Plan: | Stationsweg 4, 2023 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0223ob-va02 |
Het plangebied is gelegen aan de Stationsweg 4 te Oosterbeek. Op de locatie is sinds lange tijd een woning aanwezig. Aangezien de woning niet meer voldoet aan de huidige eisen, is de initiatiefnemer voornemens de bestaande bebouwing te slopen en een nieuw appartementencomplex met acht appartementen te realiseren met parkeren op eigen terrein.
Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014' en heeft de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. De functie wonen is op basis van deze bestemmingen reeds toegestaan. De bouwregels laten de beoogde maatvoering en het aantal wooneenheden echter niet toe. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen aan de Stationsweg 4 in Oosterbeek, ten noordwesten van het centrum van Oosterbeek. Aan de noord- en zuidzijde wordt het plangebied begrensd door kantoren. In de omgeving liggen ook diverse woningen. Het plangebied bestaat uit het kadastrale perceel gemeente Oosterbeek, sectie C, nummer 6406. Navolgende afbeeldingen tonen het plangebied en de omgeving.
Begrenzing plangebied in Oosterbeek
Globale ligging plangebied
Geldend bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan herziet gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014'. In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Beschermingszone niet-waterdoorlatende lagen en grondwaterstromen'. Binnen de bestemming 'Wonen' is in het plangebied een bouwvlak opgenomen waar maximaal één wooneenheid is toegestaan. Hierbinnen is een gebouw toegestaan met een maximum bouwhoogte van 10 meter en een maximum goothoogte van 6 meter. Buiten het bouwvlak zijn bijgebouwen, overkappingen en aan- en uitbouwen toegestaan.
Het nieuwe plan gaat uit van een nieuw woongebouw met vier bouwlagen. Het gebouw zal iets hoger dan 12 meter worden. De goothoogte zal daardoor ook hoger zijn dan de huidig toegestane goothoogte. Daarnaast komt een deel van het nieuwe gebouw buiten het huidige bouwvlak te liggen. Tevens komen er acht wooneenheden in het gebouw, waar er nu één is toegestaan. Hierdoor past het nieuwe plan niet in het geldende bestemmingsplan.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014' weergegeven. Het plangebied is daarop gelegen binnen de rode contour.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014' (rood omlijnd = de globale plangrens van het nieuwe bestemmingsplan)
Nieuw bestemmingsplan
In het nieuwe en voorliggende bestemmingsplan 'Stationsweg 4, 2023' krijgt de vervangende nieuwbouw wederom de bestemming 'Wonen'. Het bouwvlak wordt vergroot en de bouw- en goothoogte worden aangepast. Ter plekke van het bouwvlak worden maximaal acht gestapelde wooneenheden toegestaan. Een deel van de huidige bestemming 'Wonen' krijgt de bestemming 'Tuin'. Ten behoeve van de ontsluiting en de parkeerplaatsen wordt een functieaanduiding 'weg' opgenomen. In de bestemming 'Tuin' is tevens de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen, ten behoeve van bijvoorbeeld een fietsenstalling.
Net als in het hiervoor geldende bestemmingsplan zijn ook nu weer de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Beschermingszone niet-waterdoorlatende lagen en grondwaterstromen' opgenomen.
Voor de systematiek van het nieuwe bestemmingsplan wordt aangesloten op de systematiek van het huidige bestemmingsplan. De regels zijn daarbij soms wel iets aangepast aan de hier aanwezige situatie.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan 'Stationsweg 4, 2023' weergegeven.
Verbeelding voorliggend bestemmingsplan 'Stationsweg 4, 2023'
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied en de historie. Hierin wordt ingegaan op de huidige en nieuwe situatie van het plangebied en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In Hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In Hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, Hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
In dit hoofdstuk worden de huidige situatie en de geplande ontwikkeling beschreven. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op de historie van het plangebied. In paragraaf 2.3 wordt een beschrijving van de bestaande situatie gegeven en in paragraaf 2.4 de toekomstige situatie.
Oosterbeek is een woongebied ten westen van Arnhem in Gelderland, in de gemeente Renkum. Oosterbeek is gelegen op de stuwwalrand aan de veluwezoom. Met circa 11.000 inwoners is het de grootste kern van de gemeente Renkum. De Utrechtseweg deelt Oosterbeek in een noordelijk en zuidelijk gedeelte, respectievelijk het boven- en benedendorp.
De ontstaansgeschiedenis van Oosterbeek begint aan de huidige Benedendorpsweg, waar omstreeks de 10e eeuw een kerkje werd gebouwd. De Utrechtseweg was rond 1570 een landweg naar Arnhem. Omstreeks 1600 werd de weg steeds meer in gebruik genomen. Veel later, rond 1820, werd het straatbeeld aan de Utrechtseweg bepaald door herenhuizen, landhuizen en villa's. Begin 1900 veranderde de weg in een winkelstraat. In de loop van de tijd heeft de Utrechtseweg meer en meer de functie van centrumstraat gekregen. Over de Utrechtseweg lopen nog steeds de verbindingen voor het interlokale openbaar vervoer.
Haaks op de Utrechtseweg loopt richting het noorden de Stationsweg. Het plangebied is gelegen aan de Stationsweg nabij de Utrechtseweg. Jarenlang heeft Oosterbeek over twee stations gesproken: Oosterbeek-Hoog (Stationsweg) en het rechtmatig zo genoemde Oosterbeek-Laag (Klingelbeek). Station-Hoog werd in 1848 in gebruik genomen. De door de Rhijn Spoorweg-Maatschappij aangelegde trein- verbinding Utrecht-Arnhem deed al sinds 16 mei 1845 dienst.
Volgens historische kaarten is de bebouwing binnen het plangebied reeds sinds 1886 aanwezig. De oorspronkelijke villa is verdwenen. Het huidige woonhuis is gebouwd in 1952.
Stationsweg nabij Utrechtseweg met links vooraan een verdwenen villa en daarachter Stationsweg 6 waarin na WOII hotel Strijland gevestigd was. (Bron: Heemkunde Renkum).
In de huidige situatie staat er op de locatie een vrijstaande woning met bijgebouwen. De bestaande woning is gelegen op circa 8 meter van de straat. Het perceel wordt via de Stationsweg ontsloten. Het woonhuis heeft twee bouwlagen met een zadeldak en is bedekt met rode dakpannen. Naast de woning is een garage aanwezig. Aan de zuid- en noordzijde grenst het plangebied aan twee kantoorpercelen (Stationsweg nummers 2 en 6). Op navolgende afbeelding is een impressie weergegeven van de huidige situatie.
Huidige situatie woning
3D luchtfoto / vogelview (voorjaar 2021). Het gebouw met de rode daken is Stationsweg 4. Kijkrichting naar het westen (bron: GeoObliek; Slagboom en Peeters).
Voorliggend initiatief voorziet in de bouw van een appartementencomplex met acht appartementen, ter plekke van de huidige vrijstaande woning. Het appartementencomplex wordt in bouwvorm en massa gelijkwaardig aan de omliggende kantoorpanden. Voor wat betreft architectuur zal dan ook worden ingespeeld op de overige bebouwing aan de Stationsweg. De huidige bestemmingen zullen behouden blijven, wat in overeenstemming is met de overige nabij gelegen woonpercelen. Echter worden het bouwvlak en de maatvoering vergroot. Er worden maximaal acht wooneenheden toegestaan.
De appartementen vallen in het duurdere segment. Ieder appartement krijgt een eigen berging. De appartementen op de verdiepingen krijgen twee balkons en de appartementen op de begane grond hebben terrassen op maaiveld. Het gebouw wordt voorzien van een lift. Parkeren vindt plaats op eigen terrein aan de westkant achter het appartementengebouw. Naast de parkeerplaatsen wordt een fietsenstalling geplaatst. De parkeerplaatsen en het achterterrein worden ontsloten via de noordzijde van het plangebied op de Stationsweg.
Op navolgende afbeeldingen zijn de situatie en enkele sfeerbeelden van het appartementencomplex weergegeven.
Situatietekening (bron Strategie architecten)
Sfeerimpressie (bron Strategie architecten)
Sfeerimpressie vogelvlucht (bron Strategie architecten)
Impressie bestaande situatie en projectie schets nieuwe situatie (bron Strategie architecten)
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.
Toetsing Rijksbeleid
In voorliggend plan worden acht appartementen gerealiseerd, waardoor per saldo zeven nieuwe wooneenheden worden toegevoegd. Daarmee wordt dit plan niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Met de ontwikkeling zijn geen overige nationale belangen gemoeid. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het Rijksbeleid.
Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij.
Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In de groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant.
Wonen
De verordening bevat de regel dat nieuwe woningbouwontwikkelingen alleen zijn toegestaan wanneer deze passen in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken, toetsen aan de volgende criteria:
Water en milieu
In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (paragraaf 2.5 en paragraaf 3.2) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Vaarwegen zijn voor het plangebied niet aan de orde / relevant. Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). In artikel 2.38 van de verordening is opgenomen dat in een 'intrekgebied' geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen. Dergelijke activiteiten vinden hier niet plaats en gaan hier niet plaatsvinden.
Koersnotitie Ruimte voor goed Wonen
In 2018 heeft Gedeputeerde Staten (GS) de koersnotitie ‘Ruimte voor goed wonen’ opgesteld. In de koersnotitie staan de woonbehoeften per Gelderse woonregio, maatwerk en flexibele plannen centraal. De woonpartners in de regio maken afspraken in regionale woonagenda’s. Bijvoorbeeld over verduurzaming van bestaande woningen en aantallen nieuwbouwwoningen. De provincie ondersteunt het proces van het maken en het uitvoeren van de regionale woonagenda's. De kennis van gemeenten over de lokale woningmarkt en vertaling naar de regionale opgave vormen het vertrekpunt. De regionale woonagenda’s vormen de basis voor de samenwerking. De provincie beoordeelt voor vaststelling of de agenda wat betreft inhoud aansluit bij de woonopgave van de regio en de koers “Ruimte voor goed wonen”.
De ambitie van de provincie is een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dit te behouden en te bereiken en als antwoord op de uitdagingen die de provincie ziet, stellen ze drie uitgangspunten centraal: een duurzaam, economisch krachtig en een verbonden Gelderland. Deze uitgangspunten vormen de rode draad van het beleid en het handelen van de provincie. Voor de woonopgaven betekent dit concreet:
De koers met bovengenoemde uitgangspunten vormt het (handelings)perspectief, waarbinnen de provincie de continu veranderende uitdagingen op de woningmarkt aan kan en wil gaan. Het dient als richtinggevend vertrekpunt voor het gesprek met partners, niet als ‘wet en regel’.
Actieplan Wonen 2020-2025
Met het Actieplan Wonen wil de provincie de komende vijf jaar de bouw van circa 45.000 woningen versnellen. Hiervoor zetten ze € 30 miljoen in. Dit aantal woningen is onderdeel van de 80.000 nieuwe woningen die in Gelderland tot 2030 gerealiseerd moeten worden. Met het actieplan wil de provincie een bijdrage leveren aan de uitvoering van de bouwopgave. Drie doelen staan in het actiepla centraal:
Met 14 acties wil de provincie 45.000 woningen opleveren in verschillende prijsklassen, waarvan 9.500 door de provincie gesubsidieerde betaalbare woningen en 2.000 flexibele woningen.
Toetsing Provinciaal beleid
Met de sloop van de bestaande woning en de realisatie van het appartementencomplex binnen het bestaand stedelijk gebied van Oosterbeek, wordt voorzien in een actuele behoefte aan meer woningen in de gemeente Renkum. Het plan wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving van het plangebied. Hiermee voldoet het plan aan de vertrekpunten uit de omgevingsvisie en de verordening. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Woondeal Regio Arnhem - Nijmegen
De 'Woondeal Regio Arnhem - Nijmegen' is een samenwerkingsagenda voor de woningbouwopgave in de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen. De Woondeal bevat afspraken over onderwerpen en thema’s die van belang zijn voor de gehele regio, zoals de woningbouwopgave, het betaalbaar houden van de woningvoorraad, het versterken van het groene profiel van de regio en de bereikbaarheids- en leefbaarheidsvraagstukken. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt die specifiek op de huisvestingsvraagstukken van een bepaalde doelgroep of op een ander specifiek onderwerp zijn gericht.
De regio Arnhem-Nijmegen groeit sterk. De afgelopen jaren is de regio als geheel en de steden Arnhem en Nijmegen in het bijzonder, relatief sneller gegroeid dan andere steden in het land. De prognoses laten zien dat deze groei doorzet en dat daarmee ook de uitdagingen voor de regio toenemen. Het tegelijkertijd bijbouwen van voldoende passende en betaalbare woningen, het behouden en versterken van het groene profiel, het zorgen voor een bereikbare regio en het investeren in het verbeteren van veiligheid en sociaaleconomische versterking, overstijgen de regelmogelijkheden en het instrumentarium op gemeentelijk en provinciaal niveau.
'Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027' en 'Woonagenda subregio Arnhem e.o. 2021 t/m 2023'
In de subregio Arnhem e.o. werken de gemeenten Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Rheden, Renkum en Rozendaal samen aan het thema wonen. In 2018 is de 'Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027' opgesteld. Focus in die agenda lag op: betaalbaar, passend en goed, duurzaamheid en wonen-zorg, en ‘verschil maken’. Deze woonagenda is in het voorjaar van 2021 aangepast op basis van afspraken onder meer in de 'Woondeal regio Arnhem - Nijmegen' en het 'Actieplan Wonen' van de provincie welke stelt dat er elke 3 jaar een actualisatie moet plaatsvinden.
In de 'Woonagenda subregio Arnhem e.o. 2021 t/m 2023' geven de samenwerkende gemeenten in de subregio Arnhem aan waar zij de komende jaren op willen inzetten. Met deze woonagenda wordt verdere invulling gegeven aan de Groene Metropoolregio en de Woondeal. De komende jaren wordt ingezet op de thema's: sneller, betaalbaar, toekomstbestendige voorraad en focus op doelgroepen. Deze thema's zijn uitgewerkt in de volgende opgaven:
De bovengemeentelijke afstemming van woningbouwinitiatieven is een belangrijke stap in het kader van de planbeoordeling door de provincie. Plannen zijn in principe akkoord als ze voldoen aan kwaliteitscriteria uit de subregionale Woonagenda. Plannen waar sprake is van uitbreiding buiten bestaand stedelijk gebied worden altijd in ambtelijk en bestuurlijk overleg afgestemd. In de subregionale woonagenda zijn de volgende kwaliteitscriteria voor nieuw bouwplannen opgenomen:
De woningmarkt van Arnhem-Nijmegen staat onder druk, de woningbehoefte is groot. De ambitie uit de Woondeal ligt op + 35.000 woningen in de periode 2020-2030 voor de Regio Arnhem-Nijmegen. De woningbehoefte is dermate groot dat een tempoversnelling in productie nodig is: op regionaal niveau van 3.100 woningen per jaar (realisatie 2015-2018) naar 3.400 tot 3.900 woningen per jaar. Dit is inclusief het inlopen van een groot deel van het actuele woningtekort (circa 5.800 woningen tot 2030).
In de subregio Arnhem e.o. is de opgave voor de periode 2019-2030 + 12.510 woningen. De groei is het grootst in de komende vijf jaar: een kleine 1.800 woningen gemiddeld per jaar (inclusief het huidige tekort). In de periode 2025 tot 2030 ligt dit op circa 700 woningen gemiddeld per jaar.
Verstedelijkingsstrategie Arnhem-Nijmegen-Foodvalley
De Verstedelijkingsstrategie richt zich op de langetermijnplanning van toekomstige woon- en werklocaties tot 2040. Deze strategie laat zien hoe de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen de groei van landschap, wonen, economie en mobiliteit goed vorm geeft. Ook helpt de strategie de daarvoor benodigde investeringen te vinden. Partners die hierbij betrokken zijn, zijn de Rijksoverheid (ministeries van BZK en IW, LNV en EZK), de provincie Gelderland, Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, de regio Foodvalley en de 26 gemeenten in de beide regio’s.
In gebiedsuitwerkingen wordt voor deelgebieden uitgewerkt waar ruimte is voor woningen en werklocaties en welke randvoorwaarden voor de leefomgeving, mobiliteit, economie en wonen daarvoor moeten worden ingevuld. De integraal uit te werken gebieden zijn: Spoorzone Arnhem-Oost, Nijmegen-West, Foodvalley-Zuid, Foodvalley-Noord, Liemers, Middengebied Arnhem-Nijmegen, Rijk van Nijmegen en de Veluwe.
Hoewel iedere gebiedsuitwerking uniek is, zijn er ook algemene kernopgaven die voor alle gebiedsuitwerkingen van toepassing zijn. Op het vlak van wonen zijn de volgende kernopgaven van toepassing:
Oosterbeek valt onder het deelgebied Veluwe. Mede vanuit het oogpunt ‘vitale kernen’ is er voor wonen ook een opgave in dit deelgebied die zo veel mogelijk binnenstedelijk, circulair, klimaatadaptief en groen gerealiseerd moet worden. Economisch wordt gefocust op versterking van de recreatieve sector, maar ook de ontwikkelingskansen van landbouw worden meegenomen. Verspreid over meerdere kernen zullen, vooral nabij OV-knooppunten, ongeveer 3.000 woningen worden toegevoegd tot 2040. Veel kernen lopen tegen ruimtelijke grenzen aan (natuurgebieden, uiterwaarden), liggen in landschappelijk waardevolle gebieden en willen niet aan elkaar groeien. Tevens is er de opgave om de brede vitaliteit van kleinere kernen te behouden. Woningen worden bij voorkeur via verdichting gerealiseerd wat leidt tot ingewikkelde ontwerpopgaven. Oosterbeek is aangewezen landelijke kern, zonder ontwikkelgebied of woningbouwlocatie.
Uitsnede integrale kaart deelgebied Veluwe (plangebied rood omcirkeld)
Toetsing Regionaal beleid
De bouw van toekomstbestendige, duurzame appartementen binnen bestaand stedelijk gebied past binnen de uitgangspunten van de woonagenda. Binnen de Verstedelijkingsstrategie is Oosterbeek niet aangewezen als ontwikkelgebied of woningbouwlocatie. Echter voldoet de bouw van een appartementencomplex, op een binnenstedelijke locatie waar eerst één woning was gesitueerd, wel aan de kernopgaven van de verstedelijkingsstrategie.
Verder voldoet het plan aan de ambities en criteria zoals gesteld in de 'Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027' en aan de opgaven zoals beschreven in de 'Woondeal' en 'Verstedelijkingsstrategie Arnhem-Nijmegen-Foodvalley'. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het regionale beleid.
Nota Wonen 2019
In de 'Nota Wonen 2019' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op het gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2019' is een actualisatie van de 'Nota Wonen 2014'. De voorliggende Nota Wonen is opgesteld om goed wonen te bevorderen voor de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente Renkum. De actuele situatie is het vertrekpunt voor het woonbeleid. De nota is de gemeentelijke agenda voor samenwerking met andere partijen en vormt de basis om als gemeente de regie te kunnen voeren.
Voor de 'Nota Wonen 2019' zijn zes speerpunten uitgewerkt. De speerpunten zijn gebaseerd op de actuele situatie en de ambitie van de gemeente zoals verwoord in het coalitieakkoord. De speerpunten van het woonbeleid zijn:
Speerpunt 1: Focus op de bestaande woningvoorraad
Omdat het merendeel van de woningen binnen de gemeente er al staat en de nieuwbouw relatief beperkt is, wordt vooral gericht op het verbeteren van de kwaliteit van bestaande woningen. Vanuit deze visie wil de gemeente inzetten op:
Speerpunt 2: Inspelen op kwalitatieve woonwensen en versnelling woningbouw
Met de subregio Arnhem e.o. is voor de komende 10 jaar een kwantitatieve horizon afgesproken: kwantitatief streven de gemeenten in de subregio Arnhem e.o. in de periode 2017-2027 naar een netto toevoeging van circa 13.500 woningen. Het richtsnoer voor de gemeente Renkum is een toevoeging van ongeveer 900 woningen tot 2027. De gemeente wil de komende periode de productie versnellen (gebruik maken economisch momentum, grote druk op de woningmarkt), maar wel onder een goede regie op kwaliteit. Dit onder andere door:
Speerpunt 3: De sociale huursector betaalbaar en beschikbaar
Gemeente en corporaties hebben een maatschappelijke taak om voor voldoende, betaalbare huurwoningen te zorgen voor mensen die daar zelf (gezien hun inkomen) niet in kunnen voorzien. Voor deze doelgroep zijn er op dit moment circa 3100 sociale huurwoningen in de gemeente Renkum. Het speerpunt wil de gemeente bereiken door te focussen op:
Speerpunt 4: Wonen voor ouderen (langer zelfstandig thuis wonen)
Er is al jaren sprake van vergrijzing binnen de gemeente Renkum. Tevens neemt de groep 75 plussers toe de komende jaren. Door deze vergrijzing is het zaak om voor deze groep de voorraad levensloopgeschikte woningen te vergroten. Dat moet voor het grootste gedeelte gebeuren in de bestaande voorraad, met name door het aanpassen van de bestaande woningen. Vanuit deze visie wil de gemeente inzetten op:
Speerpunt 5: Woonvormen voor bijzondere doelgroepen
De extramuralisering van de zorg betekent niet alleen dat mensen met lichamelijke beperkingen en/of (beginnende) dementie langer thuis moeten blijven wonen. Het geldt ook voor mensen die als gevolg van psychische problemen tot dusver terecht konden in een beschermde woonvorm. Ook deze mensen zijn, als ze willen uitstromen uit het beschermd wonen, aangewezen op een sociale huurwoning van de woningcorporatie, waarin ze met ambulante begeleiding zelfstandig moeten wonen. De gemeente wil zich hiervoor inzetten door te focussen op:
Speerpunt 6: Duurzaamheid en klimaat
De gemeente wil streven naar klimaatneutraal in 2040. Dat betekend ook het een en ander op het gebied van wonen, bijvoorbeeld omdat alle woningen uiterlijk in 2050 van het aardgas af moeten. Voor dit speerpunt focust de gemeente op:
Het uitgangspunt van de gemeente Renkum is dat woningbouwprojecten passen binnen de 'Nota Wonen 2019'. Er zijn geen grote nieuwbouwlocaties. Datgene dat nieuw wordt gebouwd moet binnen de bestaande contouren van de bebouwing passen.
Omgevingsvisie Renkum 2040
Op 26 januari 2022 heeft de gemeenteraad van de gemeente Renkum de 'Omgevingsvisie Renkum 2040' vastgesteld. De omgevingsvisie biedt een vooruitblik op de leefomgeving van de gemeente op de lange termijn. De visie is opgesteld vanuit een integraal perspectief. Dat wil zeggen dat het niet alleen om ruimtelijke vraagstukken gaat, maar ook over sociale en economische vraagstukken en ontwikkelingen. Sociale ontwikkelingen en karakteristieken hebben, evenals economische ontwikkelingen namelijk invloed op de invulling van de leefomgeving. Alles wat je ziet, voelt en ruikt komt terug in deze visie. Hieronder wordt verstaan het geheel van onder andere ruimte, water, bodem, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur, sociale cohesie, sociaal domein en cultureel erfgoed. Deze onderdelen zijn in samenhang bekeken en vertaald naar de leefomgeving van de toekomst.
