Plan: | Camping Lindenhof 2017 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0185wh-va02 |
De eigenaar van Camping Lindenhof aan de Wolfhezerweg 111 wil een dienstwoning bij zijn camping realiseren. In het huidige bestemmingsplan was de realisatie van een dienstwoning al mogelijk, maar het terrein van de recreatievoorziening is in 2009 gesplitst in een camping en een chaletpark. Het zijn nu twee verschillende ondernemingen met verschillende eigenaren. De dienstwoning is indertijd gerealiseerd op het terrein van het chaletpark. De mogelijkheid om bij de camping een dienstwoning te realiseren is daarmee komen te vervallen. Door de uitbreiding van de activiteiten op de camping is echter de wens ontstaan om ook bij de camping een dienstwoning te realiseren. Daarnaast wil de eigenaar de mogelijkheden verder verbreden door de mogelijke verhuur van in totaal 10 stacaravans.
De locatie valt binnen het vigerende plan "Buitengebied, (correctieve) herziening 2008" en binnen de bestemming "terrein voor verblijfsrecreatie". Het toevoegen van een (tweede) bedrijfswoning is hiermee in strijd. Om dit toch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
De bedrijfswoning zal wel worden gebouwd binnen een bestaand bouwvlak. Op de camping zijn eerder een aantal nieuwe functies mogelijk gemaakt. Zo is er, met een gemeentelijke bijdrage, een VVV-steunpunt gerealiseerd en is het mogelijk gemaakt om bij de receptie een restaurant te ontwikkelen. Het college heeft eerder eveneens ingestemd met het toevoegen van vier chalets op deze camping Deze chalets zijn inmiddels onderdeel geworden van het chaletpark. Deze zijn daarom nu niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Tot slot zal de plaatsing van een aantal stacaravans planologisch mogelijk moeten worden gemaakt. De initiatieven zijn daarom aanleiding voor het actualiseren bestemmingsplan voor gehele camping, waarbij in de systematiek wordt aangesloten op meest recente bestemmingsplannen van de gemeente. Het totale plangebied bestaat uit de percelen bekend onder de kadastrale nummers A1370, A1369, A01445, A01478 en A01448 (deels).
Het plangebied ligt ten noorden van Wolfheze. Het terrein wordt hier omgeven door het landgoed Johannahoeve dat gedeeltelijk uit open landbouwgebied bestaat en aan de oostzijde overgaat in bos- en heidegebied. De Johannahoeve is grotendeels in beheer bij Natuurmonumenten. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het chaletpark waarmee het oorspronkelijk een eenheid vormde. Aan de westzijde aan zuidkant van de toegangsweg grenst de planlocatie aan het terrein van het centrum voor blinden en slechtzienden: Het Schild.
Globale ligging plangebied (rode cirkel)
Plangebied (rood = globale grens. Voor exacte begrenzing zie verbeelding)
Het voorliggend plan herziet een klein gedeelte van het bestemmingsplan "Buitengebied, (correctieve) herziening 2008. Dit plan is vastgesteld op 17 december 2008 en is op 25 november 2010 onherroepelijk geworden.
Uitsnede uit bestemmingsplan 'Buitengebied (correctieve) herziening 2008 (rood = globale grens plangebied nieuw bestemmingsplan. Voor exacte begrenzing zie verbeelding)
De locatie heeft nu de bestemmingen 'Terrein voor verblijfsrecreatie' en 'Bos- en natuurgebied'. Binnen de bestemming 'Terrein voor verblijfsrecreatie is de bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie in de vorm van 17 recreatiewoningen, 83 stacaravans en/of toeristische- en seizoenstandplaatsen voor kampeermiddelen mogelijk. Voor het deel dat binnen het nieuwe bestemmingsplan valt (met de aanduiding toeristische standplaatsen (T)) geldt dat uitsluitend toeristische- en seizoenstandplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan. Op het gehele terrein is één dienstwoning met een maximale oppervlakte van 120 m2, een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale nokhoogte van 6,5 meter toegestaan. De bestemming bos- en natuurgebied in de bestemmingscategorie "bos met meervoudige doelstelling (B)" is voor houtproductie, de bescherming van natuur- en landschapswaarden en extensief recreatief medegebruik.
In de huidige situatie is het al mogelijk gemaakt om een VVV-steunpunt en een restaurant te beheren. De bedrijfswoning valt door de bedrijfssplitsing binnen de grenzen van het chalet-park. De realisatie op bedrijfswoning bij het 'kampeerterrein' is niet toegestaan. Overigens is de nieuwe bedrijfswoning wel geprojecteerd binnen een van de bouwvlakken binnen de bestemming. Daarnaast wordt een deel van het nu geldende bouwvlak, dat nu deels over de parkeerplaats is geprojecteerd, aangepast aan de nieuwe situatie en daarmee verkleind. Het huidige bestemmingsplan laat het niet toe om in het campinggedeelte stacaravans en/of trekkershutten te plaatsen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt dit alles mogelijk en zorgt ervoor dat de bestemmingssystematiek voor de gehele oppervlakte van de camping wordt aangepast aan de huidige standaard. Op een aantal plekken zal ook de begrenzing van de bestemmingen aan de actualiteit worden aangepast. Zo komt de huidige begrenzing van de bestemmingen 'Bos- en natuurgebied' en 'Terrein voor verblijfsrecreatie' niet overeen met de werkelijkheid. Het huidige bouwvlak zal worden toegesneden op de gewenste functies en daarmee kleiner worden dan in het vigerende plan. Tot slot zal het bestemmingsplan verder worden verfijnd dan het vigerende bestemmingsplan door het opnemen van aanduidingen voor verkeer, voor parkeren en voor het plaatsen van 10 stacaravans of trekkershutten.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied en de historie. Hierin wordt de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied besproken. Tevens wordt ingegaan op de manier waarop het beheer van het plangebied is voorzien en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen, waar in hoofdstuk 5 tevens op in wordt ingegaan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
In het voorliggende plan wordt de bouw van één bedrijfswoning op de Camping Lindenhof in Wolfheze mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt het vigerende plan aan de actuele situatie aangepast en wordt met het plan aangesloten om de meest actuele systematiek. Hierna wordt eerst de bestaande ruimtelijke situatie beschreven. Daarna volgt een beschrijving van de nieuwe situatie.
Het dorp Wolfheze was tot de tweede wereldoorlog een dorp dat werd gedomineerd door het toenmalige Psychiatrisch Ziekenhuis Wolfheze en deze instelling neemt nog steeds een belangrijke plaats in. Kenmerkend voor de opzet van het dorp is de doorsnijding van het dorp door een spoorlijn met het eigen zelfstandig station. Het station is nog steeds als station in gebruik. De hoofdweg door het dorp, de Wolfhezerweg, staat loodrecht op deze spoorlijn. De omgeving van station aan de zuidkant met het restaurant De Tijd vormt het natuurlijk centrum van het dorp. Het plein ten zuiden van het spoor in het centrum van het dorp is recent opnieuw ingericht.
Na de oorlog is het dorp in de jaren vijftig en zestig belangrijk uitgebreid met aan de zuidkant van de spoorlijn villabouw op ruime kavels en ten noorden van spoorlijn rijwoningen. Aan de zuidkant is de uitbreiding, de bouw van een enkele woning uitgezonderd, na deze periode gestaakt. Er zijn alleen woningen verbouwd of gereconstrueerd. Aan de noordzijde is de uitbreiding in de jaren zeventig naar het westen nog doorgezet. Na een lange periode van stilstand in de woningbouw wordt nu aan de noordzijde van het spoor het woningbouwproject Wolfsheide afgerond. De planlocatie ligt samen met het chaletterrein ten noorden van het woningbouwproject Wolfsheide.
Het Psychiatrisch Ziekenhuis Wolfheze is in 1996 eerste instantie gefuseerd met vier andere instellingen tot de GGZ-instelling De Gelderse Roos en in 2009, na een fusie met 'Forum GGZ Nijmegen' omgevormd door de Gelders Roos. De instelling domineert samen met het centrum voor blinde en slechtzienden ouderen - Het Schild - het beeld van Wolfheze.
De Camping Lindenhof ligt, bekeken vanuit de Wolfheze en vanaf de Wolfhezerweg, achter 'Het Schild'. De camping is vanaf de Wolfhezerweg te bereiken door het volgen van de door berken omzoomde oprijlaan. De entree wordt gemarkeerd door een model van een 'glider'. Het toestel waarmee in 1944 parachutisten op de Johannahoeve zijn geland bij de operatie Market-Garden.
Het gebied behoort bij het grootste en tevens jongste agrarische gebied van de gemeente Renkum: de Renkumse landbouwenclave. Dit is het gebied ten noorden van Renkum en Heelsum en ten westen van de Rijksweg A50. Het is het gebied grenzend aan de noord- en westkant van Wolfheze. Het is een voor Renkumse begrippen grootschalig en open gebied. Lange tijd vormde dit gebied de gezamenlijk weidegronden voor de Renkumse gemeenschap. Pas sinds de 20e eeuw is het gebied ontgonnen voor akkerbouw. Kenmerkend voor deze jonge ontginningen is de rechtlijnige, grootschalige verkaveling met agrarische bebouwing verspreid langs de lange, rechte ontginningswegen, zoals de Telefoonweg en het gedeelte van de Wolfhezerweg ten noorden van de spoorlijn. Er is weinig bebouwing in het gebied aanwezig. De aanwezige boerderijen betreffen meestal de oorspronkelijke ontginningsboerderijen met een agrarische functie. De bebouwing wordt door erfbeplanting omgeven.
Het landgoed Johannahoeve. Op de achtergrond is de noordrand van de camping zichtbaar.
Het beeld van een Glider markeert de entree. De camping grenst aan een grootschalig en open gebied.
De camping had oorspronkelijk ook een agrarische functie. Het was een kippenbedrijf en is een familiebedrijf dat al bestaat sinds 1934. In 1948 werden de eerste zomergasten ontvangen in omgebouwde kippenschuurtjes. Twintig jaar later kwamen de eerste caravans. De agrarische activiteiten zijn inmiddels al lange tijd gestopt. Het gehele recreatiebedrijf was oorspronkelijk in één hand, maar een aantal jaren geleden is het bedrijf gesplitst in een chalet-park en de huidige Camping Lindenhof. De oorspronkelijke eigenaar van het gehele complex is nu eigenaar van de camping. Het aantal voorzieningen en activiteiten dat wordt aangeboden is de afgelopen jaren gestaag gegroeid. Zo is er een VVV-steunpunt gekomen en mogen er horeca-activiteiten worden ontplooid in de bestaande bebouwing. De uitbreiding van de activiteiten maakt het noodzakelijk voor de eigenaar om permanent op de camping aanwezig te kunnen zijn. Daarvoor is het bouwen van een bedrijfswoning gewenst.
De bouw van de bedrijfswoning is gepland op een bestaand grasveld bij de gebouwen waar de voorzieningen zijn geconcentreerd.
Door de opzet als camping is het grootschalige karakter van dit deel van het gebied verdwenen. Met de beplanting is wel aangesloten op de omgeving. Voor de beplanting is gekozen voor inheems assortiment met soorten die in de omgeving ook voorkomen.
De nieuwe situatie zal zich ten opzichte van de bestaande situatie maar beperkt wijzigen. De ontwikkeling beperkt zich tot de bouw van de bedrijfswoning en de mogelijkheid om 10 stacaravans en trekkershutten te plaatsen. Voor het overige blijft de bestaande situatie in stand. De bedrijfswoning sluit aan op de huidige bebouwing en zal worden geplaatst in de nabijheid van het gebouw waar de receptie, het VVV-steunpunt en het restaurant zijn ondergebracht en aan de rand van de parkeerplaats. De beoogde locatie is nu onbebouwd.
Voor de woning is gekozen voor bouw van een 'blokhut' van bescheiden omvang. De architectuur is verwant aan de Scandinavische architectuur. Het gebouw zal grotendeels als prefab-woning worden aangeleverd.
Voor gebouwen in dit gebied voldoet het standaard welstandsregime (gebied 16d in de welstandsnota). De welstandcriteria die gelden voor dit gebied zijn toegesneden op agrarische bebouwing en kenmerken die hierbij passen. Deze criteria zijn niet direct van toepassing op de bebouwing van de camping. Op de camping staan nu gebouwen in de chaletstijl die past bij een camping die ingericht is voor verblijfrecreatie. De nieuwe bedrijfswoning is onzichtbaar vanaf openbaar terrein. Het ligt daarom voor de hand om met de bouw aan te sluiten op de bestaande bebouwing op het terrein. De bouw van een blokhut lijkt hier dan ook een redelijke optie.
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal - , regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in die zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de 'Nota Mobiliteit', de 'MobiliteitsAanpak', de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving' en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB 'Tweede structuurschema Militaire terreinen', de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Nationaal Waterplan' blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Conclusie
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft geen nationaal belang.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden.
Het betreft de volgende onderdelen:
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
Met het voorliggend bestemmingsplan zijn geen nationale belangen gemoeid.
Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.
Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Artikel 3.1.6 tweede lid Bro:
De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Regionale Woonagenda
Op 17 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met de regionale Woonagenda. Ook andere gemeenten in de stadsregio hebben hiermee ingestemd. In juni 2015 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland ingestemd met de regionale Woonagenda.
In de Woonagenda staat onder andere dat:
In de Woonagenda hebben de gemeenten van de stadsregio dus afgesproken dat zij de gemeentelijke woningbouwprogramma's onderling en met de provincie afstemmen op sub-regio-niveau met behulp van het 'stoplichtmodel'. Doel is om tot een meer flexibele vorm van planning te komen die ruimte biedt om in te spelen op bijvoorbeeld veranderingen in de markt, bijstellingen van prognoses en vrijkomen van potentiële woningbouwlocaties (transformatie). Voor de gemeente Renkum betekent dat afspraken maken in de sub-regio Arnhem en omgeving (bestaande uit de gemeenten Rheden, Rozendaal, Lingewaard, Overbetuwe, Arnhem en Renkum). Het 'stoplichtmodel' maakt onderscheid in plannen waar gemeenten en provincie het over eens zijn dat het goede plannen zijn (groen), plannen waar nog aan gesleuteld wordt of die op langere termijn spelen (oranje) en plannen die uit de markt genomen moeten worden (rood).
Ten behoeve van de Woonagenda heeft het bureau ABF-research een woningmarktverkenning uitgevoerd met behulp van het Socratesmodel. Het Socratesmodel modelleert de afstemming tussen de vraag en aanbod op de woningmarkt nauwkeurig, rekening houdend met de belangrijkste elementen van vraag en aanbod, zoals demografie, woonvoorkeuren, verhuisstromen, kwaliteit van de bestaande voorraad en nieuwbouw. De uitkomsten van deze woningmarktverkenning zijn ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Doordat gemeenten, stadsregio (Arnhem-Nijmegen) en provincie uitgaan van dezelfde woningmarktverkenning is er een goede gezamenlijke basis voor afstemming van de gemeentelijke woningbouwprogramma's.
Alle gemeenten hebben hun woningbouwprogramma getoetst aan de uitkomsten van Socrates. Plannen die in lijn zijn met de behoefteraming van Socrates zijn op groen gezet. Daarnaast is er voor de gemeenten de mogelijkheid om vanwege andere argumenten plannen op de groene lijst te zetten (bijvoorbeeld financiële of ruimtelijke argumenten).
De stadsregio heeft de woningbehoefte en de woningbouwprogramma's (de groene plannen) van de gemeenten in de sub-regio Arnhem en omgeving met elkaar vergeleken. Het model Socrates voorspelt voor de sub-regio Arnhem en omgeving een toename van circa 8500 huishoudens in de periode 01-01-2014 tot 01-01-2020. De gemeenten hebben in totaal 6403 woningen in de planning. Het is vooral Arnhem waar de voorraad aan goede woningbouwplannen laag is. Bij de omliggende gemeenten, waaronder Renkum zijn prognoses en woningbouwprogramma goed in balans. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de sub-regionale planning. De stadsregio trekt ook de conclusie (voor zover mogelijk in de huidige onzekere woningmarkt) dat het voorgestelde programma voor wat betreft woningbouwsegmenten, prijsklassen en woonmilieus past bij de Socrates prognose.
Na 2020 blijft het aantal huishoudens in de sub-regio naar verwachting groeien, maar het groeitempo neemt wel af. Ook in de periode 2020 tot 2030 blijft er dus ruimte om op beperkte schaal woningen toe te voegen.
Stoplichtmodel
Doel van het stoplichtmodel is dat de lijst van groene projecten de basis is voor toetsing van plannen door de provincie. De door gemeenten gezamenlijk voorgestelde lijst wordt door de provincie in één samenhangend proces getoetst aan de provinciale kwantitatieve en kwalitatieve richtlijnen en aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De onderliggende eigen gemeentelijke lijsten worden vervolgens bestuurlijk vastgesteld door elke gemeente.
Basis voor het stoplichtmodel zijn de planningslijsten die jaarlijks bij de provincie worden ingediend. Deze lijsten worden nu ook al door elke gemeente bestuurlijk geaccordeerd. Het stoplichtmodel wordt gekoppeld aan deze lijst. Door jaarlijks sub-regionaal af te stemmen over de planningslijsten met behulp van het stoplichtmodel wordt de lijst jaarlijks geactualiseerd op basis van actuele analyses of prognoses. Het ligt voor de hand om af te spreken welke prognoses gezamenlijk gebruikt worden om discussie over de uitgangspunten te voorkomen.
Op 16 oktober 2014 hebben de wethouders 'wonen' van de sub-regiogemeenten afspraken gemaakt over de lijst met woningbouwplannen in het 'stoplichtmodel'. Op 2 december 2014 heeft college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met die afspraken (en dus met de lijst met woningbouwplannen in het stoplichtmodel).
Hieronder worden de drie gemaakte afspraken weergegeven met per afspraak een korte toelichting.
Afspraak 1:
Gemeenten stemmen in met het sub-regionale woningbouwprogramma. Instemming van gemeenten is onder voorbehoud van vaststelling van elk gemeentelijk deel van de lijst in het eigen college van B en W en toetsing van de provincie aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het sub-regionale programma is het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum onverkort opgenomen. In de lijsten van andere gemeenten staan geen projecten die nadelige invloed hebben voor Renkum. Met deze afspraak wijken we (de stadsregio en de betrokken gemeenten) van het 50/50 beleid af en programmeren we conform de eigen behoefte van de sub-regio.
De lijst met projecten voldoet met deze afspraak aan de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking: elk plan moet voldoen aan de regionale woningbehoefte. In het stoplichtmodel is dit de lijst met 'groene' plannen.
Afspraak 2:
Gemeenten actualiseren jaarlijks hun woningbouwprogrammering in sub-regionaal verband op basis van het stoplichtmodel, gekoppeld aan het proces van de provinciale planningslijst. Basis voor de afstemming is de meest actuele PRIMOS prognose (is een landelijke prognose voor ontwikkeling van bevolking en huishoudens, die jaarlijks geactualiseerd wordt). Daarnaast kunnen gemeenten in onderling overleg andere analyses benutten. De gemeente Arnhem roept gemeenten in het eerste kwartaal van het jaar bijeen om elkaar te informeren over aanpassing van de woningbouwplannen en de afstemming daarover.
Strekking van deze afspraak is dat Arnhem en de omliggende gemeenten samen blijven afstemmen over hun woningbouwprogramma's, los van het wel of niet voortbestaan van de stadsregio. Het is een vrijwillige afspraak, niet verplicht op basis van wet- of regelgeving. Afstemmen in sub-regionaal verband is van belang voor onderbouwing van woningbouwplannen richting de provincie omdat de ladder voor duurzame verstedelijking aangeeft dat plannen moeten passen binnen de regionale woningbouwbehoefte.
Afspraak 3:
Gemeenten kunnen tussentijds plannen in procedure brengen die nog niet in het bijgevoegd woningbouwprogramma op groen staan. Indien het totaal van deze plannen de omvang van de groene plannen voor de betreffende gemeente met meer dan 10% overschrijdt stelt de gemeente de andere sub-regiogemeenten daarvan op de hoogte. Deze plannen worden separaat voorgelegd aan de provincie in het kader van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Deze afspraak maakt het makkelijker om tussentijds (niet tijdens de jaarlijkse actualisatie van de woningbouwlijsten) nieuwe plannen in ontwikkeling te nemen, zonder dat daarvoor sub-regionaal overleg noodzakelijk is.
Groene projecten in het stoplichtenmodel
Een groen project is een project dat een gemeente op korte termijn wil realiseren en dat draagvlak heeft bij de gemeenten in de sub-regio en de provincie. Dat kan gaan om een (planologisch) harde en zachte plannen. Het project moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van slechts één nieuwe bedrijfswoning ter ondersteuning van de beheer van een bestaande camping. De nieuwe mogelijkheid voor het plaatsen van 10 stacaravans of trekkershutten is hierbij niet relevant. Het is geen (nieuwe) stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Daarnaast kan worden vermeld dat de gemeentelijke Nota Wonen aangeeft dat deze nota niet van toepassing is voor projecten die voorzien in minder dan vier woningen.
Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Conclusie
De ontwikkeling past in het provinciale beleid van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening (zie ook conclusie bij 3.2.3).
Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe 'Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019' (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.
Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat voornamelijk goedkopere woningen moeten worden gebouwd, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten de stad of het dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan goedkopere woningen. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken over de verhouding koop-huur. Voor het eerst zijn in het KWP3 afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen voor de komende drie jaar.
De gemeente Renkum valt onder de regio Arnhem-Nijmegen. Woningbouwplannen dienen zich te conformeren aan het opgestelde afsprakenkader. De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties hebben de afspraak gemaakt dat in de periode 2010 - 2019 in de regio 36.600 woningen netto worden toegevoegd.
In de op 17 oktober 2014 in werking getreden Omgevingsverordening is in artikel 2.1.1 sub 17 en artikel 2.2.1.1 verwezen naar het Kwalitatief Woonprogramma. Daarmee heeft het Kwalitatief Woonprogramma zijn werking behouden.De eerder genoemde 'Regionale Woonagenda' en het 'stoplichtmodel' zijn uitwerkingen / opvolgers van het KWP3 (zie paragraaf 3.2.3).
Conclusie
Het initiatief draagt niet bij aan de gewenste verhouding huur-koop of aan de hoeveelheid woningen in het betaalbare segment. Er is sprake van het toevoegen van slechts één woning aan de voorraad. De plaatsing van de 10 stacaravans of trekkershutten is hierbij niet relevant. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van één bedrijfswoning en is daarom niet in strijd met het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019. Het plan is in paragraaf 3.2.3 reeds getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. Daaruit blijkt dat hieraan wordt voldaan.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio. De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag.
Doelstelling van de regiovisie voor wonen is het voor iedere (toekomstige) inwoner van de stadsregio een juiste woning beschikbaar hebben met betrekking tot prijs, eigendomssituatie, aard & type en locatie. Voor de periode 2010 - 2015 is vooralsnog een opgave van circa 15.500 woningen opgenomen. Binnen de 'Contour woningbouw' bepalen de gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. De programmering van de woningbouw dient plaats te vinden met in achtneming van de in de per gemeenten vastgestelde kwalitatieve afspraken en inspanningsverplichtingen in de Concessies Wonen.
Groene Akkoord
Vanuit de Stadsregio is een akkoord gesloten tussen gemeenten, woningbouwcorporaties en diverse bouwende partijen ten behoeve van het duurzaam bouwen. Het Groene Akkoord is de vervanger van het oude KAN-DuboConvenant uit 2000. In het akkoord is afgesproken dat de partijen (gemeenten, corporaties, bouwende partijen) op hoofdlijnen gaan sturen en de komende twee jaar één gezamenlijke taal gaan hanteren voor duurzaam bouwen en renoveren, te weten GPR Gebouw en GPR Stedenbouw. Duurzaam bouwen houdt in dat op zodanige wijze wordt gebouwd en het beheren van gebouwen en gebouwde omgeving dat de schade aan het milieu in alle fasen, schaalniveaus en sectoren van het bouwproces zoveel mogelijk beperkt wordt. De fasen van het bouwproces omvatten de levensloop: van ontwerp tot en met sloop van het gebouwde. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij de randvoorwaarden zoals gesteld in het Groene Akkoord.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen de doelstelling voor het regionaal beleid van het Regionaal Plan 2005-2020. Er wordt met een specifiek doel een bedrijfswoning gebouwd op basis van een bestaande behoefte. De gemeente Renkum zorgt gemeentebreed voor het behalen van bovengenoemde normen. Daarnaast wordt aangesloten op de eisen die volgen uit het Groene Akkoord. De geplande woning is een voorbeeld van duurzaamheid.
In de 'Nota Wonen 2014' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2014' is een actualisatie van de 'Woonvisie 2010-2014'. Voordat het beleid is opgesteld is er een analyse van de woningmarkt in de gemeente Renkum uitgevoerd. Daarvoor zijn verschillende onderzoeken gebruikt, zoals 'WoOn 2012', 'evaluatie Woonvisie 2010-2014' en de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025 '.
Voor de hoofdlijnen van de 'Nota Wonen 2014' zijn de vijf politieke pijlers uit de vorige Woonvisie aangehouden. De volgende thema's zijn uitgewerkt:
Thema 1: Kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande voorraad
Tot 2019 neemt het aantal huishoudens nog licht toe en daarna daalt het aantal licht. De gemeente wil op deze ontwikkeling zo goed mogelijk inspelen. In de Nota Wonen 2014 wordt voornamelijk de aandacht gericht op de woonkwaliteit in de dorpen, wat ook ten goede moet komen aan de vitaliteit in de dorpen. Vanuit deze visie wil de gemeente inzetten op:
Thema 2: Evenwichtige bevolkingsopbouw
Voor vitaliteit in de dorpen vindt de gemeente de aanwezigheid van verschillende leeftijdsgroepen en generaties in de dorpen van belang. Sturing op een evenwichtige bevolkingssamenstelling is slechts beperkt mogelijk. De gemeente wil echter de mogelijkheden die zij heeft volop benutten. Hierbij werkt ze de volgende beleidsambities uit:
Thema 3: Duurzaam en levensloopgeschikt
De gemeente hecht veel waarde aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving en een goede toekomstkwaliteit van het woningaanbod. Woningen moeten enerzijds passend zijn voor hun eigen levensloop (duurzaam), anderzijds geschikt zijn voor veranderingen in de levensloop van mensen (aanpasbaar). Bij deze toekomstkwaliteit besteedt de gemeente aan drie aspecten in het bijzonder aandacht:
Thema 4: Wonen met zorg
De gemeente wil mensen met een zorgvraag mogelijkheden bieden om zo lang mogelijk in de eigen sociale omgeving te blijven wonen. Ook de kabinetsplannen dragen hieraan bij en zorgen ervoor dat mensen langer thuis moeten blijven wonen. Deze mensen zullen steeds vaker een beroep op de gemeente doen. De gemeente wil voor wonen en zorg de volgende stappen zetten:
Thema 5: Regie van de gemeente
De sturingsmogelijkheden van de gemeente zijn beperkt. Samenwerking vormt daarom de spil van de uitvoering van de Nota Wonen 2014. De gemeente gaat actief de samenwerking aan met woonpartners en inwoners. Op een aantal gebieden neemt de gemeente heel bewust de regierol. Zoals bij de opgave voor het zorgvastgoed. De gemeente heeft ook een stimulerende rol op het gebied van wonen. Deze rol zal in de toekomst toenemen en heeft bijvoorbeeld te maken met het uitlokken van kansrijke initiatieven en het aftasten van mogelijkheden om meer beweging in de woningmarkt te krijgen.
Het uitgangspunt van de gemeente Renkum is dat woningbouwprojecten passen binnen de 'Nota Wonen 2014'. Er zijn geen grote nieuwbouwlocaties. Datgene dat nieuw wordt gebouwd moet binnen de bestaande contouren van de bebouwing passen.
Conclusie
Het bestemmingsplan voorziet slechts in de bouw van één bedrijfswoning. De stacaravans of trekkershutten zijn bij deze afweging niet relevant. In paragraaf 3.2.3 is reeds getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarin is aangegeven dat het plan past binnen de ladder, zie de afspraken in de regionale Woonagenda, en de 'Nota Wonen'. De Nota Wonen geeft aan dat de regelingen in de nota niet van toepassing zijn op projecten die voorzien in minder dan 4 woningen. Een toets aan de Nota Wonen is daarom feitelijk niet nodig.
Op 22 september 2011 heeft het College van Burgemeester en wethouders de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar. Ten behoeve van onderhavig plangebied zijn in de visie geen concrete ontwikkelingen aangegeven. Wel geldt een aantal algemene aspecten zoals het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied.
Conclusie
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de uitgangspunten uit de Ruimtelijke Visie. In voorliggend plan is slechts voorzien in de bouw van één bedrijfswoning. De Ruimtelijke Visie 2025 spreekt zich niet uit over kleinschalige initiatieven, zoals de ontwikkeling van een nieuwe bedrijfswoning en het plaatsen van 10 stacaravans of trekkershutten op de Camping Lindenhof. Voor dergelijke initiatieven wordt een zelfstandige afweging gemaakt, zoals is aangegeven in de paragrafen 2.2 en 2.3. van deze toelichting. De ontwikkeling past daarmee binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente Renkum.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie. Bij deze afweging is alleen de bedrijfswoning relevant. De plaatsing van 10 stacaravans of trekkershutten spelen hierbij geen rol. Deze zijn in het kader van de uitvoerbaarheid vergelijkbaar met de kampeermiddelen die ook nu al mogen worden geplaatst op het terrein.
In het kader van het wijzigen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien er sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Met dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plan bij elkaar passen.
Door Econsultancy uit Doetinchem is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnr. 2106.001, juli 2016). De onderzoekslocatie is, op basis van de resultaten van een vooronderzoek, onderzocht volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij een onverdachte locatie is de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn tot zeer grof zand. De bovengrond is bovendien zwak tot sterk humeus. De ondergrond is daarnaast matig tot sterk grindig. In het opgeboorde materiaal zijn zintuigelijk geen verontreinigingen waargenomen. De zintuigelijk schone bovengrond is wel licht verontreinigd met PAK en is niet verontreinigd met de overige onderzoeksparameters. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Daar het grondwater zich dieper dan 5,0 m -mv bevindt heeft er conform NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.
De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreiniging, niet geheel bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie en de bestemmingsplanwijziging.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Conclusie
Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de bouw van een bedrijfswoning op de onderzoekslocatie en/of voor de bestemmingsplanwijziging.
Op 15 november 2007 is de 'Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de 'Wet milieubeheer' luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Hierin zijn het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' opgenomen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet langer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
Conclusie
De ontwikkeling betreft de bouw van één bedrijfswoning en draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De invloed is de luchtkwaliteit is nagenoeg nihil. Nader onderzoek is niet nodig. Het milieuaspect 'lucht' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In de Wet Geluidhinder (Wgh, art 74 lid 1) is bepaald dat elke weg van rechtswege een akoestisch aandachtsgebied (zone) heeft. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de status van de weg. Voor de N783 (2 rijstroken) geldt een zonebreedte van 250 meter in buitenstedelijk gebied. Voor de A50 geldt een zone van 600 meter in buitenstedelijk gebied.
De afstand tussen de N783 en de planlocatie is ruim 300 meter en de afstand van de planlocatie tot de A50 is 730 meter. De planlocatie heeft dan ook geen overlap met zones rond de belangrijkste wegen in de omgeving.
De bescherming van nieuw te realiseren woningen binnen de zones van spoorwegen is vastgelegd in artikel 106 lid 1 van de Wet geluidhinder. De omvang van de geluidszones van spoorwegen worden geregeld in artikel 1.4 en 1.4a van het Besluit geluidhinder voor de spoorwegen welke zijn opgenomen in de respectievelijk de zonekaart en de geluidplafondkaart. De Rhijnspoorweg is opgenomen in de geluidplafondkaart. De zonebreedte voor het spoor is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. Het geluidproductieplafond bedraagt ter hoogte van het plangebied maximaal 69dB met een zonebreedte van 600 meter. De planlocatie ligt op een afstand van ongeveer 350 meter van de Rhijnspoorweg en ligt dus binnen de zonebreedte. De planlocatie is echter gesitueerd achter het plan Wolfsheide. Ten behoeve de ontwikkeling van het plan Wolfsheide worden geluidbeperkende voorzieningen getroffen die direct naast het spoor worden geplaatst. De planlocatie valt zonder geluidbeperkende voorzieningen in de zone van 55 - 59 dB. De hoogst toelaatbare waarde bij spoorlawaai is 55 dB. De overschrijding is in een niet-gesaneerde situatie, gezien de zone waarin de locatie valt, al zeer beperkt. Door de aanleg van de geluidbeperkende voorzieningen bij het spoor ten behoeve van de realisatie van Wolfsheide is er van een overschrijding van de hoogst toelaatbare waarde geen sprake meer.
Conclusie
Gesteld kan worden dat er in het kader van de Wet geluidhinder en een goede ruimtelijke ordening geen overwegende bezwaren gelden tegen de ontwikkeling van het initiatief. De planlocatie valt buiten de zones van de omliggende wegen en de geluidsoverlast van de spoorlijn valt door de geluidbeperkende maatregelen die zijn getroffen ruim binnen de toegestane normen.
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies - zoals woningen - mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Daarnaast is het van belang dat door realisering van onderhavig plan geen hinder wordt veroorzaakt voor de omgeving en ook voor de bedrijfsgang van bestaande omliggende bedrijven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen geen gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen of terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan, zoals woningen.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie en dat de nieuwe gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven en het garanderen van een goed klimaat voor de gevoelige functie. De mate waarin milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)' geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
Binnen de VNG-brochure kan de camping worden gecategoriseerd bij 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. Hiervoor gelden de volgende minimaal aanbevolen richtafstanden:
Geur 10 meter
Stof 0 meter
Geluid 30 meter
Gevaar 10 meter
Omdat de bedrijfswoning op de camping staat is deze onderdeel van de inrichting. Indien een bedrijfswoning onderdeel is van de inrichting geldt de woning niet als geluidgevoelige functie. Daarbij worden het chaletpark en de camping als één inrichting aangemerkt.
Conclusie
De nieuwe bedrijfswoning is, in principe, wel aan te merken als milieugevoelig, maar bevindt zich op de camping en is daarmee onderdeel van de inrichting. Voor bedrijfswoningen die vallen binnen de inrichting vervalt de milieugevoeligheid. Er bestaan dan ook vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de ontwikkeling van de woning.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico en plaatsgebonden risico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn de 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kan dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. In het Bevi, Bevb en Bevt wordt de verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico voor inrichtingen en mobiele bronnen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Plangebied
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De uitsnede van de kaart maakt duidelijk dat er op de locatie wel een risico aanwezig lijkt. Een risicocontour overlapt de locatie waar de bedrijfswoning gepland is. Het betreft de contour van een bovengrondse gastank waarvoor in 1999 een vergunning is verleend. De gastank is echter in 2004 al verplaatst naar een locatie ver buiten de huidige camping. De gegevens op de risicokaart zijn verouderd en gelden niet meer. Er is ook geen nieuw risico ontstaan.
Fragment Risicokaart Nederland
Op de risicokaart staat een contour aangegeven die de beoogde locatie van de bedrijfswoning overlapt. Dit is de contour van een in 2004 verwijderde gastank, die op de kaart nog niet is verwijderd.
Conclusie
Onderzoek heeft aangetoond dat er nu geen bijzondere risico's aanwezig zijn die een belemmering vormen voor de ontwikkeling van een bedrijfswoning op de beoogde locatie aan . De gastank, die op de risicokaart nog is vermeld, is in 2004 verplaatst naar een locatie buiten de planlocatie en vormt geen risico meer.
In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.
Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning).
In artikel 2.6.3 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen. Het bestemmingsplan maakt geen bestemmingen mogelijk die het winnen van fossiele energie toestaan.
Per 1 januari 2013 zijn Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei en Eem samen gegaan als Waterschap Vallei en Veluwe. Omdat dit waterschap nog geen eigen beleid heeft geformuleerd wordt, bij de toetsing van dit plan, getoetst aan het beleid van het voormalige Waterschap Vallei en Eem. Het plangebied lag binnen het werkveld van dit waterschap.
In het "Waterbeheersplan 2010 - 2015'' heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor deze periode. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming van het beheersgebied tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het gebied. Het programma Voldoende en schoon water gaat over de waterhuishouding. De inzameling, het transport en de behandeling van afvalwater noemen we de afvalwaterketen. Deze keten bestaat uit: rioolstelsels met huisaansluitingen, leidingen, putten, pompen, riooloverstorten, meet- en regeltechnieken; transportsystemen met gemalen en persleidingen; een rioolwaterzuiveringsinstallatie met een effluentlozing op oppervlaktewater.
Een belangrijk onderwerp in alle programma's is de klimaatverandering. Het Waterschap zal de ontwikkelingen op dit gebied de komende jaren intensief blijven volgen en maatregelen nemen om ook op de lange termijn het gebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de zuiveringen op peil te houden. Het vaststellen van ruimtelijke plannen, vooral voor stedelijke ontwikkelingen, vraagt een proactieve rol van het waterschap. Door in de planontwikkelingsfase al om tafel te zitten met gemeenten, projectontwikkelaars en bouwpartijen is er voor het watersysteem veel te bereiken, zowel in nieuw stedelijk gebied als in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast adviseert het waterschap gemeenten via de watertoets.
Door het beperkte schaalniveau van het bouwplan (slechts één (bedrijf-)woning extra) heeft het plan geen nadelig effect op de waterbelangen van het waterschap.
De gemeente Renkum is voortvarend aan de slag gegaan met het afkoppelen van verhard oppervlak, één van de doelstellingen van het beleid van de hogere overheid. Sinds 2000 is in totaal ruim 50 hectare verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen, daken) afgekoppeld van de riolering. Dit is ruim 20% van het totale aantal wegen in de gemeente. De gemeente voldoet hiermee ruimschoots aan de wettelijke verplichting om voor 2010 49 hectare verhard wegoppervlak af te koppelen van het riool.
Door het beperkte schaalniveau van het bouwplan (slechts één bedrijfswoning extra) heeft het plan geen nadelig effect op de waterbelangen van de gemeente. Voor de locatie geldt dat er een beperkte toename zal zijn van het verhard oppervlak door de bouw de bedrijfswoning. De tuin zal het grootste deel van de oppervlakte blijven innemen. De mogelijkheden om (hemel-)water op de locatie te bergen, vast te houden en pas daarna, indien noodzakelijk, af te voeren blijven afdoende gewaarborgd. Het schone hemelwater zal op het terrein worden geborgen en geïnfiltreerd. Bij de bouw zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt. Het vuilwater zal worden afgevoerd via een aansluiting op het riool. Het grondwater bevindt zich op een diepte van meer dan vijf meter onder het maaiveld. De bouw van de bedrijfswoning heeft geen of alleen maar een beperkte uitwerking op de omgeving.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen of een zeer beperkte invloed op de omgeving en voldoet aan het beleid. Hemelwater kan op het terrein worden geborgen en geïnfiltreerd. Het vuilwater wordt afgevoerd via het riool. De bouw beïnvloedt het grondwater niet. Bij de bouw van de bedrijfswoning zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt. Gesteld kan worden dat het plan voor wat betreft het aspect 'water' uitvoerbaar is.
Bij een ruimtelijk plan moet, conform de 'Wet op de archeologische monumentenzorg', vooraf worden beoordeeld of er eventueel sprake is van archeologische waarden. Het bestemmingsplan maakt slechts de bouw van één extra bedrijfswoning mogelijk met een oppervlakte kleiner dan 200 m².
Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Renkum, met globale aanduiding plangebied (rood)
Op de locatie waar de bedrijfswoning (rode cirkel) is gepland is de archeologische verwachtingswaarde laag.
Archeologie gaat over de verwachte cultuurhistorische waarde in de bodem. In 1992 is op Malta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlands parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van waardevolle zaken. In het kader van de een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang.
Op basis van de bovenstaande uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied op de locatie van de nieuwe woning een lage archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan niet nodig.
Conclusie
Het plan is voor wat betreft het aspect 'archeologie' uitvoerbaar is.
Om de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2). De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente.
De planlocatie kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen tevens de implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn op nationaal niveau. Er mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren.
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde 'Natuurbeschermingswet 1998' in werking getreden. Hiermee wordt de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden.
Het plangebied ligt niet in het Natura 2000-gebied De Veluwe. De nieuw te bouwen bedrijfswoning ligt op circa ruime afstand van het Natura 2000-gebied. Het bestemmingsplan heeft slechts betrekking op een klein perceel in het buitengebied van Oosterbeek en zorgt er planologisch voor dat er slecht één extra (bedrijf-)woning wordt gebouwd. De rest van de camping is wordt conserverend bestemd. De invloed op de omgeving is zo gering dat er geen negatieve gevolgen optreden voor beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Conclusie
Er treden geen negatieve gevolgen op voor beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van De Veluwe (GNN Donkergroen, GO Lichtgroen, Natura 2000 gearceerd)
Als gevolg van de voorgenomen bouw van de bedrijfswoning op de locatie lijkt het onwaarschijnlijk dat er overtredingen van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet optreden. De huidige bebouwing blijft bestaan en er wordt geen beplanting verwijderd. De bedrijfswoning wordt gebouwd op een bestaand grasveld op de camping. Het uitvoeren van een quick-scan is niet nodig voor deze ontwikkeling. Er zijn geen overtredingen te verwachten. Vleermuizen en broedvogels kunnen niet worden verstoord. Zoogdieren of reptielen zullen op dit grasveld niet worden aangetroffen. Overtredingen van de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van een geschikt habitat of geschikte verblijfsmogelijkheden niet aan de orde.
Conclusie
Er is er geen ontheffing nodig van de Flora- en faunawet voor het ontwikkelen van een nieuwe bedrijfswoning op de Camping Lindenhof. Het opstellen van quikscan flora- en fauna is niet nodig.
De ambitie van Gelderland is om zorgvuldig om te gaan met natuur en landschap op een haalbare en betaalbare wijze en de samenleving daar meer bij te betrekken. Met het natuur- en landschapsbeleid draagt Gelderland bij aan de realisatie van internationale doelstellingen. De basis van het Gelderse natuur- en landschapsbeleid vormen de afspraken die tussen de provincies en het Rijk gemaakt zijn en die men terug kan vinden in het Onderhandelingsakkoord Decentralisatie Natuur. Een variatie aan planten- en diersoorten is cruciaal voor een goede leefomgeving. Die variatie kan alleen behouden worden wanneer in heel Europa natuurgebieden aaneengesloten worden. Daarom werkt Gelderland aan een Gelders Natuurnetwerk: een stelsel van onderling verbonden natuurgebieden, dat in verbinding staat met natuurnetwerken buiten Gelderland. In het Gelders Natuurnetwerk (GNN) geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of ontwikkelingen waarvoor - overtuigend gemotiveerd - geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft. De Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO) is een gebied waar partners en partijen juist worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Daarbij maakt de provincie onderscheid tussen de mate waarin partijen worden gevraagd om een -extra- bijdrage te leveren aan dit gebied. Een uitbreiding van dagrecreatie of een bestaand landbouwbedrijf vraagt om een andere mate van compensatie dan het plaatsen van een nieuw recreatieverblijf in deze zone. Het ene initiatief heeft een andere impact op het gebied dan het andere. De provincie wil met haar beleid voor deze zone zo duidelijk mogelijke spelregels hanteren die recht doen aan de doelen in dit gebied. De provincie zoekt naar wat helpt om deze duidelijkheid maximaal te geven en nodigt gemeenten uit om hierover mee te denken. De juiste kaders moeten voldoende uitnodigend blijven voor 'goede' kwalitatieve ontwikkelingen.
Er is in het voorliggend bestemmingsplan geen sprake van ontwikkelingsmogelijkheden waarbij de GNN of GO in het geding kunnen zijn. Het bestemmingsplan heeft slechts betrekking op een klein deel van de camping in buitengebied van de gemeente Renkum en zorgt er planologisch voor dat er slecht één bedrijfswoning gebouwd kan worden op de al bestaande camping. Er zijn derhalve naar verwachting geen belemmeringen vanuit de GNN en GO aan de orde.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit de GNN en GO aan de orde.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het analyseren van het effect van een nieuw initiatief op de verkeersstructuur. Parkeren gebeurt op eigen terrein. Er is voldoende parkeergelegenheid beschikbaar. De toename van het verkeer of de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling van één bedrijfswoning is nihil ten opzichte van het huidige aantal verkeersbewegingen op de camping.
Conclusie
Nader onderzoek is niet nodig. Het effect van de ontwikkeling op het verkeer is nihil ten opzichte van de huidige situatie.
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zijn de kosten voor de bestemmingsplanprocedure voor rekening van de initiatiefnemer. Om dit te regelen wordt een samenwerkingsovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemers worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Conclusie
Het initiatief is economisch uitvoerbaar.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
De situering van de toegelaten gebouwen is bepaald door bouwvlakken op de verbeelding en door de bepalingen (soms in combinatie met aanduidingen) in de planregels. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: Bos en .Recreatie - Verblijfsrecreatie. Daarnaast kent het bestemmingsplan de dubbelbestemming: Waarde - Archeologie middelhoge verwachting.
Bos
De bestaande bosstroken krijgen een passende, beschermende regeling binnen de bestemming 'Bos'. De gronden zijn bestemd voor bos, het behoud en herstel en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende ecologische, natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden en morfologie en de instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van de daar voorkomende waterlopen, watergangen, waterpartijen, infiltratievoorzieningen, waterberging en waterhuishoudkundige werken. In de bestemming is ondergeschikte extensieve recreatie toegestaan met de bijbehorende onverharde wandelpaden.
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Deze gronden zijn bestemd voor verblijfsrecreatie met toeristische standplaatsen voor kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans en recreatiewoningen, met bijbehorende voorzieningen zoals een kampwinkel, kantoorruimte en sanitair-ruimtes, paden, wegen en parkeervoorzieningen. Alleen bij de functieaanduiding (sr-stc) is het mogelijk maximaal 10 stacaravans of trekkershutten te plaatsen. Permanente bewoning is niet toegestaan. Binnen een bouwvlak zijn bedrijfsgebouwen toegestaan inclusief één bedrijfswoning. Buiten het bouwvlak zijn nog kleine sanitaire gebouwtjes toegestaan.
Het plan bevat verder één zogenaamde dubbelbestemming. Een dubbelbestemming valt als het ware over "onderliggende" materiële bestemmingen heen en houdt beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Een dubbelbestemming dient dus een specifiek ruimtelijk belang en is eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.
Waarde - Archeologie middelhoge verwachting
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid, opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemming hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 500 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Een zelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor de archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.
In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Camping Lindenhof 2017' verzonden aan de gebruikelijke partners.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Camping Lindenhof 2017' heeft vanaf 31 mei 2017 gedurende zes weken, dus tot en met 11 juli 2017 ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn geen zienswijzen ingediend. In de Staatscourant van woensdag 31 mei 2017 en in het huis-aan-huis-blad Rijn en Veluwe van woensdag 31 mei 2017 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in de bibliotheek te Oosterbeek en in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 10 mei 2017 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de Rijn en Veluwe en op de gemeentelijke website en op 15 mei 2017 in de Staatscourant.
Omdat er geen zienswijzen zijn ingediend, zijn er ook geen wijzigingen hierdoor doorgevoerd.
Mede doordat er geen zienswijzen zijn ingediend zijn er geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.