Plan: | Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aanpassing regeling Buitenplaatsen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0275.BPArcheologie-VA01 |
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat juridisch wordt toegestaan. Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.
In dit bestemmingsplan staan regels over archeologie. Op 26 februari 2013 heeft de gemeenteraad van Rheden de geactualiseerde archeologische verwachtings- en beleidskaart met toelichting vastgesteld, ter vervanging van de verwachtings- en advieskaart die op 28 juni 2008 is vastgesteld (bijl. van archeologienota Uitgediept).
In hoofdstuk 3 is dit beleid nader toegelicht. De juridische vertaling van dit beleid vindt plaats bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Bij de recentere bestemmingsplannen is het archeologiebeleid reeds verankerd: in die plannen zijn bepalingen opgenomen voor het beschermen van archeologische waarden. In de wat oudere geldende bestemmingsplannen is het verouderde archeologiebeleid uit 2008 verwerkt of is het nog niet verankerd.
Het voorliggende bestemmingsplan is een zogenoemd 'paraplubestemingsplan'. Een 'parapluplan' is een bestemmingsplan waarbij in één keer een aantal bestemmingsplannen gedeeltelijk wordt herzien. Zo'n plan biedt dus de mogelijkheid om in meerdere plannen een regeling op te nemen over een specifiek onderwerp, in dit geval over archeologie. Bijkomend voordeel is dat met de vaststelling van dit plan de wijze waarop met archeologie wordt omgegaan voor de gehele gemeente volgens dezelfde systematiek is vastgelegd.
Behalve het aspect archeologie worden nog twee andere onderdelen in dit bestemmingsplan geregeld. Dat betreft enerzijds het verruimen van de gebruiksmogelijkheden bij Buitenplaatsen met recreatief medegebruik en met kleinschalige groepsactiviteiten. Buitenplaatsen en landgoederen zijn geregeld in bestemmingsplan Landelijk Gebied. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt geregeld dat tevens recreatief medegebruik en kleinschalige groepsactiviteiten mogelijk worden.
Anderzijds betreft dit de mogelijkheid om af te wijken van de in bestemmingsplan Landelijk Gebied opgenomen maximale hoogte bij herbouw van historische bouwwerken bij buitenplaatsen en bij plaatsing van hekken op buitenplaatsen.
Het plan heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente Rheden, met uitzondering van enkele locaties. Dat zijn locaties waar bestemmingsplannen van kracht zijn die ouder zijn dan 10 jaar. Voor deze locaties kan geen paraplubestemmingsplan vastgesteld worden.
Daarnaast is de regeling voor de buitenplaatsen in bestemmingsplan Landelijk Gebied aangevuld.
Het beleid en de daar bijhorende regels gelden voor de gehele gemeente en vervangen daarmee de archeologische regelingen in het overgrote deel van de geldende bestemmingsplannen. De artikelnummers en regelingen van de betreffende bestemmingsplannen zijn in de bijlage van de regels opgenomen.
Het onderhavige bestemmingsplan geldt in tegenstelling tot het bovenstaande niet voor de volgende locaties.
