direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Goudsbloemstraat 2, 2024
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het adres Goudsbloemstraat 2 te Renkum bevindt zich de voormalige locatie van de Albert Schweitzerschool. Het voornemen bestaat om het schoolgebouw te slopen om een woongebouw met ruimte voor maximaal 45 woningen in verschillende typologieën te realiseren. Tevens wordt op de hoek van het beoogde woongebouw de mogelijkheid voor een maatschappelijke voorziening op de begane grond geboden. Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het huidige bestemmingsplan, aangezien het plangebied een maatschappelijke bestemming kent waar geen woningbouw mogelijk is. Tevens komen de huidige bouwvlakken en maatvoering niet overeen met de beoogde ontwikkeling. Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om het plan mogelijk te maken. Voorliggend document voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van de kern Renkum behorende bij de gelijknamige gemeente. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging in Renkum en de globale begrenzing van het plangebied zelf weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding, behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0001.png"

Ligging plangebied (globaal rood omcirkeld) in relatie tot de kern Renkum (Bron: PDOK viewer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0002.png" Het plangebied bij benadering globaal rood omlijnd (Bron: PDOK viewer).

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Huidig bestemmingsplan:

Het voorliggende plan herziet het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. In dat geldende bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0003.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met daarop het plangebied globaal rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

De bestemming 'Maatschappelijk' is bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen, waarbij cultuur en ontspanning, alleen in de vorm van een museum, (muziek)theater, muziekschool, creativiteitscentrum en/of kunst mogelijk is. Hierbij geldt tevens dat gebouwen in een bouwvlak moeten worden gerealiseerd en dienen te voldoen aan de geldende maximum goot- en bouwhoogte. In de huidige situatie gaat het om een maximale bouwhoogte van 7 meter.

Verder kent een deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Deze gebiedsaanduiding is bestemd voor de bescherming van een vrije windvang voor de molen en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de molen. Dit wordt bewerkstelligd middels het toestaan van een maximale bouwhoogte van nieuwe gebouwen. Om dit te bepalen is een formule opgenomen.

De beoogde ontwikkeling is volgens het vigerend bestemmingsplan juridisch-planologisch niet mogelijk. Daarvoor is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend document voorziet hierin.

Nieuw bestemmingsplan:

Het nieuwe bestemmingsplan geeft de gronden waar het woongebouw globaal beoogd is de bestemming 'Woongebied - 5'. De overige gronden binnen het plangebied krijgen een groenbestemming. Over de volledige bestemming 'Woongebied - 5' is een bouwvlak opgenomen. Voor het bouwvlak is het maximum aantal woningen opgenomen samen met een maximale goot- en bouwhoogte en maximaal bebouwingsoppervlak. Het bouwvlak kent daarnaast de aanduiding 'gestapeld', wat maakt dat hier uitsluitend gestapelde woningen gerealiseerd mogen worden. Op de hoek van het beoogde woongebouw is de aanduiding 'maatschappelijk' opgenomen, waardoor hier op de begane grond ook maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn. Verder geldt dat langs de meeste grenzen van het bouwvlak de aanduiding 'tuin' is opgenomen. Door deze aanduiding is het mogelijk om een tuin aan te leggen langs het beoogde woongebouw om zo een subtiele en natuurrlijke overgang tussen het woongebouw en de groene omgeving te creëren. De beoogde gebieden waarop maaiveld parkeren mogelijk is zijn aangewezen met de aanduiding 'parkeerterein'. In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen dat maximaal 62 parkeerplaatsen gerealiseerd mogen worden op alle vlakken met de aanduiding 'parkeerterrein' tezamen. Ten slotte is de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' één op één overgenomen uit het huidige bestemmingsplan. Met de vrijwaringszone worden de vrije windvang en de cultuurhistorische waarden van de Renkumse Molen beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0004.png"

Nieuwe verbeelding bestemmingsplan (bron: SAB).

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en komt de planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 3 wordt de toets aan het beleidskader weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de haalbaarheid van het plan aangetoond wordt voor wat betreft milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische planopzet. Het laatste hoofdstuk behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historische context

De geschiedenis van Renkum is, gezien de ligging aan de rand van het Veluwemassief, sterk verbonden met de papierindustrie die ontstaan zijn aan de beken. In Renkum hebben zeven papiermolens gestaan, allen in het buurtschap Harten aan de Renkumse beek.

De oudste vermelding van Renkum, als Redichem, dateert van 3 augustus 970. De eerste bewoners van dit gebied vestigden zich in de omgeving van de Hartense beek en de Renkumse beek. Renkum is tot eind van de 19e eeuw in hoofdzaak een agrarisch dorp geweest, met een wisselend florerende papierindustrie. De kern breidde zich in die tijd uit langs de Dorpsstraat. Deze Dorpsstraat ontstond in de 16e eeuw.

De voor Renkum en Heelsum kenmerkende structuur is in belangrijke mate bepaald in de tijd waarin de dorpen nog echte agrarische gemeenschappen vormden. De stedelijke ontwikkeling heeft in eerste instantie plaatsgevonden langs de landbouwwegen, welke als 'lint' vanaf de dorpskernen naar het buitengebied liepen. Deze bebouwing langs deze wegen is als het ware organisch gegroeid en wordt aangeduid als 'lintbebouwing'. Deze lintbebouwing bepaalt in belangrijke mate de structuur van Renkum en Heelsum. Kenmerkend van lintbebouwing is een overwegend losse bebouwingsstructuur. De vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen zijn gebouwd in bouwstijlen uit het begin van de 20e eeuw en 'moderne' woningen uit deze tijd.

In latere tijden zijn woonbuurten tussen de (landbouw)gronden tussen de lintbebouwing / landbouwwegen planmatig bebouwd. Iedere (planmatig aangelegde) woonbuurt kent zijn eigen verkavelingspatroon en architectuur, wat de identiteit van de verschillende buurten bepaalt. Hoewel er sprake is van verschillende buurten, is er geen verbrokkeling ontstaan van het stedelijk beeld. De karakteristieke lintbebouwing koppelt de buurten aan elkaar, waardoor een visuele samenhang van het bebouwde gebied is blijven bestaan. Op de binnenterreinen ontstonden ook bedrijven, die in de woonbuurten werden opgenomen. Mede door de aanleg van een tweede, grootschalige, papierfabriek in de uiterwaarden (het huidige Smurfit Kappa Parenco, voorheen bekend als Papierfabriek Van Gelder) ontstond er uitbreiding van werkgelegenheid wat leidde tot een toename van arbeiderswoningen. Door de bouw van onder andere de buurten Fluitersmaat, Hogenkamp en Doornenkamp is Renkum aan Heelsum vastgebouwd.

Zoals eerder vermeld is de kern Renkum opgebouwd langs een aantal historische linten die van oudsher op de overgang van het vlakke uiterwaardengebied naar de stuwwal liepen. Voorbeelden van enkele historische linten zijn de Kerkstraat/Hogenkampseweg, de Dorpsstraat, de Utrechtseweg en de Bennekomseweg. De Dorpsstraat maakte onderdeel uit van de oude weg van Wageningen naar Arnhem. De lintbebouwing kenmerkt zich door een overwegend losse bebouwingsstructuur. Aan de Kerkstraat/Hogenkampseweg betreft dit met name villa bebouwing, al dan niet onderbroken door flatbebouwing (merendeels ten behoeve van senioren).

Tussen de linten zijn de uitbreidingswijken uit de verschillende periodes gesitueerd, zoals gebieden met vooroorlogse planmatige woningbouw zoals het gebied rond de Reijmerweg/ Dr. Haverkorn van Rijsewijkweg. Als gebied met naoorlogse planmatige en vrije volkswoningbouw kan worden genoemd de woonwijken ten westen van de Hogenkampseweg, grenzend aan landgoed Keijenberg. Een ander voorbeeld is het woongebied tussen Renkum en Heelsum. De in dit gebied voorkomende stromingen zijn onder andere de Forum-gedachte, het Nieuwe Bouwen (strokenbouw ten zuiden van de Meester van Damweg en ronden het Dorrestijn-plantsoen en de Tamboer). Kenmerkend voor de gebieden uit de Forum-gedachte zijn brede groenzones en een duidelijke hoofdwegenstructuur binnen de wijk.

Ten oosten van de Doornenkampseweg bevindt zich een planmatig opgezette wijk uit de jaren '90 van de vorige eeuw. Naast bebouwing herbergt de kern ook bebouwing voor andere functies. Opvallend is dat het dorpscentrum, met bijbehorende functies, zich aan de rand van de kern bevindt. Dit komt doordat de kern zich heeft uitgebreid tussen de natuurlijke begrenzingen van de Molenbeek, Heelsumse beek en de Rijn.

Kenmerkend voor het plangebied is dat het is gelegen op een kruising van meerdere wegen. De Waterweg, Belleveu (dat doorloopt in de Hogenkampseweg), de Keijenbergseweg en de Reijmerweg/Goudsbloemstraat zijn wegen die al zichtbaar zijn op kaarten van 1870. In deze tijd stonden er enkel een paar huizen en boerderijen. Na de Tweede Wereldoorlog is Renkum flink uitgebreid, waardoor het plangebied volledig is omringd met woningen. In de jaren '80 is op deze kruising van meerdere wegen de Albert Schweitzerschool gebouwd.

2.2 Huidige situatie

Omgeving

Het plangebied maakt onderdeel uit van de kern Renkum. Renkum is een dorp langs de Rijn en ligt ten zuidwesten van de Veluwe. De omgeving wordt gekenmerkt door bossen en uiterwaarden. Grenzend aan Renkum ligt aan de oostzijde het dorp Heelsum. Op enige afstand ligt ten westen de kern Wageningen en ten oosten onder andere de kernen Oosterbeek en Arnhem. In de directe omgeving van het plangebied zelf zijn veelal woningen aanwezig. Het centrum van Renkum ligt ten zuiden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0005.png"

Ligging plangebied (globaal in rood begrensd) in relatie tot de omliggende woningen (bron: PDOK viewer).

Zoals gezegd ligt het plangebied midden in de bebouwde kom van Renkum. De omliggende woonstraten hebben een uitgesproken dorpse uitstraling; de 1 à 2 laagse woningen zijn voorzien van kappen en de bebouwingskorrel is fijnmazig. Baksteen en dakpannen zijn de overheersende materialen. Typerend voor de dorpse uitstraling is bovendien dat het straatbeeld niet enkel gedomineerd wordt door de woningen, maar dat deze op gezette plekken wordt afgewisseld door (grote) bomen.

De bebouwing rondom het plangebied stamt uit verschillende tijdsperiodes, waardoor er binnen dat dorpse bebouwingsbeeld dat hierboven beschreven is nuances zijn aan te brengen. Zo wordt de ten oosten van het plangebied gelegen straat Bellevue gekenmerkt door een afwisselend bebouwingsbeeld waarbij voornamelijk vrijstaande gebouwen uit diverse tijdsperiodes elkaar afwisselen. Meer noordelijker, waar de Bellevue overloopt in de Hogenkampseweg is de bebouwing nieuwer en staan ook meer (recent gebouwde) rijtjeshuizen. Ook de Reijmerweg wordt gekenmerkt door een afwisselend beeld van (nieuwere) rijtjeswoningen en (oudere) vrijstaande woningen.

Ten slotte heeft de buurt Hogekamp, dat ten westen ligt van het plangebied, een gevarieerd beeld. Het zuidelijke oudere deel wordt gekenmerkt door veelal woningen van 1 laag, allen afgedekt met een kap bestaande uit rode dakpannen. Het nieuwere noordelijk deel van de buurt bestaat afwisselend uit woningen van 1 en 2 bouwlagen, dit keer voorzien van kappen met donkere dakpannen.

Het plangebied

De bebouwing binnen het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een voormalig schoolgebouw. De bebouwing is verouderd en voldoet niet aan de huidige wensen en eisen die worden gesteld aan een modern (school)gebouw. Onder andere wat betreft duurzaamheid laat het gebouw te wensen over. Het voormalige schoolplein is nog steeds een plek waar kinderen samenkomen om te spelen. Doordat het voormalige schoolgebouw (tijdelijk) gebruikt wordt door diverse maatschappelijke organisaties en voor bijeenkomsten fungeert de locatie ook nu nog als plek waar oud en jong elkaar ontmoeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0006.png"

Huidige situatie van het schoolgebouw (bron: Gemeente Renkum).

Langs de randen van het plangebied staan veel bomen en struiken. Omdat deze bomen veel ruimte hebben gekregen om te groeien zijn het in de huidige situatie veelal hoge volwassen bomen met een flinke kroon. Deze bomen zijn veruit de hoogste elementen in de omgeving en torenen boven de bebouwing uit. Het is daarmee het groen van de bomen dat het beeld bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0007.png"

Het plangebied met daarin de bestaande bomen benadrukt (bron: Gemeente Renkum).

2.3 Toekomstige situatie

Na het onbruik raken van de schoollocatie is gezocht naar een nieuwe invulling van het gebied. Dit is gevonden in de vorm van woningbouw. Met de sloop van het voormalige schoolgebouw en het toevoegen van het nieuwe woonprogramma zal het plangebied een nieuwe uitstraling en een nieuwe relatie met de wijk krijgen. Het voornemen is om de beoogde woningbouw zo toe te voegen dat het plangebied in de toekomst niet alleen een aangename en prettige plek wordt om te wonen, maar dat de positie die het plangebied van oudsher vervulde als groen eiland en als ontmoetingsplek voor de omgeving ook in de nieuwe situatie gehandhaafd wordt. Daarom is ervoor gekozen om, net als in de huidige situatie het geval is, één groter gebouw neer te zetten. Dit maakt het mogelijk om woningen te stapelen zodat er meer buitenruimte overblijft voor groen en ontmoeting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0008.png"

Visieschets gebouw opgebouwd uit drie samengestelde delen, namelijk een kopgebouw en twee vleugels (bron: LOS stadomland B.V.).

Het gebouw zal bestaan uit maximaal drie lagen met een kap bij het kopgebouw en twee lagen met een kap bij de vleugels. Deze grootte sluit aan bij de omgeving en het gebouw blijft hiermee ondergeschikt aan de groene omzooming die in de huidige situatie al in het plangebied aanwezig is. Er is gekozen om het kopgebouw een maximale goot- en bouwhoogte te geven van, respectievelijk, 11 en 16 meter. Het overige deel van het gebouw kent een maximale goot- en bouwhoogte van 7 en 12 meter. Op deze wijze kan een accent worden gecreërd op de hoek, maar blijft het gebouw wel ondergeschikt aan de bomen die aan de randen van het bestemmingsplan staan en het gebouw deels uit het zicht zullen houden. Geacht wordt dat voorgenoemde maten qua aard en schaal passend zijn bij de omgeving.

Het gebouw biedt ruimte aan maximaal 45 woningen in verschillende typologieën en voor verschillende doelgroepen met verschillende portemonnees. Hiervan zal 30% in het sociale huursegment, 20% als sociale koop, 25% als betaalbare koop en 25% voor de vrije sector worden gerealiseerd. Verder bestaat het voornemen om zoveel mogelijk van de woningen levensloopbestendig in te richten. Zo zullen alle woningen met een lift bereikbaar zijn. Ten slotte is in het kopgebouw op de begane grond ook ruimte voor een maatschappelijke functie.

Het gebouw krijgt een L-vorm waardoor er een duidelijke afscheiding tussen de 'buitenzijde' en 'binnenzijde' ontstaat. Aan de 'buitenzijde' van het gebouw ontstaat een formele sfeer. Hier begeleidt het gebouw als het ware de Goudsbloemstraat en de Bellevue. De ontsluiting van de appartementen op de verdiepingen zal daarom ook inpandig plaatsvinden, via een centrale entree aan de 'binnenzijde' van het kopgebouw. Aan deze 'binnenzijde' wordt een luwere meer besloten ruimte gecreëerd. Het gebouw is zo geprojecteerd dat deze met de 'open' kant, met onder andere de centrale entree, aan de zijde ligt waar het minste verkeersgeluid gehoord wordt. Ook worden de woningen op de begane grond voorzien van een eigen voordeur aan de 'binnenzijde', waardoor de interactie tussen de woningen en de openbare ruimte ontstaat. Het groene gebied dat hier wordt gerealiseerd zal openbaar toegankelijk worden, waaarmee ook aansluiting gezocht met de achterliggende wijk. Zo kan het rustige, openbare groen straks worden benut als ruimte waar spel en ontmoeting centraal staat.

Met het toevoegen van woningen zullen ook voldoende extra parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden. Het voornemen is om de parkeerplaatsen zoveel mogelijk in de randen van het plangebied te realiseren zodat het parkeren niet ten koste gaat van de beoogde groene, natuurlijk ingerichte ontmoetingsruimte aan de binnenzijde van het plangebied. Om te voorkomen dat geparkeerde auto's afbreuk doen aan het beoogde beeld van de groene 'buitenzijde', worden de parkeerplaatsen geconcentreerd in twee parkeerkoffers in de hoeken van het plangebied. Aanvullend hierop zijn er haakse parkeerplaatsen aan de Goudsbloemstraat en Keijenbergseweg gepositioneerd. Verder blijft het plangebied autovrij.

Naast de groen ingerichte, gezamenlijke buitenruimte waarbij zoveel mogelijk aanwezige bomen in het plangebied behouden zullen blijven, zal een aantal van de grondgebonden woningen beschikken over een eigen tuintje. Op deze wijze wordt een natuurlijke overgang tussen de woningen en de openbare ruimte gerealiseerd. Om de parkeervraag die gepaaard gaat met de ontwikkeling in goede banen te leiden zijn met dit bestemmingsplan een aantal zones aangewezen waarbinnen het parkeren gerealiseerd zal moeten worden. Het voornemen bestaat om de auto zoveel mogelijk uit het zicht te ontrekken. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een groene omheining van parkeerkofferss.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 De Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Toetsing

Gronden met een verouderd, in onbruik geraakt, schoolgebouw op een binnenstedelijke locatie worden (her)ontwikkeld naar een aantrekkelijk woongebied geschikt voor verschillende doelgroepen. Daarbij is aansluiting gezocht met de kenmerken en karakteristieken van de omgeving, zoals beschreven in hoofdstuk 2 . Gelet op het feit dat er met voorliggend plan wordt voorzien in een duurzame en toekomstbestendige invulling van een binnenstedelijke locatie is dit plan in lijn met het gedachtegoed van de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het NNN en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in juridisch-planologische procedures te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Bij de beantwoording van deze vraag moet volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het voorliggende project mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan. Uit jurisprudentie blijkt dat bij de realisatie van nieuwe stedelijke functies of de uitbreiding van bestaande stedelijk functies met een bruto-vloeroppervlakte van meer dan 500 m2 sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarnaast moet een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van 12 woningen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal 45 wooneenheden en een kleinschalige maatschappelijke voorziening. De maatschappelijke voorziening heeft niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, omdat hiervoor geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De gronden kennen in de huidige situatie reeds een maatschappelijke bestemming. De beoogde woningen moeten echter wel worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is voor de woningen een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking1 doorlopen. Hierin wordt geconcludeerd dat de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen. De ontwikkeling voorziet in een behoefte en vindt binnen bestaand stedelijk gebied plaats. Daarmee wordt de ontwikkeling als haalbaar geacht voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Het voorgenomen plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat = een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat = voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat = aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat = een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat = ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Raadpleging van de digitale kaarten van de Omgevingsvisie en -verordening Gelderland heeft uitgewezen dat het plangebied binnen een intrekgebied en deels binnen een molenbiotoop ligt, maar verder geen provinciale belangen raakt. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie daardoor onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening. De Omgevingsverordening regelt dan ook dat een bestemmingsplan ter plaatse van een intrekgebied niet mag voorzien in een bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt. Aangezien voorliggend initiatief enkel de ontwikkeling van een binnenstedelijke locatie ten behoeve van wonen mogelijk maakt, is er geen sprake van de winning van fossiele energie en vormt dit verder geen problemen ten aanzien van de drinkwatervoorziening. Ook vormen dergelijke functies geen bedreiging voor de kwaliteit van de drinkwatervoorzieningen in Gelderland.

Met voorliggend plan wordt voldaan aan de regels die zijn gesteld voor de molenbiotoop. In de regels van de molenbiotoop is namelijk een formule vastgesteld waarmee de maximale toegestane bouwhoogte op de desbetreffende locatie kan worden berekend. Wanneer de formule met een conservatieve schatting wordt ingevuld, volgt dat op de locatie van voorliggend plangebied bebouwing van maximaal 18 meter mag worden gerealiseerd. Voorliggend plan kent een maximale bouwhoogte van 16 meter waardoor wordt voldaan aan de regels met betrekking op de molenbiotoop. Er wordt geconcludeerd dat geen bebouwing mogelijk wordt gemaakt die de vrije windvang van de molen belemmerd. In meer algemene zin geldt wel dat voorliggend plan een bijdrage levert aan het realiseren van de provinciale ambities ten aanzien van de woon- en leefomgeving. Met de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt immers zowel kwantitatief als kwalitatief gezien voorzien in een behoefte én wordt aardgasloos ontwikkeld. Deze ambities sluiten aan bij hetgeen gesteld in de Omgevingsvisie.

In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening Gelderland is vastgelegd dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als deze passen binnen de regionale woonagenda. In het kader van de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is reeds toegelicht dat de ontwikkeling zowel in een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte voorziet en dat de ontwikkeling aansluit op de ambities uit de regionale woonagenda. Op deze manier past de ontwikkeling binnen de gestelde regels met betrekking tot wonen.

Daarnaast geldt dat in artikel 2.65b van de provinciale omgevingsverordening is vastgesteld dat in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te worden gegeven van de maatregelen die worden genomen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken. In voorliggende situatie wordt de nieuwbouw aardgasloos ontwikkeld en wordt zoveel mogelijk duurzaam materiaal gebruikt. Het reeds aanwezige groen zal zoveel mogelijk behouden blijven en waar mogelijk uitgebreid worden. Ook zal voldoende ruimte worden gereserveerd om de waterberging in het gebied te bevorderen. Door het nemen van voorgenoemde maatregelen wordt aangenomen dat voldoende rekening wordt gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie. Daarmee vormen de Omgevingsvisie en -verordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

Conclusie  

Het voorgenomen plan is niet in strijd met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Renkum 2040

Op 26 januari 2022 is de Omgevingsvisie Renkum 2040' vastgesteld. De omgevingsvisie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Renkum, dus op alle zes de dorpen en het buitengebied. De omgevingsvisie biedt een vooruitblik op de leefomgeving tot het jaar 2040. Het is een langetermijnvisie op hoofdlijnen voor de ontwikkeling van de leefomgeving. Het biedt een stip aan de horizon voor de ambities en doelstellingen met als doelstelling te komen tot een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.

De visie is opgesteld vanuit een integraal perspectief. Dat wil zeggen dat het niet alleen gaat om ruimtelijke vraagstukken en ontwikkelingen. Sociale ontwikkelingen en karakteristieken hebben, evenals economische ontwikkelingen namelijk invloed op de invulling van de leefomgeving. Alles wat je ziet, voelt en ruikt komt terug in deze visie. We verstaan hieronder het geheel van onder andere ruimte, water, bodem, milieu, natuur, landschap, verkeer en verboer, infrastructuur, sociale cohesie, sociaal domein en cultureel erfgoed. Deze onderdelen zijn in samenhang bekeken en vertaald naar de leefomgeving en de toekomst. Bijna alle aspecten in de gemeente Renkum zijn immers met elkaar verbonden.

Met het opstellen van de omgevingsvisie geeft de gemeente richting en worden de inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties geïnspireerd en gemotiveerd om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de visie. Met elkaar bereidt de gemeente zich voor op de toekomst van onze gemeente. De omgevingsvisie wordt een dynamisch document die periodiek aangepast wordt om de relevantie ervan ook op lange termijn te behouden. Ontwikkelingen gaan zo snel dat er over sommige onderwerpen nu niet voldoende kennis is of sommige ontwikkelingen nu nog niet (volledig) te voorzien zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0009.jpg"

Visiekaart 'Omgevingsvisie Renkum 2040'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0010.png"

Visiekaart kernen Renkum en Heelsum

Toetsing

Het groene karakter van de gemeente Renkum, de nabijheid van grote steden en de goede ligging ten opzichte van verkeerswegen en openbaar vervoer zijn belangrijke kwaliteiten (als uitvalsbasis) voor het wonen in de zes dorpen van de gemeente. Naast deze specifieke kwaliteiten zijn ook andere kwaliteiten voor een goed woon- en leefkwaliteit van belang, zoals de directe woonomgeving (de kwaliteit van de woningen, de inrichting en de bruikbaarheid van de openbare ruimte), het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van functies.

 

Het voorliggend plan past geheel binnen het hiervoor beschreven karakter van de gemeentelijke woonomgeving. Het plangebied is op de visiekaart tevens aangewezen als zoekgebied voor nieuwe bebouwing. Het appartementengebouw wordt gerealiseerd op een in onbruik geraakte binnenstedelijke locatie, waarbij rekening wordt gehouden met de omliggende woningen en het aanwezige groen. Daarnaast ligt de locatie op een centraal gelegen kruispunt in Renkum, waardoor ontsloten kan worden in meerdere richtingen en voorzieningen op korte afstand zijn gelegen.

3.3.2 Nota Wonen 2019

De Nota Wonen 2019 is opgesteld om goed wonen te bevorderen voor de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente Renkum. De actuele situatie is het vertrekpunt voor het woonbeleid. De nota is de gemeentelijke agenda voor samenwerking met andere partijen en vormt de basis voor de gemeente om de regie te kunnen voeren.

Speerpunt 1: Focus op de bestaande woningvoorraad

De leefbaarheid van de dorpen en aantrekkingskracht van de gemeente op de lange termijn heeft prioriteit in het woonbeleid. Omdat het merendeel van de woningen binnen de gemeente er al staat en de nieuwbouw relatief beperkt is, wordt er vooral gericht op het verbeteren van de kwaliteit van bestaande woningen. Daarbij gaat het vooral over toekomstbestendigheid en de energetische kwaliteit van de woning. Dat laatste wordt gezien als de overgang naar een klimaatneutrale woonomgeving de komende tijd. Dit is een grote opgave voor zowel de overheden, inwoners en bedrijven. Daarnaast is er nog steeds ruimte voor nieuwbouw. De toevoeging van de woningen moet een meerwaarde zijn voor de wijk en de wijk versterken.

Speerpunt 2: Inspelen op kwalitatieve woonwensen en versnelling woningbouw

Ondanks de beperkte kwantitatieve behoefte, blijft er in de toekomst vraag naar nieuwbouw. Met de subregio Arnhem e.o. is voor de komende 10 jaar een kwantitatieve horizon afgesproken: kwantitatief streven de gemeenten in de subregio Arnhem e.o. in de periode 2017-2027 naar een netto toevoeging van circa 13.500 woningen. Het richtsnoer voor de gemeente Renkum is een toevoeging van ongeveer 900 woningen tot 2027. Er wordt veel waarde gehecht aan een duurzame, groene ontwikkeling van de te bebouwen omgeving en een goede toekomstbestendigheid van het woningaanbod. Daarom is het van belang om het juiste toe te voegen. De komende periode is het devies om de productie te versnellen (gebruik maken van het economisch momentum), maar wel onder een goede regie op kwaliteit. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de lokale én regionale woningmarkt.

Speerpunt 3: De sociale huursector, betaalbaar en beschikbaar

Gemeente en corporaties hebben een maatschappelijke taak om voor voldoende, betaalbare huurwoningen te zorgen voor mensen die daar zelf (gezien hun inkomen) niet in kunnen voorzien. Voor deze doelgroep zijn er op dit moment circa 3100 sociale huurwoningen in de gemeente Renkum. Het betreft het bezit van Vivare, Woonzorg Nederland en Mooiland samen. Dat is ongeveer 21% van de totale woningvoorraad. 92% van de huurwoningen zijn van de woningcorporatie Vivare.

Speerpunt 4: Wonen voor ouderen (langer zelfstandig thuis wonen)

Er is al jaren sprake van vergrijzing binnen de gemeente Renkum. Tevens neemt de groep 75 plussers toe de komende jaren. Daarnaast stuurt de rijksoverheid aan op extramuralisering van de zorg. Met als gevolg dat oudere mensen steeds vaker en langer zelfstandig thuis blijven (of moeten blijven) wonen. Door deze vergrijzing is het zaak om voor deze groep de voorraad levensloopgeschikte woningen te vergroten. Dat moet voor het grootste gedeelte gebeuren in de bestaande voorraad, met name door het aanpassen van de bestaande woningen.

Speerpunt 5: Woonvormen voor bijzondere doelgroepen

De extramuralisering van de zorg betekent niet alleen dat mensen met lichamelijke beperkingen en/of (beginnende) dementie langer thuis moeten blijven wonen. Het geldt ook voor mensen die als gevolg van psychische problemen tot dusver terecht konden in een beschermde woonvorm. Ook deze mensen zijn, als ze willen uitstromen uit het beschermd wonen, aangewezen op een sociale huurwoning van de woningcorporatie, waarin ze met ambulante begeleiding zelfstandig moeten wonen. Zonder goede begeleiding om te leren weer zelfstandig te kunnen wonen, zouden mensen met psychische problemen voor overlast in hun omgeving kunnen zorgen. Dat dient voorkomen te worden.

Speerpunt 6: Duurzaamheid en klimaat

Duurzaamheid en klimaat zijn steeds belangrijkere thema's. Daaraan dient een bijdrage geleverd te worden door te streven naar klimaatneutraal in 2040. Dat betekent ook het een en ander op het gebied van wonen. Bijvoorbeeld dat alle woningen uiterlijk in 2050 van het aardgas af moeten

Toetsing

In paragraaf 3.1.3 is reeds getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarin is geconcludeerd dat de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking succesvol is doorlopen. Het voorgenomen plan past binnen het gestelde in de Nota Wonen van de gemeente Renkum. Het plan draagt immers bij aan een nieuwe, groene en passende woonomgeving, waarin ruimte is voor verschillende doelgroepen en portemonnees en waar een toekomstbestendige en duurzame invulling wordt gegeven aan een inbreidingslocatie. Zo zal 30% in de sociale huursector, 20% als sociale koop, 25% als betaalbare koop en de overige 25% in de vrije sector worden gerealiseerd.

3.3.3 Programma Wonen 2024-2028

Op 20 december 2023 wordt (naar verachting) de opvolger van de Nota Wonen 2019 vastgesteld, waardoor de Nota Wonen 2019 dan vervalt. Het betreft het 'Programma Wonen 2024-2028'. Hierin zijn een aantal thema's verwerkt.

Thema 1: Versnellen bouwopgave.

Doel is om, conform o.a. de Omgevingsvisie Renkum 2040 en de Woondeal 2.0, de woningbouw in de gemeente te versnellen door voldoende passende woningen te realiseren voor de juiste doelgroepen. Dit mede door de randvoorwaarden voor het (versneld te) kunnen bouwen te verbeteren. De opgave voor de gemeente Renkum is de realisatie van 950 woningen in de periode 2022 t/m 2030 en minimaal 100 tijdelijke woningen te bouwen. Met "versneld" wordt gedoeld dat de productie omhoog moet ten opzichte van de huidige productie.

Thema 2: Zorgen voor een passende voorraad: betaalbaar, gevarieerd en duurzaam.

Betaalbaarheid van het wonen is een belangrijk streven, ook in het kader van bestaanszekerheid voor iedereen. Het streven voor de totale nieuwbouwproductie is 75% betaalbaar, met als ondergrens de opgave uit de Woondeal 2.0 van 2/3 betaalbaar (minimaal 67% waarvan minimaal 30% in de sociale huur). Daarbij wordt in alle dorpen gewerkt aan gemengde wijken met meerdere woonvormen en een passend woningaanbod voor alle inwoners. Dit door te werken aan genoeg betaalbare, goede en passende woningen en beperking van de wachttijden voor sociale huurwoningen (door voldoende sociale huurwoningen toe te voegen en doorstroming te bevorderen).

Thema 3. Zorgen voor een thuis voor iedereen: aandachtsgroepen, wonen met zorg.

In de woonzorgvisie (onderdeel van het programma Wonen) zijn ouderen, statushouders, uitstroom vanuit beschermd wonen en maatschappelijke opvang, arbeidsmigranten en woonwagenbewoners opgenomen als aandachtsgroepen. Bij al deze doelgroepen is er een oplopende vraag naar huisvesting (in onder meer de sociale huursector) door verschillende maatschappelijke trends. Door de schaarste op de woningmarkt is het huisvesten een flinke uitdaging. Daarnaast hebben deze doelgroepen een mate van kwetsbaarheid wat het realiseren van passende huisvesting complex maakt.

Thema 4. Zorgen voor vitale leefgemeenschappen: focus op de dorpen.

Bij leefbaarheid staan vitale leefgemeenschappen centraal. Dat betekent dat mensen elkaar kennen, bewust met elkaar samenleven en andere wijk- en dorpsgenoten ontmoeten en hun talenten inzetten voor een fijne, gezonde woon- en leefomgeving. Met een gezonde mix van inwoners en woningtypen, in wijken waar iedereen welkom is. En waar sprake is van een goede balans tussen mensen zie zelfredzaam zijn en mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben ('dragers' en 'vragers'). Wijken moeten daar fysiek op zijn ingericht, met onder meer ontmoetingsplaatsen en een veilige en toegankelijke buitenruimte met voldoende plek voor langzaam rijdend verkeer, oog voor positieve gezondheid en bewegen. De dorpse manier van samen leven in Renkum, waarin mensen met verschillende achtergronden, inkomens en leeftijden met elkaar samenleven, moet behouden blijven. Daarvoor is naast de fysieke inrichting ook de sociaal-maatschappelijke infrastructuur van de wijken van belang. Publieke voorzieningen voor iedere inwoner dichtbij en toegankelijk (sport, bewegen, muziek ontmoeting, zorg en ondersteuning).

Toetsing

De ontwikkeling van maximaal 45 woningen aan de Goudsbloemstraat 2 draagt bij aan de wens om 950 woningen te bouwen. Bij de ontwikkeling wordt minimaal aangesloten bij de afspraken uit de Woondeal 2.0 (regio Arnhem Nijmegen), dat wil zeggen minimaal 2/3e betaalbaar (67%) waarvan 30% sociale huur. De ambities voor dit woningbouwproject gaan nog verder door aan te sluiten bij het Coalitieperspectief 2022 (Renkum in Bloei) waarin de ambitie wordt uitgesproken om 30% sociale woningbouw te realiseren en 75% van de woningen te bouwen in de categorie betaalbaar en 25% in de woningen boven de betaalbaarheidsgrens van (d.d. 1 juli 2023 € 355.000,--). De ontwikkeling past in het 'Programma Wonen 2024-2028', o.a. qua aantallen en woonsoorten.

3.3.4 Groenstructuurplan 2017-2027

Het Groenstructuurplan brengt de groene kwaliteiten binnen de bebouwde kom van de gemeente Renkum in beeld. Hoofddoelstelling van het groenstructuurplan is het in stand houden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdige, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant.

Toetsing

In het Groenstructuurplan behoort het huidige groen binnen het plangebied tot de wijkgroengroenstructuur. De wijkgroenstructuur heeft alleen een betekenis voor de wijk of buurt waarin deze gelegen is. Verdwijnen, aantasten of niet realiseren van deze groenstructuren heeft sterke gevolgen voor de groene identiteit van betreffende wijk of buurt, maar geen invloed op de groenstructuur van het dorp in zijn totaliteit. Langs de Bellevue loopt een hoofdbomenstructuur en is tevens een aantal markante boomgroepen aanwezig. Dit is in navolgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0011.png"

Uitsnede uit het Groenstructuurplan met daarop het plangebied globaal rood omlijnd (bron: Gemeente Renkum).

Met voorliggend plan blijft dit groen zoveel mogelijk behouden en wordt dit waar mogelijk versterkt. Met uitzondering van de locatie waar het gebouw is beoogd, krijgen de gronden een groenbestemming. Binnen deze bestemming is het oprichten van bebouwing maar zeer minimaal mogelijk. Het kappen van bestaande bomen kan noodzakelijk zijn om de beoogde woningbouw te kunnen ontsluiten, maar zal zo veel mogelijk vermeden worden. Daar waar de kap van bomen onvermijdelijk blijkt te zijn, zal gewerkt worden met een compensatie of verplanting. Dit maakt dat het groene karakter van het plangebied zo veel mogelijk gewaarborgd blijft en de ambities uit het groenstructuurplan zo veel mogelijk worden nagestreefd.

Conclusie

Het voorgenomen plan is in lijn met het gestelde in het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Algemeen

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.

In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. In onderdeel C zijn activiteiten genoemd waarbij direct sprake is van een m.e.r.-plicht als bij besluiten de genoemde drempelwaarden worden overschreden. Voor de activiteiten die zijn genoemd in onderdeel D geldt dat als de drempelwaarden worden overschreden een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gedaan.

Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad) moet voorafgaande aan het besluit inzake het plan formeel de beslissing nemen of, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit mogelijk voor het milieu kan hebben, een m.e.r. moet worden doorlopen. Het bevoegd gezag kan dit besluit nemen aan de hand van een 'aanmeldingsnotitie'. Het uiteindelijke besluit dient als bijlage bij de stukken van het ruimtelijke plan worden gevoegd.

Toetsing

Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van een schoollocatie op het adres Goudsbloemstraat 2 in Renkum. Het plan voorziet in totaal in maximaal 45 wooneenheden en een kleinschalige maatschappelijke voorziening. Het plan kan worden gekwalificeerd als de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd en een herontwikkeling wordt als wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. beschouwd.

Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het totale plangebied is circa 5.600 m2 groot. Hiermee blijft het plan ver onder de indicatieve drempelwaarden en kan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder wordt nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

Conclusie

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling2 uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de meeste beoordeelde milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt. Uitsluitend voor wat betreft natuur (soortenbescherming) zijn er mogelijk negatieve milieueffecten, maar die zijn zeer gering en niet als een belangrijk negatief milieueffect te kwalificeren. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

4.2 Bodem

Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk.

Toetsing

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodem- en asbestonderzoek3 uitgevoerd. Hieruit volgt dat voor de algehele kwaliteit de hypothese is gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten kan de gestelde hypothese worden verworpen, aangezien er maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond. Ook zijn geen ernstige verontreinigingen met asbest aangetroffen binnen het plangebied. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling van de onderzoekslocatie bestaan.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Met voorliggend plan is sprake van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere (gezoneerde) wegen aanwezig. Daarom is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai4 uitgevoerd. Hierin zijn de volgende wegen meegenomen: Nieuwe Keijenbergseweg, Bellevue, Kerkstraat, Reijmerweg, Goudsbloemstraat, Keijenbergseweg, Korenbloemstraat, Molenbeek, Waterweg en Hogenkampseweg. Als gevolg van de Nieuwe Keijenbergseweg vinden er geen overschrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Vanwege deze weg wordt voldaan aan de Wgh. Wat betreft de 30 km/uur-wegen geldt dat uitsluitend ter plaatse van de Bellevue sprake is van een geluidsbelasting van boven de 48 dB. De maximale geluidbelastingen aan de zuidzijde van het plangebied zijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde en gemeentelijke ambitiewaarde, maar lager dan de gemeentelijke bovengrens en de maximale ontheffingswaarde. De hoogste geluidbelasting bedraagt 54 dB. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn onderzocht, maar stuiten op bezwaren van financiële, landschappelijke, civieltechnische en stedenbouwkundige aard. Een hogere waarde procedure is niet benodigd omdat de Bellevue een niet-gezoneerde weg betreft. Er kan niet worden voldaan aan de voorwaarde van een geluidsluwe woning en buitenruimte uit het gemeentelijk beleid gelet op de stedenbouwkundige kaders die voor de ontwikkeling gelden. Wel geldt dat binnen de financiële mogelijkheden rekening wordt gehouden met geluid vanwege wegverkeerslawaai en dat de gemeentelijke bovengrens niet wordt overschreden. Het bevoegd gezag kan de geconstateerde geluidbelastingen acceptabel achten. Te allen tijde dient te worden voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De derogatiebeschikking van de EU is in 2015 verlopen. De NSL is na 2015 twee maal verlengd en betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Doordat de derogatiebeschikking van de EU na 2015 niet is verlengd, dient Nederland overigens op dit moment te voldoen aan de Europese luchtkwaliteitsnormen. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 45 wooneenheden en een kleinschalige maatschappelijke voorziening mogelijk. Dit is een dusdanig beperkte ontwikkeling waardoor het plan 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Na raadpleging van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) wordt geconcludeerd dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden in de twee jaren (2021 en 2030) liggen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.

In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

Toetsing

In voorliggende situatie worden nieuwe hindergevoelige en hinderveroorzakende functies mogelijk gemaakt in een omgeving waar diverse functies aanwezig zijn. Het plangebied ligt binnen de kern Renkum en wordt vrijwel volledig omsloten door woningen. Om die reden is het plangebied, op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', aan te merken als een 'rustige woonwijk'.

Hinder als gevolg van onderhavige ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen en een kleinschalige maatschappelijke voorziening. 'Wonen' betreft geen hinderveroorzakende functie. Dit betekent dat er geen nadere toetsing naar de woningen noodzakelijk is. Een maatschappelijke voorziening wordt wel gezien als een hinderveroorzakende functie. Binnen de aanduiding 'maatschappelijk' worden een aantal activiteiten met milieucategorie 2 mogelijk gemaakt. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 30 meter voor wat betreft het aspect geluid. Net zoals in de huidige situatie liggen er op kortere afstand reeds woningen. Omdat de mogelijke maatschappelijke voorziening naar verwachting hoofdzakelijk inpandig en uitsluitend op de begane grond zal plaatsvinden, betreft het een kleinschalige functie die bovendien gecombineerd wordt met woningbouw. Aangenomen kan en mag worden dat hierdoor geen situatie ontstaat die het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied in het geding brengt.

Hinder van bestaande bedrijvigheid op de ontwikkeling

Naast de hinder die een ontwikkeling zelf kan veroorzaken, dient ook onderzocht te worden of de beoogde ontwikkeling zelf hinder kan ondervinden van hinderveroorzakende functies uit de omgeving. Woningen moeten worden aangeduid als milieuhindergevoelig. Aangezien er in de omgeving van de ontwikkellocatie op grond van het bestemmingsplan diverse hinderveroorzakende functies mogelijk zijn en feitelijk gezien zijn gevestigd, zijn deze geïnventariseerd. Navolgende tabel geeft de dichtstbijzijnde functies weer.

Functie   Omschrijving VNG   Richtafstanden in meters
(gemengd gebied)  
Gemeten
Afstand  
    Geur   Stof   Geluid   Gevaar    
Horeca   Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.   10   10   10   10   ± 220 m  
Bedrijf   Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven   0   0   30   0   ± 210 m  
Bedrijf   Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven   0   0   30   0   ± 130 m  
Maatschappelijk   Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs   0   0   30   0   ± 25 m  

Hieruit volgt dat bijna overal kan worden voldaan aan de richtafstanden van de VNG-publicatie waardoor deze gronden met bijbehorende functies niet onevenredig worden geschaad in hun ontwikkelingsmogelijkheden en ter plaatse van de ontwikkellocatie een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Enkel voor de naastgelegen Prinses Beatrix school geldt dat niet met zekerheid gezegd kan worden of kan worden voldaan aan de richtafstand voor wat betreft het aspect geluid. Over het algemeen zijn het schoolplein en de hoofdingang van het schoolgebouw de meest relevante geluidbronnen. Deze liggen allebei niet aan de zijde waarmee de school richting voorliggend plangebied is gelegen. Verder zijn er in de huidige situatie reeds meerdere huizen aanwezig binnen deze richtafstand. Voorgaande maakt dat geacht wordt dat in voorliggende situatie beargumenteerd afgeweken kan worden van de gestelde richtafstand. Geacht wordt dat voorliggende ontwikkeling geen significante hinder ondervindt als gevolg van de Prinses Beatrix school.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Dit plan voorziet in de toevoeging van nieuwe kwetsbare objecten. Raadpleging van de risicokaart wijst uit dat in de omgeving van het plangebied twee stationaire risicobronnen aanwezig zijn, namelijk een papierfabriek en een particuliere propaantank. Verder worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de Rijksweg A50 en ligt er een aantal buisleidingen in de omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt echter buiten het invloedsgebied van deze risicobronnen. Daarom vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0012.png"

Risicobronnen in de omgeving van het plangebied (globaal groen omlijnd) (Bron: Atlasleefomgeving.nl).

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling afgewogen.

Rijksbeleid – Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 worden allereerst de nationale belangen opgesomd:

  • waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • in stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur;
  • verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

Deze nationale belangen worden aangevuld met drie hoofdambities:

  • 1. Een veilige en klimaatbestendige delta: Naast bescherming tegen overstromingen is de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht is. In het Deltaprogramma is afgesproken dat overheden stresstesten uitvoeren om de risico's in kaart te brengen en een adaptatiestrategie met een uitvoeringsprogramma opstellen.
  • 2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta: een goede zoetwatervoorziening is van groot belang voor de economie. Nederland moet in 2050 weerbaar zijn tegen zoetwatertekorten. Daarom werkt het Rijk in de planperiode van het NWP samen met de zoetwaterregio's en de gebruikers aan maatregelen om ervoor te zorgen dat Nederland ook in droge perioden over voldoende zoetwater beschikt voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, historisch groen, industrie en scheepvaart.
  • 3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur: Het Rijk werkt aan schoon en ecologisch gezond (grond)water voor duurzaam gebruik en een leefomgeving van hoge kwaliteit. In de planperiode van het NWP wordt gewerkt aan structurele vermindering van lozingen en verspreiding van opkomende stoffen, onder andere via het Actieprogramma PFAS in water. Het beleid voor grondwaterkwaliteit is erop gericht verontreiniging van bodem en grondwater zo veel mogelijk te voorkomen.

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk.

Daarnaast hebben de vijf volgende thema's een centrale rol in dit waterprogramma:

  • 1. Klimaatadaptatie;
  • 2. Waterveiligheid;
  • 3. Zoetwater;
  • 4. Grondwater;
  • 5. Scheepvaart.

Een integrale aanpak van samenhangende nationale en regionale opgaven vereist een gebiedsgerichte aanpak. Daarom zijn voor de rijkswateren in dit Nationaal Waterprogramma gebiedsgerichte uitwerkingen opgenomen. Het gaat om de Noordzee, de Zuidwestelijke Delta, de Rijn-Maasmonding, de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Waddenzee en Eems-Dollard en de Kanalen in het beheer van het Rijk. Deze zijn verbonden met de diverse gebiedsgerichte programma's en uitwerkingen onder het Nationaal Waterprogramma, zoals de Gebiedsagenda's Grote Wateren. Voor de overige wateren van Nederland wordt in andere programma's de gebiedsgerichte uitwerking van het waterbeleid meegenomen. In de eerste plaats in de Omgevingsagenda's onder de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

Provinciaal beleid – Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma's of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar.

De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

Waterschapsbeleid – Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 Vallei en Veluwe

Op 22 november 2021 is het blauw omgevingsprogramma (BOP) van waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen.

Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende vier programma's:

  • Waterveiligheid: Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem.
  • Watersysteem: Dit programma draait om een goed functionerend watersysteem s: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap onder ander op kwaliteit van het water en de verbinding met andere instellingen.
  • Wonen en zuiveren: In het programma 'Wonen en zuiveren' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol. Verder vormt een waterinclusieve bebouwde omgeving een speerpunt.
  • Circulaire economie: Afvalvermindering, slim hergebruik en optimalisatie van de verschillende installaties zijn voorbeelden van opgaven.
  • Energietransitie: Het waterschap wil een proactieve rol innemen in de energietransitie. Dat vraagt om een duurzame opwekking van de energie of het tegengaan van verspilling in de processen. 

Toetsing

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. 

Bij het doorlopen van de watertoets5 is gebleken dat het plan geen belangen van het Waterschap raakt. Navolgend worden de belangrijkste waterspecten doorlopen.

Ondergrond

De locatie Goudsbloemstraat is gelegen op een Sandrvlakte, 'hoog en droog'. Deze Sandrvlakte (spoelzandwaaier) is ontstaan tijdens de ijstijden na het smelten van het landijs. De Sandrvlakte mag worden gekarakteriseerd als een grote, goed doorlatende zand- of grindbak, zonder duidelijke gelaagdheid. In de Sandrvlakte zijn naast een enkel beekdal, droogdalen ontstaan als 'relikwie' van de enorme waterafvoer die hier indertijd waarschijnlijk heeft plaatsgevonden. De locatie 'Goudsbloemstraat' ligt gecentreerd tussen het Renkums beekdal en het droogdal waar o.a. de Bram Streeflandweg in ligt. Op de hoogtekaart zijn het beekdal en het droogdal als 'groene' vingers te zien (10-12 m +NAP) . Het maaiveld ligt op de locatie ruim 10 meter hoger: iets boven de 22 m+NAP. De bodemsoort en de exacte korrelgrootte moeten nog bepaald worden. Op basis van een eerste inschatting wordt de bodemsoort tot de zandgronden gerekend en zal de infiltratiecapaciteit groot zijn.

Waterberging

Het plangebied is in de huidige situatie gedeeltelijk verhard. Met de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak niet tot nauwelijks toenemen. Voor elke m2 verhard oppervlak wordt 40 liter buffercapaciteit aangelegd. ('40 mm'). Deze 40 mm kan op basis van een k-waardebepaling (of evt een korrelgroottebepaling) gereduceerd worden. Dit alles ter toetsing bij het verstrekken van de Omgevingsvergunning. Om te zorgen dat het op dát toetsmoment voldoet, is het goed er al in de ontwerpfase rekening mee te houden.

Deze buffervoorziening(en) is/zijn gekoppeld aan één of meerdere infiltratievoorziening(en). De infiltratievoorziening(en) moet ervoor zorgen dat de buffer uiterlijk binnen 24 uur weer leeg is (een buffervoorziening op een parkeerdek heeft geen infiltratiemogelijkheden en loopt alleen door verdamping niet binnen 24 uur leeg).

Oppervlaktewater

Raadpleging van de legger van het Waterschap Vallei en Veluwe wijst tevens uit dat in het plangebied geen oppervlaktewater is gelegen dat in het beheer is van het Waterschap. Ook in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Afvalwater

Het is aanbevolen om vuilwater onder vrijverval aan te sluiten op de gemeentelijke riolering. In de nieuwe situatie mag echter geen hemelwater vanuit het plangebied meer geloosd worden op de riolering. Het water- en rioleringssysteem zal in een nader uit te werken ontwerp gedetailleerd worden.

Grondwater

Het gebied ligt niet in een 'oranje gebied' wat betreft het vóórkomen van leemlagen in de ondergrond, die grondwaterstromingen sterk kunnen beïnvloeden. Het is dus mogelijk om in de ondergrond te bouwen (onderkeldering, verdiepte parkeerkelder etc).

Grondwaterstandsgegevens van deze locatie zijn niet voorhanden. Op basis van terreinkennis en ervaring wordt ingeschat dat het freatisch grondwater op meer dan 2 meter diep zit. Lokaal/richting Bram Streeflandweg kan de grondwaterstand minder diep zitten.

Waterwingebied/grondwaterbescherming/drinkwater

Raadpleging van de provinciale viewer wijst uit dat onderhavig plangebied is gelegen in een intrekgebied. Er worden geen activiteiten gerealiseerd die van negatieve invloed zullen zijn op de kwaliteit van het grondwater.

De locatie is niet gelegen in de Boringvrije zone, zoals aangewezen door de provincie ten behoeve van de bescherming van ons drinkwater. Noch ligt de locatie in de KWO-vrije zone. Dat betekent dat er vanuit de drinkwaterbescherming geen bijzondere eisen gesteld zullen worden aan een Bodemenergiesysteem (BES).

Waterkering

Raadpleging van de legger van het Waterschap Vallei en Veluwe wijst uit dat onderhavig plangebied niet is gelegen in de beschermingszone van een waterkering. Dit bestemmingsplan heeft tevens geen invloed op overige waterstaatkundige elementen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Natuur

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Toetsing

Middels een quick scan soortenbescherming6 is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aanwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. Navolgend worden kort de conclusies van de quick scan uiteengezet.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden Veluwe en Rijntakken liggen in de buurt van het plangebied. Deze liggen op, respectievelijk, circa 0,4 kilometer en 0,6 kilometer afstand van het plangebied verwijderd. Daarom is een onderzoek stikstofdepositie7 uitgevoerd. Hierin is in de berekening van de beoogde situatie uitgegaan van de aanleg- en gebruiksfase. Op basis van de berekende stikstofemissies voor de beoogde situatie blijkt, dat significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden in beginsel niet kunnen worden uitgesloten. Om die reden zijn de emissies van de beoogde situatie vergeleken met de bestaande emissies in de referentiesituatie. Hieruit volgt dat er geen hexagonen in Natura 2000-gebieden zijn met een berekend verschil hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee kunnen significante gevolgen op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Verder blijkt uit de quick scan dat in de omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving.

In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Daarnaast zijn mogelijk nog enkele essentiële elementen aanwezig, voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Zo blijkt uit de quick scan dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield.

Het plangebied biedt potentie voor de aanwezigheid van beschermde vleermuissoorten. Om uitsluitsel te krijgen over de aan- of afwezigheid van deze soorten is nader onderzoek uitgevoerd. In dit nader onderzoek8 is onderzocht of kan worden uitgesloten dat deze soorten negatieve effecten ondervinden door de voorgenomen ontwikkeling. Uit het onderzoek volgt dat met de sloop van het pand geen verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Wel kunnen er verstorende effecten optreden door uitstraling van licht en geluid tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie. Om deze verstoring te voorkomen zijn voorzorgsmaatregelen van toepassing, die in het onderzoek zijn terug te vinden. De groenstructuur aan de oostzijde van het plangebied vormt een essentiële vliegroute. Bij de voorgenomen ontwikkeling blijft deze structuur behouden waardoor negatieve effecten op de vliegroute van vleermuizen zijn uitgesloten. Een ontheffing Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Bescherming houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect natuur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

De gronden van voorliggend bestemmingsplan kennen in het huidige bestemmingsplan ter plaatse geen archeoligsche dubbelbestemming. Volgens de Beleidsnota en de daarbijbehorende beleidskaart hebben de gronden een lage archeologische verwachting. Vanwege deze aanduiding is een archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen die groter zijn dan 2500 m2 en dieper dan 30 cm-Mv reiken. Met voorliggende ontwikkeling wordt deze onderzoeksgrens overschreden. Daarom is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling voorzien in een archeologisch onderzoek9. Hieruit volgt dat het plangebied ligt op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting voor de periodes Laat-Paleolithicum – Nieuwe tijd. Het plangebied bevindt zich op een relatief hoger gelegen deel van een smeltwaterwaaier, waarop een bouwlanddek is aangelegd. Er heeft ook (sub)recent een ophoging plaatsgevonden. Het archeologisch relevante niveau is nagenoeg intact, getuige de aanwezigheid van een intact bouwlanddek en verbruining in de top van de afzettingen. Een eventueel sporenniveau is daarmee nog intact. In het plangebied geldt daarmee een lage archeologische verwachting op de top van de smeltwaterwaaierafzettingen op 150 -195 cm -Mv (20,8 21,4 m +NAP). In de bovenliggende niveaus is geen sprake van een archeologische verwachting.

Op basis van het onderzoek is er sprake van een archeologische verwachting op de top van de smeltwaterwaaierafzettingen. De verwachting is laag, maar niet afwezig. Er is nog weinig bekend over de archeologische verwachting in de directe omgeving van het plangebied. Aangezien archeologische waarden kunnen worden verwacht vanaf een diepte van 150 cm -Mv, wordt geadviseerd om bodemingrepen tot een diepte van 120 cm -Mv (omwille een buffer van 30 cm tot het archeologisch relevante niveau) vrij te geven. Met voorliggend plan worden geen bodemingrepen uitgevoerd die dieper reiken dan 120 cm -Mv. Dit maakt dat de mogelijk aanwezige archeologische resten in voldoende mate zijn beschermd wat betreft voorliggend plan. Het is echter nooit uit te sluiten dat bij de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen op plaatsen en dieptes waar die niet worden verwacht. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met de Erfgoedwet.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Explosieven

Algemeen

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben er oorlogshandelingen plaatsgevonden in Renkum. Gezien het voorgaande is de kans aanwezig dat er zich binnen het plangebied nog niet-gesprongen explosieven bevinden. Bij de aanlegwerkzaamheden c.q. grondroerende activiteiten is er een risico dat op resten van explosieven wordt gestuit. Dit aspect verdient om die reden nadere aandacht.

Toetsing

Tijdens WOII is gevochten in en rondom Renkum. Daardoor liggen er op sommige plekken nog (restanten van) ontplofbare oorlogsresten in de grond. Tijdens grondroerende werkzaamheden (o.a. graven, heien) kunnen die alsnog ontploffen, waardoor dit een risico vormt voor de (arbo)veiligheid. Daarom is een historisch onderzoek ontplofbare oorlogsresten10 uitgevoerd voor het plangebied. Hieruit volgt dat binnen de contouren en in de directe omgeving van het onderzoeksgebied een groot aan tal kraters van geschutmunitie is waargenomen. Uit de literatuur is achterhaald dat deze kraters hoogstwaarschijnlijk het gevolg zijn van Geallieerde beschietingen op Renkum tijdens operatie Market Garden op 17/18 september 1944, en de wintermaanden hierna. Een deel van het onderzoeksgebied ‘Goudsbloemstraat 2 te Renkum is derhalve verdacht op het aantreffen van verschoten Geallieerde geschutmunitie.

De grond waar de Dr. Albert Schweitzerschool op staat is door de achterhaalde contra-indicaties onverdacht. De overige gronden dienen als 'verdacht' te worden aangemerkt. Voor deze gebieden zal alvorens de start van de werkzaamheden nader onderzoek moeten worden uitgevoerd.

Conclusie

Met inachtneming dat voorafgaand aan de werkzaamheden het aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd, vormt het aspect explosieven geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.11 Cultuurhistorie

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Toetsing

In en rondom het plangebied is geen bebouwing aanwezig met een monumentale status en/of cultuurhistorische waarde. Bij de stedenbouwkundige opzet van de beoogde woningbouw is rekening gehouden met de karakteristieken en structuur van de omgeving waartoe het plangebied behoort, zoals beschreven in paragraaf 2.2. Daarmee wordt gesteld dat de ontwikkeling niet zorgt voor eventuele aantasting van aanwezige cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.12 Verkeer en parkeren

Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt.

Aan de hand van de omgevingsadressendichtheid (CBS, 2020) wordt de stedelijkheidsgraad van een gemeente vastgesteld. De gemeente Renkum wordt geclassificeerd als 'weinig stedelijk'. Onderhavige locatie wordt beschouwd als 'rest bebouwde kom'. Onderstaande tabel geeft de verwachte verkeersgeneratie als gevolg van voorliggende ontwikkeling weer. Hierbij zijn de gemiddelde kencijfers van het CROW aangehouden. De inschatting is dat het netto extra verkeer (circa 272) niet zal leiden tot significante veranderingen in het verkeersbeeld.

Kenmerk   aantal   kencijfer   per   verkeersgeneratie gemiddeld  
Huur, appartement, sociale huur   14   5,6   woning   78,4  
Koop, appartement, goedkoop   20   5,6   woning   112,0  
Koop, appartement, duur   11   7,4   woning   81,4  
totaal   45       271,8  

Parkeren

De gemeente Renkum heeft eigen parkeerbeleid in de vorm van de 'Parkeernota 2014-2020' (vastgesteld op 26 februari 2014). Op basis van deze documentatie wordt de gemeente Renkum gecategoriseerd als zijnde 'weinig stedelijk gebied'. Gezien de ligging van het plangebied in het noorden van de kern Renkum worden de normen voor 'rest bebouwde kom' aangehouden. Voor de normering hanteert de gemeente Renkum de meest recente versie met parkeernormen van het CROW. Het beleid gaat daarbij uit van het gemiddelde kencijfer. Daarom moet voor het bepalen van de parkeerbehoefte van dit plan gebruik worden gemaakt van de CROW publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren. Dit is navolgende tabel weergegeven.

Kenmerk   aantal   kencijfer   per   verkeersgeneratie gemiddeld  
Huur, appartement, sociale huur   14   1,6   woning   22,4  
Koop, appartement, goedkoop   20   1,6   woning   32,0  
Koop, appartement, duur   11   2,1   woning   23,1  
totaal   45       77,5  

In totaal zorgt voorliggende ontwikkeling een parkeerbehoefte van 78 parkeerplaatsen. Met voorliggend plan zullen maximaal 62 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden. Voor de overige parkeerbehoefte is middels een parkeeronderzoek11 onderzocht of mogelijk nog vrije parkeerruimte bestaat in de omgeving om dit tekort op te kunnen vangen. Navolgend zijn de resultaten van de zeven meetmomenten in het onderzoeksgebied 'loopafstand 100 meter' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0215rh-on01_0013.png"

Bezettingsgraad in het onderzoeksgebied loopafstand 100 meter, uitgesplitst per onderzoekmoment (bron: Buiten-Ruimte).

Hieruit volgt dat de hoogst gemeten bezettingsgraad slechts 61% is. Dit houdt in dat er op elk moment van de dag nog minimaal 46 vrije parkeerplaatsen beschikbaar waren van de in totaal 117 openbare parkeerplaatsen binnen 100 meter loopafstand van het plangebied. Hieruit kan worden geconcludeerd dat in de directe omgeving van het plangebied, op alle tijden van de dag, nog een ruim aantal parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Een deel van de parkeervraag die voorliggend plan met zich mee brengt zou opgelost kunnen worden door het overschot aan parkeerplaatsen in de omgeving hiervoor in gebruik te nemen. De verwachting is dat de parkeervraag die niet op eigen terrein kan worden gefacaliteerd, middels de parkeerruimtegebruik kan maken van de parkeerruimte uit e omgeving.

In de regels van dit bestemmingsplan wordt de parkeernormen juridisch-planologisch vastgelegd. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst zal worden of het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Daarmee wordt gesteld dat het aspect 'parkeren' voldoende in dit plan is gewaarborgd.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.13 Economische uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het project. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door de ruimtelijke procedure moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.

Voorliggend plan wordt in opdracht van de gemeente Renkum uitgevoerd, welke haar eigen grondexploitatie voert. Het verhaal van kosten is derhalve verzekerd via de uitgifte van grond. In deze grondexploitatie is rekening gehouden met de diverse kosten voor de ontwikkeling alsmede de opbrengsten.

De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

5.2.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.2 De specifieke bestemmingen

Voor onderhavig plan is bij de regeling aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. Het plan bevat de enkelbestemmingen 'Groen' en 'Woongebied - 5'.

Groen

De gronden rondom het ontwikkelveld zijn bestemd als 'Groen'. Hier zijn hoofdzakelijk groenvoorzieningen toegestaan. Ondergeschikt zijn ook een aantal andere functies mogelijk, zoals verhardingen en waterlopen. Alleen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn ook parkeervoorzieningen toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'tuin' is ook een tuin toegestaan.

Woongebied - 5

De bestemming 'Woongebied - 5' is opgenomen ter plaatse van het beoogde appartementengebouw. Wat betreft de bouwmogelijkheden is aangesloten bij de stedenbouwkundige kaders die voor de ontwikkeling zijn vastgelegd. Dat betekent dat in het plangebied maximaal 45 woningen zijn toegestaan. Er zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan. Verder zijn ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' uitsluitend op de begane grond ook maatschappelijke functies toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'tuin' is tevens een tuin toegestaan, maar hieronder vallen geen erven en bebouwing. Op de verbeelding is opgenomen wat de maximum goot- en bouwhoogte zijn. Hierbij kent het kopgebouw een hogere bouwhoogte dan de twee vleugels, namelijk 12 en 16 meter ten opzichte van 9 en 11 meter. Ten slotte zijn enkel gebouwen alleen in een bouwvlak toegestaan. Buiten het bouwvlak zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen.

5.2.3 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Parkeren

In de algemene gebruiksregels is een parkeerregeling opgenomen. Deze regeling houdt in dat een omgevingsvergunning voor bouwen of uitbreiden van een gebouw slechts wordt verleend indien voldoende parkeergelegenheid is gerealiseerd, conform het meest recente gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren. Hier kan onder voorwaarden van worden afgeweken. Daarbij geldt dat parkeren alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' en er in totaal maximaal 62 parkeerplaatsen in het plangebied zijn toegestaan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Participatie

Het voorkeursontwerp is samen met de klankbordgroep opgesteld. Hiervoor zijn drie bijeenkomsten georganiseerd waarbij drie ‘ontwerpstappen’ samen met de klankbordgroep zijn doorlopen, te weten:

In bijeenkomst 1 zijn de zorgen, wensen en ambities bij de leden van de klankbordgoep opgehaald. Ook zijn in deze bijeenkomst de kaders met de klankbordgroepleden gedeeld. Als voorbereiding op bijeenkomst 2 heeft de gemeente 3 schetsontwerpen gemaakt waarin elk op een andere manier woningen op de locatie toegevoegd werden. Deze 3 ontwerpen zijn met de leden van de klankbordgroep besproken en samen zijn de voor- en nadelen van elk ontwerp besproken.

Dit heeft geleid tot het voorkeursschetsontwerp. Dit voorkeursschetsontwerp is in bijeenkomst 3 besproken met de klankbordgroep en vormt de basis voor de kaderstelling en het bestemmingsplan.

6.2 Vooroverleg ex. artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.

Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.

In het voorliggende plan zijn geen belangen van de partners aanwezig, want gelegen in de bebouwde kom. Indien partners van mening (zouden) zijn dat dit wel het geval is kunnen zij een zienswijze indienen over het ontwerpplan.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Goudsbloemstraat 2, 2024' heeft vanaf 20 december 2023 gedurende zes weken, dus tot en met 30 januari 2024, ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn er PM zienswijzen ingediend. In het Gemeenteblad van 20 december 2023 en in het huis-aan-huis blad Rijn en Veluwe van 20 december 2023 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.

Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 8 november 2023 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in het Gemeenteblad en in de Rijn en Veluwe en op de gemeentelijke website. In die kennisgeving was aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan naar verwachting ergens halverwege / eind december 2023 juni in ontwerp ter inzage gelegd zou worden.

Hierna zijn de PM ingediende zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien.