direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Doorwerth-Centrum 2019, leren ontmoeten en wonen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

In juni 2017 heeft de Renkumse gemeenteraad ingestemd met het masterplan Centrum Doorwerth. Dit masterplan is het resultaat van een intensief ontwerpproces, geïnitieerd door het dorpsplatform Doorwerth van waaruit een kernteam is geformeerd. Dit kernteam heeft zich met overige betrokkenen uit de samenleving van Doorwerth ingezet om een centrumplan te maken waarin de hoofdkeuzes zijn vastgelegd voor de toekomstige ontwikkeling van Doorwerth centrum.

Aanleiding voor dit plan is het feit dat Doorwerth geen echt dorpshart kent en er een echte ontmoetingsplek ontbreekt. Bovendien laat de kwaliteit van de openbare ruimte te wensen over en voldoet het aanwezige vastgoed in het centrum niet.

Het masterplan geeft de ambities en ontwikkelingskaders voor het centrum van Door-werth weer en vormt de basis voor het bestemmingsplan.

Het masterplan heeft betrekking op verschillende deelgebieden en projecten, zoals bijvoorbeeld de realisatie van het dorpshart (openbare ruimte), een woongebied in het bos en een leer- en ontmoetingscentrum (LOC).

Het bestemmingsplan 'Doorwerth-Centrum 2019, leren ontmoeten en wonen' omvat, zoals de naam van het bestemmingsplan al aangeeft, niet het gehele gebied van het masterplan. De zuidzijde van het masterplan, te weten het winkelcentrum en de winkels/horeca op de kop van de Dillenburgflat, maken geen onderdeel uit het van het bestemmingsplan. De reden daarvoor is dat de gemeente samen met de eigenaren tot de conclusie zijn gekomen dat de plannen niet op korte termijn gerealiseerd kunnen worden. Omdat ze wel een wezenlijk onderdeel uitmaken van het masterplan, worden deze wel meegenomen bij de omgevingsvisie die in 2020 opgesteld zal gaan worden. Voor het overige blijft de planologische situatie nagenoeg gelijk als in het bestemmingsplan 'Doorwerth Centrum 2013', zoals voor het gezondheidscluster aan het Schubertplein.

Niet alle gewenste ontwikkelingen uit het masterplan passen binnen het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een herziening nodig van het geldende juridisch-planologisch regime. Voorliggend document voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft het grootste deel van de huidige dorpskern van Doorwerth en omvat in ieder geval die ontwikkelingen waarvoor de kaders voldoende concreet zijn. Op onderstaande afbeeldingen is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0001.png"

Globale ligging en begrenzing plangebied (bron: PDOK viewer, bewerking SAB)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0002.png"

Globale ligging en begrenzing plangebied (bron: PDOK viewer, bewerking SAB)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Doorwerth 2013

Het plangebied maakt deel uit van het geldende bestemmingsplan “Doorwerth 2013”, dat op 26 juni 2013 is vastgesteld door de raad van de gemeente Renkum. Op grond van het geldende bestemmingsplan is aan het grootste deel van het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling' toegekend. Voorts kent het plangebied de volgende bestemmingen:

  • Maatschappelijk
  • Groen
  • Groen - Park
  • Wonen
  • Verkeer
  • Waarde - Archeologie hoge verwachting (dubbelbestemming)
  • Waarde - Archeologie middelhoge verwachting (dubbelbestemming)

Onder andere de beoogde woningbouw ter plaatse van de locatie die vrijkomt nadat De Dorendal wordt verplaatst is functioneel gezien niet mogelijk ter plaatse van de geldende maatschappelijke bestemming. Wel zijn daar onder andere scholen en zorgwoningen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 13 meter bouwhoogte en een klein deel van 10 meter bouwhoogte toegestaan. Het totale te bebouwen oppervlakte in deze bestemming mag 8060 m2 bedragen.

Daarnaast is het bouwvlak ter plaatse van de locatie waar het LOC is voorzien niet toereikend en kan het beoogde bospaviljoen niet gerealiseerd worden binnen de geldende bestemming 'Groen'. Om die reden is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0003.png"

Uitsnede geldende verbeelding bestemmingsplan 'Doorwerth 2013' met de globale begrenzing van het plangebied in rood aangegeven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, bewerking SAB)

Doorwerth-Centrum 2019, leren ontmoeten en wonen

Het nieuwe bestemmingsplan geeft een juridische status aan hoe een plek/locatie gebruikt mag worden. Om bijvoorbeeld het wonen, zoals opgenomen in het masterplan, op de huidige locatie van de school De Dorendal (locatie Bachlaan - Richterwegweg) mogelijk te maken wotrdt de huidige bestemming, in dit geval 'maatschappelijk-zorginstelling', omgezet naar 'wonen'. Echter het meest westelijke gebied met deze maatschappelijke zorgbestemming, langs de Bachlaan, krijgt in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming 'Groen-Park'. Hierin mag straks niet meer in gebouwd worden. Ook maakt het bestemmingsplan de verplaatsing De Dorendal naar de locatie van school De Atlas en de bouw van een nieuw schoolgebouw met een leer-en ontmoetingscentrum en enkele woningen mogelijk. Dit door een groter bouwvlak op te nemen om nog flexibiliteit mogelijk te maken qua ontwerp van het nieuwe leer- en ontmoetingscentrum. Er is echter wel een maximum bebouwingspercentage opgenomen. Ook is op de verbeelding een minimale afstand aangehouden van 30 meter ten opzichte van de clusterwoningen aan de Bachlaan en Beethovenlaan.

Verder maakt het bestemmingsplan een klein nieuw gebouw voor horeca en/of enkele maatschappelijke functies op de hoek van de Richtersweg en de Cardanuslaan mogelijk. Als laatste zorgt het bestemmingsplan voor een verlaging van de geplande nieuwe appartementen aan de Mozartlaan en het vervallen van de daar geplande grondgebonden woningen (plan Kuipers Bouw).


afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0004.png"

Uitsnede nieuwe verbeelding bestemmingsplan 'Doorwerth-Centrum 2019, leren ontmoeten en wonen'

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.


De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan en de economische haalbaarheid. Hoofdstuk 5 is uitleg gegeven over juridische aspecten van een bestemmingsplan in het algemeen en dit bestemmingsplan is het bijzonder. Er wordt hier een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, wordt ingegaan op de procedures die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Ruimtelijke structuur Doorwerth

Doorwerth ligt op de grens van het heuvelachtige gebied van de Zuid-Veluwe en het Gelders Rivierengebied. Het dorp ligt bovenaan de stuwwal. Het dorp is opgebouwd uit een aantal ruimtelijk te onderscheiden gebieden die vanaf het begin van de 20e eeuw op een planmatige wijze zijn ontwikkeld. Deze gebieden bestaan grotendeels uit losse buurten en hebben ieder hun eigen identiteit. Tussen deze buurten ontbreekt een duidelijke samenhang. Het onderscheid in identiteit en het ontbreken van samenhang is ontstaan doordat de buurten onafhankelijk van elkaar en vanuit verschillende ontwerpfilosofieën zijn gebouwd. De enige overeenkomst tussen de gebieden is de aanwezigheid van het bos, waardoor het contrast tussen hoog- en laagbouw wordt verzacht. Het karakter en de identiteit van Doorwerth wordt hoofdzakelijk door het bos bepaald. Er is meestal geen scherpe scheiding tussen de bebouwing en het bos; het bos (groen) loopt als het ware het dorp in.

De eerste ideeën voor het dorp Doorwerth gingen uit naar vrijstaande woningen in het bos, de Cardanusbossen. Het idee was de grond als kleine kavels voor eenvoudige villa's te verkopen. De vrijstaande huizen langs de Utrechtseweg en de Van der Molenallee dateren uit deze tijd (1935-1955). Van kernvorming in Doorwerth was pas na 1935 sprake. De rijwoningen in het zuidoosten en tussen de Waldeck Pyrmontlaan en de Kerklaan zijn ook uit de beginperiode (1935-1955). De rest van het dorp is daarna op een meer planmatige en grootschalige wijze ontwikkeld, met name met hoogbouw. De hoogbouw, welke een groot gedeelte van Doorwerth betreft, representeert de bouwhausse van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. De hoogbouw staat veelal tussen het groen. Het gebied waar nu de clusterwoningen (voorheen 'eurowoningen' genoemd) staan was oorspronkelijk bestemd voor hoogbouw. Begin jaren zeventig van de vorige eeuw werden hier uiteindelijk geschakelde woningen in clusters van circa 23 woningen tussen het groen gebouwd. Tussen de clusters zijn naast het groen, wandelpaden aanwezig die de clusters met elkaar en met het centrum verbinden.

Langs de Van der Molenallee bevindt zich het centrum van Doorwerth. Aan de Cardanuslaan ligt een klein bedrijventerrein. In het zuidwesten liggen de sportvelden. Aan de Dalweg bevinden zich enkele maatschappelijke bestemmingen zoals een sporthal en een middelbare school, het Dorenweerd College.

 

Kenmerken plangebied

In de oorspronkelijke stedenbouwkundige plannen voor Doorwerth was nog sprake van een soort openbaar dorpsplein met voorzieningen daaromheen. In latere plannen is dat plein bijgesteld naar een overdekt winkelcentrum en is het 'plein' feitelijk verdwenen. Tot op de dag van vandaag ontbeert de kern van Doorwerth dan ook een echt dorpshart en is er geen duidelijke ontmoetingsplek, plein of park. Daarnaast is de openbare ruimte en het aanwezige vastgoed in het centrum redelijk versleten. Ook liggen de verschillende functies als losse elementen in de openbare ruimte en ontbreekt de samenhang daartussen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0005.png"

Gezondheidscluster Bachlaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0006.png"

Basisschool De Wegwijzer en Dillenburgflat

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0007.png"

Basisschool De Dorendal en groene omzoming Bachlaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0008.png"

Dorpshuis De Poort, Dillenburgflat en parkeerplaats Mozartlaan

2.2 Toekomstige situatie

Aanleiding en doel Masterplan centrum Doorwerth

Aan de basis van voorliggend bestemmingsplan ligt het Masterplan centrum Doorwerth1. Het masterplan is het resultaat van een intensief ontwerpproces en beschrijft de ambitie en het plan dat door de 'kerngroep' (bestaande uit een aantal actieve bewoners uit het dorp, geformeerd vanuit het dorpsplatform) met alle betrokkenen voor de samenleving van Doorwerth gemaakt is.

Het masterplan toont de hoofdkeuzes voor het centrumgebied en biedt ruimte voor nadere uitwerkingen.

De reden voor het opstellen van het Masterplan is tweeledig:

  • 1. Er is geen vastgestelde visie voor het centrum van het dorp waaraan nieuwe ontwikkelingen getoetst kunnen worden;
  • 2. Het dorp Doorwerth ontbeert een (herkenbaar) centrum waar het sociaal-maatschappelijk leven zich afspeelt.

Het doel van het Masterplan is primair het creëren van een gebiedsontwikkelingsplan voor het centrumgebied van Doorwerth welke dient als basis voor een nieuw bestemmingsplan en dat aangeeft waar toekomstige ontwikkelingen aan getoetst kunnen worden. Het secundaire doel is het creëren van een sociaal centrum voor de bewoners van het dorp waar gelegenheid is om elkaar te ontmoeten, activiteiten te ontplooien, dorpsfeesten te houden, koffie drinken etc. Kortom: het creëren van een dorpsbrink waar het leven zich afspeelt.

In het afgelopen jaar is gewerkt aan een uitwerking van het masterplan. Een uitwerking die nuancering geeft aan de keuzes die gemaakt zijn bij het masterplan. Daarnaast heeft de raad bij de vaststelling van het masterplan de voorwaarde gesteld dat de bestaande gymzaal behouden moet blijven en de realisatie van een bouwplan van 15 appartementen naast basisschool De Atlas mogelijk moet zijn. Onderstaand zijn de deelgebieden van het masterplan beschreven op basis van hetgeen opgenomen in het masterplan en de nuancering die aan te brengen zijn nu de deelgebieden een verdere concrete uitwerking krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0009.png"

Totaalbeeld Masterplan centrum Doorwerth (bron: Los stad om land)

Het dorpshart

Het dorpshart is een ruimte waar zoveel mogelijk publieksgerichte activiteiten rondom heen gelegd worden en bij elkaar komen. Door de nu verspreid liggende activiteiten te bundelen worden ze sterker, zal er meer ontmoeting zijn en wordt het samen leven in Doorwerth beter.

Het hart van Doorwerth wordt ontwikkeld als parkachtige campus, waarbij de belangrijkste gebouwen bij elkaar staan. Centrale plek is de ontmoetingsruimte in de openbare ruimte ('het hart'). Hier kunnen tal van activiteiten een plek krijgen.

Direct rondom het hart liggen alle belangrijke publieksfuncties, zoals de winkels, het gezondheidscluster, maar ook een nieuw Leer- en Ontmoetings Centrum (LOC).

De locatie die vrijkomt nadat De Dorendal is verplaatst wordt samen met de locatie van de voormalige Jozefschool een nieuwe woonbuurt in het bos, bedoeld voor woningen die passen binnen de sfeer van de campus met veel doorlopende ruimte.

Het bos en de paden houden het geheel bijeen en zorgen voor samenhang. De bossfeer is de drager van het centrum. De paden in de openbare ruimte zijn ontleend aan de vele olifantenpaadjes die het gebied al kent.

De gebouwen staan los in de ruimte en hebben bij voorkeur geen duidelijke voor- of achterkant. De uitstraling van de gebouwen is modernistisch en rationeel.

Centraal staat het verblijf door voetganger en fietser. De auto is zeer terughoudend aanwezig en gaat zoveel mogelijk naar de buitenrand.

Het hart/plein

Hier komen alle routes van Doorwerth samen. Deze openbare ruimte is de verbinding tussen de belangrijkste publiek aantrekkende gebouwen zoals de winkels, het LOC en het gezondheidscluster.

Het zuidelijk deel biedt ruimte aan een bostuin, met daarin bijvoorbeeld een jeu-de-boules baan, een lange golvende zitbank of een podium. Iets noordelijker wordt, in aansluiting op de speelplaats van de school, een grote, wat ruigere speelplaats ingericht, met bijvoorbeeld een zandspeelplaats.

Nieuwbouw of uitbreiding rondom het hart heeft bij voorkeur een alzijdige uitstraling waarbij het gebouw een bijdrage levert aan de beleving en versterking van het plein. Bij nieuwbouw is daarbij de positionering van het gebouw ten opzichte van het plein een belangrijke ontwerpopgave. Nieuwe entrees worden bij voorkeur aan het plein gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0010.png"

LOC

In het Leer en Ontmoetings Centrum (LOC) wordt het sociale hart van Doorwerth gevestigd. Het multifunctionele gebouw kan ruimte gaan bieden aan onder andere de volgende functies: basisscholen De Dorendal en de Atlas, (de activiteiten die plaatsvinden in) Dorpshuis de Poort, (ondergeschikte) horeca, Peuterspeelplein en de Speelboerderij.

Op deze wijze worden onderwijs en ontmoeting gebundeld en kan gezamenlijk gebruik worden gemaakt van enkele centrale gemeenschappelijke ruimtes.

Voor het LOC wordt gewerkt vanuit een aantal ambities:

  • Een heldere, open entree naar het hart toe;
  • Ligging van de beide scholen in de luwte aan de achterzijde;
  • Het gebouw moet passend zijn in zijn omgeving (omvang en hoogte). Daarbij kan gedacht worden aan een schakering/geleding in/binnen de volumes.
  • De zonzijde is ideaal voor een dorpshuis met een bijbehorend terras;
  • De gymzaal wordt zoveel als mogelijk ingepast;
  • Er komt een centrale hal van waaruit de meeste gebruikers te bereiken zijn. Deze hal is multifunctioneel en wordt gericht naar de pleinzijde;
  • Het wonen (appartementen) als onderdeel van het LOC wordt gecombineerd met het ontmoeten, waarbij uitgegaan wordt van maximaal 3 bouwlagen. De woningen worden daarbij zoveel als mogelijk gericht op “het hart” en parkeren vindt plaats in een parkeerkelder.

Gezondheidscluster

Het gezondheidscluster biedt ruimte aan meerdere sociaal-medische functies, zoals een apotheek en een huisartsenpraktijk en levert vanuit zijn functie een bijdrage aan de visie zoals verwoord in het masterplan.

Bos

Een aanzienlijk deel van het plangebied (ten oosten van de Bachlaan), met in de geldende planologische situatie de bestemming 'Maatschappelijk-Zorginstelling', wordt in dit plan bestemd tot 'Groen-Park'. Hier is plek voor het bos, een mooie wandel- en speelplek, met, naast een lange doorlopende route, informele en onverharde paden. Een ruig en natuurlijk karakter staan hier voorop, zonder dat wordt ingeboet op veiligheid en doorzichten.

Wonen in het bos

Ter plekke van de huidige Dorendalschool aan de Dalweg en de voormalige Jozefschool aan de Richtersweg is woningbouw voorzien. Het programma bestaat uit maximaal 53 woningen in een groene setting. Tussen de woonblokken in kan worden gespeeld en gewandeld in het bos.

De woningen worden ontsloten vanaf de Richtersweg of de Bachlaan, waardoor het gebied zelf zoveel als mogelijk autovrij blijft. Parkeren vindt plaats op een wijze die passend is binnen de groene setting van het gebied.

Winkelcentrum

Het winkelcentrum, dat vooral privaat eigendom is, maakt ook onderdeel van het masterplan maar krijgt nog geen uitwerking in het bestemmingsplan. Er is het afgelopen jaar (2018) met betrokken partijen / eigenaren gesproken. Zij staan positief ten opzichte van de beoogde ontwikkelingen maar hebben aangegeven op de korte termijn geen acties richting realisatie te gaan ondernemen. Omdat ook dit onderdeel van het masterplan zijn waarde heeft, gaat de gewenste ontwikkelingsrichting van het winkelcentrum onderdeel uitmaken van de omgevingsvisie die naar verwachting in 2021 vastgesteld zal gaan worden.

Duurzaamheid

Wat betreft duurzaamheid kan gesteld worden dat de toekomstige gebouwen minimaal voldoen aan de EPC-normen. Duurzaam materiaalgebruik zal een plek krijgen in de afweging voor de toe te passen materialen. Water wordt maximaal afgekoppeld en lokaal geïnfiltreerd. Vanwege de uitstraling van het (bos)landschap wordt open, of zichtbaar water niet toegepast. Het bosgebied biedt voldoende ruimte voor het toepassen van wadi's. Ten slotte worden bestaande bomen waar mogelijk behouden en ingepast.

Verkeer en parkeren

In het centrum ligt, vanwege het verblijfskarakter, het primaat bij het langzaam verkeer. Voor het autoverkeer blijft de verkeersstructuur nagenoeg gehandhaafd zoals in de huidige situatie, aangezien deze voldoet. Voor de Bachlaan geldt dat deze (tijdelijk) afgesloten wordt ter hoogte van de nieuw te bouwen school. Dit deel van de weg is in te zetten voor spelen en maakt als zodanig onderdeel uit van het plein. Voor de nieuwe functies binnen het centrumplan worden extra parkeerplaatsen aangelegd.

In de verdere uitwerking van de openbare ruimte van het centrumplan is het uitgangspunt dat het centrumgebied primair het domein van wandelaars en fietsers is. Fietspaden zijn voldoende breed en/of de fietser rijdt mee over de weg. Door bijvoorbeeld bij de vormgeving van kruisingen het bestratingsmateriaal van de voetganger/fietser de ruimte voor de auto te laten kruisen voelt de autogebruiker zich de medegebruiker en ligt het primaat bij het langzaam verkeer.

Daarnaast is integrale toegankelijkheid van ruimten en functies, ook voor bijvoorbeeld rollators of scootmobielen, een belangrijke ontwerpopgave voor zowel gebouw als openbare ruimte.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken, hierbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.

Toetsing

Het voorgenomen plan is relatief kleinschalig, heeft betrekking op functies met een lokale behoefte en raakt hierdoor niet aan de nationale belangen waar in de SVIR beleid voor is opgesteld.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen van nationaal belang uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. De volgende onderwerpen worden in het Barro genoemd: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Deze onderwerpen worden in het Barro exact ingekaderd en begrensd. Per project worden regels gegeven die gemeenten direct of indirect (via provincies) moeten laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Toetsing

Het plan valt niet binnen de reikwijdte van één van de onderwerpen uit het Barro. Er zijn daarom geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige plangebied. Het plan is hierdoor niet strijdig met het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 herzien. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de ladder moet worden doorlopen.

Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Overheden moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio en de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Niet elke ontwikkeling van stedelijke aard wordt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder.

Toetsing

Woningen

Voorliggend bestemmingsplan biedt ruimte aan de toevoeging van in totaal 67 woningen in het plangebied (53 grondgebonden woningen ter plaatse van de Dorendal en 16 maisonnettes op het LOC). De toevoeging van deze functie vindt plaats op een locatie met in de huidige situatie een maatschappelijke bestemming. Gezien het aantal en de aard van de nieuwe functie is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

samenvatting Regionale en provinciale woningbouwafspraken - afspraken i.h.k.v. de ladder

In 2014 hebben de stadsregiogemeenten ingestemd met de Regionale Woonagenda. Daarin werden kwantitatieve woonafspraken (o.a. in het kader van de 'ladder voor duurzame verstedelijking') gemaakt voor de regio. In 2015 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland ingestemd met de regionale Woonagenda.

In de Woonagenda staat onder andere dat:

  • afstemming over woningbouwprogramma's binnen de stadregio in drie subregio's plaats vindt;
  • bij de programma's gebruik wordt gemaakt van een 'stoplichtmodel'.

De plannen voor de woningen in Doorwerth Centrum stonden in 2016 nog niet op de lijst met geplande woningen. Wel paste het grootste deel van de geplande woningen binnen de 10%-regeling van het stoplichtmodel. Later stonden de geplande woningen wel op de lijst met 'groene' plannen.

In 2018 hebben de stadsregiogemeenten de 'Subregionale Woonagenda Arnhem en omgeving' vastgesteld. Dit is in feite de opvolger van de Regionale Woonagenda. In de nieuwe afspraken zijn met name kwalitatieve woonafspraken vastgelegd. Dit omdat er meer woningen nodig zijn in de regio dan eerst voorzien (in de Regionale Woonagenda) en er meer sturing op de soorten woningen gewenst was. In de regio is afgesproken dat in de regio tot 2027 10.500 woningen nodig zijn. Daarvan zijn circa 900 woningen voorzien in de gemeente Renkum in die periode. Als alle huidige woningbouwplannen, waaronder die van Doorwerth Centrum, en eventuele toekomstige plannen in de gemeente Renkum bij elkaar opgeteld worden zijn dat er 'slechts'circa 500. De gemeente Renkum kan dus waarschijnlijk niet zoveel bouwen in die periode als bedacht.

Dit houdt in dat de nieuwe woningen in Doorwerth Centrum zeker passen in de kwantitatieve regionale afspraken. Uit onderzoek blijkt dat in Doorwerth vooral woningen in de goedkopere segmenten gewenst zijn. Met name in die woningbouwsegmenten zal in Doorwerth Centrum gebouwd worden.

Daarmee wordt voldaan aan de vereiste van de 'ladder'.

Kwantitatieve behoefte: Regionale Woonagenda

Op 17 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met de Regionale Woonagenda. Ook andere gemeenten in de stadsregio hebben hiermee ingestemd. In juni 2015 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland ingestemd met de regionale Woonagenda. In de Woonagenda staat onder andere dat:

  • Afstemming over woningbouwprogramma's binnen de stadsregio in drie subregio's plaatsvindt;
  • Bij de programma's gebruik wordt gemaakt van een 'stoplichtmodel'.

In de Woonagenda hebben de gemeenten van de stadsregio dus afgesproken dat zij de gemeentelijke woningbouwprogramma's onderling en met de provincie afstemmen op subregio-niveau met behulp van het 'stoplichtmodel'. Doel is om tot een meer flexibele vorm van planning te komen die ruimte biedt om in te spelen op bijvoorbeeld veranderingen in de markt, bijstellingen van prognoses en vrijkomen van potentiële woningbouwlocaties (transformatie, herstructurering). Voor de gemeente Renkum betekent dit dat afspraken maken in de subregio Arnhem en omgeving (bestaande uit de gemeenten Rheden, Rozendaal, Lingewaard, Overbetuwe, Arnhem en Renkum). Het 'stoplichtmodel' maakt onderscheid in plannen waar gemeenten en provincie het over eens zijn dat het goede plannen zijn (groen), plannen waar nog aan gesleuteld wordt of die op langere termijn spelen (oranje) en plannen die uit de markt genomen moeten worden (rood).

Ten behoeve van de Woonagenda heeft het bureau ABF-research een woningmarktverkenning uitgevoerd met behulp van het Socratesmodel. Het Socratesmodel modelleert de afstemming tussen de vraag en aanbod op de woningmarkt nauwkeurig, rekening houdend met de belangrijkste elementen van vraag en aanbod, zoals demografie, woonvoorkeuren, verhuisstromen, kwaliteit van de bestaande voorraad en nieuwbouw. De uitkomsten van deze woningmarktverkenning zijn ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Doordat gemeenten, stadsregio (Arnhem-Nijmegen) en provincie uitgaan van dezelfde woningmarktverkenning is er een goede gezamenlijke basis voor afstemming van de gemeentelijke woningbouwprogramma's.

Alle gemeenten hebben hun woningbouwprogramma getoetst aan de uitkomsten van Socrates. Plannen die in lijn zijn met de behoefteraming van Socrates zijn op groen gezet. Daarnaast is er voor gemeenten de mogelijkheid om vanwege andere argumenten plannen op de groene lijst te zetten (bijvoorbeeld financiële of ruimtelijke argumenten).

De stadsregio heeft de woningbehoefte en de woningbouwprogramma's (de groene plannen) van de gemeenten in de subregio Arnhem en omgeving met elkaar vergeleken. Het model Socrates voorspelt voor de subregio Arnhem en omgeving een toename van circa 8.500 huishoudens in de periode 1.1.2014 tot 1.1.2020. De gemeenten hebben in totaal 6.403 woningen in de planning. Het is vooral Arnhem waar de voorraad aan goede woningbouwplannen laag is. Bij de omliggende gemeenten, waaronder Renkum, zijn prognoses en woningbouwplannen goed in balans. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning. De stadsregio trekt ook de conclusie dat het voorgestelde programma voor wat betreft woningbouwsegmenten, prijsklassen en woonmilieus past bij de Socrates prognose.

Na 2020 blijft het aantal huishoudens in de subregio naar verwachting groeien, maar het groeitempo neemt wel af. Ook in de periode 2020 tot 2030 blijft er dus ruimte om op beperkte schaal woningen toe te voegen.

Stoplichtmodel

Doel van het stoplichtmodel is dat de lijst van groene projecten de basis is voor toetsing van plannen door de provincie. De door gemeenten gezamenlijk voorgestelde lijst wordt door de provincie in één samenhangend proces getoetst aan de provinciale kwantitatieve en kwalitatieve richtlijnen en aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De onderliggende eigen gemeentelijke lijsten worden vervolgens bestuurlijk vastgesteld door elke gemeente.

Basis voor het stoplichtmodel zijn de planningslijsten die jaarlijks bij de provincie worden ingediend. Deze lijsten worden nu ook al door elke gemeente bestuurlijk geaccordeerd. Het stoplichtmodel wordt gekoppeld aan deze lijst. Door jaarlijks subregionaal af te stemmen over de planningslijsten met behulp van dit stoplichtmodel wordt de lijst jaarlijks geactualiseerd op basis van actuele analyses of prognoses. Het ligt voor de hand om af te spreken welke prognoses gezamenlijk gebruikt worden om discussie over de uitgangspunten te voorkomen.

Op 16 oktober 2014 hebben de wethouders 'wonen' van de subregiogemeenten afspraken gemaakt over de lijst met woningbouwplannen in het 'stoplichtmodel'. Op 2 december 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met die afspraken (en dus met de lijst met woningbouwplannen in het stoplichtmodel).

Hieronder worden de drie gemaakte afspraken weergegeven met per afspraak een korte toelichting:

  • Afspraak 1:

Gemeenten stemmen in met het subregionale woningbouwprogramma. Instemming van gemeenten is onder voorbehoud van vaststelling van elke gemeentelijk deel van de lijst in het eigen college van B en W en toetsing van de provincie aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

In het subregionale programma is het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum onverkort opgenomen. In de lijsten van andere gemeenten staan geen projecten die nadelige invloed hebben voor Renkum. Met deze afspraak wijken we (de stadsregio en de betrokken gemeenten) van 50/50 beleid af en programmeren we conform de eigen behoefte van de subregio.

De lijst met projecten voldoet met deze afspraak aan de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking: elk plan moet voldoen aan de regionale woningbehoefte. In het stoplichtmodel is dit de lijst met 'groene' plannen.

  • Afspraak 2:

Gemeenten actualiseren jaarlijks hun woningbouwprogrammering in subregionaal verband op basis van het stoplichtmodel, gekoppeld aan het proces van de provinciale planningslijst. Basis voor de afstemming is de meest actuele PRIMOS prognose (is een landelijke prognose voor ontwikkeling van bevolking en huishoudens, die jaarlijks geactualiseerd wordt). Daarnaast kunnen gemeenten in onderling overleg andere analyses benutten. De gemeente Arnhem roept gemeenten in het eerste kwartaal van het jaar bijeen om elkaar te informeren over aanpassing van de woningbouwplannen en de afstemming daarover.

Strekking van deze afspraak is dat Arnhem en de omliggende gemeenten samen blijven afstemmen over hun woningbouwprogramma's, los van het wel of niet voortbestaan van de stadsregio. Het is een vrijwillige afspraak, niet verplicht op basis van wet- of regelgeving. Afstemmen in (sub)regionaal verband is van belang voor onderbouwing van de woningbouwplannen richting de provincie omdat de ladder voor duurzame verstedelijking aangeeft dat plannen moeten passen binnen de regionale woningbouwbehoefte.

  • Afspraak 3:

Gemeenten kunnen tussentijds plannen in procedure brengen die nog niet in het bijgevoegd woningbouwprogramma op groen staan. Indien het totaal van deze plannen de omvang van de groene plannen voor de betreffende gemeente met meer dan 10% overschrijdt stelt de gemeente de andere subreiogemeenten daarvan op de hoogte. Deze plannen worden separaat voorgelegd aan de provincie in het kader van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Deze afspraak maakt het makkelijker om tussentijds (niet tijdens de jaarlijkse actualisatie van de woningbouwlijsten) nieuwe plannen in ontwikkeling te nemen, zonder dat daarvoor subregionaal overleg noodzakelijk is.

Groene projecten in het stoplichtmodel

Een groen project is een project dat een gemeente op korte termijn wil realiseren en dat draagvlak heeft bij de gemeenten in de subregio en de provincie. Dat kan gaan om (planologisch) harde en zachte plannen. Het project moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • Een project dat een programma heeft dat de gemeente graag wil realiseren, of waarvoor de gemeente de ruimte wil geven (zonder dat ze er grip op hebben);
  • Het programma is besproken met de gemeenten in de subregio en sluit aan op de subregionale behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief (segment en woonmilieu).
  • De locatie past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking:
    - omdat het bestemmingsplan is vastgesteld;
    - of omdat de locatie besproken is met de provincie (en akkoord bevonden is).
  • Start bouw binnen een termijn van 5 jaar is realistisch.

Alle 53 woningen aan de Richtersweg passen binnen de lijst met groene dan wel oranje plannen. Daarmee voldoen deze woningen aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarmee voldoet het plan tevens aan het provinciale beleid (Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking) en de gemeentelijke Nota Wonen.

Daarnaast zijn halverwege 2016 door de provincie Gelderland voor de periode tot 2025 nieuwe woningbouwcontingenten vastgesteld voor de gemeenten. Het gaat hierbij om in die periode opgeleverde woningen (saldo door toename met nieuwbouw verminderd met het aantal gesloopte woningen in die periode). De gemeente Renkum mag volgens het in 2016 vastgestelde woningbouwcontingent tot 2025 624 woningen toevoegen.

Op de in het voorjaar van 2016 vastgestelde lijst met 'groene plannen' van de gemeente Renkum stonden ongeveer 393 nieuwe woningen (tot 2020) terwijl de gemeente een ruimte had voor die periode van een toevoeging van ongeveer 500 woningen. 10% van de lijst van 393 woningen is 39 woningen. De toevoeging van 35 woningen (19 extra in het gebied Richtersweg, wonen in het bos en 16 appartementen bij het LOC) past daarmee binnen de 10%-regeling van afspraak 3.

Later zijn alle woningen geplaatst op de lijst met 'groene plannen'.

Kwalitatieve behoefte

In 2018 hebben de stadsregiogemeenten de 'Subregionale Woonagenda Arnhem en omgeving' vastgesteld. Dit is in feite de opvolger van de Regionale Woonagenda. In de nieuwe afspraken zijn met name kwalitatieve woonafspraken vastgelegd. Dit omdat er meer woningen nodig zijn in de regio dan eerst voorzien (in de Regionale Woonagenda) en er meer sturing op de soorten woningen gewenst was. In de regio is afgesproken dat in de regio tot 2027 10.500 woningen nodig zijn. Daarvan zijn circa 900 woningen voorzien in de gemeente Renkum in die periode. Als alle huidige woningbouwplannen, waaronder die van Doorwerth Centrum, en eventuele toekomstige plannen in de gemeente Renkum bij elkaar opgeteld worden zijn dat er 'slechts'circa 500. De gemeente Renkum kan dus waarschijnlijk niet zoveel bouwen in die periode als bedacht.

De woningbouw in dit bestemmingsplan voorziet enerzijds in maximaal 53 grondgebonden woningen, met name bedoeld en geschikt voor gezinnen.

Deze voorziening past bij de wens van het gemeentebestuur om ten behoeve van de verbreding van de bevolking in Doorwerth woningen voor gezinnen in de middeninkomens te realiseren, omdat deze groep nagenoeg ontbreekt in Doorwerth.

Daarnaast wordt ruimte geboden voor maximaal 16 appartementen ter plaatse van het LOC. Deze appartementen zijn gezien hun ligging en de nabijgelegen voorzieningen uitstekend geschikt voor senioren.

Beide woningtypen voldoen aan de kwalitatieve behoefte zoals neergelegd in de gemeentelijke Nota Wonen.

De behoefte aan woningen wordt met name bepaald door de ontwikkeling van het aantal en type huishoudens. In een onderzoek van Stec groep is hiervoor de Primos-prognose gebruikt voor de periode 2018-2028. Daarbij valt het volgende op:

  • Op dit moment is de doelgroep alleenstaanden en stellen tussen 55-75 jaar in absolute aantallen het grootst, gevolgd door de groep alleenstaanden en stellen van 75-plus en gezinnen. De jonge doelgroep tot 24 jaar is relatief klein.
  • Tot 2028 is de grootste afname te zien bij de doelgroep alleenstaanden en stellen tussen de 35-55 jaar. Ook de doelgroepen gezinnen en alleenstaanden en stellen tussen de 55-75 jaar nemen af. Het valt op dat jongere doelgroepen lichtelijk afnemen en tegelijkertijd de jongste doelgroep licht groeit. Tegen 2028 is de doelgroep alleenstaanden en stellen tussen de 55-75 jaar groter dan de groep gezinnen. De doelgroep alleenstaanden en stellen tussen de 55-75 jaar blijft de grootste groep in Doorwerth.
  • De jongste en oudste doelgroepen groeien. De grootste groei zit bij de doelgroep alleenstaanden en stellen van 75 jaar en ouder.

Een confrontatie tussen overschotten en tekorten aan specifieke woningtypen tot 2028 (confrontatie tussen de huidige woningvoorraad in Doorwerth met de behoefte tot 2028 volgens Primos en woonvoorkeuren op basis van WoON2015) laat het volgende zien:

  • Een tekort aan grondgebonden woningen en een tekort aan koopwoningen in de klasse € 150.000 - € 200.000, het goedkopere segment;
  • Een groot overschot aan appartementen en nultredenwoningen, een overschot aan huurwoningen en een klein overschot aan koopwoningen vanaf € 500.000
  • De voorkeur voor levensloopbestendig wonen is groot en het bestaande aanbod wordt als onaantrekkelijk ervaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0011.png"

De 53 grondgebonden (rij)woningen passen binnen bovenstaande lokale, actuele vraag. Voor de 16 appartementen/maisonnettes, geldt dat deze passend worden geacht in het centrumgebied en hiermee kwalitatief (maatvoering, karakter, voorzieningen) beter ingespeeld kan worden op de toekomstige vraag van senioren dan het bestaande aanbod aan appartementen.

LOC (onderwijs)

In het LOC wordt een gebouw waar onderwijs en ontmoeting worden gecombineerd. Op grond van de Wet op het Primair Onderwijs (Wpo) heeft de gemeente een zorgplicht voor het bekostigen van vervangende nieuwbouw voor bestaande scholen. Voor de ontwikkeling in Doorwerth gaat het om vervangende nieuwbouw van de huidige basisscholen De Atlas (voorheen De Wegwijzer) en de Dorendal. Het LOC biedt plaats aan de bestaande scholen De Dorendal en De Atlas die samen, maar wel als afzonderlijke scholen, onder één dak gaan. Naast beide scholen, biedt het LOC ook plaats aan de huidige functies die onderdak vinden in Dorpshuis De Poort.

Uitgangspunt is dat bestaande functies uit het plangebied, binnen hetzelfde plangebied worden geconcentreerd, elkaar daarmee versterken, profiteren van gemeenschappelijke ruimtes en tegelijkertijd zorgen voor een belangrijke pion in een sterk dorpshart.

Wat betreft de functies die het LOC mogelijk maakt kan dan ook worden gesteld dat er slechts sprake is van een verplaatsing/clustering binnen het plangebied.

Jurisprudentie2 heeft uitgewezen dat wanneer er enkel sprake is van een andere situering zonder dat daarbij het fysiek ruimtebeslag toeneemt, gesteld kan worden dat de ontwikkeling niet als stedelijke ontwikkeling is aan te merken.

Voor dit onderdeel is dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden doorlopen.

Horecapaviljoen

De omvang van (het bouwvlak voor het) horecapaviljoen bedraagt 358 m2 (in één laag). Formeel gezien is voor deze functie dan ook geen toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking nodig; immers bij de toevoeging van een gebouw ligt de ondergrens in beginsel bij een bruto-vloeroppervlakte van 500 m2.

Daarbij valt aan te merken dat er met dit horecapaviljoen veeleer wordt voorzien in een kwalitatieve behoefte. Immers de doelstelling van het plan is het creëren van een dorpshart voor Doorwerth. Naast de aanwezige pizzeria, het chinees restaurant, het bruine café en de lunchroom binnen het bestaande winkelcentrum kan de toevoeging van een (aanvullende) en vrijstaande horecavoorziening aan het ontmoetingsplein een meerwaarde voor het centrum opleveren.

Bestaand stedelijk gebied

De voorziene ontwikkelingen zijn beoogd binnen 'bestaand stedelijk gebied' zoals gedefinieerd in het Bro. Ook daarmee wordt voldaan aan de doelstellingen van zorgvuldig ruimtegebruik zoals neergelegd in de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie rijksbeleid

Het voorliggende plan is kleinschalig en raakt hierdoor geen nationale belangen uit het SVIR of Barro. Vanuit rijksbeleid zijn er daarom geen specifieke voorwaarden voor het plan. Voorts is de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking. Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral:
      • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
      • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
      • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
      • een gezonde en veilige leefomgeving.

 

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

 

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

 

Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • Past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • Hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

 

Conclusie

Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. De provincie richt zich daarbij op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In het plangebied vindt onder andere kwaliteitsverbetering en clustering van maatschappelijke voorzieningen plaats. De onderdelen van het plan hebben als doel het creëren van een echt dorpshart voor Doorwerth; een plaats waar een duidelijk herkenbaar hart nu ontbreekt. Het plan is vormgegeven in samenspraak met de bewoners. Het plan sluit daarmee goed aan bij de doelstellingen van de Omgevingsvisie. Het plan is in paragraaf 3.1.3 reeds getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. Daaruit blijkt dat hieraan wordt voldaan.

3.2.2 Conclusie provinciaal beleid

Het plan sluit aan op en voldoet aan het beleid en de regels uit de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Subregionale woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027

In deze woonagenda geven de samenwerkende gemeenten in de subregio Arnhem aan waar zij de komende jaren op willen inzetten. Uitgangspunten zijn:

  • 1. 'Betaalbaar en beschikbaar'
      • Sociale huur;
      • Middeldure huur;
      • Bijzondere doelgroepen.
  • 2. 'Op en top duurzaam'
      • verduurzaming bestaande voorraad;
      • gasloze nieuwbouw bij nieuwe plannen;
      • Naar een energieneutrale en klimaatbestendige woonomgeving;
      • faciliteren zelfstandig thuis blijven wonen en realiseren 'tussenvormen' (tussen intramuraal en extramuraal wonen);
  • 3. 'Verschil maken'
      • Naar een kleurrijker palet aan woonmilieus en woonvormen.

 

Bij de nieuwbouw gaat het om meer dan enkel bouwen en ligt de focus meer op de kwaliteit. In de woonagenda zijn dan ook kwalitatieve toetsingscriteria opgenomen en spelregels voor de woningbouwprogrammering. De kwantitatieve behoefte blijft onderdeel van de overweging en argumentatie, maar meer als een richtsnoer. Verantwoord versnellen en wendbaar sturen zijn daarbij het motto. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de regionale woningmarkt.

In de subregionale woonagenda zijn de volgende kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw opgenomen:

  • 1. De behoefte (speelt het plan in op geconstateerde mismatches, juiste woning op de juiste plek).
  • 2. Inspelen op behoefte bijzondere doelgroepen
  • 3. Ambities m.b.t. duurzaamheid en levensloopbestendigheid (gasloos vanaf nu!)
  • 4. Inspelen op behoefte aan nieuwe woonvormen (waaronder flexibele, tijdelijke concepten) en innovatieve woonmilieus
  • 5. Hergebruik bestaand vastgoed
  • 6. Herontwikkeling rotte plekken
  • 7. Versterken verzorgingsstructuur, bijdrage een gevarieerde wijkopbouw (kwetsbare wijken)
  • 8. Vroegtijdige betrokkenheid doelgroepen/ woonconsument
  • 9. Inbreiding gaat voor uitbreiding, tenzij het ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit van wijk of kern. Uitbreiding aan de randen van bestaand stedelijk gebied is onder voorwaarden acceptabel, mits het de ruimtelijke kwaliteit van het gebied vergroot, er geen acceptabele alternatieven binnen de bebouwde kom aanwezig zijn en er een bijzonder, vernieuwend woonmilieu wordt toegevoegd dat regionaal toegevoegde waarde heeft. We gaan spaarzaam om met de groene ruimte in de regio. Dit is namelijk een kwaliteit van het vestigingsklimaat in onze regio.
  • 10. Eventueel: beoordeling financieel/juridische gevolgen

Toetsing

  • 1. Er wordt voldaan aan een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Verwezen wordt naar de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 3.1.3;
  • 2. Met het plan wordt ingespeeld op de behoefte voor senioren, maar anderzijds ook op de behoefte aan gezinnen in specifiek de kern Doorwerth;
  • 3. Er wordt gasloos gebouwd. Ontwikkeling met duurzame materialen is uitgangspunt. Zie ook paragraaf 2.2, kopje 'duurzaamheid';
  • 4. Nvt
  • 5. Uitgangspunt bij het LOC is het zoveel als mogelijk inpassen van de bestaande gymzaal;
  • 6. Voorliggend plan is bedoeld om een echt dorpshart voor Doorwerth te creëren. Het plan draagt hiermee bij aan een toekomstbestendige en levendige kern;
  • 7. Zie punt 2 en punt 6;
  • 8. Aan de basis van voorliggend plan ligt het Masterplan centrum Doorwerth, dat is opgesteld met en door bewoners van de kern;
  • 9. Het plan heeft betrekking op inbreiding.

Conclusie

Het plan voldoet aan de ambities en criteria zoals gesteld in de Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Nota Wonen 2014

In de 'Nota Wonen 2014' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2014' is een actualisatie van de 'Woonvisie 20102014'. Voordat het beleid is opgesteld is er een analyse van de woningmarkt in de gemeente Renkum uitgevoerd. Daarvoor zijn verschillende onderzoeken gebruikt, zoals 'WoOn 2012', 'evaluatie Woonvisie 2010-2014' en de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025 '. Voor de hoofdlijnen van de 'Nota Wonen 2014' zijn de vijf politieke pijlers uit de vorige Woonvisie aangehouden. De volgende thema's zijn uitgewerkt:

  • kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande woonvoorraad;
  • evenwichtige bevolkingsopbouw;
  • duurzaam en levensloopgeschikt;
  • wonen met zorg;
  • regie van de gemeente.

 

Thema 1: Kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande voorraad

Tot 2019 neemt het aantal huishoudens nog licht toe en daarna daalt het aantal licht. De gemeente wil op deze ontwikkeling zo goed mogelijk inspelen. In de Nota Wonen 2014 wordt voornamelijk de aandacht gericht op de woonkwaliteit in de dorpen, wat ook ten goede moet komen aan de vitaliteit in de dorpen. Vanuit deze visie wil de gemeente inzetten op:

  • herstructurering bestaande woningvoorraad;
  • behoud van voldoende sociale huurwoningen;
  • woningaanpassingen ten behoeve van senioren, chronisch zieken en mensen met een beperking;
  • aandacht voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

 

Thema 2: Evenwichtige bevolkingsopbouw

Voor vitaliteit in de dorpen vindt de gemeente de aanwezigheid van verschillende leeftijdsgroepen en generaties in de dorpen van belang. Sturing op een evenwichtige bevolkingssamenstelling is slechts beperkt mogelijk. De gemeente wil echter de mogelijkheden die zij heeft volop benutten. Hierbij werkt ze de volgende beleidsambities uit:

  • prioriteit voor het verbreden van het aanbod voor (jonge) huishoudens en huishoudens met middeninkomen;
  • zorgvuldig benutten nieuwbouwmogelijkheden;
  • erken de samenhang tussen steden en ommeland (kans).

 

Thema 3: Duurzaam en levensloopgeschikt

De gemeente hecht veel waarde aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving en een goede toekomstkwaliteit van het woningaanbod. Woningen moeten enerzijds passend zijn voor hun eigen levensloop (duurzaam), anderzijds geschikt zijn voor veranderingen in de levensloop van mensen (aanpasbaar). Bij deze toekomstkwaliteit besteedt de gemeente aan drie aspecten in het bijzonder aandacht:

  • duurzaam bouwen en duurzame gebiedsontwikkeling;
  • aanpasbaar en levensloopgeschikt woningaanbod;
  • stimuleren duurzaamheid en toekomstkwaliteit in bestaande bouw en bij nieuwbouw.

 

Thema 4: Wonen met zorg

De gemeente wil mensen met een zorgvraag mogelijkheden bieden om zo lang mogelijk in de eigen sociale omgeving te blijven wonen. Ook de kabinetsplannen dragen hieraan bij en zorgen ervoor dat mensen langer thuis moeten blijven wonen. Deze mensen zullen steeds vaker een beroep op de gemeente doen. De gemeente wil voor wonen en zorg de volgende stappen zetten:

  • uitwerken flexibel woningaanbod binnen de zorgsector;
  • herijking van de rol en positie van woonzorgcentra binnen het gebiedsgegericht werken;
  • wonen en zorg: versterken van burgerkracht bij wonen.

 

Thema 5: Regie van de gemeente

De sturingsmogelijkheden van de gemeente zijn beperkt. Samenwerking vormt daarom de spil van de uitvoering van de Nota Wonen 2014. De gemeente gaat actief de samenwerking aan met woonpartners en inwoners. Op een aantal gebieden neemt de gemeente heel bewust de regierol. Zoals bij de opgave voor het zorgvastgoed. De gemeente heeft ook een stimulerende rol op het gebied van wonen. Deze rol zal in de toekomst toenemen en heeft bijvoorbeeld te maken met het uitlokken van kansrijke initiatieven en het aftasten van mogelijkheden om meer beweging in de woningmarkt te krijgen.

Het uitgangspunt van de gemeente Renkum is dat woningbouwprojecten passen binnen de 'Nota Wonen 2014'. Er zijn geen grote nieuwbouwlocaties. Datgene dat nieuw wordt gebouwd moet binnen de bestaande contouren van de bebouwing passen.

 

Conclusie

In paragraaf 3.1.3 is reeds getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarin is aangegeven dat het plan past binnen de ladder, zie de afspraken in de regionale Woonagenda, en de 'Nota Wonen'. In het subregionale programma van de regionale Woonagenda is namelijk het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum (zoals grotendeels genoemd in de Nota Wonen') onverkort opgenomen. Met de grondgebonden woningen in het bos draagt het plan bij aan thema 2: immers ten behoeve van een verbreding van de bevolking wil de gemeente in Doorwerth woningen voor gezinnen in de middeninkomens, omdat deze groep nagenoeg ontbreekt in Doorwerth. Met de appartementen bij het LOC wordt ingespeeld op de thema's 3 en 4: de woningen, zijn als (zorg)woning gezien hun locatie en voorzieningen zeer geschikt (te maken) voor senioren.

3.4.2 Ruimtelijke Visie 2025

Op 22 september 2011 heeft het College van Burgemeester en wethouders de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar. Ten behoeve van onderhavig plangebied wordt gesteld dat de gemeente de overtuiging heeft, dat door winkelfuncties, publieksaantrekkende functies en maatschappelijke functies meer te verbinden in en nabij het centrum, de functies elkaar kunnen versterken en er een meer levendig hart ontstaat. Midden in dat dorpshart moet een openbare ruimte ontstaan die de verschillende functies verbindt, een activiteitenplein in het dorp waar mensen elkaar ontmoeten. Ook dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan een verlevendiging van het dorp. Door een klimaatadaptieve inrichting kan het plein aan kwaliteit winnen.

Conclusie

Met voorliggend plan wordt voldaan aan de Ruimtelijke Visie 2025.

3.4.3 Beleid onderwijs

Op grond van de Wet op het Primair Onderwijs (Wpo) heeft de gemeente een zorgplicht voor het bekostigen van vervangende nieuwbouw voor bestaande scholen. Voor de ontwikkeling in Doorwerth gaat het om vervangende nieuwbouw van de huidige basisscholen De Atlas (voorheen De Wegwijzer) en de Dorendal. De nieuwbouw voldoet aan de nationale en gemeentelijke wet- en regelgeving. Samen met de schoolbesturen wordt uitvoering gegeven aan het ontwerp en realisatie. Over de exacte uitvoering worden nog afspraken gemaakt tussen de gemeente en de schoolbesturen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

Algemeen

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.

In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. In onderdeel C zijn activiteiten genoemd waarbij direct sprake is van een m.e.r.-plicht als bij besluiten de genoemde drempelwaarden worden overschreden. Voor de activiteiten die zijn genoemd in onderdeel D geldt dat als de drempelwaarden worden overschreden een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gedaan.

Plan

Het voorliggende plan voorziet in het samenvoegen van twee in het plangebied bestaande scholen en en het verplaatsen / toevoegen van enkele maatschappelijke functies (ontmoeten). Verder voegt het plan 53 woningen toe op de locatie waar reeds maatschappelijke (zorgwoon)functies zijn toegestaan met een oppervakte van maximaal 8060 m2 en een maximale bouwhoogte van 13 meter en deels 10 meter. In het nieuwe plan wordt als compensatie een deel van de maatschappelijke bouwbestemming omgezet naar de niet bebouwbare 'Groen-park'-bestemming.

De conclusie is dat de ontwikkeling niet m.e.r.-plichtig is. Desondanks zal nog een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden opgesteld.

4.2 Bodem

Algemeen

Bij functiewijzigingen die leiden tot een verandering van de bestaande bestemming moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem de realisatie van de gewenste functie toestaat. Daarnaast geldt dat de bodemkwaliteit invloed kan hebben op de financiële haalbaarheid als blijkt dat de bodem gesaneerd moet worden.

Toetsing

Op drie plaatsen binnen het plangebied (Richtersweg (ong.)3, Richtersweg 234 en Mozartlaan 15) zijn in februari 2019 verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze drie onderzoeken kwam telkens dezelfde conclusie: in geen van de geanalyseerde parameters in de grond is de waarde voor nader onderzoek en/of de interventiewaarde overschreden. De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond vormen geen belemmering voor het toekomstig gebruik. Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

Conclusie

Het milieuaspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Ecologie

Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.

Toetsing

Door Ecochore natuurtechniek is een ecologisch onderzoek6 uitgevoerd in de vorm van een quickscan, aangevuld met gericht onderzoek naar verschillende soortgroepen. Uit het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd.

Flora

Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen of te verwachten waardoor geen nader onderzoek of ontheffing noodzakelijk is.

Vogels

Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op vogelsoorten uit categorieën 1-5 waardoor geen nader onderzoek en geen compenserende maatregelen noodzakelijk zijn7.

Herpetofauna en vissen

Voor herpetofauna en vissen zijn geen nadere onderzoeken of ontheffing noodzakelijk voor het uitvoeren van de geplande werkzaamheden. Door de mogelijke aanwezigheid van zwervende hazelwormen in het gebied, is voor ontwikkelingen binnen de bosgedeelten ecologische begeleiding noodzakelijk.

Voor het slopen en renoveren van de gebouwen is geen nadere afweging noodzakelijk.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen van soorten uit deze groep aanwezig. Doordat vaste verblijfplaatsen ontbreken, er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn op zwaar beschermde soorten, is geen nader onderzoek of ontheffing noodzakelijk.

Wel is het noodzakelijk voorafgaande aan de uitvoering de te ontwikkelen locatie te onderzoeken op nieuwe aanwezige verblijfplaatsen.

Vleermuizen

Voor gewone dwergvleermuis is een ontheffing met compenserende en mitigerende maatregelen noodzakelijk. Voor laatvliegers zijn specifieke aandachtspunten beschreven ter voorkoming van schade aan de lokale populatie en overtreding van de Wet natuurbescherming.

Ongewervelden

Voor ongewervelden is geen nader onderzoek of ontheffing noodzakelijk.

Bescherming houtopstanden

Indien het plangebied ligt binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grens van de bebouwde kom, dan is geen nadere afweging ten aanzien van beschermde houtopstanden nodig. Dit is in deze situatie van toepassing.

Conclusie

Gezien de huidige plannen is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming en het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen voor gewone dwergvleermuis en mogelijk voor laatvlieger noodzakelijk. Voor grondgebonden zoogdieren en hazelworm is extra inspanning noodzakelijk vóórdat met de feitelijke uitvoering kan worden gestart. Dit zal worden gedaan voor de uitvoering van de bouwplannen.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Bij het realiseren van een nieuwe functie dient vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening, gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:

  • 1. Past de nieuwe functie in de omgeving?
  • 2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Kenmerkend voor deze milieuaspecten is dat de belasting op grotere afstand van de bron afneemt. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- en/of goederenverkeer aantrekt, mede bepalend voor de mate van hinder. Onderstaande tabel geeft inzicht in het verband tussen de (richt)afstand en de milieucategorie.

De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk en kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Gemengde gebieden zijn gebieden met functiemenging.

Milieu-categorie   Richtafstand tot 'rustig gebied' of 'rustig buitengebied'   Richtafstand tot een 'gemengd gebied'  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Toetsing

Gebiedstype plangebied

De VNG-brochure hanteert een tweetal omgevingstypen die gebaseerd zijn op de omgevingskwaliteit. Het eerste omgevingstype is een 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Het tweede omgevingstype wat de VNG onderscheidt, is een 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied behelst het centrum van de kern Doorwerth, waar zich verschillende functies bevinden. Naast woningen betreft dit een winkelcentrum, maatschappelijke voorzieningen (school, zorg) en horeca.

In de toekomstige situatie is het de bedoeling deze centrumfunctie te versterken.

Gesteld kan worden dat binnen het plangebied grotendeels sprake is van een gebiedstype 'gemengd gebied'.

Wat betreft de ligging van het LOC ten opzichte van het bestaande woongebied ten noorden en westen daarvan (omgeving Bachlaan, Beethovenlaan) dient een nuance te worden aangebracht. De bestaande woonwijk is duidelijk monofunctioneel en gericht op het wonen, waardoor voor aangrenzende hinderveroorzakende functies in het plangebied is uitgegaan van de (grotere) richtafstanden voor een 'rustige woonwijk', zoals uit het navolgende blijkt.

Ook ten aanzien van het deelgebied 'wonen in het bos' (bestemming Woongebied) kan worden gesteld dat hier sprake is van het gebiedstype 'rustige woonwijk'.

Situatie plangebied

Het plan omvat de toevoeging van gevoelige functies, door de realisatie van onder meer woningen en basisscholen met kinderdagverblijf en peuterspeelzaal.

Tegelijkertijd vormt een basisschool ook een hinderveroorzakende functie, op basis waarvan moet worden aangetoond dat deze het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige functies niet belemmert.

Ten aanzien van de nieuwe woningen in het bos (hindergevoelig) kan worden gesteld dat deze niet binnen de hinderafstand van omliggende bedrijven en/of overige functies liggen. Binnen een afstand van 30 m bevinden zich uitsluitend andere woningen.

Een uitzondering geldt voor de bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling', welke op een afstand van minder dan 30 m ten opzichte van de bestemming 'Woongebied' bevindt. In de huidige situatie bevinden zich (bedrijfs-)woningen op kortere afstand van de bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling', waar de bedrijfsvoering reeds door is beperkt.

Wat betreft de horecavoorziening (hinderveroorzakend) kan worden gesteld dat deze zich bevindt in het omgevingstype 'gemengd gebied', waarvoor één afstandsstap lager kan worden gehanteerd ten opzichte van nabijgelegen gevoelige functies. Normaliter geldt ingevolge de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' voor een café, restaurant, lunchroom een grootste (indicatieve) aan te houden richtafstand van 10 m. Omdat in deze situatie sprake is van een 'gemengd gebied' kan deze afstand met één stap worden teruggebracht tot 0 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.

Het LOC is, met de mogelijkheid tot onderwijs en peuterspeelzaal/kinderdagverblijf, zowel een hinderveroorzakende als een hindergevoelige functie. Wat betreft de externe werking kan worden gesteld dat de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' in het gebiedstype 'rustige woonwijk' voor (basis-)onderwijs een grootste

(richt-)afstand van 30 m aanhoudt ten opzichte van gevoelige bestemmingen zoals woningen. Voor gemengde gebieden kan deze afstandsstap met één worden teruggebracht tot 10 m. In het kader van dit bestemmingsplan is, hoewel het LOC zelf deel uitmaakt van het centrumgebied van Doorwerth en derhalve in 'gemengd gebied' ligt, toch uitgegaan van een afstand van 30 m tussen de aangrenzende woningen en het LOC. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand volgens de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering.

De afstand tussen het LOC en het naastgelegen appartement aan de Mozartlaan is 10 m. Beide functies bevinden zich, met het bestaande winkelcentrum aan de zuidzijde, in 'gemengd gebied'. Om die reden kan een afstandsstap lager worden gehanteerd en kan rekening worden gehouden met een aan te houden richtafstand van 10 m. Aan deze afstand wordt voldaan.

Ten slotte kan worden gesteld dat de 16 appartementen ter plekke van het LOC (hindergevoelig) zich niet binnen de hindercirkel van omliggende hinderveroorzakende functies bevinden.

Voor deze appartementen kan uitgegaan worden van het gebiedstype 'gemengd gebied'.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.5 Geluid wegverkeer

Wettelijk kader

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (wgh). Langs wegen en spoorwegen liggen zones. Binnen deze zones moet voor de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.

De Wgh heeft tot doel geluidhinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus. In de Wgh zijn hiervoor twee soorten grenswaarden opgenomen:

  • Voorkeursgrenswaarde: deze waarde garandeert een vrij goede woon- en leefsituatie binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (wegen, spoorwegen, enz.).
  • Hoogste toelaatbare geluidsbelasting: deze waarde geeft de hoogste gevelbelasting weer waarvoor een hogere waarde kan worden aangevraagd.

De grenswaarden zijn onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer), de ligging van de geluidsgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied) en het type geluidsgevoelige bebouwing. In de onderstaande tabel zijn voor woningen de voorkeursgrenswaarden en de meest voorkomende hoogste toelaatbare geluidsbelastingen uit de Wgh voor wegverkeer en uit het Bgh voor railverkeer weergegeven.

  Wegverkeer   Railverkeer  
Stedelijk gebied      
Voorkeursgrenswaarde   48 dB (art. 82)   55 dB (art. 4.9 lid 1)  
Hoogste toelaatbare geluidsbelasting   63 dB (art. 83 lid 2)   68 dB (art. 4.10)  
Buitenstedelijk gebied      
Voorkeursgrenswaarde   48 dB (art. 82)   55 dB (art. 4.9 lid 1)  
Hoogste toelaatbare geluidsbelasting   53 dB (art. 83 lid 1)   68 dB (art. 4.10)  
Hoogste toelaatbare geluidsbelasting bij een agrarische bedrijfswoning   58 dB (art. 83 lid 4)   n.v.t.  

De breedte van de zones waarbinnen akoestisch onderzoek noodzakelijk is, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg: stedelijk of buitenstedelijk. De zone ligt aan weerszijden van de weg en is gemeten vanuit de rand van de weg. De zones, zoals beschreven in artikel 74 van de Wgh, zijn weergegeven in de volgende tabel.

Aantal rijstroken   Zones langs wegen  
  Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 meter   250 meter  
3 of 4 rijstroken   350 meter   400 meter  
5 of meer rijstroken   350 meter   600 meter  

Artikel 74 lid 2 van de Wgh maakt een uitzondering voor wegen met een 30 km-regime en woonerven. Deze wegen hebben geen zone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig.

Toetsing

Door SAB is in april 2019 een akoestisch onderzoek wegverkeer8 uitgevoerd.

Toetsing aan de Wet geluidhinder

Van der Molenallee

De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van Van der Molenallee bedraagt 41 dB (Ldag) bij de maatschappelijke bestemmingen en 42 dB (Lden) bij de woningen, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.

Uit dit onderzoek blijkt dat bij de nieuwe ontwikkelingen, zowel de woningen als de maatschappelijke voorzieningen, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Kasteelweg

De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Kasteelweg bedraagt 16 dB (Ldag) bij de maatschappelijke bestemmingen en 20 dB (Lden) bij de woningen, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.

Uit dit onderzoek blijkt dat bij de nieuwe ontwikkelingen, zowel de woningen als de maatschappelijke voorzieningen, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Omliggende 30 km-wegen

De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime.

Uit dit onderzoek blijkt dat bij de nieuwe maatschappelijke voorzieningen (school met kinderdagverblijf) wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Bij het woongebied (WG) waarin 53 grondgebonden woningen worden mogelijk gemaakt bedraagt de hoogste geluidsbelasting 53 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh, op de rand van de bestemming. Op de rand van de bestemming wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar wel aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB. Aangezien de optredende geluidsbelastingen ruim liggen binnen de geluidsnormen uit de Wgh. Op basis van de normen uit de Wgh moeten de normen als acceptabel worden geacht. Daarnaast is in de regels van het bestemmingsplan als extra opgenomen dat geen woningen zijn toegestaan binnen 6 meter van de huidige grens van de Richtersweg.

Toetsing aan het bouwbesluit

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB.

De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen bouwvlak ten gevolge van de Van der Molenallee zijn weergegeven in de onderstaande tabel. In deze tabel is de geluidsbelasting weergegeven voor de woningen (Lden) en voor de maatschappelijke bestemming, waarin de geluidsgevoelige functies liggen die alleen in de dagperiode geluidsgevoelig zijn, zoals school en kinderdagopvang is de geluidsbelasting in de dagperiode (Ldag) weergegeven.

  Hoogste cumulatieve geluidsbelastingen in dB
excl. aftrek ex art. 110g Wgh  
Minimaal benodigde
gevelwering in dB  
  Ldag   Ldag   Lden   Lden  
GS   -   47   -   14  
M   42   -   9   -  
M+W   48   44   15   11  
WG   -   58   -   25  

Tabel: Hoogste cumulatieve geluidsbelastingen

Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen.

Conclusie

Het aspect geluid wegverkeer vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

Algemeen

Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Het Vuurwerkbesluit en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) stellen afstandseisen aan risicovolle bedrijfsactiviteiten. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) zien toe op transportroutes met gevaarlijke stoffen en op transport via buisleidingen.

In het wettelijk kader en externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in twee soorten risico's, namelijk plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). PR en het GR dienen elk een andere doelstelling. Het PR heeft te maken met de veiligheid van de risicobron (technisch systeem) en is bedoeld voor de burger / gebruiker als individu. Het GR zegt iets over de inrichting van de ruimte rond de risicobron en is bedoeld voor de bestuurder.

Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woon-, werk- of verblijfsomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die een jaar lang permanent op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeluk. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. De oriëntatiewaarde wordt uitgedrukt in een risicocurve. De oriëntatiewaarde houdt in dat het bevoegd gezag in situaties daarboven gemotiveerd kan afwijken. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om een belangenafweging te maken. Dit is de verantwoording van het groepsrisico. Daarbij spelen onder de zelfredzaamheid, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Toetsing

Uit de provinciale risicokaart (zie navolgende afbeelding), eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:

  • het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
  • de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
  • het invloedsgebied van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water;
  • het invloedsgebied van een relevante buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Wel is heel Doorwerth en het gebied er omheen op de risicokaart aangegeven als risicogebied voor een natuurbrand. Voor registratie op de Risicokaart wordt gekeken naar brandbaar natuurgebied met een aaneengesloten omvang van minstens 100 ha ( = 1 km2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0012.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (blauwe cirkel), kwetsbare objecten (groene driehoek), hotel/pension (grijs vierkant) en risicogebied natuurbrand (arcering), bron: risicokaart.nl

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Vanuit het Bevi ontstaan geen belemmeringen voor de voorgenomen activiteiten. Het risico op natuurbranden werpt geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkelingen.

4.7 Luchtkwaliteit

Algemeen

Het aspect luchtkwaliteit is verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

NSL en Besluit NIBM

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit en maximaal toegestane verslechtering van 1,2 øg/m³. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Goede ruimtelijke ordening

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is om het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is, significant is ten opzichte van een etmaal.

Toetsing

Door SAB is ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan een memo luchtkwaliteit9 opgesteld. Met de NIBM-rekentool is de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het plan berekend. Bij een toename van 1,2 µg/m3 of meer voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) draagt een plan in betekenende mate (IBM) bij aan de luchtkwaliteit. Als een plan niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, is toetsing van het plan aan de grenswaarden op grond van de Wet milieubeheer niet noodzakelijk.

Uit de berekening met de NIBM-rekentool blijkt dat de planbijdrage van de ontwikkeling kleiner is dan de NIBM-grens van 1,2 µg/m3. Daardoor zal het plan 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden op basis van de Wet milieubeheer is niet nodig.

Wel is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, inzichtelijk gemaakt of er sprake is van een dreigende grenswaarde overschrijding. Ook hiervan is geen sprake.

Voor een volledige weergave van de toetsing wordt verwezen naar de memo luchtkwaliteit in de bijlage.

Conclusie

Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.8 Water

Rijksbeleid - Het Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Provinciaal beleid - Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld Deze is intussen meerdere malen geactualiseerd waarbij de laatste geconsolideerde versie van december 2018 is. De omgevingsvisie vervangt de omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn.

In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.


Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.


Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.


In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (paragraaf 2.5 en paragraaf 3.2) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Vaarwagen zijn voor het plangebied niet aan de orde / relevant. Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). Ook is het plangebied net gelegen in een 'boringsvrije zone'. In artikel 2.38 van de verordening is opgenomen dat in een 'intrekgebied' geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen. Dergelijke activiteiten vinden hier niet plaats en gaan hier niet plaatsvinden.


De provincie heeft vanuit de Drinkwaterwet een zorgplicht voor een duurzame Openbare drinkwatervoorziening. De provincie wil de beschikbaarheid van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening / grondwater veiligstellen en daar bij besluiten rekening mee houden. In de omgevingsverordening zijn in paragraaf 3.2.4 regels vermeld over 'boringsvrije zones'. Hierbij is het verboden om handelingen te verrichten waardoor de kwaliteit van het grondwater aangetast zou kunnen worden. Hierbij gaat het om het eventueel doorboren van aanwezige kleilagen in de bodem. Hierbij geldt dat voor boringen dan wel voor grond- en funderingswerkzaamheden uit te voeren met een diepte van meer dan drie meter onder het maaiveld een vergunningplicht geldt. Daarbij moet aangetoond worden dat er geen kleilagen worden doorbroken / dan wel deze niet aanwezig zijn. Het is nu nog niet duidelijk of kelders dan wel kelders tot die diepte gebouwd zullen worden. Voor de nieuwbouw zal nagenoeg zeker geen funderingswerkzaamheden nodig zijn, want de bodem bestaat uit zand. Uiyt uitgevoerd bodemonderzoek blijkt dat zeeker tot 2 meter diepte. Echter tot hoe diep er geen leemlaag aanwezig is is nu nog niet bekend. Dus voor / bij de bouwaanvraag zal de bodemsamenstelling nader onderzocht moeten worden, dan wel zal nader onderzocht worden hoe diep de kelder gerealiseerd wordt. Dit aspect komt dus in een later stadium nader aan de orde. Het is niet een onmogelijke belemmering voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0013.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart Omgevingsverordening, Water en milieu (arcering = intrekgebied, rode lijn = grens boringsvrije zone, paarse ovaal = globaal plangebied)

Conclusie

De bouw van de woningen en nieuwbou wvan de scholen beïnvloedt de wateraspecten niet. Er kan zonder nadelige effecten een woning worden ontwikkeld op de planlocatie.

Beleid Waterschap Vallei en Veluwe - Waterbeheerprogramma 2016-2021

Vanaf 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma van het Waterschap Vallei en Veluwe van kracht. Het is bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt, het “hoe” volgt bij het jaarlijks vaststellen van de begroting.

De zorg voor de kerntaken “beschermen tegen overstroming”, “schoon en voldoende oppervlaktewater” en “zuiveren van afvalwater” blijft voorop staan. Daarbij wil het waterschap wel meer toe naar een integrale benadering van de gezamenlijke opgave. Het waterschap wil haar ambities en doelen steeds sterker bereiken samen met de waterpartners. De ambities zijn:

  • We beschermen ons gebied tegen overstromingen.
  • We zorgen voor de juiste hoeveelheid water.
  • We zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit.
  • Schoon en vuil water worden zo veel mogelijk gescheiden.
  • We halen de hoogst mogelijke waarde uit water.
  • We beheren afvalwaterketen en watersysteem als één geheel samen met onze partners.

Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zoveel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit.

Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam.

Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor het komende jaar af te stemmen. Dit is het waterplein.

Beleid gemeente Renkum

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van water en riolering is vastgelegd in het water- en rioleringsplan 'Water stroomt'.

  • Renkum heeft een voorkeur voor zichtbare oplossingen boven ondergrondse oplossingen voor het omgaan met regenwater. De gekozen oplossing biedt een meerwaarde voor de openbare ruimte of het landschap.
  • De gemeente Renkum hanteert de trits hergebruik-infiltreren-bergen-afvoeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0014.png"

Zichtbaar verwerken van regenwater levert een positieve bijdrage aan de belevingswaarde en biedt een meerwaarde in de openbare ruimte en/of het landschap. Er wordt nauw aangesloten bij het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) en het Groenstructuurplan. Het aan de oppervlakte verwerken van regenwater kan bijdragen aan het verminderen van het zogenoemde 'heat island effect' (het effect dat bebouwde centrumgebieden warmer worden en blijven dan bebouwde gebieden met ruimte voor water en groen of het buitengebied).

Vanwege de positieve aspecten van het zichtbaar houden van te verwerken regenwater, probeert de gemeente Renkum de trits (her)gebruik-infiltratie-berging-afvoer nog beter toe te passen. Dit kan op sommige locaties betekenen dat er niet geïnfiltreerd wordt. Na infiltratie is het water 'weg' en niet meer zichtbaar. In deze situaties wordt dan ingezet op (her)gebruik van regenwater voor bijvoorbeeld vochtminnende flora en fauna en als buffer voor droge periodes. Ook kan dat betekenen dat afgekoppeld water bijvoorbeeld ten goede komt aan een droogvallende beek om de afvoer te verhogen of bijvoorbeeld gebruikt wordt voor speelvoorzieningen (mits dat uit waterkwaliteitsoogpunt verantwoord is).

Als 'gebruik' niet aan de orde is, wordt ingezet op infiltratie en berging. Er wordt gezocht naar en mogelijkheid tot infiltratie en waterberging in openbaar groen (wadi's) en naar ruimte voor water om tot stilstand te komen (belangrijk in deze hellende gemeente) en weg te kunnen zakken. Ook wordt er gezocht naar de mogelijkheid van afvoer van water over bijvoorbeeld de weg (maar zonder wateroverlast), en dergelijke. Uiteraard verschillen maatregelen per locatie: er wordt steeds naar maatwerk gezocht. Hierbij staat voorop dat de ruimtelijke kwaliteit wordt vergroot.

Om te kunnen beoordelen of de ondergrond geschikt is voor infiltratie wordt de doorlatendheid van de grond gemeten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in verticale en horizontale doorlatendheid in de verzadigde of onverzadigde zone. Door de grote verscheidenheid aan doorlatendheid van de bodem in de gemeente Renkum vraagt de gemeente van bouwers of projectontwikkelaars een doorlatendheidsmeting van de bodem op de exacte locatie.

Om de infiltratie van afstromend regenwater te vergemakkelijken, helpt het om het aandeel verhard terrein te verkleinen.

Toetsing

Kenmerken huidige situatie

Op basis van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, is er in het plangebied wat betreft de ondiepe bodemopbouw sprake van holtpodzolgronden bestaande uit grof zand. Volgens de navolgende kaart uit het GHG-model van het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium is de GHG in het plangebied zeer diep (dieper dan 10 m -mv). Omdat het plangebied zich op een stuwwal bevindt, kan de bodem lokaal matig tot slecht doorlatend zijn als gevolg van aanwezige leemlagen. Dit kan leiden schijngrondwaterstanden. Daar is ter plaatse van het plangebied echter geen sprake van.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0015.png"

Uitsnede kaart GHG kaart NHI

Kenmerken plan

Kenmerkend voor het plan is enerzijds een clustering van bouwmogelijkheden en anderzijds het wegbestemmen van bouwmogelijkheden. Bovendien zijn de oppervlakten van de bestemmingen Groen en Groen-Park substantieel vergroot ten opzichte van de huidige planologische situatie. Dit biedt meer mogelijkheden voor de aanwezigheid en het creëren van onverharde terreinen en dus voor groen en water. Met name vergroting van de omvang van de bestemming Groen-Park, waarin nagenoeg geen verharding is toegestaan, levert een positieve bijdrage aan de waterhuishouding. Immers de huidige bestemming Maatschappelijk-Zorginstelling laat zonder meer een verharding van het terrein toe.

Ten slotte is in de regels van de bestemming Woongebied bepaald dat minimaal 15% van de gronden van deze bestemming moet worden ingericht ten behoeve van groenvoorzieningen. Ook dit heeft een positieve invloed op de waterhuishouding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0016.png"

Geldende planologische situatie (bestemmingsplan 'Doorwerth 2013')

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0017.png"

Nieuwe planologische situatie (bestemmingsplan 'Doorwerth-Centrum 2019, leren ontmoeten en wonen')

Het voorgaande leidt ertoe dat er geen sprake is van een toename van (de mogelijkheden voor) verhard oppervlak als gevolg van dit plan.

Uitgangspunt is om het hemelwater af te voeren volgens de Renkumse voorkeurstrits. Dit betekent een voorkeur voor hergebruik. Mocht infiltratie aan de orde zijn dan zijn de mogelijkheden hiervoor afhankelijk van de grondsoort en de lokale grondwatersituatie (zie tevens onder 'kenmerken huidige situatie'). De grondsoort bepaalt de doorlatendheid van de bodem. Infiltratie werkt het beste in gebieden met een relatief lage grondwaterstand (een GHG van 50 centimeter (of dieper) beneden maaiveld). Bij hogere grondwaterstanden zit de bodem grotendeels al vol met water en is er minder ruimte voor extra opname.

De gronden ter plaatse van het plangebied bestaan uit grof zand. Grof zand heeft een goede doorlatendheid. De GHG binnen het plangebied ligt dieper dan 10 m - mv. Infiltratie van hemelwater binnen het plangebied lijkt daarom goed mogelijk. Mogelijk kan er sprake zijn van een schijngrondwaterstand, waardoor de werkelijke grondwaterstand hoger ligt. Bij de nadere uitwerking van het plan zal dit onderzocht worden door middel van doorlatendheidsboringen.

Bij eventuele berging van grondwater kan worden gesteld dat het bosgebied voldoende ruimte biedt voor het toepassen van wadi's.

Van belang is dat instroming van hemelwater in kelders/parkeergarages moet worden voorkomen. Om die reden moeten er maatregelen worden genomen om instroom van hemelwater in ondergrondse bouwwerken te voorkomen, bijvoorbeeld door de aanleg van drempels bij een inrit van een kelder.

 

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

 

Het Waterschap is op 10 oktober 2018 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). Het waterschap heeft hierop via de korte procedure een wateradvies uitgebracht. Het wateradvies10 is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

 

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met: - het principe van vasthouden-bergen- afvoeren, waarbij het hemelwater in het plan gebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd naar de riolering of het oppervlaktewater. - om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om grondwaterneutraal te bouwen. - om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Om dit te voorkomen wordt geadviseerd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap te gebruiken.

 

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Op grond van het overgangsrecht van deze wet zijn de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht gebleven totdat de Omgevingswet in werking treedt. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

Ter plekke van de te bebouwen locaties in het plangebied met een archeologische verwachtingswaarde is een archeologisch onderzoek11 uitgevoerd. 

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op een hoge stuwwal ligt die in het Saalien is ontstaan. In het plangebied kunnen archeologische resten vanaf het Paleolithicum aanwezig zijn. In de nabijheid van het plangebied liggen meerdere prehistorische grafheuvels. In de Nieuwe Tijd is het gebied in gebruik als bos. Het plangebied ligt in het operatieterrein van Market Garden uit de Tweede Wereldoorlog. Mogelijk is in het plangebied verschoten munitie aanwezig.

In het plangebied zijn zeventien boringen gezet. Elf zijn tot 100 cm -mv gezet, vier tot 120 cm - mv, één tot 170 cm -mv en één tot 300 cm -mv. De natuurlijke bodem in het plangebied bestaat uit grof zandige gestuwde rivierafzettingen en is in een aantal zones (deels) intact. Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

In het plangebied zijn geen landschappelijke gradiënten aanwezig die het gebied aantrekkelijk zouden maken voor kampementen van jagers - verzamelaars. In het plangebied is geen sprake van een bouwlanddek, eventueel aanwezige archeologische resten liggen dicht aan de oppervlakte. Hoewel het gebied doorgaans onaantrekkelijk is als bewoningslocatie voor landbouwers kunnen in het plangebied resten van begravingen aanwezig zijn, met name resten van grafheuvels en/of -velden. Er zijn nu geen terreinvormen als zodanig herkenbaar en eventuele grafheuvels en/of -velden manifesteren zich daarom uitsluitend als grondspoor.

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlage.

Conclusie

De top van de stuwwal is doorgaans ongunstig voor bewoning door zowel jagers - verzamelaars als landbouwers. Er zijn geen landschapsvormen in het plangebied aanwezig die kunnen duiden op de aanwezigheid van een grafheuvel. Bij het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De natuurlijke bodem in het plangebied is (deels) intact of recent verstoord. In delen van het plangebied met een (deels) intacte bodem kunnen mogelijk resten van geëgaliseerde grafheuvels en/of grafvelden aanwezig zijn in de vorm van grondsporen.

Eventuele archeologische (grond-)sporen zijn beschermd door de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoge verwachting en Waarde - Archeologie middelhoge verwachting.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.10 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Toetsing

Blijkens de kaart 'historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie herbergt het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of lijnelementen (waterlopen, dijken en kaden, wegen en spoorwegen en zichtassen).

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11 Verkeer en parkeren

Verkeer

Om inzicht te krijgen in de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van de ontwikkelingen is een onderzoek12 uitgevoerd. Om een goed beeld te kunnen geven van de toekomstige verkeer- en parkeersituatie zijn eerst verkeerstellingen en een parkeeronderzoek in de huidige situatie uitgevoerd. Door het extra verkeer en parkeerbehoefte voor de nieuwe ontwikkelingen hieraan toe te voegen ontstaat het beeld voor de toekomst.

Uit het onderzoek blijkt dat de extra hoeveelheid verkeersbewegingen zich vanuit het centrumgebied en het noordelijk plangebied over het wegennet verdeelt. Voor beide gebieden is uitgegaan van twee aansluitingen op het direct omliggende wegennet en is een zo goed mogelijke aanname gedaan van de verdeling van het verkeer in de verschillende windrichtingen. De routekeuze van de auto's is voor twee afzonderlijke situaties bekeken:

  • Verdeling autoverkeer bij handhaving van de huidige autoverkeersstructuur
  • Verdeling autoverkeer bij afsluiting van de Bachlaan voor het autoverkeer

In beide situaties kan worden gesteld dat de groei van het verkeer ten gevolge van de nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de situatie met autonome groei per wegvak verschilt.

Tevens kan worden gesteld dat er wat betreft de hoeveelheid autoverkeer nauwelijks aandachtspunten zijn:

  • De toekomstige hoeveelheden autoverkeer kunnen worden getoetst aan de landelijke CROW-richtlijnen. De meeste wegen in het gebied zijn 30 km/uur wegen (erftoegangswegen). Alleen de Van der Molenallee is een 50 km/uur weg (gebiedsontsluitingsweg).
  • Voor gebiedsontsluitingswegen (50 km/uur wegen) met gescheiden fietsvoorzieningen is de maximale capaciteit ongeveer 20.000 motorvoertuigen per etmaal. De hoeveelheid verkeer op de Van der Molenallee blijft daar ruim onder.
  • Voor erftoegangswegen (30 km/uur straten) met gemengd verkeer (autoverkeer en fietsverkeer op dezelfde rijbaan) is de maximaal acceptabele hoeveelheid autoverkeer ongeveer 4.000 motorvoertuigen per etmaal. Alle erftoegangswegen blijven ruim binnen de acceptabele hoeveelheid.
  • Op het parkeerterrein Mozartlaan zijn niet overal trottoirs aanwezig. Voetgangers lopen op die plaatsen op de rijbaan. Hoewel formeel sprake is van een 30 km/uur gebied is er op die plaatsen dus eigenlijk sprake van een soort (winkel)erf. Voor erven geldt een maximaal acceptabele hoeveelheid autoverkeer van 1.000 motorvoertuigen per etmaal. Op het gedeelte van de Mozartlaan dat over het parkeerterrein leidt is geen telling uitgevoerd. Wel aan de beide uitgangen van het parkeerterrein waar meerdere parkeerwegen samenkomen. Daar is de hoeveelheid autoverkeer nu ongeveer 1.600 tot 1.900 motorvoertuigen per etmaal en deze kan in de toekomst groeien naar 2.300 motorvoertuigen per etmaal. Het verdient aanbeveling om op het parkeerterrein zelf de hoeveelheid autoverkeer te monitoren en maatregelen te nemen als de hoeveelheid autoverkeer op parkeerwegen zonder trottoirs boven de 1.000 motorvoertuigen per etmaal komt.

Ten slotte kan worden gesteld dat de hoeveelheden fietsverkeer nergens zo hoog zijn dat een andere inrichting noodzakelijk is. Indien de hoeveelheid fietsers groter is dan het aantal motorvoertuigen is een fietsstraatachtige inrichting gewenst. Dit is nergens het geval.

Parkeren

Huidige parkeerdruk

In het gebied zijn parkeertellingen uitgevoerd voor alle openbare parkeerplaatsen. De tellingen zijn uitgevoerd op verschillende dagen en tijdstippen om een goed beeld te krijgen van de parkeerdruk op de verschillende momenten van de week. De resultaten van het parkeeronderzoek zijn weergegeven in de tabel (parkeerdruk augustus 2018).

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0018.png"

Voor een stads- en dorpscentrum wordt conform de landelijke richtlijnen een parkeerdruk van 85 procent gehanteerd als grenswaarde voor een acceptabele parkeersituatie overdag. Voor de nachtelijke parkeersituatie in het centrum alsmede voor de situatie in woongebieden (dag en nacht) wordt in het algemeen een grenswaarde van 90 procent gehanteerd.

 

In het centrum is de parkeerdruk op alle momenten acceptabel en is deze maximaal 69% aan het begin van de werkdagmiddag. Op het parkeerterrein Mozartlaan is te zien dat op dat moment de parkeerdruk 93% is.

Parkeerbehoefte nieuwe ontwikkelingen en toekomstige parkeerdruk

De nieuwe ontwikkelingen leiden tot een extra parkeerbehoefte. Per nieuwe ontwikkeling is conform de Parkeernota 2014-2020 van de gemeente Renkum en de landelijke CROW-richtlijnen bepaald wat de extra parkeerbehoefte is die die functie veroorzaakt. Basisschool De Dorendal is hierbij als volledig nieuwe functie binnen het centrum meegerekend.

Om een indicatie te krijgen welke invloed de (extra) parkeerbehoefte heeft op de omgeving, is het van belang om te kijken welke parkeercapaciteiten bij de ontwikkelingen zelf al gerealiseerd worden (op eigen terrein en dus niet in de openbare ruimte). Deze parkeerbehoefte veroorzaakt namelijk geen extra parkeerdruk in de openbare ruimte. Vervolgens is het van belang om te bekijken met hoeveel extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte rekening wordt gehouden. Deze parkeerplaatsen vangen het grootste deel van de extra parkeerbehoefte op. Tot slot kan dan worden geconcludeerd of er extra parkeerbehoefte resteert die de parkeerdruk in de openbare ruimte vergroot en of die hogere parkeerdruk acceptabel is.

 

Binnen het Masterplan is de algemene aanpak van het parkeren als volgt:

  • Bewoners van nieuwe woningen parkeren op eigen terrein
  • Werknemers van nieuwe publieke functies parkeren in de openbare ruimte
  • Bezoekers van bewoners en bezoekers van publieke functies parkeren in de openbare ruimte.

 

Voor de volgende functies worden parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd die geen extra parkeerdruk in de openbare ruimte opleveren:

  • 16 etagewoningen: parkeren voor bezoekers op 28 afgesloten parkeerplaatsen onder het gebouw; parkeren voor bezoekers op openbaar toegankelijke parkeerplaatsen
  • 15 appartementen (buiten Masterplan): parkeren voor bewoners op afgesloten eigen terrein; parkeren voor bezoekers op extra toe te voegen openbaar toegankelijke parkeerplaatsen aansluitend op het bestaande parkeerterrein Mozartlaan.
  • 53 woningen noordelijk plangebied (schil): parkeren voor bewoners (half) ondergronds; parkeren voor bezoekers op 18 extra toe te voegen openbaar toegankelijke parkeerplaatsen langs de Bachlaan en Richtersweg.

Hieruit volgt de volgende extra parkeerbehoefte in de openbare ruimte over de week.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0198dw-on01_0019.png"

In de openbare ruimte worden op basis van de voorlopige plannen 38 extra openbare parkeerplaatsen gerealiseerd in het centrum en 18 in de schil. Daarnaast worden er 20 extra Kiss+ride plaatsen gerealiseerd nabij de scholen (centrum).

 

De 38 extra openbare parkeerplaatsen zijn niet voldoende om de volledige extra parkeerbehoefte in de openbare ruimte op te vangen. De maximale extra parkeerbehoefte is op werkdagochtenden en werkdagmiddagen namelijk groter dan 38 (respectievelijk 46 en 44 plaatsen). De rest van de week is de extra parkeercapaciteit wel voldoende om de extra parkeerbehoefte op te vangen. Er zal gedurende werkdagochtenden en werkdagmiddagen dus een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte plaatsvinden:

  • Werkdagochtend: 8 extra auto's in de bestaande openbare ruimte; parkeerdruk stijgt van 40% naar 43%.
  • Werkdagmiddag: 6 extra auto's in de bestaande openbare ruimte; parkeerdruk stijgt van 69% naar 72%.

 

De parkeerdruk blijft daarmee onder de maximaal acceptabele parkeerdruk van 85%.

Ten aanzien van de beschikbare parkeercapaciteit in de openbare ruimte kan worden gesteld dat de diverse bestemmingen als Verkeer, Maatschappelijk, Maatschappelijk - Zorginstelling, Woongebied en Groen mogelijkheden bieden voor het realiseren van parkeervoorzieningen. Hiermee is ruimtelijk voldoende mogelijkheid voor het realiseren van voldoende parkeerplaatsen. Bij de uitwerking van het bestemmingsplan zal dit op civiel-technisch niveau nader worden beschouwd.

Conclusie

De aspecten 'verkeer en parkeren' vormen geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.12 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).

Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bouwplan, nu het de bouw van meerdere gebouwen mogelijk maakt. In onderhavig geval wordt echter geen exploitatieplan vastgesteld omdat het verhaal van kosten anderszins is verzekerd:

  • Wat betreft de herontwikkeling van de gronden die in gemeentelijk eigendom zijn kan worden gesteld dat de gemeente op basis van haar grondpositie de kosten verhaalt. Bij eventuele overdracht van gronden aan derden zal het kostenverhaal worden verdisconteerd in de grondprijs.
  • Wat betreft de herontwikkeling van gronden in particulier bezit wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelende partij.

Voor wat betreft de school kan gesteld worden dat budgetten gereserveerd worden middels het Integraal Huisvestingsplan (IHP).

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de planregels en een verbeelding. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding, bestaande uit een lijn, een figuur, een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de planregels iets specifieks geregeld. Dit kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook eigen regels hebben.

Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming betekent dat voor gronden meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming en soms gelden er een of meerdere dubbelbestemmingen. In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra regels in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Algemene methodiek

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen worden opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de planregels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens).

Planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels: in dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de planregels (artikel 2) bepaald.
  • 2. Bestemmingsregels: in dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Het betreft regels voor het toegestane gebruik en bouwregels. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen, achter de bestemmingsregels. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld.
  • 3. Algemene regels: in dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel en algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels: in het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk overgangsregels en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.3 Specifieke regeling in dit bestemmingsplan

De planregels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in voorgaande paragraaf beschreven is. Er is in de regeling zoveel mogelijk aangesloten bij de uniforme regeling uit het geldende bestemmingsplan 'Doorwerth'. Gebruiksmogelijkheden en bebouwingsmogelijkheden sluiten dus zoveel mogelijk aan bij bestaande gemeentelijke regelingen.

Het bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Gemengd - 12', 'Groen', 'Groen - Park', 'Maatschappelijk', 'Maatschappelijk - Zorginstelling', 'Verkeer', 'Wonen' en 'Woongebied', alsook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'. De bestemmingen komen hieronder nader aan de orde.

Gemengd - 12

De bestemming 'Gemengd - 12' is opgenomen voor het nieuw te realiseren paviljoen op de hoek Richtersweg/Cardanuslaan. Binnen deze bestemming zijn zowel horecavoorzieningen als maatschappelijke voorzieningen 2 toegestaan. Wat onder beide begrippen moet worden verstaan is opgenomen in hoofdstuk 1 van de regels (Begrippen). Horeca in de vorm van logies is niet toegestaan.

Voor gebouwen geldt dat deze uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is gesteld op 4 meter. Het op de verbeelding opgenomen bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn zowel binnen als buiten het aangegeven bouwvlak toegestaan.

Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de binnen het plangebied voorkomende grotere en specialere groenvoorzieningen (vaak begrensd door kadastrale grenzen). Vaak gaat het hier om bosachtige groenvoorzieningen of grotere grasvelden. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, parken en plantsoenen, voet-, ruiter- en rijwielpaden, speelvoorzieningen en watervoorzieningen. (Kleinere) groenstroken langs wegen hebben meestal de bestemming 'Verkeer' gekregen.

Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' (gebied in de oksel van de Richtersweg en de Bachlaan) is tevens een parkeerterrein en de bijbehorende verkeersontsluiting toegestaan. Als ondergeschikte functie zijn onder andere delen van wegen, uitritten, parkeervoorzieningen en evenementen toegestaan.

Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden opgericht.

Groen - Park

De bestemming 'Groen - Park' is toegekend aan de binnen het plangebied voorkomende grotere groenvoorzieningen (vaak begrensd door kadastrale grenzen) rondom de clusterwoningen en grotendeels rond de het nieuwe woongebied. Hiertoe is een groot deel van de geldende bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling' vervangen door 'Groen - Park'. Deze bestemming is bedoeld voor parken en plantsoenen, groenvoorzieningen, bermen en beplanting, bos, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, voet-, ruiter- en rijwielpaden en straatmeubilair. Ten slotte zijn binnen deze bestemming delen van parkeervoorzieningen toegestaan, waarbij geldt dat deze delen en/of wegen maximaal 1 meter buiten de bestemming 'Verkeer' in de aansluitende bestemming 'Groen - Park' zijn toegestaan.

Binnen de bestemming 'Groen - Park' mogen geen gebouwen worden opgericht.

Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' geldt voor percelen en panden met een maatschappelijke functie, in dit geval het Leer- en ontmoetingscentrum (LOC). Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Wat hieronder wordt verstaan is opgenomen in de begripsbepalingen (Hoofdstuk 1 van de regels). Het betreft onder andere educatieve voorzieningen, medische, psychisch-medische, sociale, sociaal-medische, sociaal-culturele instellingen, levensbeschouwelijke voorzieningen en openbare dienstverlening. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn, op de eerste en tweede verdieping, tevens maximaal 16 gestapelde woningen toegestaan, alsmede een (ondergrondse) parkeerkelder en aan-huis-verbonden-beroepen ten behoeve van die woningen. Op de verbeelding is met deze bestemming een minimale afstand aangehouden van 30 meter ten opzichte van de clusterwoningen aan de Bachlaan en Beethovenlaan.

Gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het bouwvlak. De maximum bouwhoogten alsmede het maximum bebouwingspercentage is op de verbeelding aangegeven, met dien verstande dat uitsluitend ten behoeve van en uitsluitend ter plaatse van een boven de begane grond gebouwde gymzaal (dus op de eerste verdieping) een maximum bouwhoogte is toegestaan van 12 meter. De oppervlakte van het gebied met deze maximum bouwhoogte bedraagt maximaal 450 m2.

In de regels van deze bestemming is voorts opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders kan afgewijken van de gebruiksregels waarbij wordt toegestaan dat binnen de aanduiding 'wonen' ook woningen op de begane grond zijn toegestaan.

Maatschappelijk - Zorginstelling

De bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling' is toegekend aan bestaande en reeds planologisch bestemde maatschappelijke voorzieningen met een specifiek zorgcomponent. Binnen deze bestemming zijn de percelen bestemd voor diverse maatschappelijke functies, zoals een school, kinder(dag)opvang, woonzorgcentrum, verzorgingshuis, gezondheidszorg, creativiteitscentrum en welzijns- en zorginstellingen. In de begrippen is een omschrijving opgenomen voor maatschappelijke voorzieningen - zorginstelling. Binnen deze bestemming zijn de percelen daarnaast bestemd voor bijbehorende voorzieningen, zoals parkeren, groenvoorzieningen en bouwwerken. Tevens is de bestaande bedrijfswoning met een aanduiding aangegeven. De bestaande bouwrechten uit de vorige bestemmingsplannen zijn gerespecteerd. Gebouwen mogen alleen gebouwd worden binnen het bouwvlak. De maximum bouwhoogte is opgenomen op de verbeelding.

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is voornamelijk toegekend aan wegen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden en de daarnaast gelegen (kleinere) groenstroken binnen het plangebied. Binnen de bestemming zijn twee specifieke aanduidingen opgenomen: de aanduiding 'speelterrein', waar tevens een speelterrein als zelfstandige functie is toegestaan en de 'specifieke bouwaanduiding - berging' waar bebouwing ten behoeve van een berging/fietsenstalling mogelijk is.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van het openbaar vervoer, wegverkeer of openbare nutsvoorzieningen. Daarbij geldt een maximum oppervlakte van 25 m2 per gebouw en een maximum bouwhoogte van 4 meter.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter. Ten slotte geldt voor de bouwhoogte van de fietsenstalling / berging ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - berging' een maximum bouwhoogte van 4 meter.

Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan het appartementengebouw aan de Mozartlaan. Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan is binnen deze bestemming de aanduiding 'gestapeld' opgenomen. Dit houdt in dat uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan, met (ondergrondse) parkeerplaatsen, garageboxen en bergingen. Ook het maximum aantal wooneenheden is opgenomen op de verbeelding, evenals de maximum bouwhoogte (in dit geval 12 meter). In het bouwvlak is geen maximum bebouwingspercentage opgenomen; dit betekent dat het bouwvlak voor 100% mag worden bebouwd.

Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Binnen het bouwvlak geldt de op de verbeelding opgenomen maximum hoogte. Buiten het bouwvlak geldt een in de regels opgenomen maximum oppervlakte en maximum goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid, aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) toegestaan.

Om voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woningen zijn afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, zorgwoningen, aan-huis-verbonden-bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), bed & breakfast, mantelzorg en zogenaamde twee- of driegeneratiewoningen mogelijk te maken in de woningen en/of bijgebouwen.

In de regels van de bestemming 'Wonen' zijn voorts afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het toestaan van meer wooneenheden dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, het toestaan van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en het toestaan van (kleine) overschrijdingen van bouw- en goothoogten.

Woongebied

De bestemming 'Woongebied' is een globale bestemming, en opgenomen voor de te realiseren woningen 'in het bos'. Deze bestemming is globaal in die zin dat de locatie van de hoofdgebouwen, verkeer- en parkeervoorzieningen en elementen als groen en water niet exact is vastgelegd. Dit wordt later bepaald met het opstellen an vaststellen van een stedenbouwkundig plan.

Binnen deze bestemming zijn dan ook zowel woonhuizen, wegen, straten en (achter-)paden, als (ondergrondse) parkeervoorzieningen, tuinen, erven, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, bos en water(huishoudkundige voorzieningen) toegestaan.

Om het toekomstige groene karakter te waarborgen is bepaald dat minimaal 15% van de gronden met deze bestemming moet worden ingericht ten behoeve van groenvoorzieningen.

Op de verbeelding is opgenomen dat hier maximaal 53 woningen zijn toegestaan. Deze woningen moeten worden voorzien van een plat dak. Op de verbeelding is opgenomen dat de maximale bouwhoogte maximaal 11 meter mag bedragen.

Omdat geen bouwvlakken zijn opgenomen zijn enkele regels opgenomen om de positie en omvang van hoofdgebouwen te bepalen. Zo bedraagt de diepte van een hoofdgebouw voor woonhuizen maximaal 15 meter. De maximum oppervlakte voor de woningen met aan- en uitboouwen is afhankelijk van de grootte van het bouwperceel. In de begripsbepalingen is aangegeven wat onder 'bouwperceel' moet worden verstaan. Ten slotte zijn in de regels maximum hoogten opgenomen voor bijgebouwen en erfscheidingen.

De regels kennen enkele afwijkingsmogelijkheden van de bouwregels. In navolging van de bestemming 'Wonen' zijn ook in deze bestemming afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, zorgwoningen, aan-huis-verbonden-bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), bed & breakfast, mantelzorg en zogenaamde twee- of driegeneratiewoningen mogelijk te maken in de woningen en/of bijgebouwen.

Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' zijn, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemmingen hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 200 m2 betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' geldt hetzelfde maar dan voor een oppervlakte van meer dan 500 m2. Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.

Een zelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

Voor beide archeologische dubbelbestemmingen geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Voorbereiding en participatie

Het Masterplan Centrum Doorwerth, dat aan de basis staat van voorliggend bestemmingsplan, is het resultaat van een uitvoerig proces, waarbij de kerngroep centrum Doorwerth (bestaande uit een aantal actieve bewoners uit het dorp, geformeerd vanuit het dorpsplatform), onder begeleiding van LOS stad om land en samen met de bewoners en gebruikers van het gebied, intensief hebben samengewerkt.

Het gemeentebestuur van Renkum acht het verkregen draagvlak een goede basis voor de verdere uitwerking in een bestemmingsplan.

6.2 Overleg

In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden voorontwerpbestemmingsplannen verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. Echter hier zijn geen (grote) belangen van de partners aanwezig, want gelegen in de bebouwde kom en passend in rijks- en provinciaal beleid. Daarnaast waren er in het vorige bestemmingsplan vergelijkbare bouwmogelijkheden. Nu wordt alleen deels een gewone woonfunctie i.p.v. een zorgwoonfunctie toegestaan. Daarom is het plan niet toegezonden aan de gebruikelijke partners. Indien de partners van mening (zouden) zijn dat dit wel het geval is kunnen / konden zij een zienswijze indienen over het ontwerpplan.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Doorwerth-Centrum 2019, leren ontmoeten en wonen' heeft vanaf 22 mei 2019 gedurende zes weken, dus tot en met 2 juli 2019 ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn PM zienswijzen ingediend. In de Staatscourant van 22 mei 2019 en in het huis-aan-huis-blad 'Rijn en Veluwe' van 22 mei 2019 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in de bibliotheek te Renkum en in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl. Op 29 mei 2019 is deze publicatie in verkorte vorm ook bekend gemaakt in de Hoog en Laag.

Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 8 mei 2019 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de 'Rijn en Veluwe' en op de gemeentelijke website. Hierin stond vermeld dat de verwachting was dat het ontwerpbestemmingsplan over twee tot circa vijf weken ter inzage zou worden gelegd. Op 15 mei 2019 is deze kennisgeving in verkorte vorm ook bekend gemaakt in de Hoog en Laag.