Het doel en beoogde effect is meervoudig. De visie wil een ambitie en een kansrijke ontwikkelingsrichting geven voor Renkum als basis voor ons eigen handelen en het handelen van partijen uit de samenleving. De gemeente wil in de geest van de omgevingswet meer ruimte bieden aan initiatiefnemers en meer het gesprek voeren over de toegevoegde waarde van een initiatief voor de samenleving in plaats van het toetsen van een initiatief aan allerlei regels.
Daarnaast wil de gemeente de omgevingsvisie intern gebruiken om de al ingezette praktijk verder door te ontwikkelen om overeenkomstig de mogelijkheden van de Omgevingswet te handelen. De nieuwe omgevingsvisie moet de aanleiding vormen om onze werkwijze, processen, structuren, regels en organisatiecultuur te bespreken en verder in te richten.
Visiekaart Oosterbeek (plangebied rood omcirkeld)
Toetsing Gemeentelijk beleid
Met de sloop van een oude niet duurzame woning die niet meer aan de huidige eisen voldoet en de bouw van duurzame toekomst bestendige appartementen, voldoet het initiatief aan de Nota Wonen 2019.
De Omgevingsvisie Renkum 2040 geeft in het algemeen aan dat woningbouw in de bebouwde kom gewenst is om te voldoen aan de woningbehoefte. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere nieuwbouw van woningen, woningsplitsing, splitsen van (woon)percelen door toevoeging van enkele nieuwe woningen en herontwikkeling van bestaand vastgoed. Ook is buiten de bebouwd gebied bouwen onder voorwaarden mogelijk (ja, mits-benadering). De locatie ligt in de bebouwde kom en betreft een herontwikkeling. Daarmee voldoet het plan aan de Omgevingsvisie.
Het initiatief is in overeenstemming met de 'Nota Wonen 2019' en de Omgevingsvisie 2040.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
Algemeen
Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten.
Toetsing m.e.r-beoordeling
Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 1 bijgevoegd. Op grond van de aanmeldnotitie kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten. Het bestemmingsplan Stationsweg 4, 2023 kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect milieueffectrapportage geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Algemeen
In het kader van een bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem- en het grondwater noodzakelijk. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien er sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Dit moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing bodem
Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Het plangebied heeft in de huidige situatie de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' en behoudt de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. In dit plan is er geen sprake van functieverandering. Een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Aangenomen kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende geschikt is voor de woonfunctie.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Algemeen
In de Tweede Wereldoorlog hebben in Nederland en rondom Oosterbeek oorlogshandelingen plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat er in of om het plangebied nog niet gesprongen explosieven (NGE) in de bodem aanwezig zijn.
Toetsing explosieven
Om de risico's op het aantreffen van niet gesprongen explosieven (NGE) binnen het plangebied in kaart te brengen zal voorafgaand aan de (bouw)werkzaamheden onderzoek worden gedaan naar NGE's.
Conclusie
In het kader van de omgevingsvergunning wordt er onderzoek naar niet gesprongen explosieven (NGE) uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect explosieven geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing luchtkwaliteit
Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van een woning en de bouw van een appartementencomplex met 8 wooneenheden. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2018 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2018, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Toetsing geur
Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van een woning en de bouw van een appartementencomplex met 8 wooneenheden. Hiermee is sprake van de realisatie van een geurhindergevoelig object.
De meest nabij gelegen (melk)veehouderij is gelegen op circa 900 meter aan de Valkenburglaan 3 in Oosterbeek. Daarnaast is aan de Valkenburglaan 1 in Oosterbeek een pensionstal gevestigd. De Wgv maakt voor de afstandsnormen onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 meter tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 meter tot emissiepunt). Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie. Het project aan de Stationsweg ligt in de bebouwde kom van Oosterbeek en daarom moet de afstand van de nieuwe geurgevoelige objecten (woningen) tot het emissiepunt (stal) minimaal 100 meter bedragen. Er wordt ruim aan deze afstand voldaan.
Hiermee is een goed woon- en leefklimaat aangetoond. Een geuronderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Algemeen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
Toetsing geluid
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd industrieterreinen aanwezig. De spoorlijn Arnhem - Utrecht ligt op circa 630 meter. Deze spoorlijn heeft een zone van 200 meter, waardoor het appartementencomplex buiten de zone van de spoorlijn ligt. Er is daarom geen sprake van geluidhinder als gevolg van industrielawaai en/of spoorwegen. Het plangebied is wel gelegen in de onderzoekszones van de Utrechtseweg (N225) en Stationsweg. Om de haalbaarheid van het plan te beoordelen is in juli 2022 derhalve door Buro Ontwerp & Omgeving een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen.
Stationsweg
De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Stationsweg bedraagt 58 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110 Wgh. Bij het appartementencomplex wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt voldaan.
Utrechtseweg (N225)
De hoogste geluidsbelasting van de Utrechtseweg (N225) bedraagt 54 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij het appartementencomplex wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt voldaan.
Gevelgeluidwering
Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Bij het bepalen van de vereiste gevelgeluidwering wordt rekening gehouden met de berekende geluidbelasting op de gevels van de woning. De hoogste cumulatieve geluidsbelasting bedraagt 64 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g. Om de binnenwaarde bij de woningen te halen, moet een minimale geluidsisolatie van (64-33=) 31 dB worden bereikt.
Bij de bouw van de appartementen wordt vanwege de minimale eisen aan geluidswering uit het Bouwbesluit 2012 al een gevelwering van 20 dB gehaald. De overige geluidwering kan met aanvullende maatregelen worden behaald.
Verlening van hogere waarden
Uit het onderzoek blijkt voor twee wegen een hogere waarde moet worden aangevraagd. Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Stationsweg en de Utrechtseweg (N225), het toepassen van het geluidsscherm langs de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (realisatie van een appartementencomplex met 8 appartementen) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Zoals gezegd ligt in de Wgh de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn.
Op basis van de Wgh kan de gemeente Renkum een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting van 58 respectievelijk 54 dB afkomstig van de Stationsweg en de Utrechtseweg (N225). De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er na het verlenen van hogere waarden vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Er bestaat geen belemmering ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. In navolgende tabel zijn de betreffende richtafstanden per milieu-categorie weergegeven.
Milieu-categorie | Richtafstand tot 'rustig gebied' of 'rustig buitengebied' | Richtafstand tot een 'gemengd gebied' | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Toetsing milieuzonering
Het plangebied ligt aan de rand van het centrum van Oosterbeek. In de nabije omgeving liggen woningen, winkels, horeca en kantoren. Het plangebied maakt, gezien de aanwezige en toekomstige functies, deel uit van een 'gemengd gebied'.
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van een woning en de bouw van een appartementencomplex met 8 wooneenheden. Met het initiatief worden geen hinderveroorzakende functies mogelijk gemaakt.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een milieuhindergevoelige functie. In de directe nabijheid van het projectgebied bevindt zich restaurant Schoonoord, ijssallon Gelatteria La Farfalla en Mijnhart uitvaartverzorging wat milieuhinderveroorzakende functies betreft.
Het restaurant en de ijssallon vallen onder 'Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.' (SBI-2008: 561). De uitvaartonderneming valt onder 'Begrafenisondernemingen: uitvaartcentra' (SBI-2008: 9603). De objecten hebben de volgende hindercontouren:
Functie | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Daadwerkelijke afstand | |||||
Restaurant Schoonoord | 10 | 0 | 10 | 10 | 10 | 70 | |||||
Gelatteria La Farfalla | 10 | 0 | 10 | 10 | 10 | 90 | |||||
Mijnhart uitvaartverzorging | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 130 |
Er wordt voldaan aan de aanbevolen afstanden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Toetsing externe veiligheid
Op de locatie is reeds een kwetsbaar object aanwezig in de vorm van een woning. Door de sloop van de woning en de realisatie van een nieuw appartementencomplex met acht wooneenheden neemt het aantal personen in de dag- en nachtperiode in het plangebied, ten opzichte van de huidige situatie, toe. Er is daarmee sprake van de realisatie van een nieuw (beperkt) kwetsbaar object.
Blijkens de risicokaart is op circa 265 meter van het plangebied een zwembad aanwezig. Op circa 845 meter bevindt zich een gasontvangststation en op circa 650 meter een buisleiding. Ter indicatie is navolgend een uitsnede van de risicokaart opgenomen.
Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied ter plaatse van blauwe punt)
Buisleidingen
Ten westen en noorden van het plangebied liggen op circa 650 meter en 740 meter twee gasleidingen. De leidingen hebben de volgende kenmerken:
Naam leiding | Uitwendige diameter | Werkdruk | Invloedsgebied groepsrisico | ||
N-568-10 | 12,44 inch | 40,00 bar | 142 meter | ||
N-568-14 | 4,25 inch | 40,00 bar | 59 meter |
Op basis van voorgaande informatie kan geconcludeerd worden dat het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de buisleidingen. De ontwikkeling in het plangebied zorgt niet voor een toename van het groepsrisico.
Gasontvangststation
Voor het gasontvangststation N-118 geldt een afstandscontour van 15 meter. Gezien de afstand tot het plangebied, vormt dit geen belemmering voor het plan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid Waterschap Vallei en Veluwe - Blauw Omgevingsprogramma
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe.
In november 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe een nieuw waterbeheerprogramma vastgesteld, het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027. Met het BOP zoekt het waterschap nadrukkelijk de samenwerking met inwoners en maatschappelijke partners, om samen aan een duurzame en waardevolle leefomgeving te bouwen. Sleutelgebieden zijn gebieden waar doelen samenkomen met die van gebiedspartners en waar kansen gezien worden om samen te werken. Het plangebied is niet gelegen binnen een sleutelgebied.
In het BOP staat beschreven wat de doelen zijn per deelgebied. De doelen zijn gecategoriseerd in vijf onderwerpen:
Het plangebied valt onder het deelgebied Gelderse Vallei. In het plangebied geldt geen speciefiek gebiedsdoel. In de omgeving wordt wel gewerkt aan de gebiedsopgave Gelderse Vallei deelgebied Zuidwestelijke Veluwe. Tussen Wageningen en Arnhem liggen kwetsbare bronlandschappen, de beginpunten van beken op de flanken van de stuwwallen. Met de partners wordt gewerkt aan het sluitstuk van de optimalisatie van de beekdalen van Renkumse en Heelsumse Beek, die worden doorsneden door de provinciale weg N225. Dit doet het waterschap door bos- en natuurbeheer, inspelend op klimaatverandering, zoals omvorming naar loofbos, het vasthouden van water en landschaps- en beekherstel.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (Hoofdstuk 2,5). Het plangebied en de omgeving (en overigens het hele grondgebied van degemenete Renkum) zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). In artikel 2.38 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen.
Beleid gemeente Renkum
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van water en riolering is vastgelegd in het gemeentelijk rioleringsplan 2022-2026 van oktober 2021. Het gemeentelijk rioleringsplan is de opvolger van het vGRP+ Water Stroomt 2016-2020. Het beheerplan Water en Riolering beschrijft wat er nodig is voor het aanleggen, onderhouden en te zijner tijd vervangen van infrastructuur ten behoeve van water en riolering.
De gemeente heeft de zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Het doel van de zorgplichten voor water is om toekomstgericht bij te dragen aan een prettige en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met volksgezondheid, duurzaamheid, milieuverontreiniging en klimaatverandering.
In 2050 moet Renkum klimaatbestendig en waterrobuust zijn ingericht. Daar is al mee begonnen en daar blijft de gemeente fors op inzetten. Dit uitgangspunt (landelijk afgesproken in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie DPRA en in het Regionaal Manifest Ruimtelijke Adaptatie) is ook vertaald in het ambitieniveau dat vastgesteld is met de Ambitienota 2021.
Voor hemelwater betekent dat, dat er zoveel mogelijk afgekoppeld wordt en nooit wordt aangesloten in nieuwbouwsituaties. Het aantal hemelwatervoorzieningen zal dan ook in de periode tot 2050 flink toenemen. De gemeente heeft een voorkeur voor zichtbare oplossingen. De hemelwatervoorzieningen zullen dan ook voor een groot deel onderdeel zijn van de (zichtbare) openbare ruimte. Voordat het hemelwater kan wegzakken in de bodem, moet er plek zijn om het water tijdelijk te bergen. Hierbij wordt uitgegaan van 40 mm berging voor elke m2 afvoerend verhard oppervlak.
Als de bodem zeer goed doorlatend is, is er minder berging nodig. Zodra er water in de berging terecht komt, verdwijnt het immers meteen weer naar de ondergrond. De gemeente wil graag voorkomen dat grote bergingen altijd leeg of bijna leeg zijn. Om die reden mag – afhankelijk van de korrelgrootte van de grond – iets van de bergingsbehoefte afgetrokken worden. De manier waarop dit mag plaatsvinden, staat verwoord in een separaat memo, dat verstrekt wordt aan alle initiatiefnemers én bij de aanvraag voor een Omgevingsvergunning. Aangezien water in een berging of open voorziening geen gevaar mag opleveren voor bijvoorbeeld de volksgezondheid, maar ook omdat de voorziening beschikbaar moet zijn voor een volgende gebeurtenis, moet de voorziening de mogelijkheid hebben ‘leeg te lopen’. Deze overloopmogelijkheid mag niet richting riolering plaatsvinden. Hierbij wordt gehanteerd dat de voorziening uiterlijk 24 uur ná de bui leeg moet zijn.
Watertoets
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.
Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat de ontwikkeling geen waterschapsbelangen raakt. De watertoets is toegevoegd als Bijlage 3.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect water geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing Archeologie
Op de archeologische maatregelenkaart van de gemeente Renkum ligt het plangebied in een zone met een hoge verwachtingswaarde. In het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014' ligt het plangebied in een zone met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als het bruto-oppervlak van de ingreep groter is dan 200 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm-mv. De voorgenomen ingreep overschrijden de vrijstellingsgrens voor onderzoek. Derhalve is in mei 2022 door Hamaland Advies een archeologisch bureau en booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 4.
Bureauonderzoek
In het bureauonderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied een hoge trefkans heeft op archeologische resten uit alle perioden inclusief de Tweede Wereldoorlog. Er worden in het plangebied geen bouwhistorische waarden verwacht.
Booronderzoek
Het verkennend booronderzoek heeft aangetoond dat de bodem in het grootste deel van het plangebied bestaat uit de bouwvoor op een menglaag op dekzand of gestuwde afzettingen. De top van de menglaag ligt tussen 25 cm-mv en 45 cm-mv.
Selectieadvies
De resultaten van het verkennend booronderzoek laten zien dat er geen intacte bodems in het plangebied zijn gevonden. Verder wordt de kans gering geacht dat met de toekomstige graafwerkzaamheden archeologische waarden verloren gaan. Daarom is geadviseerd om geen vervolgonderzoek in het plangebied uit te laten voeren en het plangebied vrij te geven. Dit advies is door de gemeente in een selectiebesluit overgenomen.
Gezien de locatie van het plangebied kunnen er echter wel resten aanwezig zijn die te maken hebben met operatie Market Garden. Gezien deze verwachting dienen eventueel benodigde benaderingen in het kader van explosievenruiming archeologisch begeleid te worden. Een dergelijke archeologische begeleiding dient plaats te vinden op basis van een door de gemeente Renkum goedgekeurd PvE.
Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied is het gemeentelijk archeologiebeleid in dit bestemmingsplan verwerkt. Op de verbeelding en in de regels is een, bij de verwachtingswaarden passende, dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Op deze manier worden mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermd tegen bodemingrepen in de toekomst.
Toetsing Cultuurhistorie
Volgens de kaart 'historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' herbergt het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of lijnelementen (waterlopen, dijken en kaden, wegen en spoorwegen en zichtassen).
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Toetsing
Quickscan natuurtoets
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juni 2022 een quickscan natuurtoets uitgevoerd, dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. De belangrijkste resultaten zijn in de navolgende alinea's samengevat.
Soortenbescherming
Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden. Voordat de omgevingsvergunning kan worden afgegeven dient nader ecologisch onderzoek uitgevoerd te worden en eventuele vervolgstappen zijn genomen.
Vleermuizen
Tijdens het veldbezoek werden diverse invliegmogelijkheden aangetroffen in het woonhuis en de oostelijk gelegen schuur. De sloop van de bebouwing zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als verblijfplaats fungeren voor vleermuizen. De aanwezigheid van vleermuizen in de bebouwing moet daarom nader worden onderzocht.
Steenmarter
Van de steenmarter is de aanwezigheid in het woonhuis en de oostelijke gelegen schuur niet uit te sluiten. Nader onderzoek naar de steenmarter is noodzakelijk om te bepalen of de soort nog gebruik maakt van de bebouwing en welke functie de bebouwing al dan niet heeft voor de steenmarter.
Gierzwaluw
Tijdens het veldbezoek zijn potentiële invliegopeningen aangetroffen in het vrijstaande woonhuis. De sloop van de bebouwing zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als nestplaats fungeert voor de gierzwaluw. De aanwezigheid van de gierzwaluw moet daarom nader worden onderzocht.
Huismus
Tijdens het veldbezoek zijn potentiële invliegopeningen aangetroffen in het vrijstaande woonhuis en de oostelijk gelegen schuur. De voorgenoemde bebouwing is daarom geschikt als nestlocatie. De sloop van de bebouwing zou daarom kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als nestplaats fungeert voor de huismus. De aanwezigheid van de huismus moet daarom nader worden onderzocht.
Algemene soorten
Het kan zijn dat er tijdens de werkzaamheden algemene diersoorten op het perceel voorkomen. Bij het uitvoeren van werkzaamheden moet de algemene zorgplicht in acht worden genomen (artikel 1.11 Wnb). Handelingen die nadelige effecten hebben moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is moeten maatregelen worden genomen om negatieve effecten te beperken of ongedaan te maken. Overigens moeten de werkzaamheden plaatsvinden buiten het vogelbroedseizoen omwille de aanwezigheid van algemene broedvogelsoorten.
Houtopstanden
Bij de kap van houtopstanden is er geen sprake van een meld- en herbeplantingsplicht zoals bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. Het projectgebied valt namelijk binnen de begrenzing van de bebouwde kom. De twee monumentale bomen blijven behouden. Aangezien de aanwezige bomen niet gekapt worden hoeft er ook geen rekening te worden gehouden met de aanvraag van een gemeentelijke kapvergunning.
Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt op circa 450 meter afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Gezien het type werkzaamheden en de ligging ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten. Door het gebruik van werktuigen kunnen er wel indirecte gevolgen zijn door stikstofdepositie vanuit de lucht.
Omdat twee Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand van het projectgebied liggen vindt er mogelijk stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige habitattypen van dit gebied. Om eventuele effecten van de stikstofuitstoot op nabijgelegen Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken is er een AERIUS-berekening uitgevoerd.
Het projectgebied ligt op circa 450 meter van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en circa 480 meter van de Groene Ontwikkelingszone (GO). Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het GNN en de GO bij de werkzaamheden niet aangetast.
Globale ligging plangebied ten opzichte van Nautua 2000-gebied 'De Veluwe' (bron: Natura 2000-gebied weergegeven in Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland (december 2018)
Globale ligging plangebied ten opzichte van Gelders Natuurnetwerk (donkergroen) en Groene Ontwikkelingszone (lichtgroen) (bron: Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland (februari 2022))
Effectbeoordeling stikstofdepositie
Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft de Veluwe dat op een afstand van circa 450 meter van het plangebied ligt. Het enige andere Natura 2000-gebied op minder dan 10 km afstand betreft de Rijntakken (ca. 4,4 km). In het kader van de Wet natuurbescherming dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op deze gebieden.
Volgens de Wet natuurbescherming moet worden uitgesloten dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Een verdere toename van de stikstofdepositie is alleen toegestaan met een vergunning Wet natuurbescherming (Wnb). Daarom dient voor nieuwe plannen en projecten onderzocht te worden of er sprake is van een significante depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden.
Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie (zie Bijlage 6) blijkt dat de ontwikkeling aan de Stationsweg 4 in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van Natura 2000-gebieden. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van een aantal diersoorten, zoals de vleermuis, gierzwaluw, huismus en steenmarter, is wel noodzakelijk voordat de vergunning voor het bouwen afgegeven kan worden. Voor het bestemmingsplan is dat nader onderzoek (nog) niet nodig.
Verkeer
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een appartementencomplex met acht appartementen waar zich in de huidige situatie een woonhuis bevindt. Per saldo is daarmee sprake van een toename met zeven wooneenheden. Deze functie heeft een verkeersaantrekkende beweging.
De verkeersgeneratie is bepaald met behulp van CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren: Van parkeerkencijfers naar parkeernormen" (december, 2018) en "Demografische kerncijfers per gemeente" van het CBS. De verkeersaantrekkelijke werking is afhankelijk van de stedelijkheid van de gemeente, de ligging t.o.v. het centrum en het woningtype. Oosterbeek valt onder gemeente Renkum. Het CBS typeert de gemeente Renkum als een ‘weinig stedelijke gemeente’.
Volgens CROW kan de ligging van het projectgebied getypeerd worden als 'schil centrum' aangezien de locatie vlak rond het centrum van Oosterbeek ligt. De verkeersaantrekkende werking van het plan bedraagt een toename van gemiddeld [7 × 7,3 =] 51,1 ritten met licht verkeer per etmaal. De ontwikkeling zorgt daarmee voor een toename van het aantal verkeersbewegingen.
Ontsluiting van het perceel zal plaatsvinden via de Stationsweg naar de Utrechtseweg (N255). De Stationsweg en de Utrechtseweg hebben voldoende capaciteit om de toename van het verkeer ten gevolge van de boogde ontwikkeling op te vangen.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een appartementencomplex met acht wooneenheden. Ten opzichte van de voormalige situatie is er een toename in de parkeerbehoefte.
De gemeente Renkum heeft aangegeven uit te gaan van een parkeernorm van 1,6 voor dure koopappartmenten op de locatie van het plangebied. Dit betekent dat er moet worden voorzien in (8 x 1,6 =) 12,8 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied wordt voorzien in 13 parkeerplaatsen op eigen terrein. Er wordt derhalve voldaan aan de parkeernorm. Daarnaast wordt er voorzien in een fietsenstalling op eigen terrein.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante kabels en leidingen.
Toetsing kabels en leidingen
In het plangebied zijn geen kabels, leidingen of straalpaden aanwezig die vragen om een nadere planologische afweging. Om de overige kabels en leidingen in het plangebied te inventariseren wordt voor de werkzaamheden een zogenaamde KLIC-melding verricht. Aan de hand van deze KLIC -melding wordt met de betreffende kabels- en leidingenbeheerders afspraken gemaakt voor eventuele aanpassingen mocht dat nodig blijken.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit de aspecten kabels en leidingen geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd. Deze paragraaf gaat in op de uitvoerbaarheid, waarbij eerst de economische uitvoerbaarheid aan bod komt en vervolgens de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zullen de kosten voor de bestemmingsplanprocedure en het bouwplan voor rekening zijn van de initiatiefnemer. Om dit te regelen is een (samenwerkings)overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemer worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Ten voorbereiding op het proces zijn er van januari tot en met 2021 gesprekken gevoerd met belanghebbenden, omwonenden en de gemeente Renkum om te inventariseren wat er precies leeft op de locatie van het plangebied en in haar omgeving. Daarna zijn er een tweetal inloopavonden georganiseerd om wensen en ideeën van de omwonenden en belanghebbenden op te halen en hen te betrekken bij het ontwikkel- en ontwerpproces. Een verslag van deze participatie is bijgevoegd als Bijlage 7.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: Tuin en Wonen. Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie hoge verwachting en Waarde - Beschermingszone niet-waterdoorlatende lagen en grondwaterstromen.
Tuin
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan percelen gelegen bij de bestemming 'Wonen'. De bestemming 'Tuin' is opgenomen ter plaatse van de voortuin van de woningen. Op gronden met de bestemming 'Tuin' zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan. Met de aanduiding 'weg' is aangegeven dat daar ook verkeersvoorzieningen toegestaan zijn als ontsluiting en parkeren van en op het terrein ten behoeve van de woningen. Ter plaatse van de 'bijgebouwen' is ook een bijgebouw / overkapping / carport toegestaan bijvoorbeeld ten behoeve van het stallen van fietsen of auto's.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de te bouwen woningen (gestapeld) in het plangebied. Het maximaal aantal woningen in het bouwvlak is aangeduid op de verbeelding. Met de aanduiding 'gestapeld' is aangegeven dat alleen gestapelde woningen zijn toegestaan.
Het hoofdgebouw is alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Een bouwvlak mag geheel worden volgebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten. Buiten het bouwvlak geldt een in de regels opgenomen maximale oppervlakte en maximale goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid, aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) toegestaan.
Om voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woningen zijn afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, aan-huis-verbonden bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), bed & breakfast, mantelzorg en zogenaamde twee- of drie-generatiewoning mogelijk te maken in de woningen en/of bijgebouwen.
In de regels van de bestemming 'Wonen' zijn voorts afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het toestaan van meer wooneenheden dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven (conform de bestemmingsplanvoorschriften van de voorheen geldende bestemmingsplannen), het toestaan van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en het toestaan van (kleine) overschrijding van bouw- en goothoogten.
Het plan bevat verder twee zogenaamde dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over “onderliggende” materiële bestemmingen heen en houden beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen dus een specifiek ruimtelijk belang en zijn vrijwel allen eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Het bestemmingsplan kent de volgende dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie hoge verwachting en Waarde - Beschermingszone niet-waterdoorlatende lagen en grondwaterstromen. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.
Waarde - Archeologie hoge verwachting
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemmingen hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 200 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.
Een zelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor de archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.
Waarde - Beschermingszone niet-waterdoorlatende lagen en grondwaterstromen
De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermingszone niet-waterdoorlatende lagen en grondwaterstromen' heeft betrekking op de ondergrondse grondwaterstromen. Specifiek zijn deze gebieden mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in deze gronden verwachtte en reeds bekende geohydrologische situatie waaronder de (scheefgestelde) kleischotten/leemlagen (dit zijn niet-waterdoorlatende lagen) en grondwaterstromen ten behoeve van de toestroming van grondwater naar de beken en (schijn) grondwaterstanden.
Voor de gebieden binnen deze dubbelbestemming geldt dat in principe geohydrologisch onderzoek moet plaatsvinden naar de effecten op leemlagen en of kleischotten in de bodem, bij ingrepen in de bodem op een diepte van meer dan 1,5 meter, die op basis van de geldende eindbestemmingen zijn toegestaan. Onderzoek moet aantonen dat de ingreep de bestaande grondwaterstromen en de (schijn) grondwaterstand niet aantast. Alleen dan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de voorgaande bepaling om dieper dan 1,5 meter te bouwen of te graven.
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden voorontwerpbestemmingsplannen verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. Echter hier zijn geen belangen van de partners aanwezig, want gelegen in de bebouwde kom. Indien partners van mening (zouden) zijn dat dit wel het geval is konden zij een zienswijze indienen over het ontwerpplan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Stationsweg 4, 2023' heeft vanaf 14 december 2023 gedurende zes weken, derhalve tot en met 24 januari 2023 ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn twee zienswijzen ingediend. In het Gemeenteblad van 14 december 2022 en in het huis-aan-huis-blad 'Rijn en Veluwe' van 14 december 2022 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 12 oktober 2022 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Gemeenteblad en in de 'Rijn en Veluwe' en op de gemeentelijke website. Daarin is de verwachting uitgesproken dat het ontwerpbestemmingsplan halverwege / eind november 2022 ter inzage zou liggen.
Hierna zijn de twee ingediende zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien.
Hogenkampseweg 97, Renkum | |
Ontvangst zienswijze: | 6 januari 2023 |
Inboeknummer: | 170315 |
samenvatting:
Reclamant geeft aan te reageren op (noemt dat bezwaar), zoals reclamant dat noemt, een viertal omgevingsvergunningen; waaronder 'Ontwerpbestemmingsplan 'Stationsweg 4, 2023', het ontwerp-beeldkwaliteitplan Stationsweg 4 en daarbij horende het ontwerpbesluit hogere grenswaarde geluid'.
Reclamant geeft aan dat bij alle vier de omgevingsvergunningen geconstateerd wordt dat de voorkeurswaarde m.b.t. het geluid wordt overschreden.
Reclamant geeft aan zich bewust ervan te zijn dat dit een keer kan voorkomen, maar vier aanvragen in een tijdsbestek van 2 maanden is geen incident maar een structureel probleem.
Dit wordt in alle gevallen opgelost door betere isolatie van de woningen. Deze oplossing is waarschijnlijk voor binnenshuis prima, maar het gaat geheel voorbij aan het feit dat mensen voor een deel van hun tijd graag buiten vertoeven. En daar is dit geen oplossing voor, integendeel, het lawaai zal leiden tot stress, ergernis en misschien zelfs gehoorschade als tinnitus. Een groene gemeente als Renkum moet dit niet willen toestaan.
Het is reclamant duidelijk geworden dat de gemeente 'het overlast van geluid probleem' blijkbaar niet ernstig genoeg vindt om op een structurele manier op te lossen. In de directe omgeving van reclamant blijkt dit ook uit de overlast van de A50 (bij oosten wind) maar ook de extra overlast die de recentelijk aangebrachte nieuwe slijtlaag van de Hogenkampseweg veroorzaakt. Reclamant verzoekt daarom ook om een geluidbesperkingsplan te maken waarin naast een gedegen analyse ook goede geluidsbeperkende maatregelen getroffen worden.
reactie:
Reclamant heeft reeds op 6 januari 2023 een mail ontvangen als reactie op de brief met daarin uitleg over de procedures en over het hoe en waarom van het vaststellen van een besluit hogere grenswaarde geluid. Hierna wordt dit nogmaals uitgelegd.
Geen mogelijkheid tot indienen bezwaar
Reclamant lijkt een aantal juridische onderdelen door elkaar te halen. De door reclamant genoemde plannen gaan niet over omgevingsvergunningen. Daarom kan reclamant daartegen ook geen bezwaar maken. Reclamant noemt in zijn brief een aantal bestemmingsplannen, dat zijn dus geen omgevingsvergunningen. Bestemmingsplannen zorgen er alleen voor dat er een bouwtitel ontstaat en dat er later omgevingsvergunningen voor het bouwen aangevraagd kunnen worden. Die omgevingsvergunningen zijn nog niet aangevraagd. Over een bestemmingsplan en een besluit hogere grenswaarde geluid kan een zienswijze worden ingediend in de periode dat die ter inzage liggen.
Zienswijze twee ontwerpbestemmingsplannen en bijbehorende besluiten hogere grenswaarden geluid
De bestemmingsplannen en de bijbehorende besluiten hogere grenswaarden geluid voor de ontwerpplannen zoals genoemd bij 1. en 4. uit de brief (dus Stationsweg 4 en Utrechtseweg 71-79 in Oosterbeek) lagen ten tijde van de ontvangst van de brief ter inzage. Daarover kan iedereen een 'zienswijze' indienen (en dat heet dus geen bezwaar). Het 'bezwaar' daarover van reclamant vatten wij daarom op als een 'zienswijze' over die besluiten. Deze zienswijze over die bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen en besluiten hogere grenswaarde geluid betrekken wij bij de definitieve besluitvorming daarover door de gemeenteraad (over het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitplan) en het college (besluit hogere grenswaarde geluid). Na vaststelling van die besluiten kunnen in principe alleen belanghebbenden beroep instellen bij de Raad van State, en zoals het er nu naar uitziet is reclamant bij deze besluiten geen belanghebbende (want reclamant woont in Renkum en de bestemmingsplannen hebben betrekking op percelen in Oosterbeek).
Uitleg 'hogere grenswaarde geluid'
Volgens de Wet geluidhinder dient bij een nieuwe woningbouwontwikkeling die mogelijk gemaakt moet worden, met een bestemmingsplan onderzocht te worden of voor die nieuwe woningen voldaan kan worden aan de geldende voorkeursgrenswaarden (streefwaarde) van geluid (wegverkeer) bij bijvoorbeeld 50 km/uur-wegen. Mocht dat niet zo zijn dan kan tot aan de maximale toegestane geluidwaarden een ontheffing worden verleend. Dus de maximaal toegestane waarde mag niet worden overschreden. Het college kan voor het overschrijden van de voorkeursgrenswaarde geluid een besluit nemen waarbij een hogere grenswaarde geluid wordt vastgesteld. Dat is wat er aan de hand is bij beide bestemmingsplannen. Daarbij geldt dan dat de gevel van die woningen wel aan bepaalde maximale geluidswaarde / geluidsisolatiewaarde moet voldoen zodat binnen in de woning wel voldaan kan worden aan de daar geldende waarden van 33 dB.
Voor 30 km/uur-wegen geldt die wettelijke geluidswaarden en onderzoeksplicht bij bestemmingsplannen niet. Ondanks dat er wellicht ook hogere geluidswaarden dan de voorkeurswaarden aanwezig zijn. Ook geldt dit allemaal niet voor bestaande woningen. In de praktijk hebben enorm veel bestaande woningen in de gemeente, maar ook in heel Nederland een hogere geluidswaarde op de gevel van de voorkeursgrenswaarde. Zeker als die woningen aan een 50 km/uur-weg liggen. Soms kan daar door stiller asfalt nog iets aan worden gedaan, maar meestal niet of levert dat maar weinig geluidwinst op.
Dus er bestaat zoiets als een voorkeursgeluidswaarde / streefwaarde en een maximale waarde. Die laatste mag bij nieuwbouw niet (zomaar) overschreden worden.
In de praktijk zal voor nagenoeg elk nieuw bestemmingsplan voor woningen een rekenkundige overschrijding plaatsvinden dan de voorkeursgrenswaarde. Voor die rekenkundige exercitie dient een procedure doorlopen te worden via het vaststellen van een hogere grenswaarde geluid. Met dat besluit (besluit vaststellen hogere geluidswaarden geluid) kan de gemeente dan straks bij de bouw van de woningen geluidseisen stellen aan de geluidsisolatie van de gevel om te zorgen voor een goed geluidsniveau in de woning. Indien er geen besluit wordt genomen kan de gemeente die isolatiewaarde van de gevel ook niet eisen. Met het nemen van een besluit 'hogere grenswaarde geluid' is er dus meer borging van een goed geluidsniveau in de woning.
Voor de genoemde plannen bij 1. en 4. (Stationsweg 4 en Utrechtseweg 71-79) uit de brief van reclamant geldt overigens slechts dat op delen van de gevels de voorkeursgrenswaarden (iets) worden overschreden (en dus niet overal).
Situatie aan de Hogenkampseweg
De brief / zienswijze lijkt ons inziens vooralsnog een manier om aandacht te vragen voor de door reclamant ervaren geluid(soverlast) bij zijn woning dan wel gemeentebreed. Inhoudelijk kan een zienswijze over de ontwerpbestemmingsplannen en de daarvoor genomen besluit hogere grenswaarde geluid niet leiden tot eventuele verbetering van de geluidsituatie bij de woning van reclamant. Want dat zijn twee aparte locaties en zaken / procedures.
Zoals vermeld is een besluit hogere grenswaarde geluid iets wat landelijk bij wet geregeld is als een procedure stap en komt dat in heel Nederland enorm vaak voor. Dat is dus niet iets specifieks van Renkum.
conclusie:
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan of het besluit hogere grenswaarde geluid.
Stationsweg 4, Oosterbeek | |
Ontvangst zienswijze: | 24 januari 2023 |
Inboeknummer: | 171252 |
samenvatting:
Reclamant geeft aan dat de zienswijze betrekking heeft op het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerp-beeldkwaliteitplan voor Stationsweg 4 in Oosterbeek. Reclamant geeft aan dat deze zienswijze niet is bedoeld om te motiveren tegen de plannen van de ontwikkelaar, maar juist tegen de regelgevende overheid (de gemeente dus) die de lijntjes voor huidige, maar meer nog toekomstige ontwikkelingen naar de mening van reclamant veel te los laat.
De huidige ontwikkelaar probeert met de middelen die hem ter beschikking staan een voor alle betrokkenen optimaal plan te ontwikkelen en hij lijkt hier goed in te slagen. Dit betekent echter niet dat mogelijke toekomstige ontwikkelingen ruimer opgesteld zouden moeten worden dan hetgeen de huidige ontwikkelaar voor ogen heeft. Reclamant heeft het inderdaad over de huidige ontwikkelaar. Reclamant geeft aan dat het leven leert dat zaken niet altijd lopen zoals gepland; daarom moeten wij (dus de gemeente als regelmaker en reclamant als direct omwonende) hier de ogen niet voor sluiten en ook nadenken over een situatie waarbij de huidige ontwikkelaar besluit zijn plannen niet verder door te zetten (bijvoorbeeld doordat zijn plan financieel niet meer uit kan of anderszins) er een opvolgende ontwikkelaar dankbaar gebruik maakt van de door de gemeente zeer royaal toegestane (1) Bouwhoogtes, (2) Verkeer en Parkeren, (3) Bestemming Wonen, (4) Afwijken van de Bouwregels, (5) Afwijken van de Gebruiksregels en (6) Effectbeoordeling Stikstofdepositie. De bezwaren van reclamant richten zich dan ook meer op de (anders dan de huidige plannen) mogelijke toekomstige situaties en hier is reclamant fel tegen.
1: Bouwhoogtes
De huidige plannen van de ontwikkelaar vragen (om zijn spreadsheet te laten kloppen, zo geeft hij het zelf aan) om een bouwhoogte van 12 meter, met een goothoogte van 9 meter. Waarom gaat de gemeente in het ontwerp bestemmingsplan dan uit van een maximale bouwhoogte van 13 meter en een goothoogte van maximaal 10 meter? Dit is niet gevraagd en bovendien ook niet nodig, maar is voor reclamant als direct omwonende direct extreem belastend. Een extra hoogtemeter erbij betekent veel, heel veel (terwijl het helemaal niet nodig is om de huidige plannen doorgang te laten vinden).
De architect kon reclamant niet uitleggen vanaf welk punt de hoogte van het geplande nieuwe gebouw gemeten wordt. Om hierbij misverstanden te vermijden, wil reclamant graag bij de tekeningen / het bestemmingsplan op laten nemen dat het "nulpunt" ofwel "peil", het midden van de straat (Stationsweg) in het midden van de breedte van het perceel (er is een hoogteverschil ook in de breedte van het perceel) wordt aangehouden (Art 2.2, pagina 64).
Stel nu dat het "vanuit gemeentelijke werkwijzen of zo" nodig zou zijn om hoogtemeters op hele meters naar boven af te ronden, vraagt reclamant de gemeente om een maximale bouwhoogte van 12 meter met een maximale goothoogte van 9 meter toe te staan. Hierdoor moet het huidige bouwontwerp 10 a 15 cm zakken. Dit kan makkelijk door 10 a 15 cm van de huidige grondlaag te verwijderen.
Door de geplande plaatsing van zonnepanelen op het platte dak, komt het huidige plan namelijk uit op een bouwhoogte van 12 meter "en een beetje". Met dit soort "vage bepalingen" kan reclamant niet leven waardoor reclamant het volgende voorstelt:
2: Verkeer en parkeren (hoofdstuk 4.13, pagina 44)
Er is in de ontwikkelingsplannen op het perceel een "enkele rijbaan" voorzien voor zowel aankomend als vertrekkend autoverkeer, zodat er geen ruimte is om elkaar te passeren. Verkeer dat het perceel op wil rijden (via de enkele rijbaan), zal indien er op dat moment ook verkeer is dat het perceel wil verlaten (via dezelfde enkele rijbaan), gaan twijfelen en hierdoor verkeersonveilige situaties kunnen veroorzaken op de drukke Stationsweg (zoals deze rijbaan bijvoorbeeld achteruitrijdend willen/moeten verlaten). Bovendien wordt de voorziene uitrit van het perceel Stationsweg 4 direct grenzend aan de in- en uitrit van het perceel Stationsweg 6 geplaatst (alwaar een drukbezocht kantoorgebouw gevestigd is). Volgens reclamant kunnen deze verkeersbewegingen tot verkeersgevaarlijke situaties leiden, waarvoor "de ogen niet op voorhand gesloten mogen worden".
3: Bestemming Wonen (artikel 5.2.2, pagina 49)
Reclamant vraagt zich af waarom de gemeente geen "sexinrichtingen" toe staat, maar wel "een aan-huis-verbonden bedrijf" en/of "een aan-huis-verbonden beroep"? Reclamant is het met de gemeente eens dat "sexinrichtingen" inderdaad niet gewenst zijn op deze plaats, maar datzelfde geldt ongewijzigd voor:
Die (zo kan reclamant zich voorstellen) een vergelijkbaar effect hebben op het aantal verkeersbewegingen en bovendien op de parkeerbehoefte.
Ook het in dit artikel toegestane "Kamerbewoning" zal afbreuk doen aan de uitstraling van het pand; kamerbewoners hebben over het algemeen geen zorg voor het handhaven van een positieve en passende uitstraling van het pand.
Vestiging van (onder hetzelfde begrip opgenomen) bij voorbeeld loodgieter, meubelmaker, glazenwasser, verloskundigenpraktijk, kapper (en dergelijke) zal leiden tot onder andere reclame- uitingen in/aan het pand, die het geplande hoge uitstralingsniveau zullen doen afnemen.
Onder dit artikel wordt gemotiveerd dat deze bepalingen opgenomen zijn om "voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woningen". Dit, is nu net wat reclamant als direct omwonende niet wenselijk acht. Reclamant wil niet dat de deur naar dit soort mogelijke toekomstige ontwikkelingen open staat. Het bestemmingsplan dient duidelijk + afgebakend te zijn, zonder "voldoende flexibiliteit" in zich te hebben. Dit is volgens reclamant voor de huidige geplande ontwikkeling ook allemaal helemaal niet nodig.
Aanvullend is het aantal van 13 voorziene parkeerplaatsen (bij al dit soort uitzonderingen) volgens reclamant absoluut niet toereikend om (los van de parkeerbehoefte van 8 appartementen) ook nog aan de parkeerbehoefte voor "bezoekend" verkeer te voldoen.
Reclamant vraagt om "al dit soort flexibiliteit" uit de plannen te verwijderen en zowel "aan-huis- verbonden bedrijf" als "aan-huis-verbonden beroep" niet toe te staan.
4: Afwijken van de bouwregels (artikel 4.4, pagina 69)
Een bestemmingsplan dient gericht te zijn op de huidige bouwplannen en niet "teveel ruimte laten voor toekomstige ontwikkelingen", zoals in dit artikel opgesomd wordt, onder andere:
Dit soort "toegestane afwijkingen" maakt alles groter dan nu benodigd en gevraagd. Reclamant vraagt om geen afwijkingen van de bouwregels toe te staan.
5: Afwijken van de gebruiksregels (artikel 4.6, pagina 70)
Reclamant vraagt om deze gevraagde afwijkingen niet toe te staan.
6: Bijlagen, Effectbeoordeling Stikstofdepositie
De in deze bijlage opgenomen uitkomsten van de gedane berekeningen kunnen absoluut niet op reële uitgangspunten gebaseerd zijn. Zo zijn er in de realisatiefase (jaar 2024) slechts 4 machines opgenomen die volgens de opgave vrijwel geen draaiuren zullen hebben. Deze uitgangspositie is absoluut niet reëel te noemen:
Reclamant vraagt zich af hoe met inzet van zo'n minimaal aantal draaiuren, een dergelijk groot pand gerealiseerd kan worden. Bovendien zullen er veel meer belastende machines nodig zijn voor de realisatie van dit appartementencomplex.
Toevallig (?) zullen er in realisatiejaar 2025 exact gelijke hoeveelheden draaiuren van alleen deze 4 machines benodigd zijn. Nou, zo'n groot pand is echt niet met alleen de inzet van deze machines te realiseren.
Reclamant vraagt om er zorg voor te dragen dat de berekening (en daarmee de uitkomsten) op wel reële feiten zal worden gerealiseerd (en de huidige berekeningen en daarmee conclusie dus terzijde zullen worden gelegd omdat deze niet reëel lijken).
reactie:
Algemeen:
Reclamant woont schuin tegenover het plangebied. Reclamant heeft zich in het voortraject van het planontwerp voor Stationsweg 4 intensief ingezet voor een goed ontwerp voor de planlocatie; qua massa, hoogtes, zichtlijnen, aantal en soorten woningen, rooilijn (tussen Stationsweg 2 en 6) en inpassen en behoud van twee grote bomen. Het is mede aan reclamant te danken dat het planontwerp meerdere keren is aangepast, van een gebouw met circa 20 appartementen naar het huidige en minder volumineuze ontwerp van 8 appartementen die verder van de straat af ligt dan de eerdere plannen en de huidige woning op het terrein. Verder schaven aan / beperken van het bouwplan is niet meer mogelijk. Ook qua architectuur en vormgeving van het gebouw is rekening gehouden met de gemaakte opmerkingen. Zo is er in het nieuwe ontwerp voor gekozen om de vierde bouwlaag te realiseren in de vorm van een (visuele) kap (hellende hoek). Daarmee ontstaat er een soort tweede goot op een lagere hoogte dan de bouwhoogte. Visueel oogt het gebouw daarmee lager, minder modern en dus meer als statige villa(vorm). In het logboek, welke als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd, is daarover ook het nodige opgenomen.
Reclamant geeft in de zienswijze aan te reageren op het ontwerp-bestemmingsplan en op het ontwerp-beeldkwaliteitplan. De zienswijze bevat echter geen inhoudelijke argumenten / reactie over het beeldkwaliteitplan.
Ad. 1. Bouwhoogtes:
Het bouwplan gaat uit van 3 bouwlagen met een kap. Vanwege bouweisen uit het Bouwbesluit is een bouwlaag ongeveer 3 meter hoog. De goot van een gebouw wordt in het bestemmingsplan gedefinieerd als: 'Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij de vaststelling van de goothoogte worden goten (c.q. de druiplijn en het boeibord) van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen niet meegerekend.'
Het kan voorkomen dat er meerdere goothoogten in een bouwplan zitten. De goothoogte van de hoogste goot is bepalend voor de in het bestemmingsplan op te nemen maximale goothoogte voor het bouwplan. Daarbij werkt de gemeente in de bestemmingsplannen standaard met een maximale goothoogte of bouwhoogte die wordt afgerond naar boven toe op hele meters. Afronden op decimeters (laat staan centimeters) achter de komma gebruikt de gemeente niet en is niet praktisch en niet goed werkbaar. Afronden in hele meters naar beneden kan niet, want dat is het bouwplan al bij voorbaat in strijd met het nieuwe bestemmingsplan.
Omdat de goot van een groot deel van het nieuwe gebouw op iets meer dan 9,6 meter boven het peil komt is de goothoogte afgerond op 10 meter. Zie de navolgende afbeelding. Het verlagen van de maximale goothoogte naar 9 meter is daardoor niet aan de orde en niet mogelijk en ruimtelijk/visueel ook niet nodig. De goothoogte is niet bepalend voor de maximale hoogte (bouwhoogte) die het gebouw mag krijgen. Daarvoor is de bouwhoogte bepalend. Overigens bepaalt het beeldkwaliteitplan ook de vormgeving van het gebouw. Daarmee is ook geregeld dat het gebouw ook daadwerkelijk de geplande vormgeving krijgt, waaronder dus de goothoogte.
Afbeelding: nieuwbouw Stationsweg 4 met bouwhoogten (Bron: Strategie Architecten).
Reclamant merkt op dat op het dak van de nieuwbouw zonnepanelen zijn voorzien. Reclamant stelt dat deze mogelijk mede een rol spelen over de gekozen en in het ontwerpbestemmingsplan vastgelegde maximale bouwhoogte 13 meter voor het pand. Om de maximale bouwhoogte te beperken stelt reclamant voor om in het bestemmingsplan op te nemen dat zonnepanelen vallen onder 'ondergeschikte bouwdelen' zoals genoemd in artikel 2.12 van de regels van het bestemmingsplan.
Zonnepanelen zijn (in principe) vergunningvrij te plaatsen op een plat dak (zie o.a. artikel 2, lid 6 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht)
Daarnaast zijn wij van mening dat zonnepanelen passen binnen de uitzonderingsbepalingen voor 'ondergeschikte bouwdelen' van artikel 2.12 (Wijze van meten; 'algemene aanvullende regels voor de oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte van een bouwwerk'). Daarin staat dat bij de toepassing van het in artikel 2 van het bestemmingsplan bepaalde ten aanzien van het bouwen (binnen bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken) 'ondergeschikte bouwdelen' buiten beschouwing worden gelaten mits de overschrijding in verticale en/of horizontale en/of andere richting buiten een bouwvlak of bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 1 meter. Een zonnepaneel staat weliswaar niet expliciet genoemd bij de in artikel 2.12 genoemde voorbeelden , maar valt gezien de voorbeelden en de constructie daar wel onder.
Desondanks zullen wij, ter voorkomen van misverstanden en discussies daarover, 'zonnepanelen' toevoegen als voorbeeld van 'ondergeschikte bouwdelen' van artikel 2.12.
Het expliciet opnemen van zonnepanelen in dit artikel houdt echter niet in dat daarmee de maximale bouwhoogte in het bestemmingsplan verlaagd kan worden naar 12 meter. Dat wordt hierna verder uitgelegd.
Voor de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen maximale bouwhoogte geldt hetzelfde als voor de goothoogte. Namelijk dat de gemeente in de bestemmingsplannen standaard werkt met een maximale goothoogte of bouwhoogte die wordt afgerond naar boven toe op hele meters. Afronden op decimeters (laat staan centimeters) achter de komma gebruikt de gemeente niet en is niet praktisch en niet goed werkbaar. Afronden in hele meters naar beneden kan niet, want dat is het bouwplan al bij voorbaat in strijd met het nieuwe bestemmingsplan.
De bouwhoogte van het nieuwe gebouw is voorzien op ongeveer 12,3 meter boven het peil komt is de goothoogte afgerond op 13 meter. Het verlagen van de maximale bouwhoogte naar 12 meter is daardoor niet aan de orde en niet mogelijk.
Tussen de geplande hoogte van het gebouw en de maximale bouwhoogte in het bestemmingsplan zit circa 70 centimeter. Wij zijn van mening dat een gebouw van maximaal 13 meter hoog / dan wel circa 70 centimeter hoger dan nu is voorzien in het bouwplan op deze plek passend is dan wel niet onevenredige nadelen oplevert voor de omgeving. Desondanks kunnen en willen we bij wijze van uitzondering afstappen van onze standaardregel waarin we bouwhoogtes in het bestemmingsplan afronden op hele meters. Deze keer, en omdat het bouwplan inderdaad niet de totale bouwhoogte van 13 meter nodig heeft, verlagen we de maximaal toegestane bouwhoogte met een halve meter. De maximale bouwhoogte wordt nu (afgerond op) 12,5 meter.
Reclamant stelt voor om een (specifieke) peilhoogte (boven N.A.P.) op te nemen in het bestemmingsplan. Vanaf dat peil kan / wordt dan de toegestane hoogte van het nieuwe gebouw gemeten. In het bestemmingsplan is namelijk aangegeven dat de maximale goothoogte en bouwhoogte gemeten wordt vanaf het peil.
Dit voorstel van reclamant is een goed idee. Bij de meeste nieuwbouwplannen gebeurt dat ook. Hier is dat per abuis nog niet gedaan. Sterker nog er blijkt, mede naar aanleiding van de zienswijze van reclamant, per abuis in het geheel geen definitie van het peil te zijn opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Dat wordt ambtshalve gecorrigeerd.
Een peilhoogte geeft zekerheid van waarvandaan de in het bestemmingsplan genoemde maximale hoogtematen gemeten moet worden. Dit geeft duidelijkheid voor een ieder en voorkomt dat mogelijke tussentijdse ophogingen van het maaiveld tot een visueel andere hoogte kunnen leiden.
In elk bestemmingsplan is, en hier dus blijkbaar per abuis niet opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan, het peil namelijk standaard als volgt gedefinieerd:
'de hoogte van het afgewerkte maaiveld ter hoogte van de hoofdtoegang na voltooiing van de bouw.'
Voor bestaande gebouwen is dit een goed bruikbare definitie. Echter voor nieuw te bouwen gebouwen zou dit in theorie kunnen betekenen dat er eerst grond opgehoogd kan worden en dat dan het gebouw daarop gebouwd kan worden, wat tot een hoger maaiveld leidt en daarmee tot een visueel hoger gebouw. Dat komt in de praktijk eigenlijk niet voor. Daarnaast is er ter plaatse weinig ruimte (ook gezien de noodzakelijke toegankelijkheid van het gebouw voor minder validen) om een significante ophoging te realiseren.
Om een goed realistisch en bruikbaar peil vast te kunnen leggen is de hoogte van het terrein op enkele plaatsen ingemeten. De hoogte aanhouden van de Stationsweg is niet mogelijk en niet wenselijk vanwege de afwatering van het terrein. Stationsweg ligt sowieso al lager dan de stoep die er langs ligt. Het perceel ligt weer iets hoger dan de stoep. De huidige woning aan de Stationsweg 4 ligt op afgerond 48,00 meter boven N.A.P.. Deze peilhoogte is logisch om aan te houden als peil voor het nieuw te realiseren woongebouw. De peilhoogte van 48,00 meter boven N.A.P. wordt nu opgenomen in het bestemmingsplan. Daarvoor wordt dit toegevoegd aan het begrip 'peil'.
Het pand aan de Stationsweg 6 ligt iets hoger (circa 60 centimeter) dan Stationsweg 4. Zie de navolgende afbeelding van de bestaande situatie en die van de nieuwe situatie.
Afbeelding: schetsaanzicht bestaande situatie Stationsweg 4 en 6 en maaiveldhoogten (Bron: Strategie Architecten)
Afbeelding: schetsaanzicht nieuwe situatie Stationsweg 4 en 6 en maaiveldhoogten (Bron: Strategie Architecten)
Het ingraven van het gebouw in de grond van circa 15 - 20 centimeter zoals reclamant voorstelt verandert niets aan de feitelijke hoogte van het gebouw. Want bij het berekenen van het peil wordt het maaiveld gemeten ter plaatse van de hoofdtoegang. Dat maaiveld / die hoofdtoegang ligt dan in het voorstel van reclamant 15 - 20 centimeter lager. Daarmee is het gebouw nog steeds even hoog, gemeten vanaf dat peil, dan het zou zijn wanneer het niet 15 - 20 centimeter zou zijn ingegraven. Want met het ingraven zakt het peil ook 15 - 20 centimeter. Daardoor is het gebouw nog steeds hoger dan 12 meter vanaf dat peil. De bouwhoogte van meer dan 12 meter verandert niet met het ingraven van het pand. Nog los van de waterhuishoudkundige bezwaren die ingraven met zich mee brengt. Zoals eerder vermeld wordt de maximale bouwhoogte van het gebouw verlaagd naar 12,5 meter. Daarmee wordt geborgd dat het gebouw de maximale bouwhoogte krijgt die is voorzien in het bouwplan.
Ad. 2. Verkeer en parkeren (hoofdstuk 4.13, pagina 44)
Het bestemmingsplan schrijft niet dwingend voor hoe breed de ontsluiting op het eigen terrein moet zijn. Dat is een onderdeel van de uitvoering bij de omgevingsvergunning. Het is juist dat in de schets van het inrichtingsplan een enkele rijbaan is ingetekend. Dit is echter niet anders dan de situatie die ook bij bijvoorbeeld de naastgelegen (kantoor)panden aan de Stationsweg 6 en Stationsweg 2 aanwezig. Overigens zijn er bij Stationsweg 6 meer verkeersbewegingen dan straks bij Stationsweg 4. Ook daar gaat dit op dezelfde wijze, dus met een enkele rijbaan brede toegang op de Stationsweg en ook verder op het eigen perceel. Dat levert geen problemen op in die situaties. Dit geldt ook voor panden met meerdere gebruikers / woningen verderop de Stationsweg (bijvoorbeeld nummer 44 en 47). Het plan en de ontsluiting is positief beoordeeld door de verkeersdeskundigen van de gemeente. Overigens is er fysiek nog ruimte om elkaar op eigen terrein bij Stationsweg 4 te kunnen passeren.
Ad. 3. Bestemming Wonen (artikel 5.2.2, pagina 49)
In alle sinds 2012 digitale bestemmingsplannen van de gemeente is de standaardregel opgenomen dat in een woonbestemming 'aan-huis-verbonden-beroepen' zijn toegestaan. Dit geldt nu ook al voor het perceel van reclamant en het huidige pand van Stationsweg 4 en de grote meerderheid van de overige panden aan de Stationsweg. Hierbij moet worden opgemerkt dat het bij het toestaan van een 'aan-huis-verbonden-beroep' gaat om een bewoner van het pand. Niet om derden. Veel van die 'aan-huis-verbonden-beroepen' zijn zogenaamde vrije beroepen die volgens jurisprudentie standaard zijn toegestaan in een woning (ongeacht of een bestemmingsplan dat toestaat). Daarmee is dit al vergunningvrij en is de in het bestemmingsplan opgenomen bepaling over een 'aan-huis-verbonden-beroep' niet een ongewone en leidt dat niet tot een (onevenredige) extra parkeerbehoefte dan waarmee reeds rekening is gehouden. In de parkeerbehoefteberekening zit standaard ook een berekening van de parkeerbehoefte van het bezoek.
De genoemde regels zijn overgenomen uit de standaardbestemmingen voor de bestemming 'Wonen' zoals deze worden gehanteerd bij het opstellen van alle bestemmingsplannen in de gemeente Renkum. In de artikelen 1.4 en 1.5 van de regels is verder uitgewerkt wat er onder een 'aan-huis-verbonden-bedrijf' en een 'aan-huis-verbonden beroep' wordt verstaan. Het gaat om een bedrijf of beroep wat wordt uitgevoerd door de bewoner.
Opgemerkt moet worden dat een 'aan-huis-verbonden-bedrijf' slechts met afwijking van het bestemmingsplan is toegestaan. En dus niet rechtstreeks toegestaan. Om dit toe te kunnen staan moet er eerst een omgevingsvergunning aangevraagd worden en moet de gemeente, na een ruimtelijke afweging, toestemming verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit kan vervolgens geprocedeerd worden.
Er is verder ook een afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk om naast de bewoner nog andere medewerkers toe te staan. Deze afwijking is opgenomen in het bestemmingsplan. Ook hiervoor wordt er getoetst aan het afwegingskader in artikel 4.6.1 onder d. waarin staat aangegeven dat afwijkingen slechts worden verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid, de milieusituatie, gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de fysieke veiligheid. Parkeren en de eventueel verkeersaantrekkende werking maken dus onderdeel uit van het afwegingskader. Een beoordeling over deze afwijking zal dus pas plaatsvinden bij een eventuele aanvraag omgevingsvergunning. Dus dat wordt in dat kader van die aanvraag omgevingsvergunning nog getoetst. Dat is nu niet aan de orde.
Overigens is er, indien nodig, nog fysiek ruimte om in de tuin rond het nieuwe gebouw nog een extra parkeerplaats aan te leggen, maar dan moet het ontwerp van de tuin / parkeren op eigen terrein wel op de schop. Dus is dat nu niet voorzien en is ook de verwachting klein dat gaat plaatsvinden.
Doordat het gaat om een bedrijf/beroep dat wordt uitgeoefend door de bewoner blijft de schaal en impact van de bedrijven en beroepen beperkt. Het is ook altijd in combinatie met wonen, waardoor de woonfunctie behouden blijft.
De trend is dat er steeds meer vanuit huis gewerkt wordt en de bedrijven en beroepen waarvan wordt aangenomen dat deze de woonfunctie niet schaden willen we mogelijk blijven maken binnen de woonbestemmingen in de gemeente Renkum. Deze standaardbepalingen en afwijkingen gelden zoals gezegd voor elk digitaal bestemmingsplan en elke woonbestemming in onze gemeente.
Er is geen reden om deze regelingen en afwijkingen hier aan te passen / weg te halen. Zoals gezegd levert deze (afwijkings)bepaling niet op voorhand een onoverkomenlijke extra parkeerbehoefte op dan wel een onevenredige parkeerdruk. Daarnaast komt de daadwerkelijke toets pas bij de omgevingsvergunningsaanvraag voor die afwijking. Als laatste kan worden vermeld dat de parkeerbehoefte in de avond/nacht het grootst is omdat dan alle bewoners thuis zijn met de auto. Overdag is een deel daarvan weg (zoals werken, boodschappen doen, er-op-uit, (familie)bezoek). En juist in die dagperiode zouden eventuele (zoals reclamant suggereert) extra bezoekers van een pas na een afwijking toe te staan 'aan-huis-verbonden-bedrijf' of extra medewerkers hierbij hier willen parkeren. En juist op dat moment (overdag) zijn er parkeerplaatsen vrij op het terrein.
De opgenomen afwijkingsbevoegdheid voor het toestaan van kamerbewoning/-verhuur en/of een zorgwoning is opgenomen in alle digitale woonbestemmingen binnen de gemeente Renkum. Kamerbewoning is niet rechtstreeks toegestaan maar slechts mogelijk met een afwijkingsbevoegdheid. Hierbij is ook een afwegingskader opgenomen waarbij wordt aangegeven dat afwijkingen slechts worden verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid, de milieusituatie, gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de fysieke veiligheid. Een beoordeling over deze afwijking zal dus pas plaatsvinden bij een eventuele aanvraag omgevingsvergunning. Overigens is de afwijkingsmogelijkheid voor kamerbewoning nu ook al opgenomen ter plaatse van het perceel van reclamant en het huidige pand aan de Stationsweg 4 en de grote meerderheid van de overige panden aan de Stationsweg.
Reclame-uitingen worden beperkt vanuit het welstandsbeleid en hier kan op worden gehandhaafd. De verwachting is niet dat een eventuele vestiging van een beroep aan huis grootschalige reclame-uitingen met zich mee brengt (veelal is dit ook vergunningplichtig). Mocht dit wel het geval zijn dan kan hier tegen worden opgetreden. Overigens zullen daar ook private afspraken voor gaan gelden omdat voor het wooncomplex een Vereniging van Eigenaren zal worden opgericht die zich ook zal moeten uitspreken over eventuele reclame in/ aan het pand.
Zoals aangegeven is, zijn de afwijkingsregels de standaardregeling voor de bestemming 'Wonen' in de digitale bestemmingsplannen van de gemeente Renkum (en deze gelden ook ter plaatse van de woning van reclamant en de grote meerderheid van de overige panden aan de Stationsweg). Door een behoorlijk beperkt aantal functies rechtstreeks toe te staan en een aantal functies via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk te kunnen maken middels een in het bestemmingsplan opgenomen afwijking van het bestemmingsplan, waarbij overigens een ruimtelijke afweging gemaakt zal moeten worden, is het mogelijk om het gebruik beperkt te wijzigen binnen de woonbestemming. Dit gebruik is in het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014' (waarin ook het perceel van reclamant ligt) ook toegestaan en de woonfunctie blijft bij dit soort ontwikkelingen behouden. Daarnaast is een afwegingskader opgenomen zodat per ontwikkeling kan worden bepaald of dat wenselijk is. Aan het toepassen van de afwijkingsbepalingen zijn uitgebreide toetsingscriteria aan gekoppeld. Daarmee is dit voldoende afgebakend en is een goed woon en leefklimaat van het terrein zelf als zijn omgeving en voldoende gewaarborgd bij de toetsing van een dergelijke aanvraag omgevingsvergunning.
Overigens geldt in het algemeen dat al deze in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsregels ook al met een vergelijkbaar korte procedure mogelijk bij wet reeds gemaakt kunnen worden (via artikel 2.12, lid 1, onder a., sub 2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Het niet opnemen van de afwijkingsbepalingen betekent niet dat eventueel een dergelijke functie zou kunnen worden toegestaan in het pand. Sterker nog, door deze in het bestemmingsplan met een goed afwegingskader op te nemen zijn zwaardere / duidelijker omschreven afwegingskaders gekoppeld aan de afwijkingen.
Ad. 4. Afwijken van de bouwregels (artikel 4.4, pagina 69)
Verwezen wordt naar hetgeen is vermeld bij de hiervoor gegeven reactie bij Ad. 3..
Zoals gezegd gaat het hier om beperkte afwijkingsmogelijkheden. Deze zijn dus niet bij recht toegestaan. Om die toe te staan zal een ruimtelijke afweging moeten plaatsvinden. Ook deze afwijkingsmogelijkheden gelden nu ook ter plaatse van reclamant.
Dit is dus niet rechtstreeks toegestaan maar slechts na aanvraag omgevingsvergunning en verlening van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid, zoals dit ook opgenomen is in het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014' en alle andere digitale bestemmingsplanen van de gemeente Renkum. Er wordt wanneer er een concreet initiatief is voor een van deze functies een afweging gemaakt of het plan op deze locatie voorstelbaar is en of hier medewerking aan kan worden verleend.
De afwijkingen voor de bouwregels zijn opgenomen om zonder uitgebreide procedures beperkte afwijkingen toe te kunnen staan. Er is bewust gekozen om dit standaard op te nemen als afwijkingsbevoegdheid en niet rechtstreeks toe te staan omdat er dan beoordeeld kan worden per locatie of een bepaalde ontwikkeling passend is.
Er is een afwegingskader opgenomen waarbij is aangegeven waarnaar wordt gekeken bij dit soort afwijkingen. Wanneer er plannen zijn om af te wijken van het bestemmingsplan dan wordt er per individueel geval beoordeeld of dit mogelijk is en passend in de omgeving. De parkeerbehoefte maakt ook onderdeel uit van het afwegingskader. Zoals reeds bij Ad. 3. is weergegeven is er fysiek nog ruimte om, indien nodig, extra parkeerruimte te realiseren op eigen terrein (zie ook hetgeen hierover is beschreven bij Ad.3.).
Naar aanleiding van deze zienswijze van reclamant is geconstateerd dat er bij artikel 4.4.1 onder d, e en f (in de bestemming 'Wonen') afwijkingsmogelijkheden zijn opgenomen die gebaseerd zijn op de bouwmogelijkheden voor 'gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak' in de bestemming 'Wonen' van artikel 4.2.2. Echter in het bestemmingsplan is er geen gebied met een woonbestemming buiten het bouwvlak. Daarmee is het hele artikel 4.2.2 ('gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak') onnodig opgenomen in het bestemmingsplan. Daardoor wordt artikel (4.2.2) ambtshalve weggehaald uit het bestemmingsplan.
De afwijkingen artikel 4.4.1 onder d, e en f zijn dus ook niet nodig in het bestemmingsplan. Deze worden daarom weggehaald naar aanleiding van de zienswijze. Het gaat om de afwijkingen voor een grotere oppervlakte (4.4.1 d), een hogere goothoogte (4.4.1 e) en een hogere bouwhoogte (4.4.1 f) voor bijgebouwen en overkappingen. Deze zijn nu weggehaald.
Ad. 5. Afwijken van de gebruiksregels (artikel 4.6, pagina 70)
Verwezen wordt naar de gegeven reactie bij Ad. 3.. Daar is al ingegaan op de bij dit punt genoemde onderwerpen.
Ad. 6.
In verband met het uitbrengen van een nieuwe AERIUS versie is de stikstofbeoordeling ge-update, waarbij gebruik is gemaakt van de AERIUS Calculator 2022 die is uitgebracht in januari 2023. De vernieuwde versie is bijgevoegd als bijlage bij het bestemmingsplan.
In de realisatiefase wordt gebruik gemaakt van negen verschillende type werktuigen, vijf hiervan worden elektrisch toegepast waardoor het gebruik van deze werktuigen niet zal leiden tot een verhoogde stikstofdepositie. De stageklasse en het vermogen is in het geval van de elektrische werktuigen niet van toepassing bij de AERIUS-berekening, aangezien er geen sprake is van brandstofverbruik. De elektrische werktuigen zijn echter wel opgenomen (in de tabel) in het rapport, om zo duidelijk te maken dat het werkelijke aantal gebruikte werktuigen tijdens de realisatiefase hoger ligt dan alleen de werktuigen op brandstof. Er wordt dus wel gebruik gemaakt van meer dan vier werktuigen, echter wordt een deel met elektrische werktuigen gerealiseerd en een deel met werktuigen op brandstof.
De initiatiefnemer heeft aangegeven dat de bouwtijd 36 weken bedraagt. Dit betreft circa 180 werkdagen. Niet op alle werkdagen is de inzet van mobiele werktuigen noodzakelijk. Om rekening te houden met kwetsbare natuurgebieden heeft de initiatiefnemer er voor gekozen om gefaseerd te bouwen. De bouwtijd wordt verdeeld over twee jaar. Omdat dit betekent dat de draaiuren van alle mobiele werktuigen ook zo eerlijk mogelijk over de twee bouwjaren verdeeld moet worden, is een gelijk aantal draaiuren van elk werktuig voor beide jaren beschikbaar gesteld. Om deze reden zijn de draaiuren voor 2024 en 2025 hetzelfde. Gezien de tijd die de procedures van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning met zich meebrengen is de verwachting dat pas in 2024 gestart kan / zal worden met de bouw.
conclusie:
De zienswijze leidt tot de volgende tot aanpassingen van het bestemmingsplan:
De ingediende zienswijzen leiden tot de volgende aanpassingen van het bestemmingsplan:
Ambtshalve zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:
Peil: