direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Boersberg 2, 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de Boersberg 2 in Doorwerth (gemeente Renkum) een fauna opvangcentrum te realiseren. Het opvangen, verzorgen en rehabiliteren van hulpbehoevende inheemse fauna is de doelstelling van het opvangcentrum. Daarnaast is educatie met betrekking tot dier, natuur en duurzaamheid een belangrijk onderdeel van het werk van initiatiefnemer, net als de activiteiten op het terrein van onderzoek. In het nieuwe centrum worden twee diensten gevestigd: een vogel- en wildopvang en een centrale voor de dierenambulance.


Met dit initiatief verandert de functie van het terrein (erf) met opstallen dat nu een museale bestemming heeft. De bestemming van de omliggende agrarische gronden rondom het erf verandert niet. Het behoudt haar agrarische bestemming.


Omdat de huidige museumbestemming van het hiervoor geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008' groter is dan het feitelijke perceel van Boersberg 2, is ook het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan voor de Boersberg 2 groter gemaakt. Daarom zijn ook de aanliggende agrarische percelen meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Dit zorgt er voor dat de hele museumbestemming vervalt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevat de volgende kadastrale percelen: Doorwerth sectie C, nummers 3465 en 3466.

Het plangebied wordt ten noorden van Boersberg 2 globaal begrensd door de bosstrook tussen Boersberg 2 en de W.A. Scholtenlaan In het oosten door de daar gelegen bosgebied. In het zuiden door de aansluitende agrarische percelen (kadastraal bekend als Doorwerth, sectie C, nummer 3467) en in het westen door de weg de Boersberg.

De navolgende afbeelding toont globaal de ligging van de huidige bebouwing van Boersberg 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0001.png"

Ligging Boersberg 2. (bron: GeoWeb)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0002.png"

Ligging en globale begrenzing plangebied. (bron: GeoWeb)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Op dit moment geldt ter plaatse van Boersberg 2 het bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008'. De volgende bestemmingsplannen worden met het nieuwe bestemmingsplan gedeeltelijk vervangen:

  • 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008', (deels), vastgesteld op 17 december 2008 en gedeeltelijke goedgekeurd op 10 juli 2009;
  • 'Parapluherziening prostitutie gemeente Renkum' (deels), vastgesteld op 19 juni 2002 en goedgekeurd op 14 januari 2003;

Het perceel Boersberg 2 heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008' de bestemming 'Bijzondere doeleinden' in de categorie 'Museum'. Ter plaatse van de bestaande gebouwen is een bouwvlak opgenomen met een maximale bebouwingspercentage van 35%, een maximale goothoogte van 5 meter en een maximale (bouw)hoogte van 10 meter. De agrarische gronden daaromheen hebben de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden'.

De Boersberg 2 had tot medio 2005 een agrarische bestemming (met bouwvlak). Op 25 mei 2005 is het bestemmingsplan 'Boersberg 2 Doorwerth' vastgesteld. Daarin is de bestemming van het terrein gewijzigd in de museumbestemming (met bouwvlak). In 2008 is dat bestemmingsplan vervangen door het bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008'. Het was in 2005 de bedoeling dat de toen al niet meer in gebruik zijnde boerderij aan de Boersberg 2 een museum zou worden. Echter tot op heden is, door diverse redenen, geen uitvoering gegeven aan de museumfunctie.

De fauna opvang en de dierenambulance zijn voorzien in een groot deel van de museumbestemming. Omdat dat zeer specifiek is bestemd past de nieuwe functie niet in dat bestemmingsplan en is de voorliggende bestemmingsplanwijziging nodig. Dit deel krijgt een maatschappelijke bestemming maar dan uitsluitend voor fauna opvang en dierenambulance. Net iets minder dan de helft van de huidige museumbestemming wordt omgezet in een agrarische bestemming, conform bestaand gebruik. De huidige als zodanig bestemde agrarische percelen in het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan houden de agrarische bestemming. Daarmee wordt de oppervlakte van de nieuwe maatschappelijke bestemming kleiner dan de vorige museumbestemming. De maximale bouwhoogte van gebouwen in het bouwvlak wordt in het voorliggende nieuwe bestemmingsplan 7 meter. Binnen de in het oosten van de maatschappelijke bestemming opgenomen bijgebouwenaanduiding worden buitenverblijven voor dieren in de vorm van volières toegestaan tot maximaal 5 meter hoogte.

Hierna staat de verbeelding van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008'. Daarna die van het voorliggende nieuwe bestemmingsplan 'Boersberg 2, 2018'. Daarna is in de nieuwe verbeelding globaal aangegeven wat er is aangepast ten opzichte van de museumbestemming in het bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2018'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0003.png"

verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008'. Het 'blauwe' gedeelte met de letters 'Mu' is de museumbestemming en het 'witte' gedeelte met de blokarcering is de agrarische bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0004.png"

verbeelding voorliggend nieuw bestemmingsplan 'Boersberg 2, 2018'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0005.png"

verbeelding voorliggend nieuw bestemmingsplan 'Boersberg 2, 2018', met aanpassingen ten opzichte van museumbestemming in bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008'.

Met rood is globaal het vervallen bouwvlak weergegeven. Met blauw is globaal de vervallen museumbestemming, welke niet is omgezet in een maatschappelijke bestemming, weergegeven.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied en de historie. Hierin wordt de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied besproken. Tevens wordt ingegaan op de manier waarop het beheer van het plangebied is voorzien en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen, waar in hoofdstuk 5 tevens op in wordt ingegaan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het (beheergedeelte van) voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven, alvorens het beoogde nieuwe functie en nieuwbouwplan wordt omschreven.

2.2 Historie plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van een stuwwal in een afwisselend heuvellandschap met bossen tegen de uiterwaarden van de Rijn. Totdat het perceel in 2005 een museale bestemming kreeg, had het een agrarische bestemming. De huidige opstallen zijn daar nog een overblijfsel van. Het erf wordt nog steeds omringd door agrarische gronden. Deze worden nog steeds verpacht.

2.3 Bestaande situatie

Het plangebied ligt net buiten de bebouwde kom van Doorwerth (wijk Kievitsdel), op relatief korte afstand van de provinciale weg N225. Via de N225 is de locatie via de Schaapsdrift vanuit noordelijke richting bereikbaar. Vanuit oostelijke richting is de locatie bereikbaar via de W.A. Scholtenlaan. Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0006.png"

luchtfoto bestaande situatie Boersberg 2. (bron: Geo-obliek, Slagboom en Peeters)

De Boersberg loopt, qua gemotoriseerd verkeer, uiteindelijk (via de Fonteinallee) dood en komt uit bij Kasteel Doorwerth. Dit landgoed wordt beheerd door Geldersch Landschap en Kasteelen.

De locatie heeft jarenlang een agrarische functie gehad. In 2005 is het bestemmingsplan gewijzigd en heeft de bestemming een museale functie gekregen, maar aan die bestemming is nooit invulling gegeven. De opstallen worden op basis van anti-kraak bewoond. De bestaande (bij)gebouwen raken in verval. Omliggende gronden worden nog wel agrarisch gebruikt.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de huidige staat van het erf en de opstallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0010.png"

Verschillende opstallen van Boersberg 2 in de huidige situatie (bovenste foto; bron GeoWeb)

2.4 Toekomstige situatie

Functie

Initiatiefnemer (Stichting Dierenzorg Nederrijn) is voornemens om door middel van sloop en vervangende nieuwbouw de functie en daarmee de bestemming van het erf te wijzigen, teneinde een fauna opvang (vogel- en wildopvang) te kunnen realiseren.

In een vogel- en wildopvang worden inheemse, niet-gedomesticeerde dieren opgevangen die zichzelf in het wild niet meer kunnen redden. Deze dieren worden behandeld, verzorgd tijdens het herstel en op een verantwoorde manier weer uitgezet in hun natuurlijke omgeving.

In het nieuwe centrum worden twee diensten gevestigd: de vogel- en wild opvang en een centrale voor de dierenambulance. Beide brengen een specifieke set gebruiksfuncties met zich mee die als uitgangspunt genomen worden voor het onderwerp van het gebouw en daarmee ook het bestemmingsplan. Het gebouw bestaat uit twee verdiepingen.

Het doel van het gebouw is het bieden van de eerste zorg en opvang voor hulpbehoevende dieren. Inheemse, niet-gedomesticeerde dieren maar ook gedomesticeerde dieren die vanuit de dierenambulance komen. Het kan gaan om dieren die intensieve zorg nodig hebben, dieren die gemiddelde zorg nodig hebben en dieren die enkel wat rust nodig hebben en weer snel de natuur in kunnen. Daarnaast is educatie met betrekking tot dier, natuur en duurzaamheid een belangrijk onderdeel van het werk van de fauna opvang, net als de activiteiten op het terrein van onderzoek.

