Plan: | Sonnenberglaan 3, 2016 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0181ob-va02 |
De initiatiefnemers willen op de locatie Sonnenberglaan 3 in Oosterbeek een woning realiseren. Op de locatie bevindt zich nu een verouderde, kleine woning met bijgebouwen. De woning was oorspronkelijk een arbeiderswoning. Na de tweede wereldoorlog zijn aan de woning een stal en een kapschuur toegevoegd voor het houden van vee en voor de opslag van materiaal. De nieuwe woning zal de woning en de stal vervangen. De kapschuur blijft in de huidige staat behouden. De nieuwe woning zal in omvang niet groter zijn dan de bestaande stal. Per saldo zal de hoeveelheid bebouwd oppervlak in belangrijke mate afnemen. De woning zal vanaf de Sonnenberglaan worden ontsloten. Daarvoor zal de bestaande onverharde weg worden gebruik. Om te voorkomen dat de Sonnenberglaan een sluiproute wordt zal de laan met een slagboom worden afgesloten, zoals nu ook al het geval is.
Op het perceel ligt in het vigerende bestemmingsplan alleen een bouwvlak rond de bestaande woning. Realisatie van de gewenste woning is binnen dit bouwvlak niet mogelijk. Daarvoor zal een nieuwe bouwvlak moeten worden vastgelegd. Om dit mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd. De bestemmingsplanwijziging maakt het bovendien mogelijk voorwaarden te stellen aan de inpassing van de nieuwe woning in het landschap.
Het belangrijkste deel van de locatie valt binnen het perceel bekend als gemeente Oosterbeek, sectie, nummer B, nummer 1095. Aan de noordzijde valt een deel van de locatie binnen het perceel bekend als gemeente Oosterbeek, sectie B 1096. Aan de zuidzijde vallen delen van de locatie binnen de percelen bekend als gemeente Oosterbeek, sectie B met nummers 1021 en 1022. De totale oppervlakte van de locatie is 4.154 vierkante meter.
Het plangebied ligt ten noorden van de Utrechtseweg aan de westkant van de kern Oosterbeek. De locatie is onderdeel van het voormalig landgoed Sonnenberg. De locatie wordt aan noord- en oostkant begrensd door bos en aan de zuid- en oostzijde door weiland. Aan de noordzijde van de locatie loopt een fietspad die de Beelaertslaan en de Hartensteinlaan verbindt met de Valkenburglaan.
Kenmerkende elementen in de omgeving zijn het zorgcomplex Sonnenberg, een agrarisch bedrijf en de voormalige manege. Het agrarisch bedrijf en de voormalige manege worden vanaf de Valkenburglaan ontsloten.
De navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en de begrenzing van het plangebied.
Ligging plangebied op het voormalig landgoed Sonnenberg (rood = globale plangebied)
Ligging en begrenzing plangebied (luchtfoto), rood = plangebied
Het voorliggend plan herziet een klein gedeelte van het bestemmingsplan Oosterbeek-Noord 2014. Dit plan is vastgesteld op 24 september 2014 en is geheel onherroepelijk in werking. In het bestemmingsplan Oosterbeek-Noord 2014 heeft het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen', Bos, Tuin, Agrarisch met waarden en Verkeer. Een groot deel van het plangebied heeft bovendien de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoge verwachting. Alleen ter plaatse van de bestaande woning ligt een bouwvlak voor de bouw van maximaal één woning met een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter.
Het bouwplan voorziet in de bouw van één nieuwe, grotere woning die globaal op de positie van de huidige schuur zal kunnen worden gebouwd. Om deze nieuwe woning mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden gemaakt. Het voorliggende plan voorziet daarin. Met het nieuwe bestemmingsplan zal worden aangesloten op de systematiek van het vigerende plan. De bestemming 'Bos' zal, evenals de bestemming 'Verkeer' niet worden gewijzigd. De bestemming 'Wonen' zal alleen worden toegekend aan het bouwvlak. Van dit bouwvlak zal een percentage van ongeveer 60 % tot een maximum van 260 vierkante meter mogen worden bebouwd. De bestemming 'Agrarisch met waarden' vervalt. Het resterende deel van de planlocatie zal de bestemming 'Tuin' krijgen. Het deel van de tuin grenzend aan het weiland krijgt ook de functieaanduiding 'Specifiek vorm van Tuin - Landschap'. Door deze opzet wordt de bebouwing geconcentreerd op de gewenste positie. Met deze vorm van bestemmen wordt een goede inpassing in het landschap nu en in toekomst het best gewaarborgd en wordt tegelijkertijd zo goed mogelijk tegemoet gekomen aan de wensen van de initiatiefnemers.
Uitsnede uit het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Oosterbeek-Noord, 2014' (rood = grens plangebied nieuw bestemmingsplan)
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied en de historie. Hierin wordt de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied besproken. Tevens wordt ingegaan op de manier waarop het beheer van het plangebied is voorzien en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen, waar in hoofdstuk 5 tevens op in wordt ingegaan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
Het voorliggend plan maakt de bouw van één (nieuwe) woning aan de Sonnenberglaan 3 in Oosterbeek mogelijk. De bestaande, kleinere woning en de stal worden gesloopt. De kapschuur blijft behouden. Hierna wordt eerst de bestaande ruimtelijke situatie beschreven. Daarna volgt een beschrijving van de nieuwe situatie.
Aan de Sonnenberglaan 3 in Oosterbeek bevindt zich een verouderde, kleine woning. De woning was oorspronkelijk een arbeiderswoning die behoorde bij het verdwenen landgoed Sonnenberg.
Landgoed Sonnenberg
Het landgoed Sonnenberg is in het begin van de jaren vijftig al ontmanteld. Het kwam in 1951 in handen van de gemeente die het binnen een jaar doorverkocht aan de Nederlandse Onderwijzers Vereniging (NOV). Door de NOV werd het hoofdpand gesloopt en vervangen door een rusthuis voor gepensioneerde onderwijzers. Ook dit pand is verdwenen en begin jaren '80 vervangen door een viertal appartementencomplexen nabij de Utrechtseweg en omstreeks 2010 door het grotere appartementencomplex/zorgcomplex aan de Sonnenberglaan. In 2012 is het complex aan de kant van de Sonnenberglaan nog uitgebreid met een nieuw woongebouw. Van de oorspronkelijke opzet van het landgoed resteert niet veel en het is in kwaliteit niet te vergelijken met landgoederen als de Lage Oorsprong. Dat betekent niet dat het een onaantrekkelijke omgeving is. Door de provincie is het gebied geclassificeerd als Nationaal landschap De Veluwe. Het gebied is geen onderdeel van een Groene Ontwikkelingszone (GO) of van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De classificatie betekent echter wel dat in het gebied alleen bestemmingen mogelijk worden gemaakt die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap versterken of in ieder geval niet aantasten. Wonen is nu al mogelijk op de locatie, maar de nieuwe woning wordt groter dan de bestaande woning. Een zorgvuldige inpassing is daarom van groot belang. Om dit te waarborgen is ten eerste als uitgangspunt vastgelegd dat de omvang van de toekomstige bebouwing kleiner zal zijn dan de omvang van de huidige bebouwing. Daarnaast is door een erkend tuin- en landschapsarchitect een inpassingsplan gemaakt (zie bijlage) en is veel aandacht besteed aan het vastleggen van de randvoorwaarden voor de beeldkwaliteit (zie bijlage).
Bestaande woning
De bestaande woning is een verouderde, kleine woning. Het pand heeft geen status als (gemeentelijke) monument. De woning was oorspronkelijk een arbeiderswoning voor een werknemer van de ook nu nog bestaande boerderij. Na de tweede wereldoorlog is de woning significant verbouwd, en zijn een stal en kapschuur toegevoegd voor het houden van vee en de opslag van materiaal. De stal is al lange tijd niet meer in gebruik voor het vee. Zowel de stal als de kapschuur worden gebruikt voor de opslag van materiaal. De woning wordt nu particulier bewoond.
Het erf grenst aan de noord- en oostzijde aan bos. De randen van het bos behoren bij de planlocatie. Aan de zuid- en westkant grenst de locatie aan de agrarische gronden van de nabijgelegen boerderij. Het erf is voor auto's toegankelijk vanaf de oostzijde.
Bestaande bebouwing Sonnenberglaan 3. Het groen blijft behouden, De hoeveelheid bebouwd oppervlak neemt af.
Wensen initiatiefnemers
De initiatiefnemers willen een woning in een expressionistische architectuur met een sterke relatie met de natuur en het open veld. De noordzijde (boszijde) blijft introvert. De zuidzijde (met uitzicht op het weiland) blijft open en transparant. Het hellende dak wordt langgerekt met de nok in oost/west-richting. Illustratief voor deze wens is het feit dat bestaande bospercelen behouden zullen blijven en er geen schuttingen op de perceelscheiding zullen worden geplaatst. Er zal gebruik worden gemaakt van natuurlijke materialen, zoals riet of keramische pannen en een donkere steensoort voor het metselwerk. De woning krijgt het karakter van een boshuis. Rondom de tuin komen een moestuin, ruimte voor een kippenhok en een bijenstal. Met de situering van de woning en de indeling van de woning zal hier rekening mee worden gehouden. Er zal vanuit de keuken en de woonkamer zicht zijn op de gemaaide paden in een bloemrijke graslandstrook als overgang naar het weiland.
Vooroverleg
De wensen zijn voorgelegd aan de gemeente, aan de commissie ruimtelijke kwaliteit en aan de adviseur ruimtelijke kwaliteit van de provincie, aan Vijf Dorpen in 't Groen en aan belanghebbenden in de directe omgeving. De commissie ruimtelijke kwaliteit is vooral ingegaan op de eisen voor de beeldkwaliteit. De adviseur ruimtelijke heeft zich vooral gericht op de inhoud van het inpassingsplan. Zowel de commissie ruimtelijke kwaliteit als de adviseur ruimtelijk kwaliteit zijn positief over het plan. De reacties en opmerkingen zijn verwerkt in de beeldkwaliteitseisen en in het inpassingsplan. Vijf Dorpen in 't Groen en de belanghebbenden hebben geen bezwaren geuit tegen het plan.
Sfeerimpressies toekomstige situatie
Welstandsnota en beeldkwaliteitseisen
De planlocatie valt in de welstandsnota in gebied 17 "Landschap" en meer in het bijzonder in deelgebied 17a "Meerdere plekken in het middengebied van de gemeente". De gemeente ontleent een belangrijk deel van haar karakteristiek aan haar ligging in het fraaie landschap. De hoogteverschillen en het bosrijke karakter bepalen de identiteit van dit deelgebied. De noordzijde, ten noorden van de Utrechtseweg, kenmerkt zich door de vele buitens en villa's en door de parkachtige inrichting. De landgoederen en grote villa's op zeer ruime kavels zijn met name te vinden aan de oost- en westzijde van Oosterbeek. Deze landhuizen en villa's kenmerken zich door hun statige en klassieke uitstraling en het omringend groen. De lanen, bossen met glooiende weiden, vijvers, beken en sprengen op de landgoederen dragen sterk bij aan de parkachtige karakter van het gebied. Het beleid in deze deelgebieden is in de eerste plaats gericht op de instandhouding van de aanwezige landschappelijke, natuur-, en cultuurhistorische waarden. Slechts incidenteel wordt voorzien in ruimtelijke ontwikkelingen. Het welstandsregiem is streng. De schaal van het gebied zorgt er voor dat vooral de massa en ligging van op te richten bouwwerken beoordeeld dient te worden.
Dit is vertaald in criteria. De geplande nieuwbouw wijkt op, na overleg met de commissie ruimtelijke kwaliteit, op een aantal punten af van de reguliere criteria. Dat heeft vooral te maken met de specifieke plek en het maatwerk dat deze plek vereist. Om duidelijk te maken waar de specifieke criteria afwijken zijn de reguliere criteria uit de welstandsnota cursief genoteerd. Na de cursief genoteerd reguliere volgen de specifieke criteria. Indien er geen specifiek criterium is opgenomen is het reguliere criterium gevolgd.
Algemeen:
De bebouwing in dit gebiedstype is over het algemeen vanuit verschillende richtingen goed zichtbaar, daarom is er niet echt onderscheid tussen voor en achterkant(en). Bij het beoordelen van bouwplannen is een alzijdige benadering derhalve het uitgangspunt.
De planlocatie leent zich niet voor een alzijdige benadering. Het bouwplan sluit aan op de landschappelijke kenmerken van de kavel: een open weide aan de zuid- en westkant en een gesloten bosrand aan de noord- en oostzijde. De woning is qua gevelopeningen georiënteerd op de open weide en meer gesloten naar de bosrand.
Ligging:
Deze oriëntatie is bij de planlocatie niet aan de orde. De situering maak de nieuwe woning wel zichtbaar vanaf de openbare ruimte; vanaf de Sonnenberglaan.
Met uitzondering van een bijenschuur worden geen nieuwe bijgebouwen voorzien. De bestaande bijgebouwen worden opgenomen in het ensemble en ingevoegd in het inpassingsplan.
Massa:
De hoeveelheid bebouwing op de planlocatie neemt af. De massa van de nieuwe woning is gerelateerd aan de omvang van de bestaande agrarische bebouwing met name aan de stal voor het vee. De nieuwe woning is qua oppervlakte niet groter dan deze melkstal en voegt zich makkelijk in de stramien van de massa van de andere bebouwing die wordt gevormd door de nabijgelegen boerderij en de voormalige manege.
De nokrichting van de nieuwe woning refereert aan de nokrichting van de bestaande bebouwing (en de te behouden kapschuur) en sluit aan op de hoofdrichting van de planlocatie. De nokrichting is oost-west.
Het bouwvolume wordt beëindigd door een prominente kap met wisselende goothoogten (minimaal 50 % is lager of gelijk aan 3,5 meter en maximaal 50 % is lager of gelijk aan 6 meter)
De kap vormt een hellend dak. Dat geldt ook voor de aan- en uitbouwen, zodat een samengestelde kapvorm kan ontstaan. Variatie in dakhelling is denkbaar. De kappen hebben royale overstekken van minimaal 0,50 meter. Dakkapellen zijn niet gewenst, maar wel mogelijk als ze voorzien zijn van een hellend dak en met inachtneming van een minimale afstand van 1 meter tot nok, goot of kopgevels.
Materialen en kleuren:
Het materiaalgebruik wordt natuurlijk. Er zal gebruik worden gemaakt van een bakstenen plint, bakstenen en/of gepotdekselde houten gevels, keramische dakpannen of rieten dakbedekking, houten kozijnen, zinken hemelwaterafvoeren en goten. De gevel wordt voorzien van een donkere plint of door een met metselverband geaccentueerde plint die de woning verbindt met het maaiveld.
Het kleurgebruik is terughoudend met een donkere bakstenen plint, een donkerrode/bruine baksteengevel, zwart gebeitste gevelbekleding en antracietgrijze dakpannen (of riet)
Detaillering:
De begane grond en de bovenverdieping zijn op elkaar afgestemd door een horizontale geleding waarbij materialisering en/of uitstraling van de plint, de begane grond en de verdieping bij voorkeur onderscheidend zijn ten opzichte van elkaar.
Aanvullende criteria voor kleine bouwplannen:
De erfafscheidingen grenzend aan de openbare ruimte bestaan uit een haag of een begroeid hekwerk van maximaal 1,20 meter hoogte.
Inpassingsplan
De locatie ligt op een bijzondere plek in Oosterbeek die in de omgevingsverordening onderdeel is van het Nationaal landschap De Veluwe en meer in het bijzonder het deelgebied Veluwemassief. De kernkwaliteiten van dit landschap mogen niet worden aangetast of beter dienen te worden versterkt. Het Veluwemassief is de groene long van Nederland. Met de terreininrichting wordt de hoeveelheid verharding verminderd en oppervlakte groen vergroot. Het bestaande bos wordt niet aangetast.
Met het inpassingsplan wordt ingespeeld op het bestaande reliëf. De overgang van de open ruimte naar de bosrand wordt geaccentueerd. Het contrast tussen het open landbouwgebied en het bos wordt versterkt. De belangrijkste huidige karakteristieken die dit tot een bijzonder plek maken worden behouden en versterkt. Belangrijk is dat het bestaande decor van het bos wordt behouden (en ook onderhouden). Dat decor vormt de achtergrond van de nieuwe woning die globaal op de positie van de huidige stal - dus terugliggend - zal worden gesitueerd. De woning en de te behouden kapschuur vormen een ensemble dat refereert aan de oorspronkelijke boerderij. Door de situering en de architectuur voegt de woning zich naar de omgeving. De verharding komt vooral ten noorden van de nieuwe woning tussen de woning en de kapschuur te liggen. Hiermee blijft de sfeer van een erf behouden.
Aan de open zijde - de overgang naar het weiland - liggen de moestuin, een boomgaard en de siertuin in aansluiting op de woning. Het grootste deel van de tuin wordt gereserveerd voor de ontwikkeling van een 'ruige' overgang - een bloemrijk grasland - van het weiland naar de tuin. Met deze opzet wordt optimaal aangesloten op de landschappelijke waarden van de omgeving.
Het inpassingsplan. Het landschap loopt geleidelijk over in de tuin. Woning en kapschuur vormen een ensemble rond een erf.
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal- , regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en het mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
De visie is vernieuwend in die zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de 'Nota Mobiliteit', de 'MobiliteitsAanpak', de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving' en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB 'Tweede structuurschema Militaire terreinen', de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Nationaal Waterplan' blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
2. Bereikbaar = Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Conclusie
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft geen nationaal belang.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden.
Het betreft de volgende onderdelen:
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
Met het voorliggend bestemmingsplan zijn namelijk geen nationale belangen gemoeid.
Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.
Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Artikel 3.1.6 tweede lid Bro:
De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Regionale Woonagenda
Op 17 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met de regionale Woonagenda. Ook andere gemeenten in de stadsregio hebben hiermee ingestemd. In juni 2015 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland ingestemd met de regionale Woonagenda. In de Woonagenda staat onder andere dat:
In de Woonagenda hebben de gemeenten van de stadsregio dus afgesproken dat zij de gemeentelijke woningbouwprogramma's onderling en met de provincie afstemmen op sub-regio-niveau met behulp van het 'stoplichtmodel'. Doel is om tot een meer flexibele vorm van planning te komen die ruimte biedt om in te spelen op bijvoorbeeld veranderingen in de markt, bijstellingen van prognoses en vrijkomen van potentiële woningbouwlocaties (transformatie). Voor de gemeente Renkum betekent dat afspraken maken in de sub-regio Arnhem en omgeving (bestaande uit de gemeenten Rheden, Rozendaal, Lingewaard, Overbetuwe, Arnhem en Renkum). Het 'stoplichtmodel' maakt onderscheid in plannen waar gemeenten en provincie het over eens zijn dat het goede plannen zijn (groen), plannen waar nog aan gesleuteld wordt of die op langere termijn spelen (oranje) en plannen die uit de markt genomen moeten worden (rood).
Ten behoeve van de Woonagenda heeft het bureau ABF-research een woningmarktverkenning uitgevoerd met behulp van het Socratesmodel. Het Socratesmodel modelleert de afstemming tussen de vraag en aanbod op de woningmarkt nauwkeurig, rekening houdend met de belangrijkste elementen van vraag en aanbod, zoals demografie, woonvoorkeuren, verhuisstromen, kwaliteit van de bestaande voorraad en nieuwbouw. De uitkomsten van deze woningmarktverkenning zijn ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Doordat gemeenten, stadsregio (Arnhem-Nijmegen) en provincie uitgaan van dezelfde woningmarktverkenning is er een goede gezamenlijke basis voor afstemming van de gemeentelijke woningbouwprogramma's.
Alle gemeenten hebben hun woningbouwprogramma getoetst aan de uitkomsten van Socrates. Plannen die in lijn zijn met de behoefteraming van Socrates zijn op groen gezet. Daarnaast is er voor de gemeenten de mogelijkheid om vanwege andere argumenten plannen op de groene lijst te zetten (bijvoorbeeld financiële of ruimtelijke argumenten).
De stadsregio heeft de woningbehoefte en de woningbouwprogramma's (de groene plannen) van de gemeenten in de sub-regio Arnhem en omgeving met elkaar vergeleken. Het model Socrates voorspelt voor de sub-regio Arnhem en omgeving een toename van circa 8500 huishoudens in de periode 01-01-2014 tot 01-01-2020. De gemeenten hebben in totaal 6403 woningen in de planning. Het is vooral Arnhem waar de voorraad aan goede woningbouwplannen laag is. Bij de omliggende gemeenten, waaronder Renkum zijn prognoses en woningbouwprogramma goed in balans. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de sub-regionale planning. De stadsregio trekt ook de conclusie (voor zover mogelijk in de huidige onzekere woningmarkt) dat het voorgestelde programma voor wat betreft woningbouwsegmenten, prijsklassen en woonmilieus past bij de Socrates prognose.
Na 2020 blijft het aantal huishoudens in de sub-regio naar verwachting groeien, maar het groeitempo neemt wel af. Ook in de periode 2020 tot 2030 blijft er dus ruimte om op beperkte schaal woningen toe te voegen.
Stoplichtmodel
Doel van het stoplichtmodel is dat de lijst van groene projecten de basis is voor toetsing van plannen door de provincie. De door gemeenten gezamenlijk voorgestelde lijst wordt door de provincie in één samenhangend proces getoetst aan de provinciale kwantitatieve en kwalitatieve richtlijnen en aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De onderliggende eigen gemeentelijke lijsten worden vervolgens bestuurlijk vastgesteld door elke gemeente.
Basis voor het stoplichtmodel zijn de planningslijsten die jaarlijks bij de provincie worden ingediend. Deze lijsten worden nu ook al door elke gemeente bestuurlijk geaccordeerd. Het stoplichtmodel wordt gekoppeld aan deze lijst. Door jaarlijks sub-regionaal af te stemmen over de planningslijsten met behulp van het stoplichtmodel wordt de lijst jaarlijks geactualiseerd op basis van actuele analyses of prognoses. Het ligt voor de hand om af te spreken welke prognoses gezamenlijk gebruikt worden om discussie over de uitgangspunten te voorkomen.
Op 16 oktober 2014 hebben de wethouders 'wonen' van de sub-regiogemeenten afspraken gemaakt over de lijst met woningbouwplannen in het 'stoplichtmodel'. Op 2 december 2014 heeft college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met die afspraken (en dus met de lijst met woningbouwplannen in het stoplichtmodel).
Hieronder worden de drie gemaakte afspraken weergegeven met per afspraak een korte toelichting.
Afspraak 1:
Gemeenten stemmen in met het sub-regionale woningbouwprogramma. Instemming van gemeenten is onder voorbehoud van vaststelling van elk gemeentelijk deel van de lijst in het eigen college van B en W en toetsing van de provincie aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het sub-regionale programma is het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum onverkort opgenomen. In de lijsten van andere gemeenten staan geen projecten die nadelige invloed hebben voor Renkum. Met deze afspraak wijken we (de stadsregio en de betrokken gemeenten) van het 50/50 beleid af en programmeren we conform de eigen behoefte van de sub-regio.
De lijst met projecten voldoet met deze afspraak aan de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking: elk plan moet voldoen aan de regionale woningbehoefte. In het stoplichtmodel is dit de lijst met 'groene' plannen.
Afspraak 2:
Gemeenten actualiseren jaarlijks hun woningbouwprogrammering in sub-regionaal verband op basis van het stoplichtmodel, gekoppeld aan het proces van de provinciale planningslijst. Basis voor de afstemming is de meest actuele PRIMOS prognose (is een landelijke prognose voor ontwikkeling van bevolking en huishoudens, die jaarlijks geactualiseerd wordt). Daarnaast kunnen gemeenten in onderling overleg andere analyses benutten. De gemeente Arnhem roept gemeenten in het eerste kwartaal van het jaar bijeen om elkaar te informeren over aanpassing van de woningbouwplannen en de afstemming daarover.
Strekking van deze afspraak is dat Arnhem en de omliggende gemeenten samen blijven afstemmen over hun woningbouwprogramma's, los van het wel of niet voortbestaan van de stadsregio. Het is een vrijwillige afspraak, niet verplicht op basis van wet- of regelgeving. Afstemmen in sub-regionaal verband is van belang voor onderbouwing van woningbouwplannen richting de provincie omdat de ladder voor duurzame verstedelijking aangeeft dat plannen moeten passen binnen de regionale woningbouwbehoefte.
Afspraak 3:
Gemeenten kunnen tussentijds plannen in procedure brengen die nog niet in het bijgevoegd woningbouwprogramma op groen staan. Indien het totaal van deze plannen de omvang van de groene plannen voor de betreffende gemeente met meer dan 10% overschrijdt stelt de gemeente de andere sub-regiogemeenten daarvan op de hoogte. Deze plannen worden separaat voorgelegd aan de provincie in het kader van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Deze afspraak maakt het makkelijker om tussentijds (niet tijdens de jaarlijkse actualisatie van de woningbouwlijsten) nieuwe plannen in ontwikkeling te nemen, zonder dat daarvoor sub-regionaal overleg noodzakelijk is.
Groene projecten in het stoplichtenmodel
Een groen project is een project dat een gemeente op korte termijn wil realiseren en dat draagvlak heeft bij de gemeenten in de sub-regio en de provincie. Dat kan gaan om een (planologisch) harde en zachte plannen. Het project moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het vervangen van een bestaande woning door een nieuwe woning. Daarmee is het geen (nieuwe) stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening en heeft de ontwikkeling geen invloed op het programma van de gemeentelijke Nota Wonen. De gemeentelijk Nota Wonen is op deze ontwikkeling niet van toepassing. Het plan voldoet, indien er al sprake zou zijn van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (want ook passend in afspraak 3). Daarmee voldoet het plan ook tevens aan het provinciale beleid (Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking).
Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. Later zijn beide plannen nog opnieuw en partieel gewijzigd vastgesteld, waarvan de laatste in november 2015.
De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Conclusie
De ontwikkeling past in het provinciale beleid van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening (zie ook conclusie bij 3.2.3).
Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe 'Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019' (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.
Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat voornamelijk goedkopere woningen moeten worden gebouwd, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten de stad of het dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan goedkopere woningen. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken over de verhouding koop-huur. Voor het eerst zijn in het KWP3 afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen voor de komende drie jaar.
Dit heeft te maken met de grote problemen waar de bouw op dit moment mee kampt. De provincie biedt de gemeenten ondersteuning in het maken van die keuzes, om met het oog op morgen te kunnen blijven bouwen. In deze tijd van recessie moeten gemeenten immers keuzes maken en prioriteiten stellen. Het is een onmogelijke opgave om alle bouwplannen uit te kunnen voeren.
De gemeente Renkum valt onder de regio Arnhem-Nijmegen. Woningbouwplannen dienen zich te conformeren aan het opgestelde afsprakenkader. De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties hebben de afspraak gemaakt dat in de periode 2010 - 2019 in de regio 36.600 woningen netto worden toegevoegd.
In de op 17 oktober 2014 in werking getreden Omgevingsverordening is in artikel 2.1.1 sub 17 en artikel 2.2.1.1 verwezen naar het Kwalitatief Woonprogramma. Daarmee heeft het Kwalitatief Woonprogramma zijn werking behouden. De eerder genoemde 'Regionale Woonagenda' en het 'stoplichtmodel' zijn uitwerkingen / opvolgers van het KWP3 (zie paragraaf 3.2.3).
Kwantitatieve opgave wonen
Inmiddels hebben Gedeputeerde Staten op 9 juni 2015 de kwantitatieve opgave wonen voor de Stadsregio vastgesteld. Hiermee is het KWP 3 komen te vervallen. In de kwantitatieve opgave voor de Stadsregio zijn woningen die zijn opgenomen als een zogeheten 'groen' plan subregionaal afgestemd en voorzien deze in een woningbehoefte. Het plan is hiermee in overeenstemming (10%-regeling) met de omgevingsverordening en de daaraan gekoppelde kwantitatieve opgave.
Conclusie
Het initiatief draagt niet bij aan de gewenste verhouding huur-koop of aan de hoeveelheid woningen in het betaalbare segment. Er is sprake van het vervangen van één bestaande woning in het hogere segment door een nieuwe woning en niet van een toe- of afname van het aantal woningen. Toetsing aan het Kwalitatief Woonprogramma 2010 - 2019 is niet meer relevant. De voorgestelde ontwikkeling voorziet in de bouw van slechts één grondgebonden woningen. Per saldo neemt de woningvoorraad met slechts één woningen toe. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning. Dit aantal is ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Het plan voor nieuwbouw van deze woning is opgenomen in de 10%-regeling van het vastgestelde 'stoplichtmodel'. Het plan is daarmee in overeenstemming met het KWP3 en daarmee met de kwantitatieve opgave wonen.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio. De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag.
Doelstelling van de regiovisie voor wonen is het voor iedere (toekomstige) inwoner van de stadsregio een juiste woning beschikbaar hebben met betrekking tot prijs, eigendomssituatie, aard & type en locatie. Voor de periode 2010 - 2015 is vooralsnog een opgave van circa 15.500 woningen opgenomen. Binnen de 'Contour woningbouw' bepalen de gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. De programmering van de woningbouw dient plaats te vinden met in achtneming van de in de per gemeenten vastgestelde kwalitatieve afspraken en inspanningsverplichtingen in de Concessies Wonen.
Groene Akkoord
Vanuit de Stadsregio is een akkoord gesloten tussen gemeenten, woningbouwcorporaties en diverse bouwende partijen ten behoeve van het duurzaam bouwen. Het Groene Akkoord is de vervanger van het oude KAN-DuboConvenant uit 2000. In het akkoord is afgesproken dat de partijen (gemeenten, corporaties, bouwende partijen) op hoofdlijnen gaan sturen en de komende twee jaar één gezamenlijke taal gaan hanteren voor duurzaam bouwen en renoveren, te weten GPR Gebouw en GPR Stedenbouw. Duurzaam bouwen houdt in dat op zodanige wijze wordt gebouwd en het beheren van gebouwen en gebouwde omgeving dat de schade aan het milieu in alle fasen, schaalniveaus en sectoren van het bouwproces zoveel mogelijk beperkt wordt. De fasen van het bouwproces omvatten de levensloop: van ontwerp tot en met sloop van het gebouwde. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij de randvoorwaarden zoals gesteld in het Groene Akkoord.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen het regionaal beleid van het Regionaal Plan 2005-2020. De gemeente Renkum zorgt gemeentebreed voor het behalen van bovengenoemde normen. Daarnaast wordt aangesloten op de eisen die volgen uit het Groene Akkoord.
In de 'Nota Wonen 2014' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2014' is een actualisatie van de 'Woonvisie 2010-2014'. Voordat het beleid is opgesteld is er een analyse van de woningmarkt in de gemeente Renkum uitgevoerd. Daarvoor zijn verschillende onderzoeken gebruikt, zoals 'WoOn 2012', 'evaluatie Woonvisie 2010-2014' en de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025 '.
Voor de hoofdlijnen van de 'Nota Wonen 2014' zijn de vijf politieke pijlers uit de vorige Woonvisie aangehouden. De volgende thema's zijn uitgewerkt:
Thema 1: Kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande voorraad
Tot 2019 neemt het aantal huishoudens nog licht toe en daarna daalt het aantal licht. De gemeente wil op deze ontwikkeling zo goed mogelijk inspelen. In de Nota Wonen 2014 wordt voornamelijk de aandacht gericht op de woonkwaliteit in de dorpen, wat ook ten goede moet komen aan de vitaliteit in de dorpen. Vanuit deze visie wil de gemeente inzetten op:
Thema 2: Evenwichtige bevolkingsopbouw
Voor vitaliteit in de dorpen vindt de gemeente de aanwezigheid van verschillende leeftijdsgroepen en generaties in de dorpen van belang. Sturing op een evenwichtige bevolkingssamenstelling is slechts beperkt mogelijk. De gemeente wil echter de mogelijkheden die zij heeft volop benutten. Hierbij werkt ze de volgende beleidsambities uit:
Thema 3: Duurzaam en levensloopgeschikt
De gemeente hecht veel waarde aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving en een goede toekomstkwaliteit van het woningaanbod. Woningen moeten enerzijds passend zijn voor hun eigen levensloop (duurzaam), anderzijds geschikt zijn voor veranderingen in de levensloop van mensen (aanpasbaar). Bij deze toekomstkwaliteit besteedt de gemeente aan drie aspecten in het bijzonder aandacht:
Thema 4: Wonen met zorg
De gemeente wil mensen met een zorgvraag mogelijkheden bieden om zo lang mogelijk in de eigen sociale omgeving te blijven wonen. Ook de kabinetsplannen dragen hieraan bij en zorgen ervoor dat mensen langer thuis moeten blijven wonen. Deze mensen zullen steeds vaker een beroep op de gemeente doen. De gemeente wil voor wonen en zorg de volgende stappen zetten:
Thema 5: Regie van de gemeente
De sturingsmogelijkheden van de gemeente zijn beperkt. Samenwerking vormt daarom de spil van de uitvoering van de Nota Wonen 2014. De gemeente gaat actief de samenwerking aan met woonpartners en inwoners. Op een aantal gebieden neemt de gemeente heel bewust de regierol. Zoals bij de opgave voor het zorgvastgoed. De gemeente heeft ook een stimulerende rol op het gebied van wonen. Deze rol zal in de toekomst toenemen en heeft bijvoorbeeld te maken met het uitlokken van kansrijke initiatieven en het aftasten van mogelijkheden om meer beweging in de woningmarkt te krijgen.
Het uitgangspunt van de gemeente Renkum is dat woningbouwprojecten passen binnen de 'Nota Wonen 2014'. Er zijn geen grote nieuwbouwlocaties. Datgene dat nieuw wordt gebouwd moet binnen de bestaande contouren van de bebouwing passen.
Conclusie
Het bestemmingsplan voorziet in het vervangen van een bestaande woning door een nieuwe woning en heeft geen invloed op de inhoud van de 'Nota Wonen 2014'.
Op 22 september 2011 heeft het College van Burgemeester en wethouders de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar. Ten behoeve van onderhavig plangebied zijn in de visie geen concrete ontwikkelingen aangegeven. Wel geldt een aantal algemene aspecten zoals het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied.
Conclusie
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de uitgangspunten uit de Ruimtelijke Visie. In voorliggend plan is slechts voorzien in het vervangen van een bestaande woning door een nieuwe woning. De Ruimtelijke Visie 2025 spreekt zich niet uit over kleinschalige initiatieven, zoals het vervangen van een woning. Voor dergelijke initiatieven wordt een zelfstandige afweging gemaakt, zoals is aangegeven in de paragrafen 2.2 en 2.3. van deze toelichting. De ontwikkeling past daarmee binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente Renkum.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
In het kader van het wijzigen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien er sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Met dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plan bij elkaar passen.
In 2007 is ter plaatse van het overgrote deel van onderzoekslocatie een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Kobessenmilieu bv, 18-12-2007, P1414.01). In de bovengrond zijn destijds lichte verontreinigingen met lood, zink en Pak aangetoond. Circa 7 meter ten zuidoosten van de huidige onderzoekslocatie is destijds een lichte verontreiniging met minerale olie in de bovengrond aangetoond. Aan de zuidoostzijde van de stal en circa 14 meter ten noordoosten van de huidige onderzoekslocatie zijn 2 spots (2 m³) met een sterke verontreiniging van minerale olie in de bovengrond aangetoond. In de verhardingslaag, circa 7 meter ten noorden van de huidige onderzoekslocatie, is analytisch asbesthoudend plaatmateriaal (serpentijnasbest) aangetoond. Hierop volgend zijn een aantal sleuven gegraven. In deze sleuven is visueel geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In 2008 heeft een sanering van de 2 sterk met minerale olie verontreinigde spots plaatsgevonden (Kobessenmilieu bv, 28-02-2008, P1414.02). De sanering is uitgevoerd middels ontgraving. Er is ontgraven tot aan het streefwaardeniveau.
Het onderzoek uit 2007 is verouderd. Een nieuwe verkennend bodemonderzoek is daarom nodig. De resultaten van het onderzoek geven daarnaast aanleiding om een verkennend onderzoek asbest in bodem uit te voeren. Deze onderzoeken zijn in 2016 door Econsultancy (rapportnr. 1242.001; 01-04-2016) uitgevoerd (zie bijlage).
De locatie is onderzocht op basis van de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE).
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
De zintuiglijk zwak puinhoudende bovengrond is licht verontreinigd met lood en PAK. De zintuigelijk schone humeuze ondergrond is niet verontreinigd. De bovengrond is licht verontreinigd met zink. Het PAK-gehalte bevindt zich onder de voor het gebied geldende achtergrondwaarde. Daar het grondwater zich dieper dan 5,0 m onder maaiveld bevindt, heeft er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.
De vooraf gesteld hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat echter er geen reden voor nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707
Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
In de bodem is zintuiglijk in de fractie > 20 mm bij asbestinspectiegat 06 asbesthoudend plaatmateriaal (golfplaat) aangetroffen. Uit de berekening van het totale asbestgehalte in de grond ter plaatse van asbestinspectiegat 06 blijkt dat sprake is van een totaalgehalte van 30,4 mg/kg d.s asbest (hechtgebonden chrysotiel asbest).
Aangezien de waarde van het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s) niet wordt overschreden wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van nader onderzoek asbest in bodem. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
Conclusie
Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie en/of voor de bestemmingsplanwijziging.
Op 15 november 2007 is de 'Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de 'Wet milieubeheer' luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Hierin zijn het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' opgenomen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet langer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
Conclusie
De ontwikkeling betreft het vervangen van een bestaande woning door een nieuwe, grotere woning. Dit draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De invloed is de luchtkwaliteit is nagenoeg nihil. Nader onderzoek is niet nodig. Het milieuaspect 'lucht' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
De mate waarin geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden bescherm tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De planlocatie ligt niet binnen een vastgestelde zonering. Er is bovendien sprake van het vervangen van een bestaande woning door een nieuwe woning. In dergelijke gevallen is het niet nodig de locatie te onderzoeken.
Conclusie
Het uitvoeren van een geluidsonderzoek is niet noodzakelijk.
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies - zoals woningen - mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Daarnaast is het van belang dat door realisering van onderhavig plan geen hinder wordt veroorzaakt voor de omgeving en ook voor de bedrijfsgang van bestaande omliggende bedrijven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen geen gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen of terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan, zoals woningen.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie en dat de nieuwe gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven en het garanderen van een goed klimaat voor de gevoelige functie. De mate waarin milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)' geeft sint 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
In de nabijheid van de planlocatie bevindt zich een agrarisch bedrijf. In december 2014 is aan de Omgevingsdienst Regio Arnhem advies gevraagd (zaaknummer 141208375, januari 2015). Voor het bedrijf is op 30 oktober 1997 een melding op grond van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer, thans Activiteitenbesluit, ingediend. Voor melkrundvee en jongvee gelden op grond van Wet geurhinder en veehouderij vaste afstanden. Aangezien de inrichting en de woning zijn gelegen buiten de bebouwde kom, dient een afstand van 50 meter vanaf de perceelgrens van het agrarisch bedrijf tot een woning van derden te worden aangehouden. Bij het agrarisch bedrijf bevindt zich ook een opslag van agrarische bedrijfsstoffen en zijn er enkele sleufsilo's aanwezig. Deze hebben op grond van artikel 3.46 lid 1 Activiteitenbesluit hun eigen richtafstanden. Deze overschrijden de afstand van 50 meter niet en bevinden zich op het perceel van het agrarisch bedrijf en kunnen er ook niet buiten worden opgericht. Dat betekent dat ten opzichte de nieuwe woning kan worden volstaan met het aanhouden van een richtafstand van 50 meter ten opzichte van de perceelsgrens van het agrarisch bedrijf. De richtafstand beperkt de mogelijkheden aan de rand van op de planlocatie, maar niet de locatie waar de nieuwe woning is voorzien (globaal de positie van de bestaande stal). De locatie van de nieuwe woning valt ruime buiten de richtafstand.
Afstand perceelsgrens agrarisch bedrijf tot bestaande woning. De nieuwe woning (locatie bestaande stal) valt buiten de milieucontour.
Conclusie
De nieuwe woning is wel aan te merken als milieugevoelig, maar bevindt zich niet binnen een milieucontour van een bedrijf. Er bestaan dan ook vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen voor de ontwikkeling van de woning. De woning ondervindt geen hinder en er zijn geen bedrijven in de omgeving die beperkingen ondervinden van de ontwikkeling van de woning.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico en plaatsgebonden risico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn de 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kan dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. In het Bevi, Bevb en Bevt wordt de verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico voor inrichtingen en mobiele bronnen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen
Plangebied
Het plangebied ligt in een gebied met een verhoogde kans op natuurbranden. Dit is een zeer algemeen risico dat geldt voor een groot deel van de gemeente Renkum. In de Sonnenberglaan ligt een gasleiding. Deze zorgt niet voor bijzondere risico's. Aan de Hartensteinlaan staat een klein zorgcentrum (gezinsvervangend tehuis). Voor de bouw van de nieuwe woning is dit niet relevant.
Fragment Risicokaart Nederland
Onder de Sonnenberglaan ligt een buisleiding van de Gasunie. Op grotere afstand ligt een gezinsvervangend tehuis (groen kruis). Voor het gehele gebied geldt een verhoogt risico op natuurbranden. De ontwikkeling van de planlocatie (rode cirkel) wordt door deze factoren niet belemmerd.
Conclusie
In de omgeving liggen een gasleiding en geldt een verhoogd risico op natuurbranden. Onderzoek heeft aangetoond dat de aspecten geen belemmering vormen in het kader van de ontwikkeling van het bestemmingsplan Sonnenberglaan 3, 2016.
In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.
Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015.
In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning).
In artikel 2.6.3 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen. Het bestemmingsplan maakt geen bestemmingen mogelijk die het winnen van fossiele energie toestaan.
Uitsnede kaart Omgevingsverordening; Water en milieu (arcering = intrekgebied); rood = plangebied)
Per 1 januari 2013 zijn Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei en Eem samen gegaan als Waterschap Vallei en Veluwe. Omdat dit waterschap nog geen eigen beleid heeft geformuleerd wordt, bij de toetsing van dit plan, getoetst aan het beleid van het voormalige Waterschap Vallei en Eem. Het plangebied lag binnen het werkveld van dit waterschap.
In het "Waterbeheersplan 2010 - 2015'' heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor deze periode. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming van het beheersgebied tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het gebied. Het programma Voldoende en schoon water gaat over de waterhuishouding. De inzameling, het transport en de behandeling van afvalwater noemen we de afvalwaterketen. Deze keten bestaat uit: rioolstelsels met huisaansluitingen, leidingen, putten, pompen, riooloverstorten, meet- en regeltechnieken; transportsystemen met gemalen en persleidingen; een rioolwaterzuiveringsinstallatie met een effluentlozing op oppervlaktewater.
Een belangrijk onderwerp in alle programma's is de klimaatverandering. Het Waterschap zal de ontwikkelingen op dit gebied de komende jaren intensief blijven volgen en maatregelen nemen om ook op de lange termijn het gebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de zuiveringen op peil te houden. Het vaststellen van ruimtelijke plannen, vooral voor stedelijke ontwikkelingen, vraagt een proactieve rol van het waterschap. Door in de planontwikkelingsfase al om tafel te zitten met gemeenten, projectontwikkelaars en bouwpartijen is er voor het watersysteem veel te bereiken, zowel in nieuw stedelijk gebied als in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast adviseert het waterschap gemeenten via de watertoets.
Door het beperkte schaalniveau van het bouwplan heeft het plan geen nadelig effect op de waterbelangen van het waterschap.
De gemeente Renkum is voortvarend aan de slag gegaan met het afkoppelen van verhard oppervlak, één van de doelstellingen van het beleid van de hogere overheid. Sinds 2000 is in totaal ruim 50 hectare verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen, daken) afgekoppeld van de riolering. Dit is ruim 20% van het totale aantal wegen in de gemeente. De gemeente voldoet hiermee ruimschoots aan de wettelijke verplichting om voor 2010 49 hectare verhard wegoppervlak af te koppelen van het riool.
Door het beperkte schaalniveau van het bouwplan heeft het plan geen nadelig effect op de waterbelangen van de gemeente. Voor de locatie aan de Sonnenberglaan geldt dat er een beperkte afname zal zijn van het verhard oppervlak door het vervangen van de bestaande stal en woning door een nieuwe woning. De tuin zal het grootste deel van de oppervlakte blijven innemen. De mogelijkheden om (hemel-)water op de locatie te bergen, vast te houden en pas daarna, indien noodzakelijk, af te voeren blijven afdoende gewaarborgd. Het schone hemelwater zal op het terrein worden geborgen en geïnfiltreerd. Bij de bouw zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt. Het vuilwater zal worden afgevoerd via een aansluiting op het riool. Het grondwater bevindt zich op een diepte van meer dan vijf meter onder het maaiveld. De bouw van de woningen heeft geen of alleen maar een beperkte uitwerking op de omgeving.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen of een zeer beperkte invloed op de omgeving en voldoet aan het beleid. Hemelwater kan op het terrein worden geborgen en geïnfiltreerd. Het vuilwater wordt afgevoerd via het riool. De bouw beïnvloedt het grondwater niet. Bij de bouw zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt. Gesteld kan worden dat het plan voor wat betreft het aspect 'water' uitvoerbaar is.
Bij een ruimtelijk plan moet, conform de 'Wet op de archeologische monumentenzorg', vooraf worden beoordeeld of er eventueel sprake is van archeologische waarden. In het bestemmingsplan worden de oude stal en de bestaande woning vervangen door een nieuwe woning. De nieuwe woning overlapt grotendeels de locatie van de bestaande stal. De oppervlakte van de nieuwe woning buiten de locatie van bestaande stal blijft ruim onder 200 m2.
Archeologie gaat over de verwachte cultuurhistorische waarde in de bodem. In 1992 is op Malta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlands parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van waardevolle zaken. In het kader van de een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang.
Het plangebied heeft gedeeltelijk een hoge archeologische verwachtingswaarde.
Gebieden die in het kader van archeologie bescherming behoeven (te weten hoge verwachtingswaarden), zijn op de verbeelding door middel van een dubbelbestemming aangeduid. Het opnemen van een dubbelbestemming is voldoende voor het kunnen opstellen van het bestemmingsplan. Een archeologisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Bij het realiseren van een (bouw)plan dient vervolgens getoetst worden aan de dubbelbestemming en dient dan (indien nodig) archeologisch onderzoek verricht te worden.
Conclusie
Het plan is voor wat betreft het aspect 'archeologie' uitvoerbaar.
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2). De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente.
De planlocatie kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen tevens de implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn op nationaal niveau. Er mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren.
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde 'Natuurbeschermingswet 1998' in werking getreden. Hiermee wordt de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden.
Het plangebied ligt nabij de bebouwde kom van Oosterbeek en niet in het Natura 2000-gebied De Veluwe. De nieuw te bouwen woning ligt op circa 220 meter afstand van dit Natura 2000-gebied. Het bestemmingsplan heeft slechts betrekking op een klein perceel nabij de bebouwde omgeving van Oosterbeek en zorgt er planologisch voor dat er een bestaande woning en een bestaande stal worden vervangen. Deze beperkte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Conclusie
Er treden geen negatieve gevolgen op voor beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Als gevolg van de voorgenomen ingreep op de onderzoekslocatie kunnen er overtredingen van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet optreden. Door Econsultancy is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapportnr. 1242.002; maart 2016) (zie bijlage). Het onderzoek had tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en dierensoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Het onderzoek gaf de volgende resultaten.
Vleermuizen
De te slopen bebouwing is potentieel geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De sloop van de bebouwing zou in geval van aanwezigheid van een verblijfsfunctie van vleermuizen kunnen leiden tot overtreding van de Flora- en faunawet. Beschadigen, vernielen of wegnemen van een potentiële verblijfplaats is te voorkomen door te allen tijde de functionaliteit te behouden door het aanbieden van voldoende alternatieven. Verstoring is niet te voorkomen, omdat na afloop van de sloop de verblijfplaats niet meer aanwezig zal zijn. Gelet op de geschiktheid van de bebouwing zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn. Bij het aantreffen van verblijfplaatsen van vleermuizen is bij de voorgenomen werkzaamheden overtreding van de Flora- en faunawet naar verwachting niet te vermijden en is daarom een ontheffingsaanvraag aan de orde. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van een rust- of verblijfplaats behouden moeten worden en zal schade aan individuen moeten worden voorkomen.
Broedvogels
Voor de algemene soorten geldt dat, indien het groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen zullen plaatsvinden met betrekking tot deze soorten. De algemene zorgplicht blijft van toepassing, maar nesten kunnen buiten het seizoen (een periode die globaal loopt van maart tot half augustus) worden aangetast. Geldend blijft wel de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Indien bijvoorbeeld in februari of september een nest wordt gebruikt mag deze niet worden verwijderd.
De nesten van huismussen zijn het gehele jaar beschermd. Het is verboden voortplantings- of vast rust- of verblijfplaatsen van huismussen te beschadigen, te vernielen, weg te nemen of te verstoren. Tijdens het veldbezoek van de quick-scan is de aanwezigheid van enkele paartjes huismussen vastgesteld, waardoor een aanvullend onderzoek nodig is om te bepalen of de onderzoekslocatie een functie heeft voor huismussen. Met een extra veldbezoek kunnen de aantallen broedpaartjes vastgesteld worden.
Op de planlocatie bevinden zich nesten van kerkuilen. De nesten van kerkuilen zijn ook het gehele jaar beschermd. De open kapschuur en de kerkuilenkasten op het erf blijven behouden. In het kader van de planvorming dient verstoring in de meest gevoelige periode van de soort te worden voorkomen en daarmee een overtreding van de Flora- en faunawet. De meest gevoelige periode betreft de voortplantingsperiode. Die loopt in de regel van februari tot en met augustus. Verwacht wordt dat de kerkuil door de bouwwerkzaamheden niet verstoord zal worden. Echter zijn hiertoe aanvullende maatregelen noodzakelijk. De benodigde maatregelen dienen gewaarborgd te worden in een ecologisch werkprotocol. Bij maatregelen dient gedacht te worden aan afstand houden van de werkzaamheden tot de broeklocatie en het afschermen van de kapschuur van de bouwlocatie.
Zoogdieren
Voor de verwachten soorten geldt een vrijstelling en behoeft er geen ontheffing te worden aangevraagd. Ook hier geldt dat het in het kader van de algemene zorgplicht wel noodzakelijk is om voor de aanwezige individuen al het redelijkerwijs mogelijke te doen om het doden van individuen te voorkomen.
Amfibieën
Voor de verwachten soorten geldt een vrijstelling en behoeft er geen ontheffing te worden aangevraagd. Ook hier geldt dat het in het kader van de algemene zorgplicht wel noodzakelijk is om voor de aanwezige individuen al het redelijkerwijs mogelijke te doen om het doden van individuen te voorkomen
Overige soorten
Overtredingen van de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van een geschikt habitat of geschikte verblijfsmogelijkheden niet aan de orde.
Conclusie
De kwaliteit van de locatie maakt het noodzakelijk dat er aanvullend onderzoek dient te worden verricht naar het voorkomen van vleermuizen en naar het aantal broedparen huismussen. Dit wordt ondervangen door het opstellen van een mitigatieplan en door ecologische begeleiding van de werkzaamheden. Voor de aanwezige kerkuilen zal een werkprotocol moeten worden opgesteld om verstoring te voorkomen. Daarnaast dient bij het eventueel kappen van groenblijvende bomen een gedragscode in acht te worden genomen om te voorkomen dat nesten van eekhoorns worden verstoord. In zijn algemeenheid moet de zorgplicht in acht worden genomen.
In overleg met de gemeente, die verantwoordelijk is voor de zorgplicht, is vastgelegd dat er door Econsultancy een mitigatieplan wordt opgesteld en dat het project ecologisch zal worden begeleid. Met het opstellen van dit plan en de ecologische begeleiding zal het voortbestaan de van rust- en verblijfsplaatsen worden geborgd en zal schade aan individuen worden vermeden.
De ambitie van Gelderland is om zorgvuldig om te gaan met natuur en landschap op een haalbare en betaalbare wijze en de samenleving daar meer bij te betrekken. Met het natuur- en landschapsbeleid draagt Gelderland bij aan de realisatie van internationale doelstellingen. De basis van het Gelderse natuur- en landschapsbeleid vormen de afspraken die tussen de provincies en het Rijk gemaakt zijn en die men terug kan vinden in het Onderhandelingsakkoord Decentralisatie Natuur. Een variatie aan planten- en diersoorten is cruciaal voor een goede leefomgeving. Die variatie kan alleen behouden worden wanneer in heel Europa natuurgebieden aaneengesloten worden.
Daarom werkt Gelderland aan een Gelders Natuurnetwerk: een stelsel van onderling verbonden natuurgebieden, dat in verbinding staat met natuurnetwerken buiten Gelderland. In het Gelders Natuurnetwerk (GNN) geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of ontwikkelingen waarvoor - overtuigend gemotiveerd - geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft. De Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO) is een gebied waar partners en partijen juist worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Daarbij maakt de provincie onderscheid tussen de mate waarin partijen worden gevraagd om een -extra- bijdrage te leveren aan dit gebied. Een uitbreiding van dagrecreatie of een bestaand landbouwbedrijf vraagt om een andere mate van compensatie dan het plaatsen van een nieuw recreatieverblijf in deze zone. Het ene initiatief heeft een andere impact op het gebied dan het andere. De provincie wil met haar beleid voor deze zone zo duidelijk mogelijke spelregels hanteren die recht doen aan de doelen in dit gebied. De provincie zoekt naar wat helpt om deze duidelijkheid maximaal te geven en nodigt gemeenten uit om hierover mee te denken. De juiste kaders moeten voldoende uitnodigend blijven voor 'goede' kwalitatieve ontwikkelingen.
Er is in het voorliggend bestemmingsplan geen sprake van ontwikkelingsmogelijkheden waarbij de GNN of GO in het geding kunnen zijn. Het plangebied ligt vlakbij de bebouwde kom van Oosterbeek. De planlocatie ligt op circa 220 meter afstand van het GNN-gebied. Het bestemmingsplan heeft slechts betrekking op een klein perceel en zorgt er planologisch voor dat er slechts een nieuwe woning wordt gerealiseerd ter vervanging van een bestaande woning en een bestaande stal. Er zijn derhalve naar verwachting geen belemmeringen vanuit de GNN en GO aan de orde.
Conclusie
Er zijn derhalve naar verwachting geen belemmeringen vanuit de GNN en GO aan de orde.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het analyseren van het effect van een nieuw initiatief op de verkeersstructuur. De locatie zal via de Sonnenberglaan worden ontsloten. Parkeren gebeurt op eigen terrein. De toename van het verkeer of de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling van één woning is nihil ten opzichte van de huidige woning.
Conclusie
Nader onderzoek is niet nodig. Het effect van de ontwikkeling op het verkeer is nihil ten opzichte van de huidige situatie.
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zijn de kosten voor de bestemmingsplanprocedure voor rekening van de initiatiefnemer. Om dit te regelen wordt een samenwerkingsovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemers worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Conclusie
Het initiatief is economisch uitvoerbaar.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet. Per hoofdbestemming is een bestemmingsregeling, opgenomen, voor zover van toepassing bestaande uit:
De situering van de toegelaten gebouwen is bepaald door bouwvlakken op de verbeelding en door de bepalingen (soms in combinatie met aanduidingen) in de planregels.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk.
Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht.
Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: Bos, Tuin, Verkeer en Wonen. Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemming: Waarde - Archeologie hoge verwachting.
Bos
Het bestaande bosgedeelte van het plangebied heeft een passende, beschermende regeling gekregen binnen de bestemming 'Bos'. Deze gronden zijn bestemd voor bos, het behoud en herstel en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende ecologische, natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden en morfologie, en de instandhouding herstel en/of ontwikkeling van de daar voorkomende waterlopen, watergangen, waterpartijen, infiltratievoorzieningen, waterberging en waterhuishoudkundige werken. Aangezien de bossen ook een recreatieve functie (met name wandelen) hebben is in deze bestemming opgenomen dat ondergeschikte extensieve recreatie toegestaan is met de bijbehorende onverharde wandelpaden.
Tuin
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan percelen gelegen bij de bestemming Wonen. De bestemming 'Tuin' is opgenomen ter plaatse van met name de voortuinen van de woningen. Op percelen met de bestemming 'Tuin' zijn verder alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan. Alleen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' is een bijgebouw toegestaan. Het betreft de bestaande kapschuur. Daarnaast is een klein gebouw/overkapping toegestaan als bijenstal. Ter plaatse van de aanduiding 'landschap' zijn de gronden bedoeld voor het behoud van de ter plaatse aanwezige landschapswaarden, zijnde de openheid en morfologie van het landschap. Bebouwing en het afgraven en ophogen van de grond is hier niet toegestaan. Wel is het binnen deze aanduiding naar het oosten verplaatsen en daar herbouwen van de bestaande schuur toegestaan.
Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de ontsluitingsweg van de woning aan de Sonnenberglaan 3. Binnen deze bestemming zijn wegen, paden, waterhuishoudkundige werken en groenvoorzieningen toegestaan.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de woning in het plangebied. Ter plaatse is binnen deze bestemming alleen een bouwvlak opgenomen. Dat houdt in dat alleen binnen het bouwvlak een hoofdgebouw met bijgebouwen en aanbouwen is toegestaan. Binnen het bouwvlak mag maximaal 260 m² (ongeveer 60% van de oppervlakte van het bouwvlak) bebouwd worden met een hoofdgebouw en/of aangebouwde aanbouwen, aangebouwde bijgebouwen en/of vrijstaande bijgebouwen gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten. Voor vrijstaande bijgebouwen gelden aanvullende in de regels opgenomen maximale goot- en bouwhoogten.
In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid, aan-huis-verbonden beroepen (alleen voor de bewoners van de woning) toegestaan.
Om voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woningen zijn, conform de gemeentelijke standaardregels voor 'Wonen', afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, zorgwoning, aan-huis-verbonden-bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), bed & breakfast, mantelzorg en zogenaamde twee- of drie-generatiewoning mogelijk te maken in de woningen en/of bijgebouwen.
In de regels van de bestemming Wonen zijn, conform de gemeentelijke standaardregels voor 'Wonen', voorts afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het toestaan van meer wooneenheden dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven (conform de bestemmingsplanvoorschriften van de voorheen geldende bestemmingsplannen), het toestaan van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en het toestaan van (kleine) overschrijding van bouw- en goothoogten.
Het plan bevat verder één zogenaamde dubbelbestemming. Een dubbelbestemming valt als het ware over "onderliggende" materiële bestemmingen heen en houdt beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Een dubbelbestemming dient dus een specifiek ruimtelijk belang en is eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.
Waarde - Archeologische hoge verwachting
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid, opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemming hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 200 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Een zelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor de archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.
In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Sonnenberglaan 3, 2016' verzonden aan de gebruikelijke partners. Van de provincie Gelderland is ambtelijk per e-mail een positief advies gekregen voor het plan. Ook de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (o.a. welstand) van de gemeente Renkum heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de hoofdopzet van het bouwplan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Sonnenberglaan 3, 2016' heeft vanaf 1 juni 2016 gedurende zes weken, dus tot en met 12 juli 2016 ter inzage gelegen. In de genoemde periode is één zienswijze ingediend. In de Staatscourant van woensdag 1 juni 2016 en in het huis-aan-huis-blad Hoog en Laag van woensdag 1 juni 2016 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in de bibliotheek te Oosterbeek en in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 25 mei 2016 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de Hoog en Laag en op de gemeentelijke website. Ook op 18 mei 2016 is de kennisgeving gepubliceerd in de Staatscourant.
Hierna is de ingediende zienswijze samengevat en van een reactie voorzien.
zienswijze
Naam: | Dhr. A. van Marle |
Adres: | Bothaweg 5, 6861 CN Oosterbeek |
Ontvangst zienswijze: | 16 juni 2016 |
Inboeknummer: | 32670 |
samenvatting zienswijze:
Via internet heeft reclamant kennisgenomen van het ontwerpbestemmingsplan aangaande sloop van het pand Sonnenberg 3 en het verlenen van een vergunning voor nieuwbouw van een woning. Hier tegen wil reclamant bezwaar maken, omdat reclamant het volstrekt onwenselijk vindt om een onderdeel van 103 oud van voormalig landgoed de Sonnenberg te slopen. Sonnenberglaan 3 vormt met o.a. de boerderij van Hooijer iets verder op en de beide portierswoningen aan het begin en het eind van de Sonnenberglaan een geheel van een voor Oosterbeek karakteristiek plekje waarvan slechts het kasteel niet meer bestaat. Deze eenheid zal na sloop van nummer 3 nooit meer terug komen.
Als individueel burger van de gemeente heeft reclamant ook contact gehad met Vijf dorpen in het Groen en stichting Heemkunde om te vernemen of zij ook op de hoogte zijn van de plannen. Reclamant hoopt dat zij ook zullen besluiten bezwaar in te dienen om dit sloopwerk te voorkomen.
reactie:
Algemeen
Reclamant woont niet in de nabijheid van plangebied (in een woonwijk op ruim 500 meter afstand) en heeft geen zicht op het plangebied. Reclamant is daarmee, mede op basis van jurisprudentie, geen belanghebbende in een eventuele beroepsprocedure. Echter, voor het kunnen indienen van een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan geldt dat criterium niet. Hiervoor geldt dat 'een ieder' en zienswijze kan indienen. Van deze mogelijkheid heeft reclamant gebruik gemaakt.
Inhoudelijk
Samen met de reclamant erkennen we dat de herontwikkeling plaatsvindt in een gevoelig gebied. Dit was ook de reden dat we de beoogde koper verplicht hebben een landschapsontwerper in te schakelen zodat er niet alleen gekeken werd naar het ontwerp van de woning maar dus ook naar het groter geheel waarbij het landschap leidend diende te zijn. Ook is er een set beeldkwaliteitsvoorschriften opgesteld dat als basis zou dienen voor het ontwerp van de woning.
We hebben ook verplicht gesteld dat de beoogde bouwer in contact zou treden met de stichting 'Vijf dorpen in 't Groen'. Zowel de stichting alsook de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (dit is de gemeentelijke commissie voor welstand, monumenten en landschap) waren uiteindelijk zeer te spreken over de landschappelijke inpassing, respectievelijk het ontwerp van de woning.
Ook dienen we op te merken dat het ensemble van woning en bijgebouwen door de latere toevoegingen van de schuren uit verhouding is geraakt. De woning staat decentraal op het perceel en met name de dichte schuur domineert het aanzicht. De verbouwingen van de woning hebben er ook toe geleid dat de woning nooit de status van (gemeentelijk) monument heeft bereikt, dit in tegenstelling tot de eerder genoemde tuinmans- en portierswoning. Ook het landgoed zelf heeft deze status niet.
De woning heeft dienaangaande dan ook geen bescherming. Een sloopvergunning kan namelijk alleen worden geweigerd indien een pand een monument is. De woning aan de Sonnenberglaan 3 is zoals gezegd geen monument en kan en kon daardoor al jaren gesloopt worden.
De maatvoering alsook de kwaliteit van de huidige woning zijn niet meer van deze tijd. Het conserverende bestemmingsplan bood daarnaast te weinig ruimte om de bestaande woning naar de eisen van de huidige tijd te verbouwen. Door het nieuwe bestemmingsplan en de toekomstige sloop en nieuwbouw neemt de oppervlakte van de bebouwing (woning en (grote) schuren) op het perceel af.
We zijn echter van mening dat met het opleggen van de beeldkwaliteitsvoorschriften, landschapsplan en gesprekken met ons, Vijf dorpen in 't Groen en het Gelders Genootschap er een woning en inrichting komt die recht doet aan zijn omgeving.
conclusie:
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Er zijn geen wijzigingen aangebracht in het bestemmingsplan naar aanleiding van de ingediende zienswijze.
Er zijn geen ambtshalve wijzigingen aangebracht in het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.