichte van het vorige gebruik van het plangebied wordt geen toename van afvalwater / droogweerafvoer (dwa) verwacht.
Het huishoudelijke afvalwater wordt ingezameld en afgevoerd via de dwa-riolering. Voor afvoer van afvalwater naar de openbare riolering is de gemeentelijke aansluitverordening van toepassing. De riolering in het gebied moet het afvalwater doelmatig inzamelen en afvoeren.
Om riooloverstortingen (bij regenbuien) op oppervlaktewater te beperken moet de riolering voldoende bergingscapaciteit hebben. Dit wordt onder andere bereikt door het hemelwater niet af te voeren via de (dwa-)riolering. Met hemelwater moet worden omgegaan overeenkomstig de provinciale beslisboom hemelwater (waarbij de volgorde vasthouden, bergen, afvoeren wordt gehanteerd). Het hemelwater en huishoudelijk afvalwater dient van elkaar gescheiden te blijven. Hemelwater kan infiltreren in de bodem.
Het is niet toegestaan grondwater af te voeren via het dwa-riool. Het streven is om ook het hemelwater niet af te voeren via het dwa-riool.
In het onderhavige bestemmingsplan zijn alle rioleringsvoorzieningen toegestaan. Onder andere boven- en ondergrondse infiltratievoorzieningen, bergingskelders en rioleringen. Ter voorkoming van bodem- en/of grondwaterverontreiniging moeten uitlogende en verontreinigende materiaaltoepassingen vermeden worden.
Ad 6 Bodemdaling
Het plangebied was voorheen in gebruik als bedrijventerrein. Oude opstallen zijn gesloopt en voormalige kelders zijn gedempt met omliggende grond. Plaatselijk zijn daardoor zettingen van de ondergrond te verwachten.
Ad 7 Grondwateroverlast
In het plangebied is mogelijk sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Hierdoor kunnen schijngrondwaterstanden aanwezig zijn. In de ondergrond / laaggelegen gebieden kan kwel optreden.
In het bestemmingsplan is ondergronds bouwen toegestaan. Hiervoor dient de bouwer aan te tonen dat er geen negatieve of verstorende gevolgen zijn te verwachten voor het grondwatersysteem. De voorwaarden zijn: een deskundig geohydrologisch onderzoek naar de bestaande waterhuishoudkundige situatie en de effecten van het bouwplan op de waterhuishouding. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met ontwikkelingen in de toekomst. Indien van toepassing dient een voorstel worden gedaan voor neutraliserende of compenserende maatregelen.
Ad 8 Oppervlaktewaterkwaliteit
Vervuilingsbronnen moeten voorkómen worden. Als voorkómen niet mogelijk is, dan het vuile water gescheiden houden van het schone water (trits: schoonhouden, scheiden, zuiveren). De voor het plangebied vervuilende functies zijn: bedrijven die met milieubelastende stoffen werken. De kwetsbare functies zijn: de SED-status voor het Apeldoorns Kanaal. Om de risico's te beperken worden de volgende maatregelen genomen overeenkomstig het Gemeentelijke Rioleringsplan: om overstorten vanuit de riolering te beperken wordt waar mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld van de riolering en worden infiltratievoorzieningen aangelegd. Deze voorzieningen vergen ca. 10% ruimte t.o.v. het netto verhard oppervlak. Alle hiervoor benodigde rioleringsvoorzieningen zijn in dit bestemmingsplan toegestaan. Zie ook onder riolering.
Afstemming met waterbeheerder
Samen met het Waterschap Rijn & IJssel en Waterschap Vallei en Veluwe zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten bepaald. Overleg heeft inmiddels plaatsgevonden. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming met de beide waterschappen.
In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Specifiek ten aanzien van archeologie kan worden opgemerkt, dat uit eerder verricht onderzoek een aaneengesloten diepe verstoring is gebleken. Dit betekent dat het gebied archeologisch kan worden vrijgegeven. Daarbij wordt aangetekend, dat in het gebied direct langs het Apeldoorns kanaal 19de eeuwse afvalzones aanwezig kunnen zijn. Indien dit het geval is kunnen veel vondsten uit deze periode worden aangetroffen. In dit geval is het raadzaam om contact op te nemen met de regio-archeoloog om via hem vrijwilligers in te schakelen en vondsten te bergen. Er zijn overigens op dit moment geen aanwijzingen dat dergelijke afvalzones aanwezig zouden zijn.
