Plan: | Graaf van Rechterenweg 12, 2017 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0176ob-va02 |
Op het perceel Graaf van Rechterenweg 12 in Oosterbeek bevindt zich het voormalige hotel Dreijeroord. Het familiehotel, dat 66 jaar in handen was van de familie Van der Straaten, heeft in oktober 2014 haar deuren moeten sluiten. Voormalig eigenaar heeft sinds 2003 getracht het hotel te renoveren en weer in de markt te zetten als hotel. Op het terrein zouden tevens enkele woningen worden gerealiseerd. Uiteindelijk is hiervoor een onherroepelijk bestemmingsplan tot stand gekomen, maar de economie en ingezakte woningmarkt stonden tot voor kort de verkoop van de kavels in de weg. Ook de veranderende hotelmarkt en toegenomen concurrentie werden hotel Dreijeroord te veel. Hierdoor is eigenaar op zoek gegaan naar een overnamekandidaat. Inmiddels is er een partij gevonden die ter plaatse van het hotel een “Gastenhuis” wil realiseren. Dit betreft een concept, waarbij er in een kleinschalige setting woonruimte wordt geboden aan dementerende ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen. In het pand vindt ook de huisvesting van een gastgezin (beheerderswoning) plaats. Het huidige gebouw is de afgelopen tijd (verder) aan slijtage onderhevig geweest en verkeert inmiddels in bouwkundig slechte staat. Het gebouw is niet geschikt om de nieuwe functie te kunnen vervullen. Om deze reden wordt het gebouw gesloopt en wordt een nieuw gebouw opgetrokken. Dit gebouw wordt voor wat betreft de voor- en zijgevel vrijwel exact in de oude cultuurhistorische verschijningsvorm teruggebouwd als het originele pand. Het initiatief ter plaatse een kleinschalig zorgcomplex te bouwen, wordt als ruimtelijk passend beschouwd en geeft een zinvolle nieuwe functionele invulling aan het terrein, met respect voor de cultuurhistorisch achtergrond. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is onderhavige ontwikkeling (net) qua gebruik niet mogelijk. Derhalve dient er een herziening van het bestemmingsplan plaats te vinden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gevraagde herziening. De gekozen bouwmassa van het nieuwe pand en ligging daarvan past het plan wel in het nu nog geldende bestemmingsplan.
Het plangebied bevindt zich in het noorden van de kern Oosterbeek en betreft het perceel aan de Graaf van Rechterenweg 12, de gronden waarop het voormalige hotel Dreijeroord is gevestigd. Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.
Ligging plangebied binnen de kern Oosterbeek
Luchtfoto met globale ligging plangebied
Het onderliggend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014', zoals dat op 24 september 2014 is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Renkum. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Horeca', bedoeld voor 'horecabedrijven', met de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca – zorghotel 1' (ten behoeve van een 'zorghotel'). Een deel van het bouwvlak heeft de aanduiding 'wonen' waarbinnen twee woningen zijn toegestaan. Daarnaast gelden ook nog de dubbelbestemmingen 'Waarde – Beschermingszone niet-waterdoorlatende lagen en grondwaterstromen' en 'Waarde – Archeologie middelhoge verwachting'.
Onder 'horecabedrijven' wordt in het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014' het volgende verstaan:
'een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, zoals een (eet)café, cafetaria, lunchroom, broodjeszaak, restaurant, bistro, grillroom, afhaalzaak dan wel een combinatie van dergelijke bedrijven, het verstrekken van logies (zoals een hotel, bed & breakfast, shortstay, appartementenhotel), het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie (o.a. feestzaal, bruiloften en (kunst)exposities), vergader- en congresaccomodaties en conferentieoorden. Alles eventueel in combinatie met bijbehorende sport- en recreatieve voorzieningen / activiteiten en één en ander al dan niet in combinatie van een vermaaksfunctie (niet zijnde een automatenhal/amusementshal/gokhal) met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie. Onder horeca wordt niet verstaan coffeeshops, discotheken, partyboerderijen en dergelijke.'
Onder 'appartementenhotel' wordt in het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014' het volgende verstaan:
'verblijfshotel dat appartementen of studio's met kookgelegenheid verhuurt, tevens met gebruik van de gebruikelijke hotelfaciliteiten, zoals de mogelijkheid van logies/ontbijt, halfpension of volpension en veelal met gebruik van de recreatieve faciliteiten. Ook wel 'aparthotel' of 'apartotel' genoemd. Een aparthotel heeft alle voordelen van een hotel (reiniging - service - pension) en bestaat uit appartementen in plaats van kamers.'
Onder 'zorghotel' wordt in het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014' het volgende verstaan:
'een hotel, soms verbonden aan of behorend bij een ziekenhuis of woonzorgcentrum, waar mensen tijdelijk kunnen verblijven met zorg en begeleiding als overbrugging tot terugkeer na een ziekenhuisopname, of tot opname in een verpleeg- of verzorgingshuis of ter ontlasting van hun mantelzorger(s). Hieronder wordt ook een woonzorgcentrum verstaan. In dit bestemmingsplan wordt hier ook een appartementenhotel onder verstaan.'
Een definitie van 'woonzorgcentrum' is niet gegeven in het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014'. Daarom zou aangesloten kunnen worden wat in het normale woordgebruik (zoals internet of Woondenboek Van Dale) onder woonzorgcentrum wordt verstaan. Dit levert als algemene lijn het volgende op: 'Terrein met zelfstandige woningen waar mensen worden verzorgd en beschermd wonen. Een woonzorgcentrum is bedoeld voor ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen, maar geen verzorgingshuis of verpleegzorghuis nodig hebben.'
Het gewenste gebruik ter plaatse door het Gastenhuis, te weten de huisvesting van mensen met dementie, past (net) niet te in het toegestane gebruik volgens het bestemmingsplan. Het gewenste gebruik lijkt (enigszins) op wat onder een woonzorgcentrum kan worden verstaan, maar door de wijze waarop deze term is opgenomen in het bestemmingsplan heeft de gemeente samen met initiatiefnemer geconcludeerd dat het gewenste gebruik toch niet past in het bestemmingsplan.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met plangebied omkaderd in blauw
Om onderhavige planontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk; het permanent huisvesten van dementerende ouderen is immers niet mogelijk binnen de bestemming 'Horeca' en voornoemde aanduiding 'specifieke vorm van hotel – zorghotel'. Met de aanduiding is een zorghotel toegestaan, doch het Gastenhuis valt niet als zodanig te typeren. Het Gastenhuis is echter een woonzorgfunctie, gericht op het bieden van permanent verblijf.
Nieuwe situatie
In het nieuwe en voorliggende bestemmingsplan 'Graaf van Rechterenweg 12, 2017' heeft het terrein de bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling' gekregen. Hierbinnen is ook de huisvesting / verzorgd wonen van dementerende ouderen toegestaan evenals de huisvesting van een gastgezin / beheerderswoning. Een klein deel heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Dit zijn de delen die inmiddels verkocht zijn als tuin bij de te bouwen woning achter het hotel en bij de bestaande woning aan de Van Dedemweg 6.
In het bestemmingsplan 'Oosterebek-Noord 2014' is er een grote bouwmogelijkheid opgenomen om in het oosten van het gebouw (richting de Van Dedemweg) een uitbreiding van het hotel te realiseren van 3 bouwlagen. Maar daarbinnen konden ook twee woningen worden gebouwd. In het nieuwe bestemmingsplan is deze uitbreiding ook opgenomen, maar dan kleiner (in oppervlakte). Deze extra ruimte is nodig omdat er niet voldoende ruimte is in het huidige (te herbouwen pand). De twee woningen zijn daarbinnen niet meer mogelijk maar wel de huisvesting van één gastgezin / beheerderswoning. Samengevat is de bestemmingsplanwijziging eigenlijk niet veel meer dan een functiewijziging van een horeca-bestemming naar maatschappelijke-bestemming met een verkleining van het bouwvlak.
Op de navolgende afbeeldingen zijn het bestemmingplan 'Oosterbeek-Noord 2014' en het nieuwe voorliggende bestemmingsplan 'Graaf van Rechterenweg 12, 2017' weergegeven.
Afbeelding: plangebied Dreyeroord in bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014'.
Afbeelding: plangebied Dreyeroord in nieuw bestemmingsplan 'Graaf van Rechterenweg 12, 2017'.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is een toets aan het ruimtelijk relevante beleid van de verschillende overheden opgenomen. Hoofdstuk 4 bevat de uitvoerbaarheid van het plan, waaronder milieu- en de omgevingsaspecten van het plan en de economische uitvoerbaarheid. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de resultaten van de gevoerde maatschappelijke procedure (hoofdstuk 6).
De ligging van Oosterbeek, ten oosten van (meerdere beekjes vanaf de stuwwal) het beekje in het Zweiersdal, is waarschijnlijk de oorsprong van de naam1. Het dorp is geleidelijk gegroeid na de bouw van een kerk in de 10e eeuw. Deze kerk staat er nog altijd en is daarmee één van de oudste kerken van Nederland. In de 18e eeuw werden in Oosterbeek en omgeving landgoederen gerealiseerd. De landgoederen zijn ontstaan toen de ontginningsactiviteiten grootschalig ter hand werden genomen door landheren of kerkelijke instanties (kloosters). Deze landgoederen zijn nog steeds fysieke culturele structuurdragers en maken een groot deel uit van het ruimtelijke landschap van het buitengebied. In de 19e eeuw kwamen kunstenaars daar het dorp vanwege de groene, lommerrijke omgeving. Halverwege de 19e eeuw werden zij gevolgd door welgestelden, die er vaak een villa lieten bouwen. Het groene karakter, in combinatie met de vele villa's, vaak op ruime voet en ruime percelen, zijn ook nu nog de belangrijkste kenmerken van het dorp.
Op de kadastrale minuutkaart van 1830 staat in het plangebied een gebouw weergegeven met de naam Dreyen. Deze naam verwijst naar de laatmiddeleeuwse hoeve De Drijen. Deze hoeve was tot 1818 in het bezit van de Sint Nicolaas broederschap, een liefdadigheids instelling te Arnhem. Deze broederschap had de hoeve in de 15e of 16e eeuw verkregen van de Commanderij van Sint Jan te Arnhem. De oudste vermelding van de hoeve dateert uit het begin van de 14e eeuw. In deze akte wordt de schenking van de hoeve van de Commanderij aan de broederschap behandeld. In de 19e eeuw is de hoeve verschillende keren van eigenaar veranderd. Het geheel valt als landgoed te typeren (landgoed de Dreijen, waarbinnen nu meerdere afzonderlijk verkavelde eenheden aanwezig zijn). De aanleg van de spoorlijn brengt allerhande veranderingen teweeg aangezien deze het gebied doorsnijdt. In het kader van verschillende compensatiemaatregelen wordt in 1847 op de plek van een vroegere boerderij een fors woonhuis gebouwd; het latere hotel Dreyeroord*). Het is Evert Rothuizen die door aankoop van dat pand in 1883 de basis legt voor een uitspanning die uitgroeit tot hotel-pension.
(*fam. Van der Straaten heeft de naam van het hotel consequent met 'y' gespeld.)
Situatie rond het perceel in 1832 met een boerenhoeve (61), twee bijgebouwen en schaapskooi (62). Onder 59 een grote waterpartij die nu nog als vijver op het terrein aanwezig is.
Vanaf 1840 worden onderhandelingen gevoerd met grondbezitters die voor de geplande aanleg van de Rijnspoorweg op het traject Utrecht-Arnhem, delen van hun eigendommen moeten afstaan. De grootste vergoeding valt toe aan Johannes Vincent Westrik, dan de eigenaar van Dreijeroord. Omdat op zijn grond veel pachters uitgekocht moeten worden, kan hij nogal wat eisen stellen. Zo is één van zijn voorwaarden dat hij ongeveer 400 meter ten noordwesten van het huis Drijen (Dreijeroord) een overweg zou krijgen die hij naar believen zou mogen afsluiten dan wel openstellen, evenals een tweede overgang ter plekke van het huidige viaduct bij station Oosterbeek-Hoog, die overigens steeds toegankelijk zou zijn voor passanten. Als tegenprestatie verplicht Westrik zich tot de aanleg van wat nu de Stationsweg is. Ook vestigt hij een erfdienstbaarheid, het recht van overpad, op de grond nodig om de Dreijenseweg aan te leggen, wat weer op kosten van de Rijnspoorweg zou gebeuren. Westrik moet de boerderij ter hoogte van het geplande viaduct (C40 op de kadastrale kaart van 1832) zes weken na betaling van de schadeloosstelling hebben opgeruimd. Deze boerderij lag aan de oostkant van het huidige viaduct over het spoor en kenmerkte zich door een zeer productieve wel met een grote waterput waar de bewoners van de Drijen hun water kwamen halen. Nog steeds welt op deze plek een grote hoeveelheid water op, die door een goot richting Mariëndaal wordt gevoerd.
De weduwe van J.V. Westrik liet in 1847 een nieuw woonhuis bouwen. In 1884 veranderde de functie van De Drijen. In dat jaar komt de hoeve in bezit van Evert Rothuizen. Deze veranderde de functie van het gebouw naar een hotel. Oosterbeek stond in die tijd zoals aangegeven onder toenemende belangstelling en een hotelfunctie was goed te exploiteren. Het huidige hotel staat nog steeds op dezelfde plaats. Het gebied is groen, rustig en heeft een intiem karakter waarmee het hotel zich lang kon onderscheiden. Ook de ligging nabij (voorheen) tram en spoor, waren gunstig.
Afbeelding: Dreyeroord in 1890 (achterzijde, kijkend vanaf de huidige Van Dedemweg)
Afbeelding: Dreyeroord 1905 (voorzijde, rechts de huidige Graaf van Rechterenweg)
Vanaf de jaren '30 begint het gebouw zijn “Zwitserse” uiterlijk te krijgen als gevolg van enkele gevelaanpassingen.
Afbeelding: Dreyeroord rond 1930
Tijdens de Slag om Arnhem was Dreijeroord het hoofdkwartier van het bataljon de King's Own Scottish Borderers (KOSB). De KOSB was een luchtlandingseenheid, onderdeel van de Eerste Britse Airborne Divisie. Op 17 september 1944 landde het bataljon tijdens Operatie Market Garden bij Wolfheze. De geallieerden wilden oprukken naar Arnhem maar werden teruggedrongen naar Oosterbeek, waar ze een verdedigingslinie inrichtten rondom het hoofdkwartier van generaal-majoor Roy Urquhart: Hotel Hartenstein. Op 19 september 1944 nam Payton Reid zijn intrek in Dreyeroord en richtte het in als hoofdkwartier. De dagen daarop werd rondom het hotel, bij de Britten bekend als 'The White House', zwaar gevochten. Dit gevecht werd dan ook 'The Battle of the White House' genoemd. Door een tekort aan voorraden, munitie en voedsel, en door de dagenlange ontberingen, werd besloten de Britse divisie in de nacht van 25-26 september terug te trekken. De soldaten lieten een zwaar beschadigd Dreijeroord achter.
Wellicht dat daarom de eigenaar in 1947, G,W. van der Straaten, het plan heeft opgevat van Dreijeroord niet alleen een hotel-pension te maken, maar ook een ruimte voor mensen die zorg behoeven, in het bijzonder oorlogsslachtoffers. Van der Straaten renoveerde het zwaar beschadigde pand grondig waarna het pand min of meer haar huidige uiterlijk verkreeg. Een 'echo' van de ideologie komt terug in het (voorheen) geldende bestemmingsplan en plannen die er zijn geweest in de loop der tijd: ter plaatse is tevens een zorghotel toegestaan.
De rustige ligging van het perceel, in een groen, parkachtig, rustig gebied in Oosterbeek zal hebben bijgedragen aan de idee dat een zorgfunctie ter plaatse goed kan werken. Het plangebied betreft een groen, parkachtig gebied in de kern Oosterbeek. Ongeveer 200 meter ten noorden van het hotel ligt de spoorlijn Arnhem-Ede. Achter deze spoorlijn begint een bosrijk gebied. Op een kleine 400 meter ten westen van het hotel ligt eveneens een bosgebied. Deze parkachtige uitstraling komt tot uitdrukking door de grote hoeveelheid bomen en groen, de geringe oppervlakte aan verharding en de aanwezigheid van een vijver in de noordwestelijke hoek van het plangebied. In deze parkachtige tuin liggen vijf bouwkavels. Het pand heeft een Zwitserse uitstraling, hetgeen versterkt wordt door de toepassing van hout.
Afbeelding: Hotel Dreyeroord toen het nog in gebruik was.
Het hotel Dreyeroord is in het kader van een in het verleden uitgevoerde monumenten inventarisatie destijds onderzocht. Daaruit volgde dat het hotel niet monument waardig is. Wel heeft het pand een markante historie die gerespecteerd dient te worden.
Door de toegenomen concurrentie en de veranderende hotelmarkt heeft hotel Dreyeroord het hoofd niet boven water kunnen houden. Ook in de toekomst is het haast onmogelijk om het bouwwerk in zijn huidige staat en vorm financieel exploitabel te maken. Het bouwwerk is in dusdanig (bouwkundig) slechte staat dat er eerst een forse financiële injectie in de renovatie gestoken dient te worden alvorens daar een nieuwe functie gevestigd kan worden. Het laten wonen en verzorgen van mensen met een hoge leeftijd en een hoog niveau van dementie is alleen mogelijk als het gebouw daar volledig op is ingericht. De indeling en oppervlaktes van de kamers, de gezamenlijke keuken en woonkamer en de gangen moet daar aan aangepast zijn. Ook de installaties en verlichting moeten aan de juiste technische eisen voldoen. Dat is in het bestaande gebouw niet haalbaar. Een dergelijk benodigde financiële investering in het opknappen van het bouwwerk is dermate hoog dat het financieel niet haalbaar is het pand te kopen, te renoveren en er vervolgens een nieuw (horeca of zorg)bedrijf te vestigen. Hierdoor is de kans groot dat het pand leeg komt te staan en verder in verval zal raken. Dit zal niet ten goede komen aan de uitstraling en beleving van het gebied. Er dient dus gezocht te worden naar een alternatief voor deze locatie.
In de toekomstige situatie wordt het huidige pand gesloopt om plaats te maken voor een nieuw gebouw. Hierbij wordt niet gedacht aan een hotel met zorgcomponent, maar aan een volwaardig zorgcomplex, een maatschappelijke functie dus.
In de nieuwe situatie zal de contour van het huidige bouwvlak alsmede de footprint van het huidige gebouw niet worden overschreden. Daarnaast blijft het groene karakter behouden. Het nieuwe gebouw zal een kleinschalig zorgcomplex voor dementerende ouderen worden. In het complex komen onder andere zorgappartementen, een beheerderswoning, een gemeenschappelijke woon- en eetkamer en diverse utilitaire en facilitaire ruimtes, zoals keuken, kantoor, opslag en wasruimte. Een tijdelijk verblijf is ook een mogelijkheid voor bewoners om te wennen aan het concept en te ervaren of het een omgeving is waarin de zorgbehoevende kan gedijen.
Belangrijk aspect is, dat de voor- en zijgevel van het gebouw worden ontworpen gelijk aan het gebouw zoals dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog uitzag. Sinds WOII is het uiterlijk van het voormalige hotel Dreyeroord meerdere keren aangepast. Zo zijn er diverse aan- en uitbouwen, balkons en schoorstenen en een noodtrap aangebracht. Deze naoorlogse aanbouwen en verbouwingen komen niet terug in het nieuwe ontworpen gebouw. In het nieuwe ontwerp komen de karakteristieke elementen uit de voor- en zijgevel van het iconische gevelbeeld uit de Tweede Wereldoorlog terug. De op de in hoofdstuk 2.1 gepresenteerde foto van rond 1930 van het voormalige Hotel Dreyeroord is daarbij het uitgangspunt. Deze foto is ook hieronder weergegeven. Hierbij is de lengte van de gevel wel iets aangepast, zodat het programma van Het Gastenhuis goed kan worden ingepast. De hellingshoek van de schuine kap is gelijk aan die van het huidige hotel. Verder zijn ook de luiken en ramen zoals ze nu aanwezig zijn, teruggebracht in het gevelbeeld.
Afbeelding: Dreyeroord circa 1930 (links) en nu (2016) (rechts)
Afbeelding: huidig pand voormalig Hotel Dreyerooord met naoorlogse aanbouwen en uitbreidingen (trappenhuizen, lift, schoorstenen, balkons, en uitbouwen). Deze elementen komen niet terug in het nieuwe schetsplan.
Omdat het totale programma van Het Gastenhuis niet binnen het volume van het huidige pand past, wordt er nog een apart volume tegenaan gebouwd. Dit wordt vormgegeven in een afwijkende architectuur. Het nieuwe ontwerp is in januari 2017 besproken met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en kan op hun instemming rekenen. Het nieuwe ontwerp is op 9 februari 2017 door Amvest en Het Gastenhuis gepresenteerd aan de verschillende belanghebbende organisaties.
Het Gastenhuis wil graag de naam Dreyeroord ook voor het nieuwe gebouw behouden. Tevens wil Het Gastenhuis tijdens de jaarlijkse Airborne herdenking het gebouw open stellen voor veteranen en hun familie. Daarnaast zal de woonkamer van Het Gastenhuis worden ingericht met schilderijen en foto´s die gemaakt zijn in de oorlogsjaren op deze plek of in de omgeving.
Uit de volgende afbeeldingen blijkt hoe het nieuwe pand op het perceel en hoe de plattegrond er uit komt te zien. Tevens zijn impressies opgenomen.
Afbeelding: plattegrond schetsplan (met rode lijn de bestemmingsplangrens van het huidige bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014')
Afbeelding: locatie schetsplan nieuwbouw (herbouw) Dreyeroord. Links de moderne aanbouw.
Afbeelding: nieuw schetsplan voor Dreyeroord
Afbeelding: nieuw schetsplan (impressies) voor (her)bouw Dreyeroord (aanzicht vanaf de weg), links de moderne nieuwbouw.
De beheerderswoning zal worden bewoond door een toezicht houdend (echt)paar (gastgezin). Zij zijn verantwoordelijk voor alle zorg die in en vanuit hun huis geboden wordt en doen er alles aan om het Gastenhuis tot een veilige haven te maken voor mensen met dementie uit de omgeving. Op de begane grond komen tevens een paar (zorg)appartementen, de gemeenschappelijke ruimtes en de belangrijkste utilitaire ruimtes. De overige zorgappartementen komen op de eerste verdieping en in de kap.
De maximale goothoogte die in het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014' is toegestaan, namelijk 12 meter wordt ruimschoots gerespecteerd en het dak heeft een hellend dakvlak. Ook de toegestane maximale bouwhoogte van 14 meter wordt niet overschreden.
De afwijking ten opzichte van het bestemmingsplan schuilt in het beoogde gebruik. De nieuwe bestemming, op basis waarvan een maatschappelijk gebruik mogelijk wordt, creëert een planologische basis waarmee het weer mogelijk wordt te investeren in een nieuw gebouw, het onderhoud daarvan alsook de onderhoud van de buitenruimte. Het gebouw overschrijdt daarbij het huidige bouwvlak niet.
De zorgfunctie (een gebouw voor dementerende ouderen) is een functie waar geen overlast van uitgaat. Ze voegt zich goed in het rustige karakter van de wijk. Tevens verwijst het naar wat ooit de ideologische idee achter het complex was. Geconcludeerd wordt dat het om een ruimtelijk gewenst initiatief gaat.
Alvorens een bestemmingsplan te kunnen opstellen is het noodzakelijk te bekijken welke beleidslijnen zowel de gemeente als ook andere overheden uitgestippeld hebben.
Reikwijdte beleidskaders
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De Wro is geënt op twee belangrijke basisprincipes. Transparantie in beleid en in normstelling en verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het juiste niveau. De vereiste transparantie in ruimtelijk beleid verplicht het rijk, de provincie en de gemeente tot het vaststellen van een structuurvisie waarin de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid worden weergegeven. De vereiste transparantie in normstelling verplicht rijk en provincie om zoveel mogelijk pro-actief te sturen. Wat betreft de verantwoordelijkheidstoedeling en bevoegdheden zijn het rijk, de provincie, de regio en de gemeente voortaan verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er kan slechts sprake zijn van bemoeienis van provincie, regio of rijk met de gemeente indien dat noodzakelijk is vanwege regionaal, provinciaal, respectievelijk nationaal belang.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kader stellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk 'concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig'. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder').
Beoordeling en conclusie: het plangebied ligt in een omgeving waar geen opgaven van nationaal belang spelen. Nationale belangen zijn derhalve ook niet in het geding. Voor wat betreft de “Ladder” zie navolgende paragraaf.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Het 1e deel van het Barro is in december 2011 van kracht geworden. Per 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen toegevoegd en is de Ladder van duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Met de uitbreiding van het Barro is de juridische verankering van de SVIR compleet geworden.
Eén van de belangen is dat er bij ruimtelijke besluiten een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden. Dit is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). De regeling komt er op neer dat van stedelijke ontwikkelingen nut en noodzaak dient te worden aangetoond. Dit wordt ook wel de Ladder voor duurzame verstedelijking genoemd.
Deze Ladder is een procesvereiste en is stapsgewijs als volgt opgebouwd. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Beoordeling en conclusie
Onderhavig initiatief voorziet slechts in een functiewijziging en niet benutte bouwmogelijkheden. Uit jurisprudentie blijkt dat de enkele functiewijziging van bestaande panden niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, 2e lid Bro. Zie bijvoorbeeld 201310814/1/R1: (..)In deze situatie is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, aangezien de bebouwing reeds aanwezig is en er geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Van belang daarbij is dat het plan naar het oordeel van de Afdeling slechts is gericht op een verruiming van de gebruiksmogelijkheden. De plantoelichting behoefde derhalve voor de plandelen met de bestemming "Maatschappelijk" niet te voldoen aan de voorwaarden in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.(..). Ook uitspraak 201310555/1/A1 heeft deze strekking. Dit oordeel is ook logisch: de Ladder is er immers op gericht leegstand in bestaande panden te voorkomen.
Daarnaast blijkt uit jurisprudentie (uitspraak 201505014/1/R6) dat, gelet op de in het vorige bestemmingsplan reeds bestaande bouwmogelijkheden in het plangebied, de in het dit plan voorziene ontwikkeling niet kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraken van 1 juli 2015 in zaaknr. 201401417/1/R1 en 16 september 2015 in zaaknr. 201408263/1/R4 waarin is overwogen dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen zonder dat hoeft te worden getoetst aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden.
Om deze reden kan een nadere toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking achterwege blijven.
Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. Later zijn beide plannen nog opnieuw partieel gewijzigd vastgesteld, waarvan de laatste in november 2015. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de Omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied ligt in de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. De provincie hecht er aan dat bouwen binnen bestaand stedelijk gebied d.m.v. hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen prioriteit heeft boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied. Het gaat in dit geval om transformatie binnen bestaand stedelijk gebied. Zoals aangegeven, gaat het niet om een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toets aan de Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.
Er wordt met ontwikkeld, met oog voor de bestaande ruimtelijke kwaliteit. Het parkachtige, groene karakter wordt immers behouden en de contouren van de huidige bebouwing wordt gevolgd. Zodoende wordt voldaan aan de structuurvisie.
Het Kwalitatief Woonprogramma (KWP3) is door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld op 12 januari 2010. In het KWP zijn afspraken vastgelegd over de ontwikkeling van het woningaanbod in Gelderland voor de periode 2010-2019. Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het KWP beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio. De gemeenten en de woningcorporaties hebben de taak, in regionaal verband, de regionale woonopgave te realiseren. De regionale afstemming van de lokale woonprogramma's, met het provinciale referentiekader voor de regio als richtpunt, heeft plaatsgevonden in het kader van het KWP3.
Kwantitatieve opgave wonen
Inmiddels hebben Gedeputeerde Staten op 9 juni 2015 de kwantitatieve opgave wonen voor de Stadsregio vastgesteld. Hiermee is het KWP 3 komen te vervallen. In de kwantitatieve opgave voor de Stadsregio zijn woningen die opgenomen als een zogeheten 'groen' plan subregionaal afgestemd en voorzien deze in een woningbehoefte.
Beoordeling en conclusie
Zorgeenheden zijn geen zelfstandige appartementen en zullen in de toekomst ook woonvoorzieningen blijven voor mensen met een grote zorgvraag. De zorgeenheden betreffen dus geen reguliere woningen, maar zorgwoningen voor mensen die niet zelfstandig kunnen wonen. Het gaat niet om 'nagenoeg zelfstandig wonen'. In de jurisprudentie is uitgemaakt dat dergelijke zorgwoningen -derhalve- onder de bestemming Maatschappelijk (behoren te) vallen. Realisatie van deze eenheden gaat niet ten koste gaat van de woningbouwaantallen.
Het initiatief voorziet in de sloop van een voormalig hotel om plaats te maken voor een zorgcomplex. Het zorgcomplex zal gebruikt worden voor zorgwoningen. Het is derhalve nodig om zowel voor de zorgfunctie vast te stellen dat hier regionale behoefte aan is. Trede 3 is niet aan de orde en aan Trede 2 wordt voldaan, daar het gaat om het bouwen binnen bestaand stedelijk gebied.
Voor het bepalen van de vraag kan niet gekeken worden naar de vraag naar (zorg) woningen. Dit zijn immers vormen van wonen, waar sprake is van een bepaalde mate van zelfstandige bewoning. Desalniettemin wordt er in de 'Monitor Wonen en Zorg Provincie Gelderland 2013' wel uitgebreid aandacht besteedt aan de behoefte aan verblijf voor mensen met dementie.
De Monitor Wonen-Zorg wil zorgaanbieders, woningcorporaties en gemeenten ondersteunen met up-to-date informatie over de ontwikkeling van vraag en aanbod van wonen met zorg voor ouderen. In 2033 zullen er 86% meer mensen met dementie zijn dan in 2013 (bron: bewerking Primos-prognose provincie Geldeland 2013). De groei verschilt van regio tot regio.
De toename van het aantal mensen met dementie is het sterkst in de kleine kernen: 109%, en het minst in de drie grote steden: 63%.
De behoefte aan verblijfsplaatsen voor mensen met dementie neemt tussen 2013 en 2033 toe van 6.433 tot 11.969.
Momenteel is er voldoende aanbod om aan de vraag te voldoen. Echter, zal er in de toekomst een tekort ontstaan aan plaatsen voor mensen met dementie en met name in de Stadsregio.
Beoordeling en conclusie:
Onderhavig plan voorziet in de toekomstige vraag naar plaatsen voor mensen met een dementie. Met name in de stadsregio is de toekomstige behoefte aan nieuwe plaatsen het grootst. Onderhavig plan draagt bij om aan deze toekomstige behoefte invulling te geven.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio. De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag.
Groene Akkoord
Vanuit de Stadsregio is een akkoord gesloten tussen gemeenten, woningbouwcorporaties en diverse bouwende partijen ten behoeve van het duurzaam bouwen. Het Groene Akkoord is de vervanger van het oude KAN-DuboConvenant uit 2000. In het akkoord is afgesproken dat de partijen (gemeenten, corporaties, bouwende partijen) op hoofdlijnen gaan sturen en de komende twee jaar één gezamenlijke taal gaan hanteren voor duurzaam bouwen en renoveren, te weten GPR Gebouw en GPR Stedenbouw. Duurzaam bouwen houdt in dat op zodanige wijze wordt gebouwd en het beheren van gebouwen en gebouwde omgeving dat de schade aan het milieu in alle fasen, schaalniveaus en sectoren van het bouwproces zoveel mogelijk beperkt wordt. De fasen van het bouwproces omvatten de levensloop: van ontwerp tot en met sloop van het gebouwde.
Beoordeling en conclusie
Het plan draagt bij aan de instandhouding van een deel van het landgoed, voorkomt verloedering en draagt zodoende bij aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Daarmee is in het plan in overeenstemming met het regionaal plan.
In 2011 heeft de raad van de gemeente Renkum de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar. De gemeente Renkum heeft in de visie een aantal hoofdkeuzes en ambities geformuleerd. Voor het ten behoeve van onderhavige plangebied zijn in de visie geen concrete ontwikkelingen aangegeven en geen specifieke keuzes of ambities geformuleerd. Wel geldt een aantal algemene aspecten zoals het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied.
Voor landgoederen geldt dat men deze wil behouden door ontwikkeling. Dit kan ook door nieuwe functies te geven, bijvoorbeeld wonen en zorg. Nieuwe functies in bestaande bebouwing of nieuwe bebouwing kunnen bijdragen aan een duurzame herwaardering van de landgoederen. De gemeente staat hier positief tegenover mits aan een aantal condities wordt voldaan:
Over zorgfuncties wordt aangegeven dat Renkum is reeds lange tijd één van de meest vergrijsde gemeenten van Nederland. Veel ouderen willen zo lang mogelijk in hun woning blijven wonen. Dit resulteert veelal in een behoefte aan woningaanpassingen en aan zorgarrangementen in de nabijheid of in de vorm van zorgverlening aan huis.
Beoordeling en conclusie
De vraag naar zorg zal toenemen en daar speelt onderhavig plan op in. Bovendien wordt aan een deel van landgoed de Dreijen een nieuwe zinvolle invulling gegeven waardoor een deel van het buitenterrein goed onderhouden kan blijven. Daarbij wordt, net als de ruimtelijke visie aanraadt, de historische footprint gevolgd en zijn er referenties aan de historische situatie.
In de 'Nota Wonen 2014' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2014' is een actualisatie van de 'Woonvisie 2010-2014'. Voordat het beleid is opgesteld is er een analyse van de woningmarkt in de gemeente Renkum uitgevoerd. Daarvoor zijn verschillende onderzoeken gebruikt, zoals 'WoOn 2012', 'evaluatie Woonvisie 2010-2014' en de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025 '.
Voor de hoofdlijnen van de 'Nota Wonen 2014' zijn de vijf politieke pijlers uit de vorige Woonvisie aangehouden. De volgende thema's zijn uitgewerkt:
Thema 1: Kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande voorraad
Tot 2019 neemt het aantal huishoudens nog licht toe en daarna daalt het aantal licht. De gemeente wil op deze ontwikkeling zo goed mogelijk inspelen. In de Nota Wonen 2014 wordt voornamelijk de aandacht gericht op de woonkwaliteit in de dorpen, wat ook ten goede moet komen aan de vitaliteit in de dorpen. Vanuit deze visie wil de gemeente inzetten op:
Thema 2: Evenwichtige bevolkingsopbouw
Voor vitaliteit in de dorpen vindt de gemeente de aanwezigheid van verschillende leeftijdsgroepen en generaties in de dorpen van belang. Sturing op een evenwichtige bevolkingssamenstelling is slechts beperkt mogelijk. De gemeente wil echter de mogelijkheden die zij heeft volop benutten. Hierbij werkt ze de volgende beleidsambities uit:
Thema 3: Duurzaam en levensloopgeschikt
De gemeente hecht veel waarde aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving en een goede toekomstkwaliteit van het woningaanbod. Woningen moeten enerzijds passend zijn voor hun eigen levensloop (duurzaam), anderzijds geschikt zijn voor veranderingen in de levensloop van mensen (aanpasbaar). Bij deze toekomstkwaliteit besteedt de gemeente aan drie aspecten in het bijzonder aandacht:
Thema 4: Wonen met zorg
De gemeente wil mensen met een zorgvraag mogelijkheden bieden om zo lang mogelijk in de eigen sociale omgeving te blijven wonen. Ook de kabinetsplannen dragen hieraan bij en zorgen ervoor dat mensen langer thuis moeten blijven wonen. Deze mensen zullen steeds vaker een beroep op de gemeente doen. De gemeente wil voor wonen en zorg de volgende stappen zetten:
Thema 5: Regie van de gemeente
De sturingsmogelijkheden van de gemeente zijn beperkt. Samenwerking vormt daarom de spil van de uitvoering van de Nota Wonen 2014. De gemeente gaat actief de samenwerking aan met woonpartners en inwoners. Op een aantal gebieden neemt de gemeente heel bewust de regierol. Zoals bij de opgave voor het zorgvastgoed. De gemeente heeft ook een stimulerende rol op het gebied van wonen. Deze rol zal in de toekomst toenemen en heeft bijvoorbeeld te maken met het uitlokken van kansrijke initiatieven en het aftasten van mogelijkheden om meer beweging in de woningmarkt te krijgen.
Het uitgangspunt van de gemeente Renkum is dat woningbouwprojecten passen binnen de 'Nota Wonen 2014'. Er zijn geen grote nieuwbouwlocaties. Datgene dat nieuw wordt gebouwd moet binnen de bestaande contouren van de bebouwing passen.
Beoordeling en conclusie
Het initiatief is in overeenstemming met de Nota wonen 2014 en dan met name in het kader van wonen met zorg. Er zal in de toekomst meer vraag zijn naar speciale woonvormen voor dementerende ouderen. De gemeente wil zich hierin flexibel opstellen en daarmee is dit een passend initiatief.
Aan de verschillende overheden zijn op basis van milieuwetgeving zoals de Wet milieubeheer, de Wabo en de Wet geluidhinder vele taken en bevoegdheden op milieugebied en omgevingsaspecten toegekend. Deze hebben of kunnen ook betrekking hebben op de ruimtelijke ordening. Het milieubeleid van de verschillende overheden is er op gericht om te komen tot een integrale verbetering van de leefomgevingkwaliteit door een vroegtijdige integratie van milieukwaliteit in ruimtelijke planvormingsprocessen.
Algemeen
Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Voor het plangebied is daarom een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, welke als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd2.
Toetsing
Met dit bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit vastgelegd. De bodem ter plaatse van het plangebied is maximaal licht verontreinigd met enkele zware metalen en/of PAK. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is evenwel niet noodzakelijk; gezien de milieuhygiënisch kwaliteit van de bodem bestaat er geen bezwaar voor de voorgenomen herontwikkeling.
Conclusie
De bodem staat daarom uitvoering van het initiatief niet in de weg.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Toetsing
Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een 'rustige woonwijk'.
Bedrijvigheid in het plangebied
Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De zorginstelling kan worden aangeduid als milieuhindergevoelig.
Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied
Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinder veroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Ten oosten van het plangebied bevinden zich enkele kantoren (circa 80 m afstand). Ten westen (circa 170 m afstand) bevinden zich enkele maatschappelijke voorzieningen – zorginstellingen. De tussenliggende afstand is overal voldoende groot. In de omgeving van het plangebied zijn verder geen bedrijven of functies gelegen die hinder veroorzaken ter plaatse van de woningen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden vanwege wegen; een maximale hogere waarde van 63 dB kan worden vastgesteld (stedelijk gebied). Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek. Voor spoorwegen is de voorkeursgrenswaarde 53 dB en de maximaal toelaatbare geluidsbelasting 68 dB (stedelijk gebied).
Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Arnhem - Utrecht (GeoSpoortakId. 1590). De geluidproductieplafonds3 bedragen maximaal 58,6 dB ter hoogte van het plangebied. Deze spoorlijn heeft een zone van 200 meter. Het plangebied ligt binnen de zone van de spoorlijn. Het plangebied ligt nabij de Stationsweg en de Nico Bovenweg. Deze wegen liggen in stedelijk gebied en hebben twee rijstroken. Volgens de Wgh hebben deze wegen hiermee een zone van 200 meter. Het plangebied ligt in de zone van deze twee wegen. Er is daarom akoestisch onderzoek verricht, welke als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd4. Het plangebied ligt tevens direct aan de Graaf van Rechterenweg. Deze weg heeft een 30 km/uur-regime. Volgens de Wgh geldt voor deze weg geen onderzoeksplicht omdat de maximumsnelheid 30 km/uur bedraagt. De verkeersintensiteit op de Graaf van Rechterenweg is dusdanig hoog dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening tevens onderzoek is gedaan naar de geluidhinder ten gevolge van deze weg.
Toetsing
Wegverkeer
Uit het onderzoek blijkt dat de hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Stationsweg, de Nico Bovenweg en de Graaf van Rechterenweg respectievelijk 38, 34 en 43 dB bedraagt, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh en afronding. De optredende geluidsbelastingen zijn hiermee lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Het zorgcomplex ligt akoestisch gunstig geprojecteerd ten opzichte van de omliggende wegen.
Railverkeer
Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 53 dB wordt overschreden bij het zorgcomplex. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de spoorlijn Arnhem - Utrecht bedraagt 55 dB. Hiervoor wordt een Hogere Waarde verleend; er zijn hier voldoende redenen voor; gezien de omvang van de ingreep, is het (financieel) niet redelijk aanpassingen door te voeren aan de bron- of overdracht. Stedenbouwkundig gezien is het voorts niet gewenst afschermende maatregelen, zoals een geluidsscherm, te plaatsen. Een verdere overweging is dat het zorgcomplex op dezelfde locatie als het hotel wordt gebouwd.
Cumulatie en goede ruimtelijke ordening
De cumulatieve geluidsbelastingen zijn tevens berekend en bedragen maximaal 57 dB (NO-gevel). Daarmee wordt onder de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor één weg of één spoorlijn gebleven. Geconcludeerd wordt daarom dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft geluid.
Wel dienen mogelijk extra isolerende maatregelen aan de gevel genomen te worden, daar een standaard gevel 20 dB reduceert en het Bouwbesluit als eis stelt dat de akoestische (cumulatieve) binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen.
Conclusie
Het initiatief is haalbaar voor wat betreft het aspect geluid.
Algemeen
In de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 zijn kwaliteitseisen met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. De wet is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuw vestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Het plan bestaat uit het realiseren van 20 zorgappartementen, een logeerappartement en een beheerderswoning. Wanneer het om woningen zou gaan (waar meer verkeersbewegingen van uitgaan), zou het initiatief reeds via de ministeriële regeling als NIBM zijn te kwalificeren. Op voorhand kan reeds dus beredeneerd worden dat het initiatief NIBM is. Daarnaast is in de huidige situatie een horecafunctie toegestaan, die een grotere verkeersaantrekkende werking heeft dan het nieuwe plan. Tevens worden ter plaatse de jaargemiddelde concentraties stikstof en fijnstof niet overschreden, hetgeen blijkt uit de kaarten van de leefatlas van de leefomgeving.
Concentratie PM10 in 2016
Concentratie stikstof in 2016
Concentratie PM2,5 in 2016
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval.
Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Toetsing
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart Nederland weergegeven. Hierop is te zien dat in de nabije omgeving (circa 110 m) van het plangebied een hogedruk aardgastransportleiding (N-568-10) is gelegen.
Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw)
In 2014 is door Windmill Milieu en Management een onderzoek uitgevoerd naar de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleiding. Aanleiding hiertoe was de herziening van de bestemmingsplannen Oosterbeek-Zuid en Oosterbeek-Noord. Op onderstaande afbeelding is de plaatsgebonden risico-contour van buisleiding N-568-10) weergegeven. Het plangebied (rode sterretje) ligt net buiten de risico-contour.
Plaatsgebonden risico buisleiding N568-10
Ter plaatse van het plangebied Oosterbeek-Noord is sprake van een groepsrisico binnen het invloedsgebied van de buisleiding N 568-10. De hoogte van het groepsrisico is lager dan 0,1 keer de oriënterende waarde. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt geen belemmering.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van het spoor Arnhem-Utrecht, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Plaatsgevonden risico
PR 10-6 risicocontour geldt als een grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen: binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour mogen geen nieuwe kwetsbare bestemmingen, zoals woningen, worden ontwikkeld.
Voor beperkt kwetsbare bestemmingen geldt dit als een streefwaarde. Ter hoogte van het plangebied is het PR lager dan 10-6 /jr. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 (veiligheidszone) ligt op 7 m gemeten vanuit het hart van de spoorbundel. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor bestemmingsplan wijziging voor de in dit plan vervatte ontwikkeling.
Groepsrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor. Ingevolge artikel 8, lid 1 van het Bevt bedraagt dit gebied 200 m; voor ontwikkelingen die plaatsvinden binnen dit invloedsgebied moet het groepsrisico worden verantwoord. Deze verantwoording kan ingevolge art 8, lid 2 achterwege blijven indien:
a. | het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of | |
b. | 1°. | het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, met niet meer dan tien procent toeneemt, en |
2°. | de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet wordt overschreden |
Met onderhavig plan neemt het groepsrisico af. Het hotel heeft een veel hogere personendichtheid dan het nieuwe zorgcomplex. Het hotel bestaat uit 27 verblijfkamers en het nieuwe zorgcomplex zal maar uit 20 kamers bestaan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
In de gemeente Renkum leeft de geschiedenis van de tweede wereldoorlog nog sterk. In en rondom Oosterbeek is gevochten. Een paar keer per jaar wordt de gemeente Renkum extra aan deze periode herinnerd doordat er nog niet ontplofte oorlogsmunitie wordt gevonden door wandelaars, tijdens bagger-, onderhoud- en sanerings-, of tijdens andere (grote) bouwwerkzaamheden. Voor alle werkzaamheden die plaatsvinden in ongeroerde grond sinds 1944 geldt in meer of mindere mate een risico op de aanwezigheid van explosieven of lichamelijke resten.
Toetsing
Voor de locatie van Hotel Dreyeroord is bekend dat er op het terrein stevige oorlogshandelingen zijn geweest en dat de risico op vondsten groot is. Vanuit openbare orde en veiligheid wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen op verdachte, ongeroerde gronden een explosievenonderzoek vereist. Daarom heeft een explosieven onderzoek plaatsgevonden; dit is toegevoegd aan het bestemmingsplan. Verspreid over het terrein zijn diverse, veelal kleinere, niet gesprongen en verschoten explosieven gevonden. Vaak waren dit kogels, maar er zijn ook enkele (hand)granaten en twee wapens met munitie gevonden. De explosieven zijn inmiddels geruimd door de Explosieven Opruimingsdienst. Veldgraven zijn er niet gevonden. Wel zijn verspreid over het gebied enkele botten gevonden van waarschijnlijk verschillende personen. De Bergings- en Identificatiedienst Koninklijke Landmacht (BIDKL) heeft de botten meegenomen en onderzoekt deze de komende tijd. Daarnaast zijn enkele oorlogsvoorwerpen gevonden zoals lege munitiekisten, parachutistenhelmen, onderdelen van dropcontainers en een klein pistool zonder munitie. Deze voorwerpen heeft de gemeente inmiddels overgedragen aan het Airborne Museum.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voor het bestemmingsplan voldoende is vast komen te staan dat explosieven geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.
Toetsing
In 2012 is door SAB al een quickscan flora en fauna en een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Beiden onderzoeken zijn inmiddels verouderd waardoor door SAB een actualisatie is uitgevoerd. Onderstaand zijn de belangrijkste onderdelen weergegeven. In de bijlage bij de toelichting zijn de complete rapportages toegevoegd. Het onderzoek is in 2016 uitgevoerd en dus uitgevoerd onder de Flora- en faunawet. In februari 2017 heeft er een actualisatie plaatsgevonden zodat aangetoond wordt dat ook wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming (die per 1 januari 2017 in werking is getreden).
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ongeveer 450 meter afstand van Natura 2000-gebied de Veluwe. Gezien de aard van de ingreep, tussenliggende verstorende elementen (spoorbaan, huizen en wegen) en de reeds bestaande achtergrondverstoring uit de kern van Oosterbeek, zijn zowel directe als indirecte negatieve effecten van de beoogde ontwikkelingen op de instandhoudingsdoelstellingen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten niet te verwachten. Nader onderzoek in de vorm van een voortoets Natuurbeschermingswet 1998 wordt daarom niet noodzakelijk geacht. De Natuurbeschermingswet 1998 staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Het plangebied ligt niet in het GNN, een GO, een ganzenfoerageergebied of een weidevogelgebied. Deze gebieden liggen op respectievelijk 135 meter, 225 meter, 7,75 en 7,75 kilometer afstand van het plangebied. Aangezien het plangebied niet het GNN, een GO, een weidevogelgebied of een ganzenfoerageergebied ligt, vormt de ligging van het plangebied ten opzichte van deze gebieden geen beperkingen voor de beoogde plannen. Vanwege de afstand, tussenliggende wegen en huizen en de bestaande achtergrondverstoring uit de kern van Oosterbeek zijn daarnaast geen negatieve indirecte effecten te verwachten op deze gebieden. De ligging van het plangebied ten opzichte van het GNN, GO, ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Soortenbescherming
Met behulp van verspreidingsgegevens van plant- en diersoorten van de Nationale Databank Flora en Fauna en het uitgevoerde veldbezoek in het plangebied is duidelijk geworden dat enkele essentiële elementen van beschermde diersoorten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten in het plangebied. Het betreft verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van de ransuil. Om uitsluitsel te krijgen over de aan- of afwezigheid van deze soorten dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden.
De aanwezigheid van een ransuil met jongen is net buiten het plangebied vastgesteld. Tijdens de quick scan van 2012 zijn daarnaast ook in het plangebied bedelende jongen waargenomen. Het is waarschijnlijk dat de ransuil ook dit jaar in of nabij het plangebied heeft gebroed. Met de beoogde plannen gaan echter geen bomen verloren. Eventuele broed- of roestplaatsen van de ransuil in het plangebied blijven daarom behouden. Tijdens de bouwfase kan de ransuil echter wel worden verstoord, waardoor er mogelijk sprake kan zijn van een overtreding van de Wet natuurbescherming. Als de meest verstorende werkzaamheden in de minst kwetsbare periode (oktober t/m februari) van de ransuil worden uitgevoerd, wordt een mogelijke overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen.
Nader onderzoek vleermuizen
In het plangebied is nader onderzoek verricht naar vleermuizen. In het plangebied is één zomer- en één paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig in het gebouw. Alle verblijfplaatsen van vleermuizen zijn strikt beschermd volgens de Flora- en faunawet. Dit is inclusief alle elementen die noodzakelijk zijn om deze verblijfplaatsen als zodanig te laten functioneren. In dit geval betekent dit dat de bomen rond het gebouw ook essentiële elementen bevatten.
Volgens de beoogde plannen wordt het gebouw in het plangebied gesloopt. Daarom kan met zekerheid gesteld worden dat de twee vastgestelde verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis verloren gaan met de ruimtelijke ingreep, aangezien beide in de bebouwing aanwezig zijn.
Voor de beoogde nieuwbouw hoeven geen bomen gekapt te worden en blijft het groene karakter behouden. Het plangebied blijft daarmee functioneel als essentieel foerageergebied voor de gewone dwergvleermuizen met de paar- en zomerverblijfplaats in het hotel.
Eén zomer- en één paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis zullen met de geplande ruimtelijke ingreep verloren gaan. Aangezien alle verblijfplaatsen van vleermuizen strikt beschermd zijn en vallen onder beschermingscategorie 3, is een ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk in combinatie met het uitvoeren van mitigerende maatregelen.
Conclusie
Indien een ontheffing is verleend en de mitigerende maatregelen worden uitgevoerd, is het plan haalbaar in het licht van de Flora- en faunawet. Deze ontheffing is reeds aangevraagd (deze is aangevraagd vóór de inwerkingtreding van de nieuwe Wet natuurbescherming); de verwachting is dat deze in april 2017 wordt verkregen. Het aspect natuur werpt gelet op bovenstaande, geen belemmeringen op voor het plan.
Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.
Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.
Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.
Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. Deze visie is later nog enkele keren aangevuld en geactualiseerd, de laatste keer in december 2015.
In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Het hele plangebied en ver daarbuiten is aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning).
In artikel 2.6.3 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen. Het bestemmingsplan maakt geen bestemmingen mogelijk die het winnen van fossiele energie toestaan.
Uitsnede kaart Omgevingsvisie (december 2015); Water en ondergrond (rode cirkel is plangebied)
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma van het Waterschap Vallei en Veluwe van kracht. Het is bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt, het “hoe” volgt bij het jaarlijks vaststellen van de begroting.
De zorg voor de kerntaken “beschermen tegen overstroming”, “schoon en voldoende oppervlaktewater” en “zuiveren van afvalwater” blijft voorop staan. Daarbij wil het waterschap wel meer toe naar een integrale benadering van de gezamenlijke opgave. Het waterschap wil haar ambities en doelen steeds sterker bereiken samen met de waterpartners. De ambities zijn:
Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zoveel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit.
Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam.
Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor het komende jaar af te stemmen. Dit is het waterplein.