Inrichting erf

Ten behoeve van de fauna opvang worden alle bestaande opstallen gesloopt. Op het terrein wordt een gebouw teruggebouwd en wordt een dierenweide gerealiseerd. Op onderstaande inrichtingsschets is dit globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0011.png"

Schetsmatige inrichting erf. (Bron: ORGA Architect)

Bebouwing, functioneel

De bestaande bebouwing op het erf wordt allemaal gesloopt. Daarvoor in de plaats wordt een gebouw gerealiseerd waar het centrum in gevestigd wordt.

Het betreft een gebouw van (deels) twee lagen, met op de begane grond de opvang en op de verdieping facilitaire ruimten en een dakterras. Op onderstaande afbeeldingen is de globale indeling van het gebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0013.png"

schetsplan van mogelijke indeling gebouw. (Bron: ORGA Architect)

Het gebouw heeft verschillende routings. De belangrijkste route, die van de dieren, loopt van opvang, via rehabilitatie naar het uitzetten. Bezoekers kunnen alle drie de onderdelen zien. Uiteraard is de toegang bij de eerste opvang minimaal maar vervolgens kan de bezoeker veel meer zien en beleven bij het herstel richting uitzetten. In het gebouw zijn ruimten voorzien voor bezoek (waaronder receptie, educatie en kleine horeca), medewerkers, dierenambulance, magazijn, behandelkamers, kantoor, vergaderruimte, vogelopvang, zoogdierenopvang en gehouden dierenopvang. An de westzijde (Boersberg-kant) is de ingang voorzien van de dierenabulance. Aan de zuidzijde die van bezoek en personeel. Hier is ook een terras voorzien. Parkeren van bezoek en medewerkers zal aan de zuid-zuidwestzijde plaatsvinden. In het oosten komt buitenopvang in de vorm van met name volières.

Bebouwing, verschijningsvorm

Het ontwerp van het gebouw (verschijningsvorm) is afgestemd op de natuurlijke omgeving. Licht, ruimte, materiaalgebruik zijn daarbij belangrijke uitgangspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0014.png"

eerste impressie van het gebouw. (Bron: ORGA Architect)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0015.png"

schets gevelaanzichten. (Bron: ORGA Architect)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0016.png"

schets 3D-aanzicht van zuidkant. (Bron: ORGA Architect)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0017.png"

3D-schets nieuwbouw. (Bron: ORGA Architect)

Omliggende gronden

Het plan voorziet in de wijziging van de bestemming van het erf. De omliggende gronden van het erf, die wel onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, behouden hun agrarische gebruik en voor zover zij reeds een agrarische bestemming hebben behouden zij die en de huidige dubbelbestemmingen. Direct ten zuiden van het perceel had een deel van de huidige agrarische gebruikte gronden een museumbestemming. Dit vervalt ten gunste van de agrarische bestemming.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Alvorens een bestemmingsplan te kunnen opstellen is het noodzakelijk te bekijken welke beleidslijnen zowel de gemeente als ook andere overheden uitgestippeld hebben.

Reikwijdte beleidskaders

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De Wro is geënt op twee belangrijke basisprincipes. Transparantie in beleid en in normstelling en verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het juiste niveau. De vereiste transparantie in ruimtelijk beleid verplicht het rijk, de provincie en de gemeente tot het vaststellen van een structuurvisie waarin de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid worden weergegeven. De vereiste transparantie in normstelling verplicht rijk en provincie om zoveel mogelijk pro-actief te sturen. Wat betreft de verantwoordelijkheidstoedeling en bevoegdheden zijn het rijk, de provincie, de regio en de gemeente voortaan verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er kan slechts sprake zijn van bemoeienis van provincie, regio of rijk met de gemeente indien dat noodzakelijk is vanwege regionaal, provinciaal, respectievelijk nationaal belang.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kader stellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk 'concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig'. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder').

Beoordeling en conclusie: het plangebied ligt in een omgeving waar geen opgaven van nationaal belang spelen. Nationale belangen zijn derhalve ook niet in het geding. Voor wat betreft de “Ladder” zie navolgende paragraaf.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkhe-den op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Het 1e deel van het Barro is in december 2011 van kracht geworden. Per 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen toegevoegd en is de Ladder van duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Met de uitbreiding van het Barro is de juridische verankering van de SVIR compleet geworden.

Eén van de belangen is dat er bij ruimtelijke besluiten een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden. Dit is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). De regeling komt er op neer dat van stedelijke ontwikkelingen nut en noodzaak dient te worden aangetoond. Dit wordt ook wel de Ladder voor duurzame verstedelijking genoemd.

Deze Ladder is een procesvereiste en is stapsgewijs als volgt opgebouwd. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0018.jpg"

De ladder heeft als doel te zorgen voor een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies. Dit vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Wijziging ladder 1 juli 2017

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 tweede lid Bro aangepast. De drie losse treden zijn losgelaten en (in aangepaste vorm) in één zin verwerkt. Verder is de term 'regionaal' van 'regionale behoefte' vervallen. Dat wil echter niet zeggen dat de behoefte niet meer regionaal kan worden onderbouwd. Desondanks wordt het bestemmingsplan wel nog getoetst aan de ladder van voor die tijd. Met als argument, dat wanneer het aan die oude ladder voldoet, het zeker voldoet aan de nieuwe ladder.

Artikel 3.1.6 tweede lid Bro luidt nu (vanaf 1 juli 2017) als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.' Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 tweede lid Bro aangepast.

Beoordeling en conclusie

Onderhavig initiatief voorziet in de herontwikkeling van een bestaande en vervallen agrarisch bedrijf in het buitengebied in een fauna opvang en locatie voor de dierennambulance. Daarnaast geldt ter plaatse een (bouw)bestemming voor de realisatie van een museum. Feitelijk zorgt de nieuwe functie juist voor een herontwikkeling van reeds bebouwd gebied met een ruime bestemming. Dit sluit juist aan bij de doelstelling van de ladder, namelijk zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte. Met de nieuwe functie ontstaat geen uitbreiding van bebouwing of grondoppervlak, Sterker nog de nieuwe functie heeft minder oppervlak nodig dan de bestaande museumbestemming. Een deel van die museumbestemming krijgt nu een agrarische bestemming.

Er bestaat in de regio al langer behoefte aan een goede locatie voor de opvang van fauna en de dierenambulance. De locatie aan de Boersberg 2 betreft een niet meer in gebruik zijnde voormalig agrarisch bedrijf. Een fauna opvang is niet gewenst in bestaand bebouwd gebied (bebouwde kom). Dit hoort juist in het buitengebied, op enige afstand van woningen.

Daarnaast blijkt uit jurisprudentie (uitspraak 201505014/1/R6) dat, gelet op de in het vorige bestemmingsplan reeds bestaande bouwmogelijkheden in het plangebied, de in het dit plan voorziene ontwikkeling niet kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraken van 1 juli 2015 in zaaknr. 201401417/1/R1 en 16 september 2015 in zaaknr. 201408263/1/R4 waarin is overwogen dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen zonder dat hoeft te worden getoetst aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden.

Om deze reden kan een nadere toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking achterwege blijven.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. Later zijn beide plannen nog opnieuw partieel gewijzigd vastgesteld, waarvan de laatste in januari 2018. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.

De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de Omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking. Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral:
    • a. ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
    • b. zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
    • c. een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
    • d. een gezonde en veilige leefomgeving.

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • 1. Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • 2. Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • 3. Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • Past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • Hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Beoordeling en conclusie

Het plangebied ligt in de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. De provincie hecht er aan dat bouwen binnen bestaand stedelijk gebied d.m.v. hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen prioriteit heeft boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied. Het gaat in dit geval om transformatie van een bestaande bebouwde en planologisch ruim bestemde locatie in het buitengebied. In feite gaat het om het toekennen van een nieuwe functie. Echter doordat de bestaande bebouwing te oud is wordt deze gesloopt voor de realisatie van nieuwbouw, grofweg binnen het bestaande bouwvlak uit het vorige bestemmingsplan. Zoals aangegeven, gaat het niet om een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toets aan de Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.

Er wordt herontwikkeld, met oog voor de bestaande ruimtelijke kwaliteit. Het agrarische en groene karakter wordt immers behouden en de contouren van de huidige bebouwing / bouwvlak wordt gevolgd. Zodoende wordt voldaan aan de structuurvisie.