Onderstaand is ter illustratie de archeologische beleidskaart weergegeven:
Soortbescherming
In november 2012 is het veldwerk verricht voor de Quick scan flora en fauna. Naar aanleiding van de resultaten is op 10 januari 2013 een aanvullend onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn beschreven in de rapportage Quick scan Flora- en faunawet Kanaalzone Dieren-Spankeren van Loo Plan, 11 januari 2013, kenmerk 2013-601-05468. De rapportage is als bijlage 2 in dit plan opgenomen.
Het grootste deel van het terrein bevat weinig vegetatie. Aan de westzijde van het terrein staat een strook bos. Uit het onderzoek komt naar voren dat een aantal bomen aan de noordwestzijde van het terrein dode takken hebben waarvan de schor los zit. De ruimten achter de schors zou gebruikt kunnen worden door vleermuizen. Met name de ruige dwergvleermuis zou deze locatie kunnen gebruiken als baltsplaats. In 2013 zal nader onderzoek worden uitgevoerd naar het gebruik van deze locatie door vleermuizen. Hierbij zal tevens worden onderzocht of het op het terrein aanwezige gebouw door vleermuizen wordt gebruikt. Indien blijkt dat vleermuizen hier een vaste rust- of verblijfplaats hebben zullen compenserende maatregelen worden getroffen. De bomen aan de zuidwestzijde nabij de ingang van het terrein bieden, met uitzondering van één markante eik, geen mogelijkheden voor vleermuizen om in te verblijven.
In hopen steen op het terrein zou de steenmarter kunnen verblijven. Deze hopen mogen niet in de kraamtijd worden verwijderd. Buiten deze periode is voor het verwijderen geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Met name in het bosje en de verspreid groeiende struiken kunnen algemeen voorkomende vogels broeden. De nesten van deze vogels zijn alleen in het broedseizoen beschermd. Dit betekent dat de houtopstanden in de broedperiode niet mogen worden verwijderd.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of een Natura 2000-gebied. De afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebied Veluwe bedraagt ca 1100m. De afstand tot Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel bedraagt ca 770 m. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen worden niet verwacht.
Een bestemmingsplan is een juridisch instrument waarbij de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de grond en de opstallen zijn vastgelegd. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid.
In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.
De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en vervat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.
Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wet ruimtelijke ordening geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Het voorliggende plan is opgesteld conform deze vereisten.
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.
De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.
Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.
De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak.
In onderhavig bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen opgenomen:
De bestemming 'bedrijventerrein' voorziet in het grootste deel van de invulling van het bedrijventerrein. Niet alleen bedrijven, maar ook de wegenstructuur en de groenvoorzieningen vallen hieronder. Alleen de groenzone langs de Knaalweg is specifiek als zodanig bestemd, gelet op het structurele karakter hiervan.
Binnen de bestemming 'bedrijventerrein' zijn een aantal aanduidingen opgenomen.
Allereerst is het terrein gezoneerd, waardoor een sturing op milieucategorieën is ingebouwd.
Verder is het hele plangebied aangeduid met de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied PDV1'. Dit ter regulering van de afwijkingsbevoegdheid voor perifere detailhandel, hetgeen in de planregels verder is uitgewerkt.
De ontsluiting van het plangebied dient plaats te vinden vanaf de Geitenbergweg, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven locatie. Deze is benoemd als 'ontsluiting'; binnen de aangegeven zone kan deze dus worden gerealiseerd. De verdere route binnen het bedrijfsterrein is niet dwingend vastgelegd.
Verder is op de verbeelding de aanduiding 'gevellijn' weergegeven. In de regels is een koppeling gemaakt naar deze aanduiding, inhoudende dat de voorgevels gedeeltelijk in deze lijn moeten worden gebouwd.
Tenslotte brengt de verbeelding de toegestane bouwhoogte van 8 m in beeld middels de aanduiding 'maximum bouwhoogte 8 m'.
De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels is een vergunningenstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde opgenomen (voorheen bekend als aanlegvergunningenstelsel).
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
n dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingsmogelijkheden. Een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is, zoals het woord het al zegt, een mogelijkheid in het bestemmingsplan zelf om af te wijken van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingsmogelijkheden. Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden verricht.
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
Voor zover relevant worden de planregels hierna nog artikelsgewijs nader toegelicht.
Begrippen
Voor een goede uitleg van de regels moeten de begripsbepalingen correct worden toegepast. Zij bieden uitsluitsel over de gebruikte termen en zijn doorslaggevend bij de interpretatie van de regels.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe dient te worden gemeten. Bij het toepassen van de betreffende regels (zoals opgenomen in de algemene aanduidingsregels van dit plan) dient dus te worden gemeten conform de aangegeven meetmethodiek.
Bedrijventerrein
Deze gronden zijn bestemd voor de vestiging van bedrijven. Er worden mogelijkheden geboden voor bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze lijst bevat een indeling van bedrijfstypes in categorieën. Naast een omschrijving van de soort/aard van de toelaatbaar te achten bedrijven bevat de lijst indicaties voor de in acht te nemen afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben betrekking op dan wel vloeien voort uit bepaalde activiteiten van het gemiddelde bedrijf in die sector. De op de plankaart aangegeven zones vloeien voort uit deze afstanden. Dit is nader toegelicht in paragraaf 4.3.
Omdat de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen indeling voortvloeit uit activiteiten van het gemiddelde bedrijf in de betreffende sector, moge duidelijk zijn dat (aanzienlijke) afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde bedrijf mogelijk zijn. Ter ondervanging van eventuele onvolkomenheden van de gekozen systematiek en om op eenvoudige wijze te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen, is hieromtrent een afwijkingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Hierdoor kunnen bedrijven worden toegelaten die naar de aard van de bedrijvigheid alsmede qua bedrijfsomvang vergelijkbaar zijn met de bedrijven, die in de betreffende categorieën zijn genoemd. Voorwaarde is wel dat deze bedrijven qua hinder en/of gevaar geen onevenredige afbreuk doen aan het woon-/leefmilieu. Raadpleging van een milieudeskundige wordt hierbij aanbevolen.
Ten aanzien van bedrijven als genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een verbod opgenomen. Hetzelfde geldt voor vuurwerkbedrijven, m.e.r.-plichtige en geluidzoneringsplichtige inrichtingen. Het wel toestaan van een geluidzoneringsplichtige inrichting zou leiden tot de plicht een (nieuwe) geluidszone te bepalen, hetgeen dus niet aan de orde is.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het toelaten van een Bevi-inrichting. Aan deze wijziging is een aantal voorwaarden verbonden. Zo dient bijvoorbeeld de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico te zijn gelegen binnen het bouwperceel van de Bevi-inrichting of op gronden met de bestemming "Groen" . Daarnaast dient de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico op de plankaart te worden weergegeven als "veiligheidszone-bevi". Belangrijk is dat er binnen deze veiligheidszone geen toename mag plaatsvinden van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten in deze zone tenzij ze behoren tot de Bevi-inrichting waaraan de veiligheidszone is gerelateerd. Daarnaast mag het gebruik van de gronden niet in die zin worden gewijzigd, dat de aangegeven veiligheidszone wordt vergroot. Bij een eventuele toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zal dit, indien van toepassing, in de regels behorende bij het wijzigingsplan moeten worden gereguleerd.
Op het bedrijfsterrein mogen geen bedrijfswoningen worden gerealiseerd. Deze terughoudendheid bestaat vanwege de belemmerende werking die hiervan uit kan gaan richting omringende bedrijven.
Zelfstandige kantoren zijn eveneens niet toegestaan. Ondergeschikte kantoorruimten die deel uitmaken van de bedrijfsvoering zijn uiteraard wel toegestaan. Van belang is, dat een kantoor niet meer als ondergeschikt kan worden aangemerkt, als de bij het bedrijf behorende kantoorfunctie meer dan 50% van het bedrijfsvloeroppervlak in beslag neemt. Dit volgt uit de begripsbepaling van het begrip 'bedrijf'(zie artikel 1.8).
Detailhandel is uitsluitend mogelijk na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid door het college van burgemeester en wethouders. Dit betreft uitsluitend detailhandel in de categorie PDV en PDV+. De planregels bevatten de criteria waaraan wordt getoetst. Zij zijn afgeleid uit het gemeentelijk beleid zoals weergegeven in de notitie 'Detailhandel op bedrijventerreinen en de Kanaalzone Dieren-Spankeren'. Onder meer dient te worden gemotiveerd dat de betreffende detailhandelsvestiging niet past in de bestaande winkelstructuur en hier ook geen negatief effect op heeft.
Het plan voorziet tevens in een regeling voor internetdetailhandel. Ook hier geldt dat deze vorm van detailhandel uitsluitend mogelijk is na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid door het college van burgemeester en wethouders. Daarbij moet getoetst worden aan de criteria zoals opgenomen in de planregels. Van belang is dat een toonzaalfuncie niet is toegestaan. Ook hier moet worden bezien of er geen mogelijkheden aanwezig zijn binnen de bestaande winkelstructuur. Met name in de toekomst wordt een toename van internetdetailhandel binnen de traditionele (detailhandels)bedrijfsvoering verwacht, vandaar de relevantie van dit criterium.
De ontsluiting van het bedrijfsterrein dient plaats te vinden binnen het gebied dat op de verbeelding is aangeduid met 'ontsluiting'. De verdere situering van de wegenstructuur is niet weergegeven op de verbeelding, zodat deze min of meer flexibel kan worden ingevuld.
Ten aanzien van de situering van de gebouwen geldt, dat de voorgevel van het belangrijkste gebouw voor minimaal 50% op een afstand van 3 m gemeten uit de openbare weg inclusief uit de bijbehorende bermen en (parkeer)voorzieningen moet worden gebouwd. Dit betekent in feite dat gemeten dient te worden vanaf de voorste perceelgrens als deze grenst aan de openbare ruimte. Als openbare ruimte wordt niet de ruimte langs de spoorlijn aangemerkt. Van belang is, dat 50% in de betreffende lijn moet worden gebouwd, dus niet erachter.
Daar waar op de verbeelding de aanduiding 'gevellijn' is opgenomen, geldt dat 50% van de voorgevel van het belangrijkste gebouw in deze lijn (dus niet op een afstand van 3 m uit de openbare ruimte) moet worden gebouwd.
In hoeksituaties geldt het bovenstaande ook voor de zijgevel die gericht naar de openbare ruimte wordt gebouwd.
Het is niet de bedoeling dat het resterende gedeelte van de gevel vóór de aldus ontstane lijn wordt gebouwd, maar erachter. Dit is eveneens geregeld.
Per bouwperceel is een bebouwingspercentage van 60 toegestaan, teneinde te vergaande verdichting tegen te gaan. Eventueel kan een afwijkingsbevoegdheid worden toegepast ter vegroting van het percentage naar maximaal 75, echter dan dient wel te worden voldaan aan de aangegeven criteria. De maximale kaveloppervlakte is afgestemd op het provinciale beleid hieromtrent, en is bepaald op 0,5 ha. Daarnaast geldt voor de maximale kaveloppervlakte een afwijkingsbevoegdheid voor grotere kavels, als het betreffende bedrijf is gebonden aan de locatie en/of gemeente Rheden én dit noodzakelijk is uit oogpunt van bedrijfsvoering. Aangezien burgemeester en wethouders de afwijkingsbevoegdheid toepassen is dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Groen
Deze bestemming betreft openbaar groen. Eventuele paden door het groen zijn mogelijk.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene bouwregels
Voor diverse geringe bouwonderdelen geldt, dat deze bij de toets aan de planregels als zodanog buiten beschouwing worden gelaten. Daarnaast is een regeling voor ondergronds bouwen opgenomen. Hoofdregel is, dat hetgeen bovengronds is toegestaan, ook ondergronds kan worden toegestaan. Daarnaast zijn enkele verbijzonderingen opgenomen.
Algemene gebruiksregels
Voor de redactie van dit artikel is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend.
In verband met het schrappen van het bordeelverbod is expliciet opgenomen dat onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening in ieder geval wordt verstaan het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Om discussie te voorkomen is dit expliciet opgenomen. Met deze regeling wordt aangesloten bij het beleid van de gemeente Rheden op dit gebied.
Verder wordt nog voorzien in een regeling ten aanzien van het parkeren en de parkeernormen. Verwezen wordt naar de bouwverordening, omdat er nog geen separate parkeernormen aanwezig zijn.
Algemene afwijkingsregels
Aan burgemeester en wethouders wordt hier de bevoegdheid gegeven om af te wijken van de bestemmingsregels. Evident is dat niet alle afwijkingsregels op alle bestemmingen van toepassing zijn. Voorts is van belang dat het bestaan van de bevoegdheid niet mag leiden tot een automatisme in het afwijken: conform de Algemene wet bestuursrecht moeten burgemeester en wethouders de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. Overigens is de bevoegdheid beperkt in die zin dat geen omgevingsvergunning voor afwijken mag worden verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een aantal met name genoemde belangen.
Overige regels
Van belang is, dat bij verwijzing naar wettelijke regelingen uitgegaan wordt van de regelingen zoals deze ten tijde van de vaststelling van toepassing zijn (toetsing ex tunc). Dit conform vigerende jurisprudentie over dit onderwerp.
Overgangsrecht
Bij het overgangsrecht wordt onderscheid gemaakt naar bouwwerken en gebruik.
Bij bouwwerken gaat het er om of ze op de peildatum in enigerlei opzicht afwijken van het plan. Doorgaans betreffen die afwijkingen de bouwregels. Ze mogen gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd of na een calamiteit worden herbouwd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn. Van de mogelijkheid tot gedeeltelijke vernieuwing of verandering zijn uitgesloten de illegale bouwwerken. Daaronder worden verstaan de bouwwerken die zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning - voor zover vereist - zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan.
Voor een vergroting van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 5% kan met een omgevingsvergunning eenmalig worden afgeweken. Peildatum voor bouwwerken is het tijdstip van de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Ten aanzien van het gebruik is bepaald dat bestaand, met het plan strijdig gebruik mag worden voortgezet. Een uitsluitingsclausule is opgenomen voor gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. Deze regel laat de wrakingsjurisprudentie onverlet.
Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.
De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijkheden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad). Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota (vastgesteld door de gemeenteraad) voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Het perceel is in eigendom van de gemeente Rheden. De opbrengsten en kosten welke dit plan met zich meebrengen zijn geraamd en vertaald in de gemeentelijke grondexploitatie van dit project Het betreft een budgetneutrale ontwikkeling. Het resultaat van de grondexploitatie maakt onderdeel uit van de gemeentelijke begroting/ jaarrekening welke elk jaar door de raad wordt vastgesteld. Hiermee is het plan economisch uitvoerbaar.
De realisatie van het plan binnen de planperiode is reëel.
Overigens betreft de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt geen
bouwplan waarvoor op grond van de Wro een grondexploitatieplan behoeft te worden
opgesteld.
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft overleg plaatsgevonden met de volgende instanties:
a. Provincie Gelderland
b. Waterschap Rijn en IJssel
c. Waterschap Vallei en Veluwe
c. Prorail
Verder heeft in het kader van de planontwikkeling voor de gehele Kanaalzone, inclusief het Vitatronterrein, informeel overleg plaatsgevonden met:
d. Stadsregio Arnhem Nijmegen.
Ad a. Provincie Gelderland
Opmerkingen
Samengevat merken de provinciale afdelingen het volgende op.
1. Bedrijventerreinen
Bestemmingsplannen moeten passen binnen het Transatlantic marketscenario en binnen de regionale afspraken. Verder dient in de toelichting de ruimtebehoefte zoals aangegeven conform de afspraken in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen te worden gemotiveerd en dient de wijze van implementatie van de SER-ladder voor bedrijventerreinen en kantoren te worden aangegeven in de plantoelichting. De afdelingen constateren dat de ruimtebehoefte conform afspraken omtrent het Regionaal Programma Bedrijventerreinen niet is gemotiveerd en dat genoemd beleid niet goed is verwerkt. Geadviseerd wordt de gevraagde motivering alsnog op te nemen.
2. Detailhandel
Nieuwe detailhandelslocaties mogen niet ten koste gaan van bestaande detailhandel. In de toelichting moet dit worden onderbouwd , waarbij ook aandacht moet worden besteed aan eventuele intergemeentelijke samenwerking.
Grootschalige detailhandelsvestigingen, met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per winkel, zijn alleen binnenstedelijk of perifere toegestaan.
Het plan maakt perifere detailhandel mogelijk tussen 500 m2 bvo en 1000 m2 bvo. Uitgangspunt is dat de aard van de detailhandel niet mag concurreren met het voorzieningencentrum Calluna. De afdelingen kunnen zich vinden in deze uitgangspunten, maar merken het volgende op.
De maximale maat van 1500 m2 per winkel wordt niet overschreden. Echter de totale oppervlakte die het plan aan detailhandel toestaat is vrij fors, ook bezien in relatie tot het bestemmingsplan voor de Kanaalzone dat tegelijk met dit plan in procedure wordt gebracht. Gevraagd wordt de geplande ruimtebehoefte nader te motiveren in relatie tot het bestemmingsplan Dieren Kanaalzone.
3. Gevraagd wordt de terinzagelegging van het ontwerp opnieuw aan de provincie kenbaar te maken.
Reactie gemeente
ad 1. Bedrijventerreinen
In de toelichting is nadere aandacht besteed aan het Regionaal Programma Bedrijventerreinen en aan de implementatie van de SER-ladder. In het vigerende plan waren de voorliggende gronden al bestemd voor bedrijven en de gronden maken fysiek gezien deel uit van het bedrijfsterrein Kanaalzone. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in nieuwe ruimte voor bedrijvigheid. Wel voorziet het in een actuele, eigentijdse regeling, welke met het oog op de geplande uitgiftes wenselijk is (en noodzakelijk met het oog op de actualiserimgsverplichting vanuit de Wro). In het RPB wordt het gebied ook niet genoemd als gebied dat 'on hold' wordt gezet. De lijn van het RPB is, dat bestaande bedrijfsterreinen als zodanig worden gerespecteerd. Het voorliggende plan past derhalve binnen de uitgangspunten van het RPB hieromtrent.
ad 2. Detailhandel
Aan het toelaten van (perifere) detailhandel worden in het plan strikte criteria gesteld. Dit kan door de vestiging van een nieuwe vestiging aan een afwijkingsbevoegdheid te koppelen. De criteria zijn in de planregels opgenomen en zijn gericht op het maken van een goede afweging ten opzichte van de belangen van onder meer Calluna.
Een en ander is nader onderbouwd in de gemeentelijke notitie 'Detailhandel op bedrijventerreinen en de Kanaalzone Dieren-Spankeren'. Het plan past binnen de uitgangspunten uit het Regionaal Plan en ook anderszins wordt geen afbreuk gedaan aan bestaande afspraken. Specifiek in relatie tot de zone voor perifere detailhandel op het overige deel van de gronden in de Kanaalzone, kan het volgende worden opgemerkt. De bestaande mogelijkheden voor (perifere)detailhandel ter plekke zijn benut. Er zijn amper resterende mogelijkheden. Het voorliggende gebied vormt een logische schakel in deze zone en is qua locatie (aan de rand van de bebouwing, sluit goed aan op bestaande pdv-locaties, goed bereikbaar, zichtlocatie) uitermate geschikt voor PDV/PDV+. Daarnaast wil de gemeente tegemoet komen aan de wens om nog enige ruimte te bieden voor nieuwe PDV/PDV+.
Verder is nadere afstemming gezocht met de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de Stadsregio niet afwijzend staat ten opzichte van het plan. Hierna onder 'ad d' wordt nadere aandacht besteed aan het overleg met de Stadsregio.
ad 3. De terinzagelegging zal worden kenbaar gemaakt aan de provincie.
In een later stadium, na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, heeft nog nader overleg plaatsgevonden met de provincie over de toepassing van het provinciaal beleid omtrent de maximale kavelgroottes. Daarbij heeft de provincie nadrukkelijk aangegeven een grotere kavelgrootte dan 0,5 ha voor nieuwe bedrijven/uitbreidingen niet te zullen accepteren, ook niet op bestaande bedrijventerreinen. Wel kan zij akkoord gaan met een afwijkingsbevoegdheid voor bedrijven als bedoeld in artikel 4.4.1 Ruimtelijke Verordening Gelderland. Dit houdt in dat een afwijkingsbevoegdheid kan worden toegepast voor ruimere kavelgroottes voor bedrijven indien sprake is van een aan de gemeente Rheden dan wel aan de betreffende locatie gebonden bedrijf waarbij de bedrijfsvoering een ruimere kavelgrootte noodzakelijk maakt. Dit is alsnog in de planregeling verwerkt.
.
ad b. Waterschap Rijn en IJssel
Het Waterschap heeft geen op- en of aanmerkingen op het ontwerpbestemmingsplan en de hierin opgenomen waterparagraaf. De watertoetstabel is volledig opgenomen en de relevante waterthema's zijn voldoende uitgewerkt.
ad c. Waterschap Vallei en Veluwe
Opmerkingen
Het Waterschap wijst op een recente naamswijziging. Voor het overige is de waterparagraaf akkoord.
Reactie gemeente
De benaming van het Waterschap is aangepast.
ad c. Prorail
Van Prorail is geen reactie ontvangen.
ad d. Stadsregio Arnhem Nijmegen.
Opmerkingen
Het gebruik van de SER-ladder is goed verwerkt. Voor wat betreft de mogelijkheden voor PDV en PDV+ is opgemerkt, dat de uitzonderingen voor PDV en PDV+ passen binnen het Regionaal Plan, dat nog steeds geldig is. Wel is het goed om te verduidelijken of het gaat om bvo of om vvo.
Tot 1.000 m2 bvo is de regio niet aan de orde. Daarboven is dat wel het geval. In het nieuwe, nog niet vastgesteld beleid wordt uitgegaan van het voorkomen van verdere verspreiding van detailhandel, reden waarom aan gemeenten gevraagd zal gaan worden om op lokale terreinen detailhandel zoveel mogelijk te concentreren. Of en hoe dit gebeurt is echter geen taak van de stadsregio maar van de gemeenten zelf.
Het komt er volgens de stadsregio op neer dat lokale initiatieven mogelijk moeten blijven en structuurverschuivende initiatieven straks regionaal afgestemd moeten worden. Wel wordt straks in het nieuwe RPD ingegaan op hele specifieke branches zoals internetafhaalpunten, boerderijverkoop, outlet etcetera.
Reactie gemeente
De mogelijkheden voor PDV en PDV+ zijn gekoppeld aan het bruto vloeroppervlak. Dit is in de planregels neergelegd.
Verder is in casu sprake van concentratie van detailhandel, doordat aangesloten wordt bij de reeds bestaande locaties voor PDV en PDV+ in de Kanaalzone.
Voor zover anticipatie op toekomstig beleid al aan de orde is, is in het voorliggende geen sprake van structuurverschuivende initiatieven. Wel is een regeling opgenomen voor internetverkoop. Gelet op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen ziet de gemeente het als een verantwoordelijkheid om hierin regulerend op te treden. De gemeentelijke notitie 'Detailhandel op bedrijventerreinen in de Kanaalzone Dieren-Spankeren' is daartoe aangepast en in het bestemmingsplan is een vrij strikte regeling hiervoor opgenomen. Internetdetailhandel is mogelijk, maar niet in combinatie met een toonzaalfunctie en uitsluitend als deze niet binnen de bestaande winkelstructuur pas of is te realiseren.
Er is een inloopavond georganiseerd inzake het ontwerp van het plan. Inzake het voorontwerp is geen specifieke avond georganiseerd.
De beantwoording van ingediende zienswijzen is als bijlage opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met het ontwerpbesluit vanaf 7 maart 2013 gedurende 6 wekenvoor een ieder ter inzage gelegen. De tervisielegging is bekendgemaakt op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad, de Staatscourant en op de gemeentelijke website www.rheden.nl.
Via www.ruimtelijkeplannen.nl konden ze worden ingezien en worden gedownload. De verbeelding op papier lag tevens ter inzage in het gemeentehuis en in het gemeentelijk informatiecentrum te Dieren.
De beantwoording van de ingediende zienswijzen vindt plaats via een bijlage bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
18 juni 2013