locatie (nummer witte vlek) | reden |
gebied Lathumse Veerweg 11-17 Velp (13) | bestemmingsplan ouder dan 10 jaar, vigerend bestemmingsplan Buitengebied 1975, Rheden, vastgesteld op 1 december 1976 en vigerend bestemmingsplan Buitengebied 1995, Rheden, vastgesteld op 28 november 1995 |
gebied tussen Laakweg 15 en 17 Rheden (16) | bestemmingsplan ouder dan 10 jaar, vigerend bestemmingsplan Rheden-Oost 1986, vastgesteld op 15 april 1987 |
zuidoosthoek Dorpsstraat - Apollostraat (17) | bestemmingsplan ouder dan 10 jaar, vigerend bestemmingsplan Rheden ten Oosten van de Groenestraat, vastgesteld op 29 augustus 1967 |
Pieperslaan 19 (19) | bestemmingsplan ouder dan 10 jaar, vigerend bestemmingsplan Ellecom, vastgesteld 29 april 1980 |
locatie Traverse, voor zover niet valt in inpassingsplan Traverse Dieren (30) | bestemmingsplan ouder dan 10 jaar, vigerend bestemmingsplan Buitengebied 1995 Rheden, vastgesteld op 28 november 1995 |
locatie Traverse, voor zover wel valt in inpassingsplan Traverse Dieren (30) | gemeenteraad is niet gevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan voor gronden waarop een inpassingsplan betrekking heeft. |
Laag Soeren Oost | In verband met de grootte van het te ontwikkelen gebied (groter dan 2.500 m2) en aangezien er al archeologisch onderzoek is uitgevoerd |
Dieren Midden, locatie Stationsgebied | In verband met de grootte van het te ontwikkelen gebied (groter dan 2.500 m2) en aangezien er al archeologisch onderzoek is uitgevoerd |
gebied ten noorden van woningen Zutphensestraatweg 1-9 | bestemmingsplan ouder dan 10 jaar, vigerend bestemmingsplan Industrieterrein Spankeren, vastgesteld op 25 mei 1971 |
Lentsesteeg 13 (43) | bestemmingsplan ouder dan 10 jaar, vigerend bestemmingsplan Buitengebied 1995, Rheden, vastgesteld op 28 november 1995 |
gebied ten oosten van Breukinklaan 2-44 (27) | bestemmingsplan ouder dan 10 jaar, vigerend bestemmingsplan Dieren Noordoost, vastgesteld 23 februari 1971 |
Harderwijkerweg nabij 220 (33) | bestemmingsplan ouder dan 10 jaar, vigerend bestemmingsplan Hoeve Heidelust, vastgesteld 28 september 1999 |
Rhederhof (14) | bestemmingsplan ouder dan 10 jaar, vigerend bestemmingsplan Rheden-West 1989, vastgesteld op 27 maart 1990 |
BP Velp-Midden, locatie Hoofdstraat 73-75, vastgesteld op 23 april 2013 | vigerend bp kent specifieke regeling (vanaf diepte 80 cm archeologisch onderzoek nodig en deels geen archeologisch onderzoek nodig). Past niet in systematiek nieuwe regeling. |
Afbeelding uitsnede noordzijde met overzicht witte vlekken en nummers
Afbeelding uitsnede zuidzijde met overzicht witte vlekken en nummers
Dit parapluplan is gemaakt voor gebieden waar nu nog ruimtelijke plannen gelden waar het voorgaande - verouderde - archeologiebeleid in was geregeld of waarin het aspect 'archeologie' niet in voldoende mate is meegenomen in de ruimtelijke onderbouwing van die plannen. Met dit paraplu bestemmingsplan worden de geldende bestemmingsplannen gedeeltelijk herzien.
Het parapluplan is ook van toepassing op plannen die al 'archeologie-proof' zijn. Daarbij gaat het om recente plannen en plannen die in procedure zijn of inmiddels zijn afgerond. De conclusies uit plannen waarbij het archeologisch onderzoek is afgerond zijn overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. Dit heeft er in enkele gevallen toe geleid dat gebieden die volgens de archeologische beleidskaart een hoge verwachtingswaarde hebben, in dit bestemmingsplan opgenomen worden als gebieden met een lage verwachtingswaarde.
De doelstelling van dit bestemmingsplan is om het gemeentelijke archeologisch beleid zoveel mogelijk te vertalen in één bestemmingsplan. Dit wordt gedaan door geometrisch bepaalde gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te koppelen aan een vergunningstelsel. Dit vergunningstelsel is gebaseerd op de vrijstellingsgrenzen uit het archeologisch beleid. De regeling wordt hierna toegelicht.
Daarnaast zijn de regels aangepast voor wat betreft Buitenplaatsen in bestemmingsplan Landelijk Gebied. Daarbij is toegevoegd dat bij Buitenplaatsen tevens recreatief medegebruik is toegestaan en kleinschalige groepsactiviteiten. Daarnaast zijn er regels opgenomen voor bepaalde bouwwerken bij Buitenplaatsen.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die een onderdeel vormt van de Monumentenwet 1988.
Sinds de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) van kracht is
(1 september 2007), hebben gemeenten de plicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met geconstateerde of te verwachten archeologische waarden. Ook hebben ze de bevoegdheid bij het afgeven van sloop-, bouw- of aanlegvergunningen meer archeologische eisen te stellen dan voorheen. Behoud 'in situ' (in de bodem) is daarbij het streven. Men gaat er namelijk van uit dat toekomstige generaties beschikken over betere technieken om archeologische resten te onderzoeken en een grotere kennis om wat zij vinden te kunnen verklaren.
Het Verdrag van Malta en de WAMZ dragen er zorg voor dat reeds bij een voorbereiding van ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met (de verwachting omtrent) archeologische waarden. In de fase van de planvorming vindt met archeologisch onderzoek verfijning plaats van deze verwachtingen en kunnen de gegevens verder in kaart worden gebracht. Het in een zo vroeg mogelijk stadium rekening houden met archeologische waarden kan kostenbesparend zijn en dus ook in het belang van initiatiefnemer en plannenmakers van projecten waarbij bodemingrepen plaatsvinden. De archeologische waarden kunnen dan namelijk worden meegewogen en plannen en bouwwijzen kunnen erop worden aangepast.
Na de invoering van de Wet ruimtelijke ordening heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De provinciale visie op ruimtelijk gebied is vastgelegd in deze algemene structuurvisie. De structuurvisie is erop gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten in Gelderland worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Het provinciale beleid richt zich op het groenblauwe raamwerk (natuur en water) en het rode raamwerk (stedelijke functies en infrastructuur). Het overige provinciale grondgebied wordt het multifunctionele gebied genoemd en is het domein van de gemeenten die daartoe in regionaal verband samenwerken.
In het streekplan is het volgende opgenomen over archeologie:
2.6.1 Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Het door Nederland geratificeerde Verdrag van Malta bepaalt dat in beginsel de waarden in de bodem worden bewaard en dat bij ruimtelijke planvorming waarmee het archeologisch bodemarchief is gemoeid, de initiatiefnemer in een vroeg stadium een archeologisch (voor)onderzoek moet hebben uitgevoerd. Naar aanleiding van 'Malta' wordt momenteel een wijziging van de Monumentenwet voorbereid, die naar verwachting in 2006 doorgevoerd wordt. Dan wordt ook van gemeenten gevraagd om hun bestemmingsplannen 'Malta-proof' te maken. De Monumentenwet zal voor de provincie het instrument van de aanwijzing van zogenaamde attentiegebieden bieden, om gebieden bij voorrang planologische bescherming te bieden totdat gemeenten de bescherming hebben verankerd in het bestemmingsplan. De provincie Gelderland wil geen gebruik maken van dit instrument, maar vraagt van gemeenten om hun bestemmingsplannen aan te passen aan de archeologische kwaliteiten. Mochten gemeenten hun verantwoordelijkheid onvoldoende oppakken, dan kan alsnog overwogen worden om het instrument van de attentiegebieden in te zetten.
Voor het opsporen van te beschermen archeologische kwaliteiten, zijn twee kaarten beschikbaar, de Archeologische Monumentenkaart (AMK) Gelderland en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Ze zijn gecombineerd in themakaart 14 'Archeologie'. De informatie wordt jaarlijks geactualiseerd.
De AMK geeft op perceelsniveau bekende archeologische waarden weer en de IKAW geeft de verwachtingswaarde weer, dat wil zeggen de trefkans op het vinden van nog onbekende archeologie. De IKAW mag alleen op schaalniveau 1:50.000 of globaler worden gebruikt.
Duidelijkheid over noodzaak, omvang en soort archeologisch onderzoek bij provinciale vergunningverlening zullen wij geven door uiterlijk in december 2006 een afwegingskader vast te stellen. Wanneer de gemeente bevoegd gezag is, zoals bij de verlening van bouwvergunningen op grond van het bestemmingsplan, zal deze een eigen afweging moeten maken. Bij afweging op het lokale schaalniveau is het nodig om gebruik te maken van gemeentelijke archeologische beleidskaarten en/of andere resultaten van veldinventariserend onderzoek. Daarom ondersteunen wij in het kader van de provinciale cultuurhistorie nota Belvoir2 de ontwikkeling van (inter)gemeentelijke archeologische beleidskaarten.
Op 1 september 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg van kracht geworden. Om uitvoering te geven aan de bepalingen van deze wet heeft de gemeenteraad op 28 juni 2008 de beleidsnota 'Uitgediept' vastgesteld. Hierin is het archeologisch beleid van de gemeente Rheden vastgelegd. Dit is een uitwerking van de startnota 'Zand Erover' uit 2004.
In de Archeologienota 'Uitgediept' staan de volgende uitgangspunten centraal:
Om uitvoering te geven aan deze uitgangspunten is in de nota een selectiebeleid geformuleerd dat is gebaseerd op onderzoek. Het selectiebeleid bestaat uit twee stappen:
De gemeenteraad heeft op 26 februari 2013 een gemeentelijke nota vastgesteld waarin de archeologische beleidskaarten zijn geactualiseerd. Voor de onderbouwing is onderzoek gedaan naar archeologische waarden in Rheden. De resultaten van dat onderzoek zijn samengevat in een aantal kaarten. Op deze kaarten staan de archeologische waarden en de archeologische verwachtingen weergegeven.
De regels van dit parapluplan zijn gebaseerd op de Archeologische beleidskaart gemeente Rheden (RAAP-rapport 2534, 2012, Bijlage 3 Archeologische beleidskaart gemeente Rheden), die weer gebaseerd is op de Archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart. Op deze beleidskaart zijn gebieden aangegeven als 'aandachtsgebied' (gebieden met een vastgestelde archeologische waarde, een hoge archeologische verwachtingswaarde), 'onderzoeksgebied' (een middelhoge archeologische verwachtingswaarde) en 'archeologisch gebied met lage verwachting'. Afhankelijk van de archeologische verwachting zijn bodemingrepen tot een bepaald oppervlakte vrijgesteld van de onderzoeksplicht.
Hoofdstuk 5 beschrijft hoe de archeologische beleidskaart is vertaald in de regels van het bestemmingsplan. De bestemmingsregeling voor archeologie houdt in dat gebieden met een archeologische verwachtingswaarden een dubbelbestemming krijgen.
Een bestemmingsregeling voor archeologie is noodzakelijk voor de gebieden die op de archeologische beleidskaart de volgende categorie-aanduidingen hebben gekregen:
Verder is een bestemmingsregeling voor archeologie noodzakelijk voor bekende archeologische vindplaatsen die op de Archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart zijn aangeduid als bekende archeologische vindplaats. Binnen een straal van 25 m rondom de vindplaats krijgen de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1'.
Het parapluplan is ook van toepassing in gebieden met een lage archeologische
verwachtingswaarde. Bij grote ontwikkelingen (oppervlakte groter dan 2.500 m2) dient archeologisch onderzoek verricht te worden. Daarmee is de regeling in de structuurvisie (onderzoek vereist bij grootschalige ontwikkelingen) gekwantificeerd om initiatiefnemers vooraf meer duidelijkheid te geven. Hierop zijn twee uitzonderingen gemaakt. De te ontwikkelen gebieden in het inpassingsplan Traverse en in het bestemmingsplan Laag-Soeren Oost hebben beiden een lage archeologische verwachtingswaarde en hebben een oppervlakte groter dan 2.500 m2. Hierdoor zou er opnieuw onderzoek gevraagd worden. Om dat te voorkomen zijn beide locaties voor zover er archeologisch onderzoek is uitgevoerd en dit aantoont dat er een lage verwachtingswaarde is, uit het onderhavige plan gehaald.
In de bestemmingsplanregels is conform de herziene Monumentenwet 1988 een regeling voor de omgang met verwachte archeologische waarden opgenomen. De verwachte archeologische waarden zijn gebaseerd op een deskundigenrapport. Het betreft hier het rapport "Archeologie in de gemeente Rheden, Actualisatie archeologische kaarten, RAAP-Rapport 2534" (zie Bijlage 2 Archeologisch onderzoek actualisatie archeologische kaarten) en het daaraan voorafgaande onderzoek zoals verwoord in Bijlage 1 Archeologienota Uitgediept. In deze rapporten zijn de archeologiebepalingen van dit bestemmingsplan inhoudelijk onderbouwd.
Op basis van de gemeentelijke Archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen. In gebieden met een archeologische verwachting krijgt de bescherming van archeologische waarden gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten. In dat kader kan van initiatiefnemers van
bodemingrepen worden gevraagd een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt vastgesteld.
Indien het een behoudenswaardige vindplaats betreft kan van de initiatiefnemer een financiële inspanning worden gevraagd om resten uit het verleden veilig te stellen door middel van:
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden. Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan.
De doelstelling van dit bestemmingsplan is het zorgen voor een RO-juridisch kader volgens het bepaalde in de Monumentenwet 1988. Het grijpt niet in op ruimtelijke ordening zoals die doorgaans in bestemmingsplannen is opgenomen waarbij een nieuw project wordt mogelijk gemaakt en/of een beheerregeling voor bestaand gebruik met bijhorende bouw- en aanlegregels wordt neergelegd. De uitvoerbaarheidstoets is met betrekking tot dit bestemmingsplan dan ook wat eenvoudiger en richt zich op het archeologisch beleid (beschreven in hoofdstuk 3) en de economische uitvoerbaarheid (beschreven in hoofdstuk 6). De uitvoerbaarheid van het plan is daarmee voldoende aangetoond.
Een bestemmingsplan is een juridisch instrument waarbij de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de grond en de opstallen zijn vastgelegd. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid.
In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Dit parapluplan is voor een deel een partiële herziening van wat oudere, papieren (analoge) bestemmingsplannen. Sinds 1 januari 2010 bestaat er een digitaliseringsverplichting voor ruimtelijke plannen. Een digitaal plan is een ruimtelijk plan dat elektronisch is vastgelegd. De wet stelt technische eisen om digitale plannen te kunnen gebruiken en uit te wisselen. Als gevolg van deze digitaliseringsverplichting zou het niet meer mogelijk zijn om papieren (analoge) bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien. Daarom is in september 2010 artikel 8.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Door deze wijziging is het mogelijk om ook ná 1 januari 2010 geldende papieren bestemmingsplannen partieel te herzien zonder dat de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 daarop van toepassing is. Voor een dergelijke herziening op papier gelden wel twee belangrijke randvoorwaarden.
Allereerst is het gedeeltelijk herzien van papieren bestemmingsplannen alleen mogelijk tot de datum waarop het onderliggende bestemmingsplan moet worden herzien. Deze actualiseringsverplichting is geregeld in artikel 3.1, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening. Dit betekent dat een partiële herziening van een papieren bestemmingsplan moet plaatsvinden binnen tien jaar na vaststelling van het geldende bestemmingsplan.
Ten tweede kunnen er bij het gedeeltelijk herzien van papieren bestemmingsplannen geen nieuwe bestemmingen worden vastgesteld en kunnen bestemmingen niet worden gewijzigd. Het mag niet gaan om nieuwe bestemmingen maar wel om een herziening van de bestemming op onderdelen, zoals het wijzigen van de bouwregels, het toevoegen van een functie aan de bestemmingsomschrijving of het toevoegen of wijzigen van een aanduiding. Het leggen van een dubbelbestemming behoort ook tot de mogelijkheden.
Dit parapluplan komt tot stand binnen de actualiseringstermijn die van toepassing is op de geldende bestemmingsplannen. De gronden krijgen geen nieuwe bestemming. De verschillende archeologische waarden zijn vastgelegd middels dubbelbestemmingen. De toevoeging van recreatief medegebruik bij buitenplaatsen is gezien het bovenstaande een geoorloofde toevoeging.
Er is een inventarisatie gemaakt van alle vigerende bestemmingsplannen. Bekeken is in hoeverre archeologie geregeld is in die plannen. Indien de plannen reeds een regeling kennen, wordt die regeling met het onderhavige plan ingetrokken (zie regels 7.1 Archeologie). Daarnaast is er voor diverse ontwikkelingsplannen archeologisch onderzoek verricht. In enkele gevallen is daarbij geconstateerd dat de archeologische waarde verstoord is of dat er een lage verwachting is in plaats van een hoge verwachting volgens de archeologische verwachtingskaart. In beide gevallen worden de gronden in het onderhavige bestemmingsplan bestemd als 'Waarde - Archeologie 3' (lage verwachtingswaarde). Er geldt pas een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 én dieper dan 30 cm. In enkele gevallen betreft het gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarde en is er nog een archeologisch (vervolg) onderzoek gaande. In die gevallen is er voor gekozen om het betreffende gebied te bestemmen volgens de archeologische beleidskaart. In Bijlage 4 Overzicht vigerende bestemmingsplannen is een overzicht opgenomen met daarin de vigerende bestemmingsplannen, wat de conclusie is van het archeologisch onderzoek en hoe bestemd wordt.
Behalve het aspect archeologie worden nog twee andere onderdelen in dit bestemmingsplan geregeld.
Dat betreft enerzijds het verruimen van het toegestane gebruik bij Buitenplaatsen. Er wordt toegestaan van recreatief medegebruik bij buitenplaatsen. Buitenplaatsen en landgoederen zijn geregeld in bestemmingsplan Landelijk Gebied. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt geregeld dat tevens recreatief medegebruik mogelijk wordt. Dit heeft uitsluitend betrekking op de regels en heeft geen consequenties voor de verbeelding. Daarnaast worden kleinschalige groepsactiviteiten toegestaan bij Buitenplaatsen. Hieronder worden activiteiten verstaan voor groepen mensen (maximaal 50 personen per activiteit) welke in de open lucht uitsluitend tussen zonsopgang en zonsondergang (met uitzondering van (film)vertoningen tot 23.00 uur) worden gehouden, zoals commerciële, culturele, educatieve, recreatieve, religieuze en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten en dienen als teambuildingsactiviteit, bedrijfsuitje, familiedag etc. met een besloten en niet openbaar karakter en waarbij geen bouwwerken zijn toegelaten.
Anderzijds betreft dit de mogelijkheid om af te wijken van de in bestemmingsplan Landelijk Gebied opgenomen maximale hoogte bij herbouw van historische bouwwerken en bij plaatsing van hekken op buitenplaatsen.
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen. De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.
Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - archeologie - 2' en 'Waarde - archeologie - 3'. De dubbelbestemmingen zijn hieronder nader beschreven. De bijbehorende regeling vervangt de regelingen in vigerende plannen. Dit plan geeft dubbelbestemmingen die naast de feitelijke gebiedsbestemmingen (zoals wonen, groen, agrarisch) gelden.
In de verschillende dubbelbestemmingen wordt de bescherming van de archeologische waarden geregeld via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (oude aanlegvergunning). Zonder een dergelijke vergunning mag niet zomaar de grond worden geroerd, en daardoor blijven de (mogelijke) archeologische waarden in de grond onaangeroerd. De vergunningsplicht ziet er op toe dat éérst inzicht ontstaat in de mogelijke waarde van de bodem waarna, op basis van een afweging, alsnog een vergunning afgegeven kan worden voor het roeren van de bodem. Om inzicht in de mogelijke waarde van de bodem op het gebied van archeologie te verkrijgen is onderzoek nodig. Dit onderzoek zal vaak een archeologisch bureauonderzoek zijn gevolgd door een archeologisch booronderzoek. Deze dienen uitgevoerd te worden door deskundige onderzoekers die voldoen aan de benodigde certificeringen. Op basis van die eerste onderzoeken kan vervolgonderzoek nodig zijn (proefsleuvenonderzoek en eventueel opgraven). Indien aangetoond kan worden dat binnen (bepaalde delen van) het te onderzoeken gebied geen archeologische waarden meer aanwezig kunnen zijn, kan (met betrekking tot deze delen) worden afgezien van archeologisch onderzoek.
Voor de verschillende te onderscheiden gebieden geldt een aanlegvergunningenstelsel waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en de diepte ervan bepalen of een omgevingsvergunning nodig is of niet. Er moet dus aan beide criteria worden voldaan voordat een omgevingsvergunning nodig is. De diepte is daarbij maatgevend op het diepste punt (dus een ingreep boven de maatgevende oppervlakte en op één punt dieper dan de maatgevende diepte is vergunningplichtig).
De volgende gebieden worden onderscheiden waarbij per gebied het maatgevend minimale oppervlakte (in vierkante meters) wordt aangegeven als ook de maatgevende diepte (in strekkende centimeters).
Verwachtingswaarde | categorie-indeling volgens archeologische beleidskaart | onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen | Dubbelbestemming |
terrein van cultuurhistorische waarde, opgehoogd erf, buitenplaats, kasteelterrein, kern historische nederzetting | aandachtsgebied | groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm | Waarde - Archeologie 1 |
hoge verwachting, waarschijnlijk goede conservering | aandachtsgebied | groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm | Waarde - Archeologie 1 |
hoge verwachting, mogelijk goede conservering | aandachtsgebied | groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm | Waarde - Archeologie 1 |
middelhoge verwachting | onderzoeksgebied | groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm | Waarde - Archeologie 2 |
lage verwachting | archeologisch gebied met lage verwachting | groter dan 2500 m2 en dieper dan 30 cm | Waarde - Archeologie 3 |
water | waterbodems | groter dan 2500 m2 en dieper dan 30 cm | Waarde - Archeologie 3 |
bekende archeologische vindplaatsen en een straal van 25 m daaromheen | groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm | Waarde - archeologie 1 |
Behalve het aspect archeologie worden nog twee andere onderdelen in dit bestemmingsplan geregeld. Dat betreft enerzijds het verruimen van het gebruik bij buitenplaatsen. Buitenplaatsen en landgoederen zijn geregeld in bestemmingsplan Landelijk Gebied. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt geregeld dat tevens recreatief medegebruik mogelijk wordt en kleinschalige groepsactiviteiten.
Anderzijds betreft dit de mogelijkheid om af te wijken van de in bestemmingsplan Landelijk Gebied opgenomen maximale hoogte bij herbouw van historische bouwwerken en bij plaatsing van hekken op buitenplaatsen.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak.
In onderhavig bestemmingsplan worden de volgende dubbel bestemmingen gelegd:
Waarde - Archeologie 1
Waarde - Archeologie 2
Waarde - Archeologie 3
De dubbelbestemmingen zijn hierboven reeds beschreven.
De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
1 Inleidende regels
In artikel 1 is aangegeven voor welke bestemmingsplannen het onderhavige bestemmingsplan van toepassing is. Tevens is aangegeven welke bestaande voorschriften worden ingetrokken.
In dit hoofdstuk worden verder aanvullende begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt als aanvulling op de geldende bestemmingsplannen (artikel 2). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Daarnaast zijn de begrippen 'extensief recreatief medegebruik' en 'kleinschalige groepsactiviteiten' opgenomen.
2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de (dubbel)bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per (dubbel)bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
Voor wat betreft extensief recreatief medegebruik en kleinschalige groepsactiviteiten wordt een specifieke regeling toegevoegd in de bestemming Buitenplaats in bestemmingsplan Landelijk Gebied. Dat geldt tevens voor afwijken van de maximale hoogte bij herbouw van historische bouwwerken en bij plaatsing van hekken, beiden bij buitenplaatsen.
3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en algemene wijzigingsregels. De (bestemmings)regels moeten altijd in samenhang met de algemene regels worden gelezen vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht.
4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.
De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijkheden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad). De (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert daarbij of het bouwplan op basis van de Welstandsnota (vastgesteld door de gemeenteraad) voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is geld gereserveerd op de gemeentelijke begroting. Voor het overige zijn er aan de uitvoering van dit bestemmingsplan geen kosten verbonden voor de gemeente. Het opstellen van onderzoeken en het onder begeleiding uitvoeren van werkzaamheden, waaronder afgravingen, komen volgens de Monumentenwet voor rekening van de verstoorder.
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft geen bouwplan waarvoor op grond van de Wro een grondexploitatieplan behoeft te worden opgesteld.
Het enkele gegeven dat een archeologisch vergunningsysteem wordt opgenomen of
gewijzigd in een bestemmingsplan levert op zichzelf geen titel op voor planschade. Dit kan alleen aan de orde zijn als in het belang van de archeologische monumentenzorg een omgevingsvergunning wordt geweigerd, of als daardoor aan deze vergunning voorschriften worden verbonden.
Het provinciale beleid omtrent de toepassing van de instrumenten die de provincie heeft ingevolge de Wet ruimtelijke ordening geeft aan dat plannen van lokaal belang niet voor overleg behoeven te worden aangeboden. Ook gezien de aard van het bestemmingsplan bestaat hiertoe geen aanleiding.
Het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening hoeft niet plaats te vinden omdat het parapluplan uitvoering geeft aan vastgesteld beleid. Over de inhoud van dit beleid en de vertaling daarvan in bestemmingsplannen is al eerder (ambtelijk) overleg gepleegd met de provincie Gelderland.
In aanvulling op het bovenstaande is het ontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze heeft aangegeven dat ze geen (voor)ontwerp bestemmingsplannen meer toetst op doorwerking van het rijksbeleid. De RCE vertrouwt erop dat de nationale ruimtelijke belangen op het gebied van het cultureel erfgoed die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de gemeenten goed door hen worden behartigd.
Daarnaast is vooroverleg gevoerd met de Land- en Tuinbouw Organisatie voor Noord-Nederland(LTO Noord). Naar aanleiding van dit overleg zijn enkele bepalingen voor werken- en werkzaamheden aangescherpt c.q. komen te vervallen.
De gemeentelijke inspraakverordening schrijft geen inspraak voor. Gezien het vorenstaande is geen aanleiding gevonden om onverplicht inspraak te geven.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met het ontwerpbesluit van 28 november 2013 tot en met 8 januari 2014 voor een ieder ter inzage gelegen. De tervisielegging is bekendgemaakt op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad, de Staatscourant en op de gemeentelijke website www.rheden.nl.
Via www.ruimtelijkeplannen.nl konden ze worden ingezien en worden gedownload. De verbeelding op papier lag tevens ter inzage in het gemeentehuis en in het gemeentelijk informatiecentrum te Velp en te Dieren.
De beantwoording van de ingediende zienswijzen zal plaatsvinden via een bijlage bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.