De gemeente Renkum is voortvarend aan de slag gegaan met het afkoppelen van verhard oppervlak, één van de doelstellingen van het beleid van de hogere overheid. Sinds 2000 is in totaal ruim 50 hectare verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen, daken) afgekoppeld van de riolering. Dit is ruim 20% van het totale aantal wegen in de gemeente. De gemeente voldoet hiermee ruimschoots aan de wettelijke verplichting om voor 2010 49 hectare verhard wegoppervlak af te koppelen van het riool.
In het plangebied wordt het bestaande gebouw gesloopt. Daarvoor in de plaats komt een nieuw zorgcomplex die de contour van het huidige bouwvlak alsmede de footprint van het huidige gebouw niet/nauwelijks zal overschrijden. In dit geval vindt er dus geen toename van het verhard oppervlak plaats en hoeft er geen compensatie plaats te vinden.
Om vervuiling van hemelwater te beperken, dient bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen zoals koper, zink, lood en teerhoudende dakbedekking (PAK's). De locatie zal worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt wanneer mogelijk niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem.
Niet waterdoorlatende laag
Onder het huidige gebouw loopt een deel van niet waterdoorlatende laag (een gestuwde kleilaag). Dit blijkt uit een onderzoek van Fugra dat enkele jaren geleden is uitgevoerd5. Niet bekend is hoe diep deze precies zit. Het is belangrijk dat de niet-waterdoorlatende laag niet doorbroken wordt, daar dit effecten kan hebben op de grondwaterstromen. De nabij gelegen wel (vijver) zou bijvoorbeeld in dat geval wel eens leeg kunnen lopen. De funderingsdiepte bepaalt uiteindelijk of de kleilaag wordt geraakt. Overlegd is met Fugra, opsteller van het onderzoek. Om de diepte en ligging exact te bepalen is een karterend onderzoek nodig. Goedkoper en efficiënter is echter om het gebouw t.z.t. waterdicht uit te voeren. Een technisch rapport dient dan bij de omgevingsvergunning gevoegd te worden waaruit blijkt hoe dit wordt uitgevoerd. Ter bescherming van de kleilaag is een dubbelbestemming opgenomen, conform het bestemmingsplan Oosterbeek-Noord 2014. Er is hierdoor ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning geohydrologisch onderzoek nodig. Dit is bij wijze van uitzondering niet nodig als is aangetoond dat de kleilaag niet wordt aangetast (bijvoorbeeld in het geval van waterdicht uitvoeren van fundering en eventuele kelder).
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Toetsing
Het plangebied ligt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de grond is een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie middelhoge verwachting' opgenomen. Het is momenteel nog niet bekend of het gebouw wordt onderkelderd en of er dieper wordt gebouwd dan de huidige funderingsdiepte. Indien dat niet het geval is, is archeologisch onderzoek niet nodig. Voor nu is de dubbelbestemming uit het bestemmingsplan 'Oosterbeek – Noord 2014' overgenomen in dit bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Toetsing
Het hotel Dreyeroord is in het kader van een in het verleden uitgevoerd monumenten inventarisatie project destijds aangewezen als MIP-project. Daaruit volgde dat het hotel niet monument waardig is. Wel heeft het pand een unieke uitstraling in zijn omgeving en heeft een markante historie die gerespecteerd dient te worden.
Conclusie
Het pand is niet als monument waardig aangeduid en daarmee vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Parkeren
Het gastenhuis zal permanent bewoners met dementie gaan huisvesten. De kamers zijn te kwalificeren als zorgeenheden. De publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” van het CROW (2012) hanteert voor zorgeenheden een richtlijn van 0,5 en 0,7 per eenheid (dit is incl. bezoek en personeel). In dit geval wordt gemotiveerd uitgegaan van de minimale norm van 0,5. De reden hiervoor is dat het programma intramurale zorg betreft (PG kamers). Mensen met dementie zijn zodanig zorgbehoevend dat ze geen auto meer kunnen rijden en er dus ook niet over beschikken. De parkeervraag blijft voor dit deel beperkt tot personeel en bezoek. De parkeerbehoefte vanwege de zorgeenheden wordt derhalve geschat op 20 X 0,5 (dit is de minimale norm voor zorgeenheden)= 10 plaatsen. De benodigde 10 parkeerplaatsen kunnen allen op eigen terrein worden gerealiseerd. Dit in tegenstelling tot de voormalige situatie, waarbij ten behoeve van het hotel géén parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig waren en men parkeerde in de openbare ruimte.
Verkeer
De verkeersproductie horende bij het plan is beperkt. Alleen personeel, bezoekers en leveranciers komen langs, de bewoners zelf hebben geen auto. Uitgaande van de 10 parkeerplaatsen die allemaal 5x per dag worden bezet betekent dit een verkeersproductie van 50 verkeersbewegingen per dag. De omliggende straten kunnen deze extra verkeersbewegingen zonder problemen verwerken. De verkeersveiligheid en afwikkeling van het verkeer zullen dan ook niet negatief beïnvloed worden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).
De begeleiding van de planologische procedure is door middel van het heffen van leges gedekt. Daarnaast is het aanleggen van voorzieningen in het aangrenzende openbaar gebied niet aan de orde en wordt het opstellen van het bestemmingsplan door de initiatiefnemer bekostigd. Voor de gemeente zijn derhalve geen kosten verbonden aan het opstellen en uitvoeren van dit bestemmingsplan. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Aangezien er voor de gemeente geen kosten zijn te verhalen, wordt geen exploitatieplan vastgesteld.
De economische haalbaarheid is gelet op bovenstaande voldoende aangetoond.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding en de regels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht en kent de bestemmingen 'Maatschappelijk - Zorginstelling' en 'Tuin' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' en 'Waarde - Beschermingszone niet-waterdoorlatende lagen en grondwaterstromen'.
Maatschappelijk - Zorginstelling
De bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling' is toegekend aan maatschappelijke voorzieningen met een specifieke zorg- en woonzorgcomponent.
Binnen deze bestemming zijn de percelen bestemd voor diverse maatschappelijke functies, zoals een woonzorgcentrum, verzorgingshuis, gezondheidszorg, een school, kinder(dag)opvang, creativiteitscentrum, huisvesting voor dementerenden en welzijns- en zorginstellingen. In de begrippen is een omschrijving opgenomen voor maatschappelijke voorzieningen - zorginstelling. Daarnaast is ook een bedrijfswoning in de vorm van een gastgezin / beheerders woning toegestaan. Binnen deze bestemming zijn de percelen daarnaast bestemd voor bijbehorende voorzieningen, zoals parkeren, groenvoorzieningen en bouwwerken. Gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd en de maximum goot- en bouwhoogte zijn opgenomen op de verbeelding.
Tuin
Enkele gronden die in het vigerende bestemmingsplan nog de bestemming Horeca hadden, worden verkocht aan de eigenaren van de omliggende woningen. Deze gronden hebben daarom de bestemming 'Tuin' gekregen. De bestemming 'Tuin' is toegekend aan percelen gelegen bij de bestemming 'Wonen'. De bestemming 'Tuin' is opgenomen ter plaatse van met name de voor- en zijtuinen van de woningen. Op percelen met de bestemming 'Tuin' zijn verder alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan.
Het plan bevat verder twee zogenoemde dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over “onderliggende” materiële bestemmingen heen en houden beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen dus een specifiek ruimtelijk belang en zijn vrijwel allen eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Het bestemmingsplan kent de volgende dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' en 'Waarde - Beschermingszone niet-waterdoorlatende lagen en grondwaterstromen'. Hierna worden de dubbelbestemmingen beschreven.
Waarde - Archeologie middelhoge verwachting
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemming hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 500 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.
Een zelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor deze archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.
Waarde - Beschermingszone niet-waterdoorlatende lagen en grondwaterstromen
De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermingszone niet-waterdoorlatende lagen en grondwaterstromen' heeft betrekking op de ondergrondse grondwaterstromen. Specifiek zijn deze gebieden mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in deze gronden verwachtte en reeds bekende geohydrologische situatie waaronder de (scheefgestelde) kleischotten/leemlagen (dit zijn niet-waterdoorlatende lagen) en grondwaterstromen ten behoeve van de toestroming van grondwater naar de beken en (schijn)grondwaterstanden.
Voor de gebieden binnen deze dubbelbestemming geldt dat in principe geohydrologisch onderzoek moet plaatsvinden naar de effecten op leemlagen en of kleischotten in de bodem, bij ingrepen in de bodem op een diepte van meer dan 1,5 meter, die op basis van de geldende eindbestemmingen zijn toegestaan. Onderzoek moet aantonen dat de ingreep de bestaande grondwaterstromen en de (schijn)grondwaterstand niet aantast. Alleen dan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de voorgaande bepaling om dieper dan 1,5 meter te bouwen of te graven.
In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. Dat is nu niet gedaan omdat de betreffende instanties al eerder hebben aangegeven dat vooroverleg bij plannen (met name in de bebouwde kom) die hun belangen niet raken niet nodig is. Gelet op de kleinschaligheid van dit plan (feitelijk niet veel meer dan een functiewijziging) kan het vooroverleg overgeslagen worden (blijkt ook uit jurisprudentie).
Het ontwerpbestemmingsplan 'Graaf van Rechterenweg 12, 2017' heeft vanaf 29 maart 2017 gedurende zes weken, dus tot en met 9 mei 2017 ter inzage gelegen. In de genoemde periode is één zienswijze ingediend. In de Staatscourant van woensdag 29 maart 2017 en in het huis-aan-huis blad Rijn en Veluwe van woensdag 29 maart 2017 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in de bibliotheek te Oosterbeek en in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 22 maart 2017 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de Rijn en Veluwe en op de gemeentelijke website. In die kennisgeving was aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan naar verwachting binnen twee weken in ontwerp ter inzage gelegd zou worden.
Hierna is de ingediende zienswijze samengevat en van een reactie voorzien.
zienswijze 1
Naam: | Erfgoedvereniging Heemschut |
Adres: | Nieuwezijds Kolk 28, 1012 PV Amsterdam |
Ontvangst zienswijze: | 9 mei 2017 |
Inboeknummer: | 54231 |
samenvatting zienswijze:
Op 4 april j.l. heeft erfgoedvereniging Bond Heemschut (hierna: 'Heemschut'), mede namens AWN Vrijwilligers in de Archeologie, een brief gestuurd naar het College over bovengenoemd onderwerp. Omdat het 'Heemschut' bekend was dat het ontwerp-bestemmingsplan in voorbereiding was, zijn in deze brief wensen geuit ten behoeve van bestemmingen in het ontwerpplan. Dit schrijven heeft echter de publicatie van de ter-inzage-legging helaas gekruist. Ter extra informatie stuurt 'Heemschut' u, als bijlage, de genoemde brief.
In het vervolg van deze zienswijze wordt de hoofdstukindeling van het ontwerp-bestemmingsplan gevolgd.
1- In hoofdstuk 2 (Planbeschrijving) wordt onder 2.3. op blz. 17 een beschrijving gegeven van de toekomstige situatie van het te stichten gebouw en de omgeving ervan. Heemschut vindt het positief dat in het bouwplan het huidige bouwvlak en de footprint ervan in het nieuwe plan niet worden overschreden. Wat gemist wordt is hoe wordt omgegaan met de aanwezige funderingen van het huidige gebouw. Deze zijn n.l. cultuurhistorisch van waarde omdat zij verwijzen naar de middeleeuwse bouwhoeve Drijen. De kelders waren belangrijk als schuilplaats tijdens de operatie "Market Garden" in 1944.
Het historisch belang van de genoemde oorlogshandelingen wordt expliciet genoemd op bIz. 18 waar verwezen wordt naar de mogelijkheden om, tijdens de Airborne-herdenkingen, het toekomstige gebouw open te stellen. Voor veteranen, omwonenden en andere belangstellenden is het daarbij van groot belang dat zij de kelders kunnen bezoeken die van cruciaal belang zijn geweest als schuil-gelegenheid gedurende de gevechten in 1944.
De afbeeldingen op de pagina's 19 en 20 geven een goed herkenbaar beeld van de verwijzing naar de situatie rond 1944.
2- Hoofdstuk 4 (Uitvoerbaarheid) geeft onder 4.3.3. (Archeologie) op blz. 47 als conclusie een middelhoge archeologische verwachtingswaarde aan. In verband met het cultuurhistorische belang van de fundering en de kelders onder het huidige gebouw pleit Heemschut voor een hogere archeologische verwachtingswaarde. Onder 4.3.4. (Cultuurhistorie) is 'Heemschut' van mening dat, in ieder geval, de fundering en de kelders monumentwaardig zijn in verband met de verwijzing naar de middeleeuwse bouwhoeve en de rol van de kelders in WOII (1944).
In hoofdstuk 5 (Juridische planopzet) is, onder 5.2.3. (Dubbelbestemmingen), de Waarde - Archeologie middelhoge verwachting op zichzelf een duidelijke bestemmingsomschrijving. Echter, wat hierbij niet volledig omschreven is, is het feit dat onder het bestaande gebouw waardevolle funderingen voorkomen, die niet expliciet zijn vermeld, zoals reeds elders beschreven. Heemschut pleit dan ook dat hiervoor de bestemmingsomschrijving "Waarde - Archeologie Hoge Verwachting" wordt opgenomen.
Ook voor de sloopvergunning van het huidige gebouw is het van belang dat hierover regels gesteld worden, opdat voorkomen wordt dat de genoemde funderingen en kelders beschadigd worden, dan wel geheel verdwijnen.
Bij de Regels wordt in Artikel 5 (bIz. 266) de Waarde - Archeologie middelhoge verwachting beschreven. In zijn algemeenheid kan 'Heemschut' zich vinden in de, binnen dit artikel, beschreven bouwregels, afwijkingen, uitzonderingen enz.. In het kader van het vorenstaande betreffende de waarde van aanwezige funderingen en kelders adviseert 'Heemschut' voor deze bouwkundige onderdelen een extra bestemmingsomschrijving in te stellen zoals in de bovenstaande alinea is aangegeven.
reactie:
Ad. 1. Zoals bekend is, is het pand Hotel Dreyeroord geen (beschermd gemeentelijk) monument. Dit hebben wij u onder andere medegedeeld in onze brief van 19 juli 2016 (nummer 33118). Daarmee is het pand niet beschermd tegen sloop. Dit geldt ook voor de funderingen en kelders van het gebouw. Dat de kleine kelder mogelijk korte tijd als schuilplaats heeft gediend tijdens WOII maakt dit niet anders. Het hele oorspronkelijke pand van Dreyeroord heeft een rol gespeeld tijdens de operatie Market Garden. Dat wil niet zeggen dat de kelder daarmee een grotere betekenis heeft dan de rest van het gebouw. Tijdens de uitbreiding van het hotel aan het einde van de jaren zeventig van de vorige eeuw is ruim de helft van de oude kelder gesloopt. Nu is er nog slechts een ruimte van 2 bij vier meter over. De kelder (wat daar nog van over is) is (al zeker tientallen jaren) tot op heden (nagenoeg) niet geopend geweest voor publiek. Daarnaast zit de kelder vol met asbest, waardoor deze niet te bezichtigen is, en waardoor deze gesaneerd moet worden. Handhaving van de kelder van het huidige gebouw is daarom al niet mogelijk. Ook is dit niet mogelijk vanwege het te realiseren bouwplan ter plaatse. Dit geldt ook voor de fundering van het huidige gebouw. Beiden zullen weggehaald worden bij de sloop van het gebouw.
Dit gebouw is na WOII nog behoorlijk uitgebreid, zeker in westelijke richting, met onder andere een grote nieuwe kelder. Daarmee is de grond onder en rondom het oorspronkelijke gebouw en fundering al behoorlijk verstoord/aangetast. De kans dat er nog funderingen of iets dergelijks aanwezig zijn wat zou kunnen verwijzen naar de door u genoemde middeleeuwse bouwhoeve Drijen is klein. Zeker omdat het pand Dreyeroord (ook vanwege de oude en nieuwe kelder en de funderingen) waarschijnlijk dieper in de grond zit dan waar wellicht nog iets te vinden zou zijn van de mogelijke middeleeuwse bouwhoeve Drijen.
Daarnaast kan worden vermeld dat een bestemmingsplan niets regelt (kan regelen) over hetgeen wel of niet gesloopt mag worden. Als een pand of een deel daarvan geen monument is kan dit met een omgevingsvergunning voor het slopen gesloopt worden.
Ad. 2. De gemeente heeft archeologiebeleid vastgesteld, met een kaart met archeologische verwachtingen. Dit beleid is vertaald in de geldende bestemmingsplannen. Daarbij heeft de zone waarin het pand Dreyeroord staat een middelhoge verwachting gekregen. Dit is ook al zo vastgelegd in het huidige bestemmingsplan 'Oosterbeek-Noord 2014' en het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Oosterbeek veegbestemmingsplan 2012'. Het 'opwaarderen' tot een hogere verwachtingswaarde van een enkel terrein is niet wenselijk en ook niet nodig. Wij zien, ook vanwege hetgeen bij Ad. 1. is beschreven, geen reden om hier specifiek een andere verwachtingswaarde vast te leggen. Daarbij maakt het in dit geval feitelijk niet veel uit of een terrein een middelhoge of een hoge verwachtingswaarde heeft. Volgens de regels van het bestemmingsplan (en het archeologiebeleid) geldt voor beide gebieden een vergelijkbare onderzoeksverplichting (voor een omgevingsvergunning). Zij het dat de onderzoeksverplichting bij de ene nodig is bij een oppervlakte van het aan te tasten (bebouwen) gebied van 200 m² en de ander bij 500 m². Voor de situatie van Dreyeroord maakt dit geen verschil.
conclusie:
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Er zijn geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan.