Plan: | Achterdorpsstraat 5, 2023 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0224rh-va02 |
Het plangebied ligt aan de Achterdorpsstraat 5 en de hoek van de Oudkerkeland in Renkum. De initiatiefnemers hebben het voornemen om de bestaande tuin van de Achterdorpsstraat 5 in twee delen splitsen en in het noordelijke gedeelte een woning te realiseren. De initiatiefnemers zijn de bewoners van de bestaande woning aan de Achterdorpsstraat 5. Deze woning wordt te groot. Zij willen de huidige woning verruilen voor een kleinere levensloopbestendige woning in de tuin. Door kavelsplitsing ontstaan dan twee zelfstandige percelen. De woning aan de Achterdorpsstraat 5 zal worden verkocht. De nieuwe woning wordt ontsloten via de Oudkerkeland.
Het plangebied betreft de achtertuin van de woning aan de Achterdorpsstraat 5 te Renkum. Ten noorden van de onderzoekslocatie bevindt zich de Europalaan en aan de oost- en westzijde grenzen aan de naburige tuinen/erven. Ten zuiden van de onderzoekslocatie staat de woning waartoe de tuin nu behoord. Op de plek van de nieuwe woning staat nu een tuinhuis. De woning zal worden ontsloten op de naastgelegen parkeerplaats. Hiervoor is een deel (perceel met kadastraal nummer 3275) van de tuin behorende bij de naastgelegen woning aangekocht. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de (groenstrook langs de) Europalaan en aan de oost- en westzijde grenst aan de naburige tuinen/erven aan de Achterdorpsstraat. De woning zal worden ontsloten worden op de naastgelegen parkeerplaats / weg aan de Oudkerkeland.
Het plangebied bestaat uit het kadastrale perceel Renkum, sectie D, nummers 3094 en 3275 en 3172 (deels). De navolgende luchtfoto toont het plangebied en de omgeving.
Afbeelding: globale ligging plangebied aan de Achterdorpsstraat 5 (bron: GoogleMaps). Voor de exacte begrenzing zie de verbeelding.
Geldend bestemmingsplan:
Het voorliggende plan herziet ter plaatse het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. In dat geldende bestemmingsplan heeft het perceel van Achterdorpsstraat 5 de bestemmingen 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen en ook de aanduidingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Buiten het bouwvlak is de bouw van een nieuwe woning niet toegestaan. Om het nieuwe plan mogelijk te maken is het voorliggende nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding: het geldende bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' (rood = globaal plangebied)
Nieuw bestemmingsplan:
In het nieuwe en voorliggende bestemmingsplan, 'Achterdorpsstraat 5, 2023', krijgt de locatie op de plek van de nieuwe geplande woning de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak. In het bouwvlak is een lage woning, grofweg één laag met kap, voorzien. Daarom is in het bouwvlak een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 6 meter opgenomen. Aan de noordzijde (de voortuin met inrit) van de nieuwe woning heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. De aansluiting van het nieuwe perceel met de Oudkerkeland heeft de bestemming 'Verkeer' gekregen.
Voor de systematiek van het nieuwe bestemmingsplan wordt aangesloten op de systematiek van het huidige bestemmingsplan. De regels zijn daarbij soms wel aangepast aan de aanwezige situatie.
Afbeelding: verbeelding voorliggend bestemmingsplan 'Achterdorpsstraat 5, 2023'
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied. Hierin wordt ingegaan op de huidige en nieuwe situatie van het plangebied en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
Hierna wordt in hoofdstuk 2.2 een beschrijving van de bestaande situatie gegeven. Bij hoofdstuk 2.3 wordt de toekomstige situatie beschreven.
Het plangebied ligt aan de Achterdorpsstraat 5, te Renkum. Het plangebied is bebouwd met de bestaande woning. Aan de noordzijde bevindt zich een laurierhaag en in de tuin staat een tuinhuisje. Ook is er betegeling, grint en tuinmeubilair aanwezig.
Het bestaande tuinhuisje wordt gesloopt voor de realisatie van de woning. De woning komt achterin de tuin te liggen aan de kant van de Europalaan. De woning zal uit één bouwlaag met kap bestaan. Boven de keuken, entree, slaapkamers en badkamer zal een entresol komen. In de noordgevel zit de voordeur. Deze gevel functioneert als voorgevel. Dit sluit, wanneer de haag langs de Europaweg verdwijnt (wat niet wordt voorzien) beter aan op het straatbeeld.
Afbeelding: de rode pijl geeft indicatie aan waar de ontsluiting komt. De groene cirkel duidt de huidige woning van initiatiefnemers aan.
De locatie van de nieuwe woning wordt ontsloten via de nabijgelegen parkeerplaats. Hiervoor is een deel van de tuin van naastgelegen woning aangekocht. De ontsluiting zal overigens niet ten koste gaan van het aantal parkeerplaatsen. Voor de ontsluiting zal de groenstrook naast de parkeerplaatsen worden benut.
Door de initiatiefnemers zijn de omwonenden op de hoogte gebracht van het initiatief. Zij hebben persoonlijke gesprekken gevoerd met de bewoners van het aangrenzend pand Achterdorpsstraat 7 en met de bewoonster van het pand Achterdorpsstraat 3. Voor de Achterdorpsstraat 7 betreft het de nieuwe bewoners. Het pand is recent overgegaan in andere handen. Daarnaast zijn gesprekken gevoerd met de directe overburen, aan de overzijde Europaweg. Het betreft de bewoners van de woningen aan de Le Maitreweg en de Busehof.
Daarmee zijn alle personen die zicht hebben op de locatie van de nieuwe woning en daarvan invloed kunnen ondervinden op de hoogte gesteld van het initiatief. Zij waren allen positief over de plannen van de initiatiefnemers.
Afbeelding: schets nieuwe woning (plattegrond) (bron: Geldersche Houtbouw B.V.)
Afbeelding: schets nieuwe woning (doorsnede) (bron: Geldersche Houtbouw B.V.)
Afbeelding: schets aanzichten nieuwe woning (bron: Geldersche Houtbouw B.V.)
Afbeelding: schets visualisaties nieuwe woning (bron: Geldersche Houtbouw B.V.)
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal -, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Naar verwachting treedt de Omgevingswet op 1 januari 2023 in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld.
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Conclusie
In de NOVI worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
Indertijd was een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' vastgesteld. Deze structuurvisie gaf en geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
De visie is vernieuwend in die zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de 'Nota Mobiliteit', de 'MobiliteitsAanpak', de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving' en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB 'Tweede structuurschema Militaire terreinen', de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Nationaal Waterplan' blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen zijn:
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Conclusie
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is niet van nationaal belang en een verdere toetsing aan het nationaal beleid is niet nodig.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
De planlocatie ligt binnen de bebouwde kom en is geen onderdeel van de EHS. Het Barro heeft geen directe doorwerking op deze ontwikkeling en belemmert deze verder niet.
Besluit ruimtelijke ordening
Het beleid met betrekking tot verstedelijking heeft het rijk onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' overgelaten aan de lagere overheden. Wel is er sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Deze is vastgesteld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bestond oorspronkelijk uit 3 treden. Per 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd waarbij de afzonderlijke treden zijn komen te vervallen. Daarnaast is het begrip actuele regionale behoefte vervangen door behoefte. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijke verzorgingsgebied van de beoogde ontwikkeling.
Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in genoemd artikel van het Bro:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Deze ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning. Vanaf 12 woningen is sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor een ladderonderbouwing niet benodigd is.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van één woning in de bebouwde kom van Renkum (bestaand bebouwd gebied). Met het plan wordt een (beperkte) bijdrage geleverd aan het oplossen van de woningnood in de regio.
Voor het provinciaal beleid zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingverordening richtinggevend.
Beide documenten worden regelmatig aangepast, geactualiseerd en geconsolideerd. Op dit moment gelden de volgende versies als actueel provinciaal beleid.
Met de consolidatie van de omgevingsverordening en de actualisaties zijn de meeste recente besluiten en wijzigingen in inzichten verwerkt in de plannen. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking
Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren (zie paragraaf 3.2.4). Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Conclusie
Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. Met de bouw van een nieuwe woning, die zorgvuldig worden ingepast, worden de ruimtelijk en landschappelijk kwaliteiten van de locatie voldoende gewaarborgd.
Het plan is in paragraaf 3.2.4 reeds getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Om in te spelen op de snel veranderende woningmarkt is door de regio Arnhem – Nijmegen op 4 maart 2020 een samenwerkingsagenda voor de woningbouwopgave in de Groene Metropoolregie Arnhem – Nijmegen opgesteld: de zogenaamde Woondeal regio Arnhem – Nijmegen. In de woondeal zijn een aantal kernafspraken vastgelegd. Deze betreffen:
Geconstateerd wordt dat er voor de periode 2020 – 2030 in de regio behoefte is aan in totaal 35.000 nieuwe woningen. Op dit moment is er capaciteit voor de bouw van 28.000 woningen, waarvan 17.000 tot de harde capaciteit behoren. Een versnelling van de bouw van woningen wordt daarmee noodzakelijk, rekening houdend met de andere kernafspraken.
De ambitie is om het woningtekort in 2030 terug te brengen naar 2%. Tot 2025 is een minimale bouwproductie nodig van 15.000 woningen. De versnelling moet leiden tot een productie van 20.000 woningen. Hiermee kan worden bijgedragen aan een continue bouwstroom en aan het voorkomen van te grote fluctuaties.
Het grootste deel van de woningen zal in de gemeente Arnhem en Nijmegen worden gerealiseerd, maar ook de andere gemeenten dienen substantieel bij te dragen. Een belangrijk criterium is daarbij betaalbaarheid. Minimaal 50% van de woningen dient in het betaalbare segment gerealiseerd te worden.
Conclusie
Het realiseren van één woning draagt in beperkte mate bij aan de woningbouwopgave die vertaald is in de Woondeal regio Arnhem – Nijmegen. De nieuwe woning is levensloopbestendig en sluit aan op de omgeving en voldoet aan moderne eisen voor comfort en duurzaamheid.
In deze woonagenda geven de samenwerkende gemeenten in de subregio Arnhem aan waar zij de komende jaren op willen inzetten. Uitgangspunten zijn:
Bij de nieuwbouw gaat het om meer dan enkel bouwen en ligt de focus meer op de kwaliteit. In de woonagenda zijn dan ook kwalitatieve toetsingscriteria opgenomen en spelregels voor de woningbouwprogrammering. De kwantitatieve behoefte blijft onderdeel van de overweging en argumentatie, maar meer als een richtsnoer. Verantwoord versnellen en wendbaar sturen zijn daarbij het motto. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de regionale woningmarkt.
In de subregionale woonagenda zijn de volgende kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw opgenomen:
Conclusie
Er wordt één woning gebouwd, waardoor wordt ingespeeld op het huidige woningtekort. Het plan heeft betrekking op inbreiding in de bebouwde kom van Oosterbeek, omringd door woningen. Met de directe buren is het initiatief besproken (zie ook paragraaf 2.3). Zij waren allen positief over de plannen van de initiatiefnemers. Verder wordt er gasloos gebouwd en is ontwikkeling met duurzame materialen het uitgangspunt. De overige toetsingscriteria zijn niet van toepassing voor dit project.
Het plan voldoet aan de ambities en criteria zoals gesteld in de Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027.
Op 26 januari 2022 is Omgevingsvisie Renkum 2040 vastgesteld.
De omgevingsvisie biedt een vooruitblik op de leefomgeving van de gemeente op de lange termijn. De visie is opgesteld vanuit een integraal perspectief. Dat wil zeggen dat het niet alleen om ruimtelijke vraagstukken gaat, maar ook over sociale en economische vraagstukken en ontwikkelingen. Sociale ontwikkelingen en karakteristieken hebben, evenals economische ontwikkelingen namelijk invloed op de invulling van de leefomgeving. Alles wat je ziet, voelt en ruikt komt terug in deze visie. Hieronder wordt verstaan het geheel van onder andere ruimte, water, bodem, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur, sociale cohesie, sociaal domein en cultureel erfgoed. Deze onderdelen zijn in samenhang bekeken en vertaald naar de leefomgeving van de toekomst.
Het doel en beoogde effect is meervoudig. De visie wil een ambitie en een kansrijke ontwikkelingsrichting geven voor Renkum als basis voor ons eigen handelen en het handelen van partijen uit de samenleving. De gemeente wil in de geest van de omgevingswet meer ruimte bieden aan initiatiefnemers en meer het gesprek voeren over de toegevoegde waarde van een initiatief voor de samenleving in plaats van het toetsen van een initiatief aan allerlei regels.
Daarnaast wil de gemeente de omgevingsvisie intern gebruiken om de al ingezette praktijk verder door te ontwikkelen om overeenkomstig de mogelijkheden van de Omgevingswet te handelen. De nieuwe omgevingsvisie moet de aanleiding vormen om onze werkwijze, processen, structuren, regels en organisatiecultuur te bespreken en verder in te richten.
Afbeelding: visiekaart 'Omgevingsvisie Renkum 2040'
Afbeelding: dorpskaart Renkum van 'Omgevingsvisie Renkum 2040'
Conclusie
De Omgevingsvisie Renkum 2040 geeft in het algemeen aan dat woningbouw in de bebouwde kom gewenst is om te voldoen aan de woningbehoefte. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere nieuwbouw van woningen, woningsplitsing, splitsen van (woon)percelen door toevoeging van enkele nieuwe woningen en herontwikkeling van bestaand vastgoed. Ook is buiten het bebouwd gebied bouwen onder voorwaarden mogelijk (ja, mits-benadering). De locatie van Achterdorpsstraat 5 ligt in de bebouwde kom. Daarnaast gaat het hier om het splitsen van een woon)perceel waardoor een extra woning gerealiseerd kan worden. Daarmee voldoet het plan aan de Omgevingsvisie.
De Nota Wonen 2019 is opgesteld om goed wonen te bevorderen voor de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente Renkum. De actuele situatie is het vertrekpunt voor het woonbeleid. De nota is de gemeentelijke agenda voor samenwerking met andere partijen en vormt de basis voor de gemeente om de regie te kunnen voeren.
Speerpunt 1: Focus op de bestaande woningvoorraad
De leefbaarheid van de dorpen en aantrekkingskracht van de gemeente op de lange termijn heeft prioriteit in het woonbeleid. Omdat het merendeel van de woningen binnen de gemeente er al staat en de nieuwbouw relatief beperkt is, wordt er vooral gericht op het verbeteren van de kwaliteit van bestaande woningen. Daarbij gaat het vooral over toekomstbestendigheid en de energetische kwaliteit van de woning. Dat laatste wordt gezien als de overgang naar een klimaatneutrale woonomgeving de komende tijd. Dit is een grote opgave voor zowel de overheden, inwoners en bedrijven. Daarnaast is er nog steeds ruimte voor nieuwbouw. De toevoeging van de woningen moet een meerwaarde zijn voor de wijk en de wijk versterken.
Speerpunt 2: Inspelen op kwalitatieve woonwensen en versnelling woningbouw
Ondanks de beperkte kwantitatieve behoefte, blijft er in de toekomst vraag naar nieuwbouw. Met de subregio Arnhem e.o. is voor de komende 10 jaar een kwantitatieve horizon afgesproken: kwantitatief streven de gemeenten in de subregio Arnhem e.o. in de periode 2017-2027 naar een netto toevoeging van circa 13.500 woningen. Het richtsnoer voor de gemeente Renkum is een toevoeging van ongeveer 900 woningen tot 2027. Er wordt veel waarde gehecht aan een duurzame, groene ontwikkeling van de te bebouwen omgeving en een goede toekomstbestendigheid van het woningaanbod. Daarom is het van belang om het juiste toe te voegen. De komende periode is het devies om de productie te versnellen (gebruik maken van het economisch momentum), maar wel onder een goede regie op kwaliteit. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de lokale én regionale woningmarkt.
Speerpunt 3: De sociale huursector, betaalbaar en beschikbaar
Gemeente en corporaties hebben een maatschappelijke taak om voor voldoende, betaalbare huurwoningen te zorgen voor mensen die daar zelf (gezien hun inkomen) niet in kunnen voorzien. Voor deze doelgroep zijn er op dit moment circa 3100 sociale huurwoningen in de gemeente Renkum. Het betreft het bezit van Vivare, Woonzorg Nederland en Mooiland samen. Dat is ongeveer 21% van de totale woningvoorraad. 92% van de huurwoningen zijn van de woningcorporatie Vivare.
Speerpunt 4: Wonen voor ouderen (langer zelfstandig thuis wonen)
Er is al jaren sprake van vergrijzing binnen de gemeente Renkum. Tevens neemt de groep 75-plussers toe de komende jaren. Daarnaast stuurt de rijksoverheid aan op extramuralisering van de zorg. Met als gevolg dat oudere mensen steeds vaker en langer zelfstandig thuis blijven (of moeten blijven) wonen. Door deze vergrijzing is het zaak om voor deze groep de voorraad levensloopgeschikte woningen te vergroten. Dat moet voor het grootste gedeelte gebeuren in de bestaande voorraad, met name door het aanpassen van de bestaande woningen.
Speerpunt 5: Woonvormen voor bijzondere doelgroepen
De extramuralisering van de zorg betekent niet alleen dat mensen met lichamelijke beperkingen en/of (beginnende) dementie langer thuis moeten blijven wonen. Het geldt ook voor mensen die als gevolg van psychische problemen tot dusver terecht konden in een beschermde woonvorm. Ook deze mensen zijn, als ze willen uitstromen uit het beschermd wonen, aangewezen op een sociale huurwoning van de woningcorporatie, waarin ze met ambulante begeleiding zelfstandig moeten wonen. Zonder goede begeleiding om te leren weer zelfstandig te kunnen wonen, zouden mensen met psychische problemen voor overlast in hun omgeving kunnen zorgen. Dat dient voorkomen te worden.
Speerpunt 6: Duurzaamheid en klimaat
Duurzaamheid en klimaat zijn steeds belangrijkere thema’s. Daaraan dient een bijdrage geleverd te worden door te streven naar klimaatneutraal in 2040. Dat betekent ook het een en ander op het gebied van wonen. Bijvoorbeeld dat alle woningen uiterlijk in 2050 van het aardgas af moeten.
Conclusie
De realisatie van één woning past binnen het gestelde in de Nota Wonen van de gemeente Renkum, met name aan de speerpunten 2 en 6.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van woningbouw kan sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in D 11.2, kolom 1, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2-'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.
Toetsing
De ontwikkeling van één woning blijft ruimschoots onder de drempel van 100 hectare of 2.000 woningen. Gezien de beperkte omvang geeft dit geen aanleiding om het project aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Daarnaast sluit de aard van de ontwikkeling aan bij het karakter en de bouwmogelijkheden in de omgeving. Eventuele nadelige effecten zullen, ten opzichte van de huidige situatie, dermate klein zijn dat deze niet significant zullen zijn. Om deze redenen wordt het geheel niet gezien als een stedelijke ontwikkeling waardoor een separate aanmeldnotitie niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing is onderzoek gedaan naar de volgende aspecten:
In de volgende paragrafen is per aspect beoordeeld wat de effecten van het plan zijn. Uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd blijkt dat als gevolg van de realisatie van het plan geen (belangrijke) nadelige milieueffecten optreden, waardoor een m.e.r.-beoordeling niet aan de orde is.
Conclusie
Gezien de beperkte omvang geeft dit geen aanleiding om het project aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Daarnaast sluit de aard van de ontwikkeling aan bij het karakter en de bouwmogelijkheden in de omgeving.
In het kader van het wijzigen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien er sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie.
Toetsing
Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Het plangebied heeft al de bestemming 'Wonen' en wordt gebruikt als tuin. De bodemkwaliteit is dus geschikt voor het toekomstige gebruik. Bodemonderzoek is niet nodig.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Toetsing
Onderliggend plan voorziet in de realisatie van slechts één woning. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van de te verlenen omgevingsvergunning moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
De nieuwe woning ligt niet binnen een geluidzone van bedrijven. De nieuwe woning is wel gelegen binnen de onderzoekszone van de N225, de route Melkdam/Utrechtseweg en het 50 km/uur gedeelte van de route Dorpsstraat/ Europalaan/ Utrechtseweg. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is om deze reden onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Ook zijn de omliggende 30 km-wegen onderzocht in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden door het 30 km/uur gedeelte van de route Dorpsstraat/Europalaan/Utrechtseweg. Voor deze route kunnen geen hogere waarden worden vastgesteld, omdat de voorkeursgrenswaarde alleen wordt overschreden door het 30 km/uur gedeelte. Het toepassen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen voor slechts één woning is financieel niet doelmatig. De woning beschikt over een geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte, waardoor sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect geluid veroorzaakt daarom geen belemmering voor de bouw van deze woning.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009)'' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.
In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Toetsing
Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woning kan worden aangeduid als milieuhindergevoelig. In de omgeving zijn geen relevante bestemmingen gelegen die voor een belemmering kunnen zorgen dan wel zijn de afstanden zodanig dat de woning buiten die milieuhinderafstanden (zoals geur) ligt. Aan alle zijden van de nieuwe woning zijn in de huidige situatie al bestaande woningen gelegen. Deze woningen worden als maatgevend geacht.
Verder ligt het plangebied in de vrijwaringszone van een molen. De gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van een vrije windvang voor de molen en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de molen. Binnen een afstand van 100 meter tot 400 meter van de molen mag de bouwhoogte maximaal 7 meter zijn, vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen. Het plangebied ligt op circa 260 meter van de molen af. De nieuwe woning krijgt een maximale bouwhoogte van 6 meter. De nieuwe woning past dus binnen de beperkingen van de vrijwaringszone.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig project.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand/het invloedsgebied van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.
Toetsing
Via de website nl.ev-signaleringskaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Op de ev-signaleringskaart is te zien dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.
Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.
Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (Hoofdstuk 2,5). Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). In artikel 2.38 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt dergelijke bestemmingen niet mogelijk.
Afbeelding: Uitsnede kaart Omgevingsverordening, Water en milieu (arcering = intrekgebied)
Beleid Waterschap
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema’s en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma’s. Dit Blauw Omgevingsprogramma is de gebiedsgerichte doorvertaling van de BOVI2050.
Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico’s (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplichte deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. Het waterbeheerprogramma is resultaatsverplichtend en zelfbindend.
Met de volgende intenties is het BOP door het Waterschap Vallei en Veluwe opgesteld:
In de BOP staan verschillende hoofddoelen met subdoelen geformuleerd op het gebied van waterveiligheid, watersysteem en wonen & zuiveren. Het BOP bevat vier gebiedsprogramma’s. Het plangebied ligt in Gelderse Vallei. De Gelderse Vallei bestaat uit een gevarieerd landschap waarin landbouw, natuur en wonen samengaan. Er zijn 3 blauwe sleutelgebieden in de Gelderse Vallei geformuleerd. Het plangebied ligt niet binnen deze sleutelgebieden.
Beleid gemeente Renkum
De gemeente hanteert in haar beleid een bergingseis van 40 mm. Vanuit het waterschap is er geen bergingseis, aangezien het verhard oppervlak niet toeneemt. Hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak wordt geïnfiltreerd en geborgen in de voorzieningen die uiteindelijk aangelegd worden.
Aanbevolen wordt om bij de toekomstige inrichting hemelwater zoveel mogelijk bovengronds af te voeren middels goten. Hierdoor wordt het bewustzijn en beleving aangaande 'water' bij de toekomstige bewoners vergroot. Daarnaast wordt aanbevolen om het water zoveel mogelijk bovengronds te laten infiltreren. Dit heeft als voordeel dat relatief eenvoudig onderhoud aan de infiltratievoorzieningen kan worden verricht. Het beheer van de infiltratievoorzieningen dient te worden vastgelegd binnen een vereniging van eigenaren of het gemeentelijk beheerssysteem.
Toetsing
Het perceel wordt in tweeën gesplitst en er wordt een extra woning gerealiseerd. Het toevoegen van één woning zal nog geen 100 m2 extra verharding met zich meebrengen. Overigens is het terrein waar gebouwd wordt nu al reeds deels verhard en voorzien van bouwwerken. De bergingseis van (100 x 0,04) 4m3 zal op eigen terrein door infiltratie worden opgelost. Om deze hoeveelheid water te kunnen bergen zal door initiatiefnemer een wadi worden aangelegd langs de ontsluiting naar de parkeerplaats, dan wel een andere passende oplossing worden gemaakt. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen komt dit aan de orde. De gemeente eist daarvoor t.z.t. een infiltratieplan (de wijze van infiltreren en behoefte aan de hoeveelheid infiltratie is ook afhankelijk van de bodemgesteldheid).
Bij de bouw zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt. Het vuilwater zal worden afgevoerd via een aansluiting op het riool.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Bij elk ruimtelijk initiatief wordt een beschrijving gevraagd over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Bij het maken van plannen kan rekening gehouden worden met elementen die er vroeger wel waren, maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Archeologie gaat over de verwachte cultuurhistorisch waarde in de bodem. In 1992 is op Malta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlands parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988.
Op basis van deze wet zijn mogelijke vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van waardevolle zaken. In het kader van de een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente.
Toetsing
Ter plaatse van het plangebied geldt een archeologische dubbelbestemming, namelijk 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen met een grotere omvang dan respectievelijk 200 m2, die dieper reiken dan 30 centimeter. Voor dit project wordt die norm niet overschreden. Onderzoek is dan ook niet benodigd.
Om de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afwezig van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2).
Op de locatie zijn geen erkende cultuurhistorische waarden aanwezig.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormen de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Soortenbescherming
Econsultancy heeft een quickscan uitgevoerd, zie bijlage 2. Hieronder zijn de conclusies beschreven.
Broedvogels (nesten jaarrond beschermd)
Uit het onderzoek is gebleken dat zich op de onderzoekslocatie geen beschermde functies bevinden ten aanzien van jaarrond beschermde soorten. Op de onderzoekslocatie zijn geen grote bomen aanwezig waarin genesteld kan worden.
Overige broedvogels
De beplanting op de onderzoekslocatie biedt broedgelegenheid voor algemene soorten. Tijdens het veldbezoek zijn er geen nesten aangetroffen. Echter neemt dit niet weg dat er in de toekomst soorten zullen nestelen. Er dient rekening gehouden te worden met de zorgplicht ten aanzien van algemene soorten vogels. Dit houdt in dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels dienen plaats te vinden. De broedperiode loopt van oktober tot en met half maart.
Vleermuizen
Op de onderzoekslocatie bevinden zich geen beschermde functies ten aanzien van de vleermuizen.
Zoogdieren
De onderzoekslocatie vormt geen habitat voor streng beschermde zoogdiersoorten.
Algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën
Voor algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode plaats dienen te vinden. De periode die hiervoor aangehouden dient te worden is november tot en met februari.
Overige soortgroepen
Voor de overige soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen beschermde functies wegens het ontbreken van geschikt habitat.
Beschermde houtopstanden
De bomen op de onderzoekslocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden, als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De mogelijk te vellen boom op de onderzoekslocatie betreft een houtopstand op erven of in tuinen. Voor deze houtopstand geldt geen meldingsplicht en herplantplicht.
Gebiedsbescherming
Het plan is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’ ligt op circa 150 meter afstand van het plangebied. Op circa 2 km afstand ligt tevens het Natura 2000-gebied de ‘Veluwe’. Door Econsultancy is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. Het beoogde plan mag in beginsel geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Met het voorgeschreven programma AERIUS Calculator wordt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt.
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.
Afbeelding: ligging Natura 2000-gebieden ‘Rijntakken’ en 'De Veluwe' (arcering) ten opzichte van
plangebied
Afbeelding: Omgevingsverordening, ligging GeldersNatuurNetwerk (donkergroene kleur) en Groene Ontwikkelzone (lichtgroene kleur) ten opzichte van plangebied
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect natuur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een nieuw initiatief op de verkeersstructuur. De nieuwe woning wordt via de nabijgelegen parkeerplaats ontsloten op de Europalaan. De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van de CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren en verkeersgeneratie. De gemeente Renkum is conform de demografisch kencijfers van het CBS, aan te merken als een weinig stedelijke gemeente. De locatie van het plan is gelegen in de stedelijke zone ‘rest bebouwde kom’.
Voor de woning is een worstcasescenario gehanteerd waarbij wordt uitgegaan van de verkeersgeneratie van 7,8 tot 8,6 motorvoertuigen per etmaal. De huidige verkeersstructuur kan deze lichte toename met gemak verwerken.
Parkeren wordt op eigen terrein voorzien.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormen de aspecten verkeer en parkeren geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Er bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied.
Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zullen de kosten voor de bestemmingsplanprocedure en het bouwplan voor rekening zijn van de initiatiefnemer. Om dit te regelen is een (samenwerkings)overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemer worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing en regels voor het verrichten van 'werken'.
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding en de regels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, als de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet. Per hoofdbestemming is een bestemmingsregeling, opgenomen, voor zover van toepassing bestaande uit:
De situering van de toegelaten gebouwen is bepaald door bouwvlakken op de verbeelding en door de bepalingen (soms in combinatie met aanduidingen) in de planregels.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk.
Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht.
Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaandebestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
Voorliggend bestemmingsplan kent de eindbestemming 'Wonen'. Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemming: 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'.
Tuin
De bestemming 'Tuin' is in het algemeen toegekend aan percelen gelegen bij de bestemming Wonen. De bestemming 'Tuin' is ter plaatse opgenomen op de locatie van de voortuin van de woning. Op percelen met de bestemming 'Tuin' zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan.
Verkeer
De besteming 'Verkeer' is gelegd op het westelijke hoekje van het plangedeelte. Daarmee wordt de ontsluiting van de woning mogelijk gemaakt. Dit is bestemd voor o.a. wegen, parkeren en wandelpaden.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de te bouwen woning in het plangebied. Het maximaal aantal woningen in een bouwvlak is aangeduid op de verbeelding. Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Een bouwvlak mag geheel worden volgebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten. Buiten het bouwvlak geldt een in de regels opgenomen maximale oppervlakte en maximale goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
Erf-en terreinafscheidingen zijn, net als deze al vaak vergunningvrij toegestaan zijn in het achtererfgebied, toegestaan tot een hoogte van 2 meter. In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid, aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) toegestaan.
Om voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woningen zijn afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, aan-huis-verbonden bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), bed & breakfast, mantelzorg en zogenaamde twee- of drie-generatiewoning mogelijk te maken in de woningen en/of bijgebouwen.
In de regels van de bestemming Wonen zijn voorts afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het toestaan van meer wooneenheden dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven (conform de bestemmingsplanvoorschriften van de voorheen geldende bestemmingsplannen), het toestaan van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en het toestaan van (kleine) overschrijding van bouw- en goothoogten.
Het plan bevat verder een zogenaamde dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over “onderliggende” materiële bestemmingen heen en houden beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen dus een specifiek ruimtelijk belang en zijn vrijwel allen eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Het bestemmingsplan kent de volgende dubbelbestemming: Waarde - Archeologie hoge verwachting. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.
Waarde - Archeologische verwachting
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemmingen hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 200 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.
Eenzelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor de archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.
In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. Echter hier zijn geen belangen van de partners aanwezig, want gelegen in de bebouwde kom waarbij ter plaatse al een 'uit te werken woonbestemming' geldt. Indien partners van mening (zouden) zijn dat dit wel het geval is konden zij een zienswijze indienen over het ontwerpplan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Achterdorpsstraat 5, 2023' heeft vanaf 14 december 2022 gedurende zes weken, dus tot en met 24 januari 2023 ter inzage gelegen. In de genoemde periode is één zienswijzen ingediend. In het Gemeenteblad van woensdag 14 december 2022 en in het huis-aan-huis blad Rijn en Veluwe van woensdag 14 december 2022 is de terinzagelegging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 12 oktober 2022 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in het Gemeenteblad en in de Rijn en Veluwe en op de gemeentelijke website. In die kennisgeving was aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan naar verwachting halverwege / eind november 2022 in ontwerp ter inzage gelegd zou worden.
Hierna is de ingediende zienswijze samengevat en van een reactie voorzien.
Achterdorpsstraat, Renkum | |
Ontvangst zienswijze: | 23 januari 2023 |
Inboeknummer: | 171206 |
samenvatting:
Reclamant geeft aan dat de aanpassing van het bestemmingsplan nodig is ten behoeve van het creëren van een woning achter het huidige woonadres Achterdorpsstraat 5 te Renkum.
Uiteraard is het geweldig dat de gemeente nieuwbouw binnen de grenzen van de bebouwde kom toestaat. We hebben woningen nodig voor mensen die graag in Renkum willen wonen of blijven wonen. Ook vindt reclamant creativiteit hierbij van het hoogste belang, en ook leven en laten leven, elkaar iets gunnen, is noodzakelijk in een dorp als Renkum.
De aanleiding van deze bebouwing, zo hebben de initiatiefnemers van de nieuwe woning aan reclamant verteld, is het feit dat de huidige bewoners van Achterdorpsstraat 5 hun huis te ruim vinden en ze, gezien hun leeftijd, graag gelijkvloers en kleiner willen gaan wonen in het centrum van het dorp Renkum. Hun prachtige tuin, ook, willen ze niet kwijt. Beide zaken zijn volledig begrijpelijk, reclamant geeft aan erg fijne buren aan ze te hebben. Reclamant geeft aan dan ook positief te staan tegenover het oorspronkelijke idee, een soort kangoeroewoning in hun tuin op de plek van hun tuinprieeltje.
Bij het bekijken van het ontwerpbestemmingsplan en de bouwtekeningen schrok reclamant echter wel. Vooral de omvang en de toegestane hoogte van het beoogde huis wijkt nogal wat af van het idee wat de buren oorspronkelijk hadden, namelijk een gelijkvloerse seniorenwoning. Het gaat nu in het ontwerpbestemmingsplan om de mogelijkheid van de bouw van een volledig (hoog) huis met een kap van totaal 6 meter hoog, en niet om een gelijkvloerse seniorenwoning.
De beoogde woning, volgens de tekeningen, heeft een bouwvlak van 8 meter x 8,06 meter. Dat is exclusief de aanbouw aan het huis (de schuur). Met een toegestane hoogte van 6 meter, en een toegestane goothoogte van 3 meter, wedijvert deze woning qua hoogte met de huidige woning. Daarbij neemt reclamant in het achterhoofd ook mee dat ook 10% hoger of groter wordt gedoogd en dan wordt er echt een volledig huis mogelijk op wat ooit een mooie groene achtertuin was.
De Europalaan achter de huizen van Achterdorpsstraat 1-7 moest een groene corridor, de groene toegangspoort tot Renkum zijn. Ooit, rond de eeuwwisseling, kocht reclamant en hun buren van Achterdorpsstraat 3-7 het gemeentelijk groen achter hun huizen samen op van de gemeente, de "overhoeken", juist om het verpauperende en met hondenpoep vervuilde gemeentegroen beter en mooier onkruidvrij groen te kunnen houden. Er mochten geen schuttingen op van de gemeente (maar wel een hoge heg) en het was echt bedoeld als tuin. In die geest hebben reclamanten en hun buren de tuinen steeds beheerd, ieder in onze eigen stijl.
Maar van een groene "overhoek" naar een volledige woning in de achtertuin-- waarop 2 buurwoningen direct uitkijken--is een forse stap. Reclamant vindt het aannemelijk dat de waarde van haar woning zal dalen door de afname van privacy in de tuin en ook het huis. De mogelijkheid van reclamant om rustig in de zon in de kas te werken en achterin de tuin in de zon te zitten wordt nogal wat verkleind met een hoge woning er direct naast, vooral in de winter. Reclamant vreest voor haar woongenot. Ook de buren van reclamant op nummer 1a zijn voor middagzon in hun tuin vrijwel geheel afhankelijk van zon uit het westen. Ook wordt het weinige groen in het centrum van Renkum door dit grote bouwvlak nog verder verkleind.
Reclamant geeft aan zelf in een hoog huis te wonen. In de wintermaanden en het vroege voorjaar en late najaar heeft reclamant daarom alleen in het achterste gedeelte van de tuin, in de "overhoek", zon. Dat gedeelte is nu weliswaar in de zomer schaduwrijk (reclamant geeft aan er een mooie kastanje neergezet te hebben om overmatige hitte tegen te gaan), maar in voorjaar, winter en voorjaar volgens reclamant de enige kans op zon.
Vorig jaar is in de Achterdorpsstraat direct naast het Oude Postkantoor ook een hoog gebouw neergezet, hoger dan het postkantoor zelf aan de Achterdorpsstraat-zijde; waarbij een goothoogte van 10 meter daar toen is toegestaan. Dientengevolge is de smalle eenrichtingsverkeerstraat (de Achterdorpsstraat), en dus ook de gehele voorzijde van het huis van reclamant, in de winter beschaduwd, en niet meer zonnig, in de middag. Reclamant wil niet ook zo'n situatie achter het huis.
Ook zou reclamant zeker willen maken dat de investering van zonnepanelen op het dak van het lage bijgebouw van reclamant niet wordt verminderd. Zon uit het westen is uitgesloten in een groot gedeelte van de tuin van reclamant als er een 6 meter hoog gebouw direct naast de tuin van reclamant staat. Reclamant maakt daarom bezwaar tegen de mogelijkheid van bouw van een huis van deze hoogte en grootte op deze plaats naast de achtertuin van reclamant.
Inmiddels zijn recent alle bomen en het hogere groen uit de tuin achter Achterdorpsstraat 5 verdwenen en is er alvast een kale corridor naar Oudkerkeland gecreëerd, met uitzondering van de groene haag tussen de Europalaan en de tuin achter Achterdorpsstraat 5. Achter Achterdorpsstraat 7 staat er nog slechts een hek met een pergola. Ook is er al een doorgangshek met uitgang naar het Oudkerkeland gemaakt. De tuin is alvast opgesplitst en er staan hoge schuttingen in. Men is, met andere woorden, alvast begonnen, ook al is er nog geen wijziging van het bestemmingsplan. Reclamant zou de gemeente willen vragen toezicht te houden op het verdere verloop.
Samenvattend is reclamant van mening dat de gemeente door het vaststellen van dit bestemmingsplan de bouw van een te groot en te hoog huis mogelijk maakt in de achtertuin van het rijtjeshuis Achterdorpsstraat 5, in plaats van de oorspronkelijk beoogde gelijkvloerse seniorenwoning. De gevolgen voor de privacy en het woongenot en mogelijk ook de waarde van de huizen van de buren, die van Achterdorpsstraat 1a, 3 en 7 zijn groot. Bovendien verandert het aanzicht van de "groene corridor" enorm door een te hoog bouwwerk. Reclamant vraagt de gemeente hooguit een gelijkvloerse seniorenwoning toe te staan.
Los van de verdere hoogte van eventuele bouw, wil reclamant opmerken dat de Achterdorpsstraat ooit in het schootsveld naar de molen lag in de tweede wereldoorlog. Vanwege deze nogal specifieke hoge archeologische waarde van de grond vindt reclamant het erg belangrijk dat er, voordat er enige bouw plaatsvindt, grondig onderzoek gedaan wordt naar de aanwezigheid van mogelijk achtergebleven niet-ontplofte munitie en bommen. Bij de Europalaan en het Europaplein zijn voorafgaand aan de bouw indertijd ook bommen gevonden.
reactie:
De huidige oude woning van initiatiefnemers aan de Achterdorpsstraat 5 in Renkum heeft een goothoogte van 4 meter en een bouwhoogte van 8 meter. Het is de wens van initiatiefnemers om in de achtertuin een woning te bouwen die (beter) levensloopbestendig is. Dus veel leefruimtes op de begane grond. Het is echter wel de wens van initiatiefnemers om een (beperkte) kap te maken op de woning, waarin, door de beperking van een hellend dak, nog beperkte leef- en opslagruimte aanwezig is. Daarom laat het bestemmingsplan in het bouwvlak (voor de te realiseren woning) een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 6 meter toe. De bouwhoogte van 6 meter is nodig om, gezien de huidige wettelijke bouweisen voor de bouwhoogte van een bouwlaag en de hellingshoek van het dak, toch een leefruimte op de verdieping / kap (hoe beperkt ook) te kunnen realiseren. De nieuwe woning is met deze voorgeschreven maatvoering behoorlijk kleiner dan de huidige woning.
In het ontwerpbestemmingsplan is een bouwvlak opgenomen van 10 meter breed en circa 8 meter diep. Daarbinnen dient de woning (met kap) gebouwd te worden. Daarbuiten zijn, onder voorwaarden, aanbouwen en bijgebouwen toegestaan.
Het verrichten van handelingen van initiatiefnemers in hun tuin, als voorbereiding van het bouwwens is niet in strijd met het huidige bestemmingsplan of andere regelgeving. Het verwijderen van materiaal is toegestaan. Er zijn daarnaast geen kapvergunningplichtige bomen gekapt. De werkzaamheden zijn overigens niet recent maar al medio 2022 verricht. In de tuin is al lange tijd een bijgebouw aanwezig die een groot deel van het toekomstige bouwvlak inneemt. Dit bijgebouw wordt verwijderd en vervangen door het nieuwe gebouw. Van een groen karakter is maar beperkt sprake.
In elk bestemmingsplan in de gemeente Renkum, maar ook elke gemeente in Nederland, is een 10%-afwijking opgenomen. Die afwijking is bedoeld om in bijzondere situaties maatwerk te kunnen bieden bij bouwplannen. Niemand kan een recht claimen op het moeten verlenen van die 10%-afwijking van het bestemmingsplan. Het verlenen van die afwijking is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders, maar geen plicht. Die wordt ook niet zomaar en te pas en on pas verleend. De initiatiefnemers hebben daarnaast, zoals eerder aangegeven, het voornemen om zelf op de nieuwe locatie te gaan wonen en hebben al een ontwerp laten maken. Dit ontwerp voldoet aan de voorgeschreven maatvoering. Van een toepassing van een afwijking van 10% van de maatvoering zal geen sprake zijn.
De achtertuin van reclamant en van die van initiatiefnemers heeft in het huidige bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' de bestemming 'Wonen' (zonder bouwvlak). Hier mogen bijgebouwen gebouwd worden met een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 5 meter. Zoals eerder aangegeven staat op de locatie ook een bijgebouw met een beperkte hoogte. Nieuwe bijgebouwen zouden ook op de locatie van de geplande nieuwe woning kunnen komen, maar dan ook tot in de erfgrens. Daarmee is in de huidige situatie de bouw van een gebouw mogelijk met een nokhoogte van 5 meter. De maximale bouwhoogte van de nieuwe woning wordt 'slechts' één meter hoger, namelijk zes meter. Daar staat wel tegen over dat de nieuwe woning (hoofdgebouw met een maximale bouwhoogte van 6 meter), in het ontwerpbestemmingsplan, niet in de erfgrens gebouwd mag worden. Er is namelijk een bouwvlak opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan die op circa 1,2 meter van de erfgrens begint. Daarmee is er mogelijk sprake van beperkte (extra) (schaduw)hinder. Zie ook hetgeen hierna is beschreven.
De geplande woning ligt in het noorden van het perceel aan de Achterdorpsstraat 5, grenzend aan het noordelijke deel van het perceel van reclamant (welk perceel gelegen is in het oosten van Achterdorpsstraat 5). De nieuwe woning ligt daarmee noordelijker dan de schuur van reclamant waar de zonnepanelen op liggen. De betreffende schuur ligt tegen de oostelijke perceelsgrens aan en op circa 11 meter van het bouwvlak van de nieuwe woning (welke in het noordwesten ligt). Dit betekent dat de mogelijk schaduwhinder / opbrengstvermindering op de zonnepanelen marginaal, zo niet nihil zal zijn. Dit vanwege de ligging van de nieuwe woning in het noordwesten (alleen eventueel zonlicht in de late avonduren in de zomer), omdat de kap van de nieuwe woning relatief laag is (ook ten opzichte van bijgebouwen die reeds toegestaan zijn), gezien de afstand en het gegeven dat de zonnepanelen op het zuiden gericht zijn met een lichte hellende hoek en, gezien het feit dat zonlicht opvangen vanuit een lage zonnestand in het noordwesten daarom niet of nauwelijks opbrengsten oplevert. De eigen woning van reclamant levert de meeste schaduw in de eigen tuin van reclamant op gedurende het tijdstip dat de zon het meeste zonlicht produceert.
Initiatiefnemers en reclamant hebben steeds goed overleg gevoerd. De plannen zijn, al ver voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, door de initiatienemers met de omwonenden en dus ook met de reclamant gedeeld. Naar aanleiding van de zienswijzen hebben initiatiefnemers en reclamant opnieuw een aantal gesprekken gevoerd. Dat heeft er toe geleid dat er een paar veranderingen zijn doorgevoerd in het bouwplan van initiatiefnemers en een kleine verschuiving van het bouwvlak.
Verlaging van de bouwhoogte van de woning bleek niet mogelijk. Dan blijft er te weinig effectieve ruimte over (ook in relatie tot de bouweisen over een verdiepingshoogte). Wel is de geplande woning nu gespiegeld. Dat houdt in dat de geplande éénlaagse aangebouwde bijgebouw nu niet meer aan de westzijde van de geplande woning is voorzien maar aan de oostzijde van de nieuwe woning, aan de zijde van reclamant. Daardoor ontstaat er iets meer ruimte tussen de perceelsgrens en de nieuwe woning met kap. Hierop is het bouwvlak aangepast. Nu is het bouwvlak teruggelegd tot 2 meter van de perceelsgrens. Nu heeft het bouwvlak dus een breedte van circa 9,3 meter in plaats van 10 meter.
Ook is het bouwvlak nog 1 meter naar het noorden verplaatst. Echter, gedurende de gesprekken is door de initiatiefnemer en de bouwer, ook nog eens kritisch naar het bouwplan gekeken en het bouwvlak van het bestemmingsplan. Daarbij is geconstateerd dat de bouwvlakdiepte van 8 meter zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan niet overeenkwam met het bouwplan. Die gaat namelijk uit van 9 meter diepte. Dat was dus niet goed opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.
De geplande woning is, in tegenstelling tot reclamant aangeeft, niet 8 bij 8,06 meter. De schets in de hoofdstuk 2.3 van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan geeft inderdaad maten aan die dat lijken te suggereren maar die daar genoemde maten zijn binnenwerkse maten. Dus daar zitten de buitenmuren niet in opgenomen. Daarmee heeft de geplande woning al een ruimere diepte dan 8 meter. Dus dat toont ook aan dat het opgenomen bouwvlak van 8 meter diepte in het ontwerpbestemmingsplan niet juist was en dat die diepte 9 meter moest zijn.
Dat zou normaal gesproken betekenen dat het bouwvlak met een meter naar zuiden vergroot zou moeten worden. Maar nu is dat vergroot aan de noordzijde. Dus blijft de zuidelijke grens van het bouwvlak liggen op de plaats waar die lag. Dit zou de suggestie kunnen wekken dat dit geen verandering oplevert voor reclamant. Maar dat is niet geheel waar. Het bouwplan voor de nieuwe woning gaat uit van een woning met een zadeldak. Doordat het bouwvlak 1 meter naar het noorden wordt vergroot verschuift daarmee de positie van de nok (bouwhoogte van 6 meter) van dat zadeldak nu ook met een halve meter naar het noorden (ook wordt de hellingshoek van het zadeldak daarmee een fractie lager).
Een zadeldak heeft een nok die aan twee kanten hellend afloopt naar de goot. Een dergelijk dak heeft maar over een beperkt gedeelte van het dak een maximale bouwhoogte, namelijk alleen in de noklijn. Een zadeldak geeft, gezien de maximaal toegestane goothoogte en maximaal toegestane bouwhoogte, de meeste beperking aan de massaliteit van de nok / bouwhoogte van een gebouw. Bij een andere dakvorm krijgt een groter deel van het dak een nokhoogte waardoor er mogelijk meer schaduwwerking kan zijn in de (zomer)periode (avond). Overigens staan in het westen, op het perceel van Achterdorpsstraat 7, enkele hoge bomen die in de late zomernamiddag/avond reeds schaduw geven op de locatie van de nieuwe woning en op hetzelfde gebied als waar dan de nieuwe woning mogelijk wat schaduw zou kunnen geven. Er is een schaduwonderzoek uitgevoerd en deze is als Bijlage 4 bij het bestemmingsplan gevoegd. Hieruit blijkt dat er geen onevenredige schaduwhinder ontstaat door de nieuwe woning.
Aangezien het de wens van initiatiefnemer is om een zadeldak te bouwen, het vanuit reclamant de wens is om zo beperkt mogelijke hinder te krijgen van de bouwhoogte en om te voorkomen dat er een andere dakvorm dan een zadeldak gebouwd kan worden wordt deze keer en bij uitzondering een dakvorm voorgeschreven voor de nieuwe woning. In de regels van het bestemmingsplan (artikel 5, lid 2) wordt nu opgenomen dat de woning / het hoofdgebouw voorzien moet zijn van een zadeldak of een schilddak (dit is een zadeldak met dakschild aan de zijkant(en)). Een andere dakvorm / kapvorm, zoals bijvoorbeeld het veel massalere mansardedak of een lessenaarsdak, is dus niet toegestaan.
De gemeente Renkum is als geheel verdacht op het vinden van relicten uit WOII. Bij het bouwen / aanvragen van de omgevingsvergunning kan het verstandig zijn onderzoek daarnaar te doen. Anderzijds is de grond in de tuin reeds geroerd. Dit aspect is voor het bestemmingsplan niet echt van belang.
conclusie:
De zienswijze leidt, samen met de ambtshalve aanpassing, tot de volgende aanpassing van het bestemmingsplan:
Hierna staan de oude en aangepaste verbeelding weergegeven en daaronder voorbeelden van dakvormen.
![]() |
![]() |
Verbeelding ontwerpbestemmingsplan 'Oudkerkeland - Achterdorpsstraat 5, 2033' | Aangepaste verbeelding bestemmingsplan 'Oudkerkeland - Achterdorpsstraat 5, 2023' |
Afbeelding: schets van dakvormen. Het zadeldak en het schilddak zijn dus toegestaan. Andere dakvormen, zoals het mansardedak, dus niet. (bron: www.cupapizarras.com)
De zienswijze leidt, samen met de ambtshalve aanpassing, tot de volgende aanpassing van het bestemmingsplan:
De volgende ambtshalve wijzigingen zijn doorgevoerd;