3.3.2 Kwalitatief woonprogramma 2010-2019 (KWP3)

Het Kwalitatief Woonprogramma (KWP3) is door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld op 12 januari 2010. In het KWP zijn afspraken vastgelegd over de ontwikkeling van het woningaanbod in Gelderland voor de periode 2010-2019. Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het KWP beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio. De gemeenten en de woningcorporaties hebben de taak, in regionaal verband, de regionale woonopgave te realiseren. De regionale afstemming van de lokale woonprogramma's, met het provinciale referentiekader voor de regio als richtpunt, heeft plaatsgevonden in het kader van het KWP3.

Kwantitatieve opgave wonen

Inmiddels hebben Gedeputeerde Staten op 9 juni 2015 de kwantitatieve opgave wonen voor de Stadsregio vastgesteld. Hiermee is het KWP 3 komen te vervallen. In de kwantitatieve opgave voor de Stadsregio zijn woningen die opgenomen als een zogeheten 'groen' plan subregionaal afgestemd en en voorzien deze in een woningbehoefte.

Beoordeling en conclusie

De fauna opvang en de dierenambulance zijn geen woningen en zijn raken dus niet de belangen van het KWP3 en de Kwalitatieve opgave wonen.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionaal Plan 2005-2020 Stadsregio Arnhem Nijmegen

De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio. De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:

  • versterken van het economisch vestigingsklimaat;
  • verbetering van de bereikbaarheid;
  • vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
  • verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.

De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag.

Groene Akkoord

Vanuit de Stadsregio is een akkoord gesloten tussen gemeenten, woningbouwcorporaties en diverse bouwende partijen ten behoeve van het duurzaam bouwen. Het Groene Akkoord is de vervanger van het oude KAN-DuboConvenant uit 2000. In het akkoord is afgesproken dat de partijen (gemeenten, corporaties, bouwende partijen) op hoofdlijnen gaan sturen en de komende twee jaar één gezamenlijke taal gaan hanteren voor duurzaam bouwen en renoveren, te weten GPR Gebouw en GPR Stedenbouw. Duurzaam bouwen houdt in dat op zodanige wijze wordt gebouwd en het beheren van gebouwen en gebouwde omgeving dat de schade aan het milieu in alle fasen, schaalniveaus en sectoren van het bouwproces zoveel mogelijk beperkt wordt. De fasen van het bouwproces omvatten de levensloop: van ontwerp tot en met sloop van het gebouwde.

Beoordeling en conclusie

Het plan betreft het omvormen van een museumbestemming in het buitengebied naar een fauna opvang, welke functie juist past in het buitengebied. Het plan is daarmee niet in strijd met het regionaal plan.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 De Ruimtelijke Visie 2025

In 2011 heeft de raad van de gemeente Renkum de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar. De gemeente Renkum heeft in de visie een aantal hoofdkeuzes en ambities geformuleerd. Voor het ten behoeve van onderhavige plangebied zijn in de visie geen concrete ontwikkelingen aangegeven en geen specifieke keuzes of ambities geformuleerd. Wel geldt een aantal algemene aspecten zoals het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied.

Voor landgoederen geldt dat men deze wil behouden door ontwikkeling. Dit kan ook door nieuwe functies te geven, bijvoorbeeld wonen en zorg. Nieuwe functies in bestaande bebouwing of nieuwe bebouwing kunnen bijdragen aan een duurzame herwaardering van de landgoederen. De gemeente staat hier positief tegenover mits aan een aantal condities wordt voldaan:

  • Nieuwe functies dienen aan te sluiten bij de historische beleving en inrichting van de landgoederen en moeten bijdragen aan het herstel van waarden, lanen, zichtlijnen en de algehele uitstraling van de landgoederen.
  • Nieuwe functies dienen te passen binnen het beleid van de gemeente op het gebied van wonen, sociaal-maatschappelijke en culturele voorzieningen, werkgelegenheid en van toerisme en recreatie.
  • Infrastructurele aspecten (bereikbaarheid en parkeerfaciliteiten) moeten meegewogen zijn. Het streven om functies per landgoederenzone en per landgoed te differentiëren.
  • Nieuwe bebouwing moet qua locatie en verschijningsvorm refereren aan de historische situatie en zoveel mogelijk overeenkomen met de historische footprint met aandacht voor hedendaagse hoogwaardige architectuur en duurzaamheidaspecten.
  • Het streven om per landgoed te differentiëren in de referentie naar historische perioden.

Beoordeling en conclusie

Het plan betreft het omvormen van een museumbestemming in het buitengebied naar een fauna opvang, welke functie juist past in het buitengebied. Het plan past daarmee in de Ruimtelijke Visie.

3.5.2 Nota wonen 2014

In de 'Nota Wonen 2014' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2014' is een actualisatie van de 'Woonvisie 2010-2014'. Voordat het beleid is opgesteld is er een analyse van de woningmarkt in de gemeente Renkum uitgevoerd. Daarvoor zijn verschillende onderzoeken gebruikt, zoals 'WoOn 2012', 'evaluatie Woonvisie 2010-2014' en de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025 '.

Voor de hoofdlijnen van de 'Nota Wonen 2014' zijn de vijf politieke pijlers uit de vorige Woonvisie aangehouden. De volgende thema's zijn uitgewerkt:

  • kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande woonvoorraad;
  • evenwichtige bevolkingsopbouw;
  • duurzaam en levensloopgeschikt;
  • wonen met zorg;
  • regie van de gemeente.

Beoordeling en conclusie

Het initiatief voorziet niet in de realisatie van woningen. Daarmee is het niet in strijd met de Nota Wonen.

3.5.3 LandschapsBasisPlan 2017

Op 19 april 2017 heeft de raad van de gemeente Renkum de LandschapsBasisPlan 2017 'Verbindend Landschap' vastgesteld. Dit LandschapsBasisPlan 2017 is een gemeentelijke visie (een kader) op het gebied van natuur en landschap. Het is daarmee een sectorale uitwerking van De Ruimtelijke Visie 2025 en de Strategische Visie 2040, waarin 'landschap' één van de belangrijke pijlers is. Met het plan wordt het in stand houden en waar nodig ontwikkelen van het Renkumse landschap, met behulp van grondeigenaren, terreinbeheerders en inwoners beoogt.

Het LandschapsBasisPlan 2017 geeft de kaders aan voor het sectorale gemeentelijk beleid op het gebied van natuur en landschap. Dit kader heeft invloed op andere beleidsterreinen en plannen (evenementenbeleid, ruimtelijk beleid, bestemmingsplannen, e.d.). Het LandschapsBasisPlan 2017 is de actualisatie van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 2005-2015. De analyse en bouwstenen van het Renkumse Landschap, zoals beschreven in het vorige LOP zijn vrijwel onveranderd. Wel zijn een aantal nieuwe thema's toegevoegd die invloed hebben op ons landschap. Voorbeelden daarvan zijn klimaatverandering, biodiversiteit en het benutten van de kracht van onze samenleving.

Daarnaast is de wijze van uitvoering van het plan duidelijk afwijkend van het plan uit 2005. Waar voorheen een uitgebreide en soms starre lijst van projecten (met bijbehorend gemeentelijk budget) werd opgesomd, voldoet dit niet meer aan de huidige eisen en wensen. Bovendien zijn de meeste eenvoudig uitvoerbare projecten inmiddels wel uitgevoerd. De laatste tijd komen initiatieven voor uitvoeringsprojecten veelal van derden (overheden, terreinbeherende organisaties, particulieren) en is de bijdrage van de gemeente in financiële en faciliterende zin niet allesbepalend, maar vaak wel noodzakelijk om het project te starten. In het LandschapsBasisPlan wordt beschreven op welke wijze het plan uitgevoerd wordt.

De strategie van de visie uit het LOP van 2005 luidt: Behoud door ontwikkeling. Aan deze strategie is in het LandschapsBasisPlan nóg een strategie toegevoegd: Verbindend landschap.

Behoud door ontwikkeling

Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het behoud en versterking van de karakteristieke waarden in het Renkumse landschap. Dit is enerzijds het kader waarbinnen nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Anderzijds is het landschap vaak afhankelijk van nieuwe ontwikkelingen, omdat daarmee een economische basis wordt gelegd, waardoor andere delen van het landschap beter behouden, of zelfs versterkt kunnen worden. Zonder deze ontwikkelingen ligt verwaarlozing van de landschapsonderdelen op de loer.

Verbindend landschap

Het Renkumse Landschap is sterk verbindend - op veel manieren. Dat geldt in ecologisch opzicht: De Renkumse Poort als ecologische verbinding tussen de hoge droge Veluwe en de vochtige voedselrijke uiterwaarden is voor steeds meer dier- en plantensoorten een steeds betere verbinding. Met name de bosgebieden, de heideterreinen en beekdalen spelen daarin een belangrijke rol.

Maar het geldt ook in menselijk opzicht: Mensen verbinden zich meer met natuur en landschap en in het landschap verbindt mensen met elkaar: Het landschap is beleefbaar. Mensen trekken er op uit om te ontspannen, te bewegen en elkaar te ontmoeten. Dat doen ze individueel, samen, of in het kader van vrijwilligersactiviteiten. Vrijwilligerswerk in het landschap heeft vele voordelen: voor de mensen zelf, voor het landschap en voor andere mensen die genieten van het resultaat.

Maar ook in economisch opzicht werkt het landschap verbindend: mensen komen hier wonen, werken en recreëren omdat ze een verbondenheid voelen met het landschap. Daarmee is het Renkumse landschap een Unique Selling Point van de gemeente Renkum.

Deze strategie wil de gemeente in de looptijd van dit LandschapsBasisplan zoveel mogelijk toepassen en benutten. Soms zal dat kaderstellend zijn en star waar het moet. Maar veel meer wil de gemeente daarmee flexibel en stimulerend zijn waar dat kan. Dat betekent dat aan dit plan minder dan voorheen een ‘starre’ lijst met projecten hangt om deze visie uit te voeren, maar dat de gemeente veel beter, flexibeler en sneller wil inspelen op behoeften en initiatieven uit de samenleving. Maar uiteraard wel met als doel dat het landschap daar sterker van wordt en dat meer mensen daar meer van kunnen genieten.

Het LandschapsBasisPlan werkt met een visie op vijf deelgebieden (die later worden genoemd) en met zeven thema's die overkoepelend zijn voor het gehele gebied. Het betreft de volgende thema's:

  • 1. particuliere initiatieven: kansen en kaders
    • a. Particuliere ruimtelijke initiatieven in het buitengebied worden gefaciliteerd, mits:
      • De ontwikkelingen goed landschappelijk zijn ingepast en/of een verbeteringen voor de landschappelijke kwaliteit zijn;
      • Er bijzondere aandacht is voor behoud zichtlijnen, verbeteren biodiversiteit en behoud open (landbouw)enclaves binnen het bos.
  • 2. landgoederen, cultuurhistorie en landbouw
    • a. De landgoederen, cultuurhistorie en landbouw worden gekoesterd en de gemeente:
      • Faciliteert nieuwe initiatieven op de landgoederen en buitenplaatsen wanneer ze bijdragen aan het voortbestaan met behoud van bestaande en toevoeging van nieuwe kwaliteiten van het landgoed;
      • Ondersteunt initiatieven die de ontwikkelingsgeschiedenis van de mensen in het landschap zichtbaar maken;
      • Heeft aandacht en steun voor ontwikkelingen die de voedselketen lokaal, transparant en duurzaam maken.
  • 3. klimaat en water
    • a. De gemeente bereidt zich voor op klimaatontwikkelingen door:
      • Per situatie met de laatste kennis van zaken te handelen bij de aanplant, herplant of kap van bomen;
      • Diversiteit in landbouw en bos te stimuleren;
      • De originele bodem zoveel mogelijk te respecteren; grootschalig grondverzet, vermenging van grondlagen en doorsnijden van ondoorlatende lagen dient zoveel mogelijk vermeden te worden;
      • In het landschap meer mogelijkheden te realiseren voor waterberging.
  • 4. biodiversiteit en natuur
    • a. Om de biodiversiteit te vergroten en natuur te beschermen wil de gemeente:
      • Barrièrewerking verkleinen en gebieden verbinden;
      • Bewustwording van de waarde van landschap en natuur door middel van voorlichting en educatie;
      • Invasieve soorten bestrijden;
      • Natuurvriendelijk beheer van bermen, akkerranden en oevers stimuleren;
      • Goede ecologische verbindingen. Deze zijn met de klimaatsveranderingen extra van belang, zodat flora en fauna zich goed kunnen verplaatsen.
  • 5. duurzaamheid en energie
    • a. Particuliere initiatieven moeten nader planologisch worden afgewogen. Daarvoor zijn de volgende onderdelen in ieder geval van belang:
      • Er is draagvlak in de omgeving;
      • Het plan is visueel-landschappelijk goed ingepast;
      • De initiatiefnemer zorgt dat de omgeving mee profiteert of gecompenseerd wordt: zowel visueel als financieel.
  • 6. recreatie en toerisme
    • a. Recreanten en toeristen genieten nóg meer van ons landschap, door:
      • Mee te denken met grondeigenaren en ondernemers hoe de toeristische voorzieningen en recreatievormen die het landschap beter beleefbaar maken, kunnen faciliteren en zoneren;
      • Het landschap voor zoveel mogelijk doelgroepen beleefbaar te maken.
  • 7. vrijwilligers: samen werken aan landschap
    • a. Samen werken aan het landschap is belangrijk, daarom:
      • Stimuleert de gemeente en schept de voorwaarden voor het onderhoud aan het landschap door vrijwilligers.
      • Stimuleert de gemeente initiatieven die vrijwilligers(organisaties) verbinden met landschap, natuur en elkaar.

Het LandschapsBasisPlan kent de volgende visies op de vijf deelgebieden:

  • 1. Uiterwaarden
  • 2. Beekdalen;
  • 3. Renkumse Enclave;
  • 4. Bosgebied;
      • Vervult de functie van ‘klimaatbuffer’;
      • Heeft behoudenswaardige plekken zónder bomen: kleine open landbouwenclaves en cultuurhistorische zichtlijnen;
      • Heeft in toenemende mate verbindingen voor diverse diersoorten, waaronder edelhert.
  • 5. Infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0019.png"

LandschapsBasisPlan, kaart visie deelgebied 'Bosgebied' (met 'rood' is globale locatie fauna opvang aangegeven)

Beoordeling

Het plangebied van Boersberg 2 ligt in het deelgebied 'Bosgebied' en wordt volgens de bijbehorende kaart gekenmerkt als 'open plek' in de vorm van 'akkers'. In dat deelgebied met kenmerk is het volgende van belang:

'bossen die rijk zijn aan structuur en biodiversiteit en een rustgebied vormen voor dieren. In het bosgebied vinden we open plekken met vaak eeuwenoude akkers, heidevelden en weilanden. Deze open plekken staan onder druk door oprukkende bebossing, bebouwing en intensieve functies (bijvoorbeeld paardenbak). Deze aantasting van de open plekken moet worden tegengegaan door daar in het bestemmingsplan strenge eisen aan te stellen. Op de plankaart geven we grenzen aan waar het bos niet verder richting de open gebieden mag uitbreiden.'

Het nieuwe initiatief tast de bestaande akker niet aan. Het voorziet in het vervangen van oude bedrijfsgebouwen met een museumfunctie aan de rand van de akker in het toevoegen van nieuwe ecologische nieuwbouw voor een fauna opvang, wat beter past in het buitengebied. De omliggende agrarische percelen blijven bestaan en worden niet aangetast.Daarmee is het niet in strijd met de visies en thema's aan uit het LandschapsBasisPlan.

Conclusie

Het initiatief is niet in strijd met het LandschapsBasisPlan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.

4.2 Bodem

In het kader van het besluit bodemkwaliteit dient aangetoond te worden dat nieuwe bestemmingen (bij voorkeur) op schone grond worden gerealiseerd. Daarom dient de bodem op de locatie van de compensatiewoning nader onderzocht te worden.

In het kader van onderliggend initiatief is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Het vooronderzoek (historische gegevens locatie) is uitgevoerd conform NEN 5725. Het onderzoek is als bijlage 1 opgenomen. Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygienische bodemkwaliteit van de grond. Aan de hand van de onderzoeksresultaten is beoordeeld of de onderzoekslocatie in milieuhygiënisch opzicht gebruiksbeperkingen zijn voor het beoogde gebruik.
Het bodemonderzoek is uitgevoerd op basis van zintuiglijke waarnemingen en boringen. Zintuiglijk is in boring 15 een bijmenging aan kolengruis aangetroffen. In de overige boringen zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op een bodemverontreiniging.
Uit de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat in zowel de bovengrondmengmonsters (Bg-1, Bg-2 en Bg-3) als de ondergrondmengmonsters (Og1 en Og-2) geen van de onderzochte componenten aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of detectiegrens.


De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Achtergrondwaarde'. Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Omdat er op locatie geen gehalten boven de achtergrondwaarde zijn aangetroffen kan de hypothese locatie is 'onverdacht' aangenomen worden.
Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk).

Voorgaande conclusies hebben uitsluitend betrekking op de geselecteerde deellocaties en de geanalyseerde componenten.


Conclusie
Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan

4.3 Lucht

Op 15 november 2007 is de 'Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de 'Wet milieubeheer' luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Hierin zijn het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' opgenomen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet langer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.


Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als een ontwikkeling die 'in niet betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Als gevolg daarvan is een toets aan luchtkwaliteitseisen niet noodzakelijk.


Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het opstellen of wijzigen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met de geluidsproductie van wegverkeer, spoorwegen en industrie.

Wegverkeer

De Wgh schrijft voor dat in ruimtelijke plannen die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht wordt of op de gevel van geluidgevoelige gebouwen (objecten) de maximaal toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Spoorweglawaai

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg.

Industrielawaai

De Wet geluidhinder bepaalt dat indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

Onderzoek

In het kader van onderliggend plan heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek is als bijlage 2 opgenomen. Het doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken van de geluidbelasting als gevolg van het in werking zijn van de inrichting aan de hand van de toekomstige representatieve bedrijfssituatie, zoals deze in werking zal zijn op grond van het gestelde in het Activiteitenbesluit. De representatieve bedrijfssituatie is in samenspraak met de initiatiefnemer opgesteld en vormt de basis van het akoestisch onderzoek.


Het toetsingskader voor de geluidbelasting afkomstig van de inrichting is in feite tweeledig. In het kader van het Activiteitenbesluit dient de inrichting te voldoen aan de grenswaarden voor nieuwe inrichtingen waarbij als maximumniveau geldt van 50 dB(A) op de gevel van de dichtst gelegen geluidgevoelige bestemmingen, danwel het referentieniveau van het omgevingsgeluid.


Naast de directe hinder afkomstig van de activiteiten binnen het plangebied, is er ook sprake van verkeer aantrekkende werking als gevolg van het in werking hebben van de betreffende inrichting. deze indirecte hinder heeft eveneens invloed op een grotere afstand van de inrichting.


Conclusie

Onderliggend plangebied ligt niet binnen een geluidzone van spoor en van industrielawaai. Wel ligt het plangbied nabij de N225. Echter de locatie betreft geen geluidgevoelige object (bebouwing / functie).

Op grond van het ingestelde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een overschrijding van de gestelde grenswaarden. Tevens kan worden geconcludeerd dat de ten gevolge van de inrichting optredende maximale geluidsniveaus ten hoogste 58 dB(A) bedraagt voor de nachtperiode. Dit niveau wordt in hoofdzaak veroorzaakt door optrekkende voertuigen en het dichtslaan van autoportieren gedurende de nacht. Wanneer de maximale geluidniveaus worden getoetst aan het toetsingskader van 60 d(B)A dan kan worden geconcludeerd dat hieraan wordt voldaan.

Uit het onderzoek blijkt dat het optredende geluidniveau van verkeer van en naar de inrichting voldoet aan de voorkeurswaarde van 50 d(B)A.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Milieuzonering

Indien een ontwikkeling of bestemmingsplanwijziging de realisatie van een milieugevoelige functie mogelijk maakt of wordt gerealiseerd in de omgeving van een milieugevoelige functie (in dit geval wonen), dient gekeken te worden of er zich in de omgeving van de ontwikkeling bedrijven bevinden die vanuit oogpunt van hun functie hinder ondervinden van het plan of andersom.

Onderliggend initiatief betreft de realisatie van een fauna opvang. In de omgeving bevinden zich woningen aan de W.A. Scholtenlaan en de Boersberg. Wonen is een milieugevoelige functie. De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' biedt inzicht in de afstanden die gelden tussen bedrijven en milieugevoelige functies. De VNG-publicatie zegt dat de afstand tussen een fauna opvang (dierenasiel en pensions) en een woning ten minste 100 meter moet zijn.

De dichtstbijzijnde woning ligt op 125 meter.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de eisen die vanuit het aspect milieuzonering worden gesteld en dat dit aspect geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

Beoordelingskader

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).


Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.

In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire heeft betrekking op het beleid van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.


Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening komen net als bij het Bevi in een regeling te staan. Deze regeling is nog niet gepubliceerd.

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico’s van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.


Risicokaart

De risico's ten aanzien van externe veiligheid zijn in kaart gebracht aan de hand van www.risicokaart.nl. Op onderstaande afbeelding is het plangebied in omcirkeld op de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0020.png"

Fragment Risicokaart Nederland

Aanwezige risicobronnen

In de omgeving van het plangebied zijn geen stationaire risicobronnen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleiding aanwezig.


Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.7 Water

In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.

4.7.1 Provinciaal beleid

Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld (welke inmiddels is meerdere keren is geactualiseerd, de laatste keer in januari 2018). De Omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015.

In de Omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.

Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.

In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning).

In artikel 2.6.3 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen. Het bestemmingsplan maakt geen bestemmingen mogelijk die het winnen van fossiele energie toestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0021.png"

Uitsnede kaart Omgevingsverordening; Water en milieu (arcering = intrekgebied)

Het bestemmingsplan zorgt voor de omzetting van een museumbestemming met bouwvlak naar een maatschappelijke bestemming voor fauna opvang met bouwvlak. Daardoor verandert er weinig aan de bestemming en gebruik van het perceel. Hierdoor zijn de bestemmingen nagenoeg gelijk en hebben deze maximaal een gelijk risico voor het intrekken van water en het grondwater dan de huidige bestemming van het plangebied.

4.7.2 Beleid waterschap

Per 1 januari 2013 zijn Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei en Eem samen gegaan als Waterschap Vallei en Veluwe. Omdat dit waterschap nog geen eigen beleid heeft geformuleerd wordt, bij de toetsing van dit plan, getoetst aan het beleid van het voormalige Waterschap Vallei en Eem. Het plangebied lag binnen het werkveld van dit waterschap.

In het "Waterbeheersplan 2010 - 2015'' heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor deze periode. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming van het beheersgebied tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het gebied. Het programma Voldoende en schoon water gaat over de waterhuishouding. De inzameling, het transport en de behandeling van afvalwater noemen we de afvalwaterketen. Deze keten bestaat uit: rioolstelsels met huisaansluitingen, leidingen, putten, pompen, riooloverstorten, meet- en regeltechnieken; transportsystemen met gemalen en persleidingen; een rioolwaterzuiveringsinstallatie met een effluentlozing op oppervlaktewater.

Een belangrijk onderwerp in alle programma's is de klimaatverandering. Het Waterschap zal de ontwikkelingen op dit gebied de komende jaren intensief blijven volgen en maatregelen nemen om ook op de lange termijn het gebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de zuiveringen op peil te houden. Het vaststellen van ruimtelijke plannen, vooral voor stedelijke ontwikkelingen, vraagt een pro-actieve rol van het waterschap. Door in de planontwikkelingsfase al om tafel te zitten met gemeenten, projectontwikkelaars en bouwpartijen is er voor het watersysteem veel te bereiken, zowel in nieuw stedelijk gebied als in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast adviseert het waterschap gemeenten via de watertoets.

Door het beperkte schaalniveau van het bouwplan / bestemmingsplan en het feit dat het bestemmingsplan zorgt voor de omzetting van een museumbestemming met bouwvlak naar een maatschappelijke bestemming voor fauna opvang met bouwvlak heeft het plan geen nadelig effect op de waterbelangen van het waterschap.

4.7.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Renkum is voortvarend aan de slag gegaan met het afkoppelen van verhard oppervlak, één van de doelstellingen van het beleid van de hogere overheid. Sinds 2000 is in totaal ruim 50 hectare verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen, daken) afgekoppeld van de riolering. Dit is ruim 20% van het totale aantal wegen in de gemeente. De gemeente voldoet hiermee ruimschoots aan de wettelijke verplichting om voor 2010 49 hectare verhard wegoppervlak af te koppelen van het riool.

Door het beperkte schaalniveau van het bouwplan / bestemmingsplan heeft het plan geen nadelig effect op de waterbelangen van de gemeente. Bij het realiseren van het bouwplan worden afspraken gemaakt over het afkoppelen van hemelwater en dergelijke.

4.7.4 Situatie plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een relatief beperkt perceel, en daardoor op een relatief bepekt bouwplan. Het bestemmingsplan zorgt voor de omzetting van een museumbestemming met bouwvlak naar een maatschappelijke bestemming voor fauna opvang met bouwvlak. Daardoor verandert er weinig aan de bestemming en gebruik van het perceel. Hierdoor zijn de bestemmingen nagenoeg gelijk en hebben deze maximaal een gelijk risico voor het grondwater dan de huidige bestemming van het plangebied. De op basis van het oude en het nieuwe bestemmingsplan toegestane bebouwing en verharding op het terrein is nagenoeg vergelijkbaar. Sterker nog in de nieuwe situatie wordt het zelfs kleiner want een deel wordt omgezet in een agrarische bestemming. Hierdoor zijn de bestemmingen nagenoeg gelijk en hebben deze minimaal een gelijk risico voor het (grond)water dan de huidige bestemming van het plangebied. Dit bestemmingsplan heeft geen (nadelige) invloed op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.

4.7.5 Conclusie

Door het beperkte schaalniveau van het bouwplan/bestemmingsplan zal de waterhuishouding niet negatief zal worden beïnvloed. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Bij een ruimtelijk plan moet, conform de 'Wet op de archeologische monumentenzorg', vooraf worden beoordeeld of er eventueel sprake is van archeologische waarden. Archeologie gaat over de verwachte cultuurhistorische waarde in de bodem. In 1992 is op Malta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlands parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van waardevolle zaken. In het kader van de een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang.

Archeologische verwachtingswaarde

Op basis van de bovenstaande uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een midddelhoge archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0022.png"

Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Renkum, met globale aanduiding van de locatie van de nieuwe functie in het plangebied (rood)

Gebieden die in het kader van archeologie bescherming behoeven (te weten hoge verwachtingswaarden), zijn op de verbeelding door middel van een dubbelbestemming aangeduid. Het opnemen van een dubbelbestemming is in principe voldoende voor het kunnen opstellen van het bestemmingsplan. Bij het realiseren van een (bouw)plan dient vervolgens getoetst worden aan de dubbelbestemming en dient dan (indien nodig) archeologisch onderzoek verricht te worden.


Conclusie

Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor het onderliggend plan.

4.8.2 Cultuurhistorie

Om de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2). De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente.

Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd dorpsgezicht en in of in de directe omgeving van het plangebied komen rijksmonumenten voor. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding.


Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Natuurwaarden

4.9.1 Algemeen

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Wet natuurbescherming. Deze wet vormt tevens de implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn op nationaal niveau. Er mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren.

4.9.2 Beschermde gebieden

Het plangebied ligt in het buitengebied van Renkum. De agrarische gronden van het plangebied liggen in het Natura 2000-gebied De Veluwe. De nu aanwezige bebouwing ligt niet in het Natura 2000 gebied. Op basis van de 'exclaveringsformule' van het aanwijzingsbesluit van tekst van het Natura 2000-gebied De Veluwe (aanwijzingsbesluit) zijn erven en dergelijke uitgesloten van Natura 2000-gebied, ondanks dat ze op kaart wel in het Natura 2000-gebied lijken te liggen. Deze exclavering gedt hier. Daarmee is het terrein Boersberg 2 niet gelegen in het Natura 2000-gebied (het is namelijk tekstueel geëxlaveerd; uitgezonderd).

Het plangebied ligt dus niet in of vlakbij een Natura 2000-gebied. Het bestemmingsplan zorgt voor de locatie Boersberg 2 dat de planologisch bouw- en gebruiksrecht van een museum wordt vervangen voor een lagere bebouwing met een kleiner bouwvlak en een minder intensief gebruiksrecht (dan die van een museum) voor de fauna opvang. Daarnaast vervalt een groot gedeelte van de huidige museumbestemming en krijgt dit een agrarische bestemming, conform de feitelijke situatie. Ter plaatse is reeds bebouwing aanwezig. Dit leidt ertoe dat er geen negatieve gevolgen optreden voor beschermde gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (zie ook hoofdstuk 4.9.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0023.png"

Uitsnede Omgevingsverordening provincie Gelderland (groene arcering = Natura 2000-gebied De Veluwe; rood = plangebied van de functieverandering)

4.9.3 Beschermde soorten

Om het voorkomen beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied te onderzoeken is onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 3. Tijdens het onderzoek is het terrein verkend op de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Daarbij is vooral gelet op sporen die op vaste, jaarrond beschermde nesten, verblijfplaatsen of groeilocaties duiden van beschermde soorten waarvan het voorkomen in het gebied bekend is (verspreidingsatlassen, websites, eigen kennis). De te slopen bouwwerken zijn zorgvuldig onderzocht op diersporen; het terrein van de nieuwbouw en toekomstige verhardingen op planten en dierensporen. Tevens is de extra aantasting of verstoring die mogelijk kan voortkomen uit de bouwactiviteiten (opslag/bouwverkeer/geluidsoverlast) meegenomen tijdens de beoordeling.

De belangrijkste resultaten ten aanzien van soortenbescherming zijn als volgt:


Nader onderzoek:

Beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen zijn te verwachten. Aanwezigheid van vleermuizen kan een overtreding betekenen van de bepalingen uit de Wet natuurbescherming. Daarom is nader onderzoek nodig. Dit dient conform de richtlijnen van het Vleermuisprotocol (versie 2017) plaats te vinden middels 4 onderzoeken in het daarvoor geschikte jaargetijde, (grofweg tussen half mei en eind september). Blijkt dat er inderdaad vleermuizen worden aangetroffen, dan dient ontheffing aangevraagd te worden en dienen mitigerende maatregelen genomen te worden (zie rapportage).


Plan van Aanpak:

Er zijn beschermde verblijfplaatsen aanwezig van de Kerkuil. De voorgenomen ingreep zal een overtreding betekenen van de bepalingen uit de Wet natuurbescherming waarvoor ontheffing nodig is. Vaste verblijfplaatsen van Kerkuil zijn beschermd. Daarnaast is het erf en het aangrenzend bouwland een belangrijk foerageergebied. Verlies van deze onderdelen betekent verminderde kansen voor de uil. Ook dit is niet toegestaan. Negatieve effecten zijn te voorkomen door een gericht plan van aanpak op te laten stellen door een erkend deskundige op het gebied van de Kerkuil. Een ecologisch adviesbureau kan dit uitvoeren, maar de plaatselijke uilenwerkgroep zou deze taak ook kunnen uitvoeren.


Ontheffing:

Voor het slopen van de schuren waar de Kerkuil verblijft is een ontheffing noodzakelijk. Deze wordt alleen verstrekt indien afdoende mitigerende/compenserende maatregelen zijn genomen en zekerheid is verkregen dat de gunstige staat van instandhouding is behouden.


Voor aanbevelingen ten aanzien van vogels, zorgplicht en calamiteiten wordt verwezen naar het onderzoek in bijlage 3.

4.9.4 Gelders NatuurNetwerk en Groene Ontwikkelingszone

De ambitie van Gelderland is om zorgvuldig om te gaan met natuur en landschap op een haalbare en betaalbare wijze en de samenleving daar meer bij te betrekken. Met het natuur- en landschapsbeleid draagt Gelderland bij aan de realisatie van internationale doelstellingen. De basis van het Gelderse natuur- en landschapsbeleid vormen de afspraken die tussen de provincies en het Rijk gemaakt zijn en die men terug kan vinden in het Onderhandelingsakkoord Decentralisatie Natuur. Een variatie aan planten- en diersoorten is cruciaal voor een goede leefomgeving. Die variatie kan alleen behouden worden wanneer in heel Europa natuurgebieden aaneengesloten worden. Daarom werkt Gelderland aan een Gelders Natuurnetwerk: een stelsel van onderling verbonden natuurgebieden, dat in verbinding staat met natuurnetwerken buiten Gelderland.

In het Gelders Natuurnetwerk (GNN) geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of ontwikkelingen waarvoor - overtuigend gemotiveerd - geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft.

De Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO) is een gebied waar partners en partijen juist worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Daarbij maakt de provincie onderscheid tussen de mate waarin partijen worden gevraagd om een -extra- bijdrage te leveren aan dit gebied. Een uitbreiding van dagrecreatie of een bestaand landbouwbedrijf vraagt om een andere mate van compensatie dan het plaatsen van een nieuw recreatieverblijf in deze zone. Het ene initiatief heeft een andere impact op het gebied dan het andere. De provincie wil met haar beleid voor deze zone zo duidelijk mogelijke spelregels hanteren die recht doen aan de doelen in dit gebied. De provincie zoekt naar wat helpt om deze duidelijkheid maximaal te geven en nodigt gemeenten uit om hierover mee te denken. De juiste kaders moeten voldoende uitnodigend blijven voor 'goede' kwalitatieve ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0191bg-va02_0024.png"

Uitsnede Omgevingsverordening provincie Gelderland (juni 2017) (donkergroen =GNN; lichtgroen (en bruin) =GO; rood = plangebied Boersberg 2,met de functieverandering)

Toets Natura-2000

In het ecologische onderzoek (bijlage 3) is het plan getoetst aan gebiedsbescherming. Daarbij worden de volgende conclusies getrokken. De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied leidt op voorhand niet tot een significant negatief effect op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Veluwe. Effecten op habitattypen, habitatrichtlijnsoorten en Broedvogels zullen zich niet voordoen. De reden hiervoor is dat het plangebied niet wezenlijk in functie verandert (het blijft een bebouwingsenclave) en dat binnen het plangebied en direct grenzend aan het plangebied geen aangewezen doelstellingen voorkomen. Hierop zijn de volgende uitzonderingen:

  • Habitattype Beuken - eikenbossen met hulst. De voorgenomen ingreep dient de noordelijke bossingel tijdens aanleg en ingebruikname te ontzien. Zo is het bijvoorbeeld wenselijk de bosstrook fysiek van het plangebied te scheiden tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden.
  • Meervleermuis. Kans op verstoring lijkt op voorhand nihil, maar er zijn nog veel onduidelijk wat betreft verspreiding van deze soort. Verstoring is goed tegen te gaan door aangepast gebruik van verlichting in de nachtelijke uren.
  • stikstofgevoelige habitattypen en broedvogels (die namelijk gebonden zijn aan stikstofgevoelige habitats). Hiervoor is een nader gespecificeerde Aerius-berekening nodig. Deze is uitgevoerd, zie paragraaf 4.9.6

Toets Gelders Natuurnetwerk

Het planvoornemen leidt niet tot aantasting van de kernkwaliteiten, waarden en ontwikkelingsdoelen van het Gelders Natuurwetwerk. Hierop zijn eveneens uitzonderingen.

Het gaat om effecten op het ontwikkelingsdoel: 'ontwikkeling van bosranden en overgangen naar cultuurgronden door singels en ruigtestruiken', waarvoor het planvoornemen een -zij het geringe- aantasting betekent. Dit negatieve effect op het ontwikkelingsdoel is middels een aangepaste terreininrichting (handhaven/ontwikkelen braamstruweel) vrij eenvoudig op te lossen.

4.9.5 Stikstofonderzoek

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 4 van het bestemmingsplan. Het onderzoek is nodig om te controleren of sprake is van mogelijke significante gevolgen en daarmee een eventuele vergunning- of meldingsplicht ingevolge de Wet Natuurbescherming (Wnb).

Sinds 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstofdepositie (hierna PAS) in werking. Het PAS is het beleidskader binnen de Wet natuurbescherming (Wnb) voor projecten en 'handelingen' met mogelijke effecten van stikstofdepositie.. De aan te vragen situatie bepaalt of de ontwikkeling wel of niet vergunningplichtig is in het kader van de Wnb. Indien de maximale stikstofdepositie ten gevolge van de aan te vragen situatie groter is dan 0,05 mol/ha/jaar, maar kleiner of gelijk aan de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar, is het initiatief vergunningsvrij en volstaat een melding in het kader van het PAS.

Bij een maximale stikstofdepositie boven 1 mol/ha/jaar is de ontwikkeling toestemmingsplichtig. In zulke gevallen is een vergunningaanvraag Wnb verplicht of moet worden 'aangehaakt' bij een Omgevingsvergunning (VVGB)). De grenswaarde van 1 mol/ha/jaar wordt voor een Natura 2000gebied van rechtswege verlaagd naar 0,05 mol/ha/jaar als blijkt dat de depositieruimte voor meldingen bijna volledig is vergeven. Ook dan geldt er toestemmingsplicht en is er een vergunningsaanvraag nodig.

Wanneer een aan te vragen ontwikkeling meldings- of vergunningplichtig is, dient de benodigde ontwikkelingsruimte bepaald te worden aan de hand van een verschilberekening met de referentiesituatie. In dit geval betreft het een nieuwe ontwikkeling en is de depositiebijdrage in de aan te vragen situatie ook de benodigde ontwikkelingsruimte.

Plannen vallen echter niet onder het PAS. Voor een (bestemmings)plan is dus geen ontwikkelingsruimte te reserveren. Het is echter wel mogelijk het rekeninstrument AERIUS te gebruiken om het bestemmingsplan op haalbaarheid te beoordelen. Dat is belangrijk om te kunnen beoordelen in hoeverre de bestemmingsplanwijziging ook uitvoerbaar is. Voor onderliggend plan zijn deze berekeningen uitgevoerd.

De conclusie na uitvoering van de berekening is als volgt. De maximale stikstofdepositiebijdrage als gevolg van het extra verkeer van de faunaopvang en dierenambulance is berekend op 0,17 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Veluwe. De grenswaarde van 1 mol/ha/jaar is voor een Natura 2000-gebied Veluwe van rechtswege verlaagd naar 0,05 mol/ha/jaar omdat de depositieruimte voor meldingen bijna volledig is vergeven. Er geldt dus op basis van de berekende bijdrage een vergunningsplicht. Deze zal worden aangevraagd. Er is op dit moment ruimte om deze aanvraag te verlenen.

4.9.6 Conclusie

Er is in het voorliggend bestemmingsplan geen sprake van ontwikkelingsmogelijkheden waarbij de GNN of GO in het geding kunnen zijn. Zoals gezegd betreft het de wijziging van een museumbestemming naar een maatschappelijke bestemming voor de fauna opvang. Het bestemmingsplan zorgt voor de locatie Boersberg 2 dat de planologisch bouw- en gebruiksrecht van een museum wordt vervangen voor een bouw- en gebruiksrecht van een fauna opvang, waarbij het bouwvlak kleiner wordt. De huidige museumbestemming ligt ook over een deel van het zuidelijke agrarische perceel, wat gelegen is in de GNN. Deze museumbestemming komt voor dat agrarische perceel te vervallen en wordt vervangen door een agrarische bestemming. Daarmee wordt de planologische situatie ter plaatse beter. Voor het overige agrarische deel van het plangebied verandert er niets. Het plangebied van de fauna opvang van Boersberg 2 ligt in de GO. Ten noorden van Boersberg 2 ligt GNN net als de agrarische gronden ten zuiden van het erf van Boersberg 2. Er zijn derhalve naar verwachting geen belemmeringen vanuit de GNN en GO aan de orde.

Ten aanzien van flora en fauna (soortenbescherming en gebiedsbescherming) dient rekening gehouden te worden met de aanbevelingen uit het ecologisch onderzoek. De fauna opvang zal bestaan uit een ecologisch en duurzaam gebouw met deels grasdak. In het gebouw zullen voorzieningen getroffen worden voor vleermuizen en andere dieren.

Daarnaast dient, op basis van een uitgevoerde AERIUS-berekening, een NB-wet vergunning aangevraagd te worden. Er is op dit moment ruimte om deze aanvraag te verlenen.

4.10 Verkeer en parkeren

Het initiatief heeft geen gevolgen voor het aantrekken van extra verkeer ten opzichte van de huidige bestemming van museum. Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verkeer aantrekkende werking van een museum meer is dan (dan wel vergelijkbaar met) een fauna opvang die door publiek te bezoeken is. Ten opzichte van de feitelijke situatie komt er uiteraard wel meer verkeer. Maar de hoeveelheid is toch relatief beperkt. Zeker ten opzichte van het verkeer waarop de huidige wegen berekend zijn. Parkeren van medewerkers en bezoek wordt op eigen terrein opgelost.


Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels en leidingen van enige importantie, dan wel die zijn vastgelegd middels een (verplichte) dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan. Ten behoeve van de planontwikkeling wordt een klickmelding gedaan om de aanwezigheid van kabels, leidingen en transportbuizen- en leidingen uit te sluiten.


Conclusie

Het aspect 'kabels en leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.12 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zijn de kosten voor de bestemmingsplanprocedure voor rekening van de initiatiefnemer. Om dit te regelen is een samenwerkingovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemers worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Conclusie

Het voorgenomen initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.

5.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Zo moet onder 'bouwperceel' verstaan worden: 'een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten'. Het moet dus gaan om gronden met dezelfde bestemming die ook in eigendom zijn van dezelfde persoon, dan wel gronden die gehuurd worden door die persoon.

  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook een regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
    Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet. Per hoofdbestemming is een bestemmingsregeling, opgenomen, voor zover van toepassing bestaande uit:
    a. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden gebruikt worden in die bestemming;
    b. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
    c. nadere eisen;
    d. afwijken van de bouwregels;
    e. specifieke gebruiksregels;
    f. afwijken van de gebruiksregels;
    g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
    h. wijzigingsbevoegdheid.
    De situering van de toegelaten gebouwen is bepaald door bouwvlakken op de verbeelding en door de bepalingen (soms in combinatie met aanduidingen) in de planregels.
    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:
    • a. anti-dubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
    • b. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
    • c. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
    • d. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit;
    • e. algemene wijzigingsregels: In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid voor het college opgenomen waarin zij - onder voorwaarden - voor het gebied met de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' de bestemming kunnen wijziging in de bestemming 'Kantoor - 1' dan wel 'Groen - Park'.

  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.
    • a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd.
      De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk.
      Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht.
      Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
    • b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.

5.2 Planregels

5.2.1 Bestemmingen in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: Agrarisch met waarden - Landschap en Maatschappelijk.

Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemming: Waarde - Archeologie middelhoge verwachting.

5.2.2 Bestemmingen

Agrarisch met waarden - Landschap

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' is toegekend aan de binnen het plangebied voorkomende agrarische percelen. De percelen zijn bestemd voor de uitoefening van agrarisch gebruik, het hobbymatig houden van dieren en het behoud, herstel en verdere ontwikkeling (gericht op het versterken) van de aanwezige landschapswaarden en cultuurhistorische waarden. Uitsluitend binnen het bouwvlak zijn bedrijfsgebouwen, wat overigens niet in het plangebied van dit bestemmingsplan voorkomt. Buiten het bouwvlak zijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen toegestaan.

Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' is toegekend aan het bouwperceel van Boerberg 2. Ter plaatse is de aanduiding 'specifieke vorm van maatschapppelijk - dierenambulance en fauna opvang' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding is uitsluitend een dienrenambulance en een fauna opvang toegestaan. In de begrippen is een omschrijving opgenomen voor een fauna opvang.

Hieronder wordt het volgende verstaan: het opvangen, verzorgen en rehabiliteren en uitzetten van hulpbehoevende (wilde) fauna (vogel- en wildopvang, zoals vogels, wilde konijnen, eekhoorns, egels enz..) Het betreft dan inheemse, niet-gedomesticeerde dieren die zichzelf tijdelijk niet in het wild kunnen redden maar ook gedomesticeerde dieren die vanuit de dierenambulance komen. Daar hoort ook bij het leveren van educatie met betrekking tot dier, natuur en duurzaamheid en het doen van onderzoek. Ondergeschikte detailhandel van gerelateerde producten hoort hierbij. De fauna opvang beschikt hierbij naast opslagruimtes, opvangruimtes, behandelkamers, werkruimtes en keukenfaciliteiten voor medewerkers, over onder andere: een receptieruimte/ informatieruimte, kantoorruimte, vergader- en edcucatieruimtes en ten behoeve van deze functies benodigde ondergeschikte horeca (niet zijnde een zelfstandig restaurant, café en geen logies).

Binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak zijn de bedrijfsgebouwen toegestaan. Daarbuiten zijn erfafscheidingen en dergelijke toegestaan. Binnen een tweetal specifieke bouwaanduidingen zijn ook volières en dierenverblijven toegestaan.

5.2.3 Dubbelbestemmingen

Het plan bevat verder één zogenoemde dubbelbestemming. Een dubbelbestemming valt als het ware over “onderliggende” materiële bestemmingen heen en houdt een beperking in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Een dubbelbestemming dient dus een specifiek ruimtelijk belang en is eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Het bestemmingsplan kent de volgende dubbelbestemming: Waarde - Archeologie middelhoge verwachting. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.

Waarde - Archeologische verwachting

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemmingen hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 500 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.

Een zelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

Voor de archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.

 

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan de gebruikelijke partners. Echter hier zijn geen belangen van de partners aanwezig (en informeel reeds besproken met de provincie). Mede daarom is het plan niet op voorhand toegezonden. Indien partners van mening zouden zijn dat dit wel het geval is konden zij een zienswijze indienen tegen het ontwerpplan. De partners hebben geen zienswijze ingediend.

6.2 Zienswijzen

6.2.1 algemeen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Boersberg 2, 2018' heeft vanaf 4 april 2018 gedurende zes weken, dus tot en met 15 mei 2018 ter inzage gelegen. In de genoemde periode is één zienswijze ingediend. In de Staatscourant van woensdag 4 april 2018 en in het huis-aan-huis blad Rijn en Veluwe van woensdag 4 april 2018 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.

Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 28 maart 2018 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de Rijn en Veluwe en op de gemeentelijke website.

Hierna is de zienswijze weergegeven en van een reactie voorzien.

6.2.2 zienswijze 1

zienswijze 1

Adres:   Kabeljauwallee 23, Doorwerth  
Ontvangst zienswijze:   9 mei 2018  
Inboeknummer:   75264  

samenvatting zienswijze:

Reclamant geeft aan dat de zienswijze een brief van 2 pagina's en 20 bijlagen bevat.

Reclamant is het principieel en pertinent oneens met de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. In het vigerende bestemmingsplan (ook in de geanonimiseerde versie daarvan uit 2005) geldt volgens reclamant nog steeds de oprichting van het Museum Oosterbeekse School op de Boersberg 2 als eerste museale optie, zolang reclamant dat wenselijk, dan wel noodzakelijk acht. Reclamant geeft aan een volstrekt gelijkwaardige compagnon van Staatsbosbeheer te zijn. Reclamant verwijst daartoe vooral naar de bijlagen 1,3, 5, 6, 9, 11, 18 en 19.

Reclamant geeft aan dat ondanks dat gegeven Staatsbosbeheer niet eens de fatsoenlijke moeite had/heeft genomen om hem bij voorbaat te informeren over de bestemmingsplanwijziging. Reclamant moest dat toevalligerwijs uit de krant (Hoog en Laag) vernemen.

Reclamant geeft aan dat Staatsbosbeheer hem op gehaaide wijze, door aldus wederom bestuurlijk laakbaar te handelen, hem de laatste kans ontneemt om op een nette en acceptabele manier de definitieve afwikkeling van een eindeloze en hoogst onverkwikkelijke ellende, middels een redelijke financiële compensatie, gerealiseerd te krijgen.

reactie:

Het perceel Boersberg 2 was en is eigendom van Staatsbosbeheer. In 2005 is een bestemmingsplan vastgesteld voor Boersberg 2 in opdracht van Staatsbosbeheer waarin het perceel een museumbestemming kreeg. Die museumbestemming was opgenomen om Museum Oosterbeekse School in te vestigen. Dit ten behoeve van en na overleg met en middels een intentieovereenkomst met reclamant. Reclamant heeft/had namelijk diverse kunstwerken van de Oosterbeekse School en die zouden hier tentoongesteld worden. Dat was de achtergrond van de bestemmingsplanwijziging. Nadat het bestemmingsplan was vastgesteld is het echter nooit tot verdere uitvoering van het plan gekomen. Reclamant is echter van mening dat hij nog rechten heeft op gebruik van het perceel en dat Staatsbosbeheer nog verplichtingen heeft ten aanzien van hem. Dit is echter niet het geval. De overeenkomst is vervallen/ontbonden. Zie hiervoor de uitspraak van de Rechtbank Midden Nederland van 13 maart 2013 (zaaknummer: 'C/16/318830 / HA ZA 12-111' of 'ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ4903') die door reclamant was aangespannen tegen Staatsbosbeheer over deze zaken. Daarmee is er geen sprake van privaatrechtelijke belemmeringen voor Boersberg 2, voor zover die al een bestemmingswijziging van het terrein (op verzoek van de eigenaar van het perceel) in de weg zouden staan. Daarnaast geldt in beginsel dat private afspraken publiekrechtelijke bevoegdheden, zoals het maken van een bestemmingswijziging, niet in de weg staan. Dat reclamant een subjectief gevoel van betrokkenheid heeft bij de locatie kunnen wij begrijpen, maar dat maakt, hoe sterk dat gevoel ook is, niet dat het nieuwe bestemmingsplan niet kan worden vastgesteld.

Reclamant is bezig om op een andere locatie in de gemeente zijn museumcollectie te huisvesten, maar daarover is nog geen (planologische) zekerheid. Reclamant wil echter, in zijn ogen, geen rechten verspelen. Reclamant is van mening dat wanneer het bestaande gebouw gesloopt wordt hij geen kans meer maakt op realisatie van zijn plannen. Echter het gebouw kan, omdat het geen monument is, onafhankelijk van een bestemmingsplanwijziging op elk moment gesloopt worden (weliswaar met vergunning). Inhoudelijk heeft reclamant geen bezwaren (mondeling medegedeeld) tegen de nieuwe functie. Maar wel tegen het feit hoe zaken gegaan zijn in het verleden en het in zijn ogen verspelen van planologische mogelijkheden op realisatie van een museum aldaar.

Zoals gezegd zijn er geen geldende private belemmeringen / overeenkomsten / verplichtingen / afspraken (meer) tussen de eigenaar van Boersberg 2 en reclamant die een bestemmingsplanwijziging, voor zover dat al mogelijk is, in de weg staan. Inhoudelijk voert reclamant geen gronden aan waarom een bestemming voor onder andere een fauna-opvang niet mogelijk zou kunnen zijn op de locatie. Het enkele gegeven dat in het verleden plannen waren om zijn museumcollectie hier te vestigen en er blijkbaar door de eigenaar van de grond niet met reclamant is gecommuniceerd (voor zover relevant) over de bestemmingswijziging maakt niet dat daarmee het voorliggende bestemmingsplan niet als zodanig kan worden vastgesteld.

conclusie:

De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

6.3 Wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen

De zienswijze heeft niet tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid.

6.4 Ambtshalve wijzigingen

Er zijn geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.