direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 3b/4 zuidoost 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het initiatief bestaat uit de realisatie van twee woningen op de percelen achter en ten westen van de woningen aan de Bram Streeflandweg 30, 32, 34 en 36 te Renkum in het gebied bekend als 3b/4. Het bouwplan past niet in het geldende bestemmingsplan. De planvorming voor de bouw van twee woningen op de percelen gaat ruim tien jaar terug in de tijd. Al in april 2004 is een ruilovereenkomst gesloten met de gemeente over het ruilen van grond om te komen tot de realisatie van twee woningen op het terrein. In juni 2007 is hierover vervolgens een realisatieovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

Op 15 april 2008 is een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van twee vrijstaande woningen. Na het doorlopen van een vrijstellingsprocedure is op 10 februari 2009 de bouwvergunning met vrijstelling ingevolge artikel 19, lid 2 van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening verzonden. Op 13 september 2010 heeft de gemeente die vergunning ingetrokken. De redenen hiervoor waren onder andere dat het terrein (plangebied) geaccidenteerd is en het duidelijk was dat de te bouwen woningen wateroverlast zullen ondervinden en er een onoverbrugbaar hoogteverschil zal zijn naar de geplande ontsluitingsweg. Dit o.a. vanwege het ontbreken van peilmaten in de bouwtekeningen.

Naar aanleiding van dat besluit zijn partijen met elkaar in overleg gegaan. Wat heeft geleid tot een betere invullen van het terrein, rekeninghoudend met de peilmaten, hoogtes in het terrein en de omgeving en de realisatie van diverse (lage) keermuren. Op 23 december 2014 is een bouwplan ingediend wat aan die voorwaarden voldoet. Op basis daarvan is besloten het voorliggende bestemmingsplan op te stellen om de bouw van de twee woningen (inclusief tuinen, groenvoorzieningen en ontsluiting) mogelijk te maken.

Op de navolgende kaarten is het (voorlopige) bouwplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0002.png"

Figuur 1: gevelaanzichten (voorlopig) bouwplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0003.png"

Figuur 2: situatie (voorlopig) bouwplan (rood=plangebied)

Op 12 oktober 2005 is voor onder andere het voorliggende plangebied het bestemmingsplan '3b/4 2003' vastgesteld. In dit bestemmingsplan had de planlocatie de globale bestemming 'Groen en wonen'. Dit hield in dat het college van burgemeester en wethouders (college) bevoegd was om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen om ter plaatse woningen te kunnen realiseren. Zoals vermeld is later een vrijstelling en bouwvergunning verleend. Op 26 juni 2013 is het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' vastgesteld. Daarin heeft het plangebied de bestemming 'Wonen - Uit te werken 3' gekregen. Dit houdt in dat het college bevoegd is een nieuw bestemmingsplan vast te stellen waarin maximaal twee woningen gerealiseerd kunnen worden. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt aan die bevoegdheid invulling gegeven om de geplande woningen te kunnen realiseren. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de gehele locatie met de bestemming 'Wonen - Uit te werken 3' meegenomen, inclusief de aan Bram Streeflandweg 30 verkochte tuin en het westelijke groen te blijven perceel.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de dorpskern van Renkum nabij de Bram Streeflandweg in het gebied bekend als 3b/4. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen Renkum, sectie B, nummer 3942, 3943, 3944 en 3945. De planlocatie ligt ten oosten van het sportcentrum De Rijnkom en ten oosten van de woningen aan de Bram Streeflandweg 30, 32, 34 en 36. Ten zuiden van het plangebied ligt een groenstrook die tevens dient als hemelwateropvangbassin. Het plangebied ligt hoger dan een groot deel van de omgeving (met name aan de Bram Streeflandweg en de hemelwateropvangbassin in het zuiden). Het plangebied zal worden ontsloten op de Bram Streeflandweg, ten noorden van huisnummer 36, via het ten noorden van het plangebied aan te leggen weg. In dat gebied zullen in de toekomst nog woningen worden gebouwd.

De navolgende afbeelding toont globaal de ligging en de begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0004.png"

Figuur 3: Ligging en globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voorliggend plan herziet een klein gedeelte van het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. Dit plan is vastgesteld op 26 juni 2013 en is voor het plangebied onherroepelijk geworden op 22 augustus 2013. In dat bestemmingsplan heeft het gebied de bestemming 'Wonen - Uit te werken 3'. Op deze gronden geldt een uitwerkingsplicht. Dat wil zeggen dat er geen rechtstreekse bestemming geldt maar dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is het bestemmingsplan binnen de geven grenzen te wijzigen naar met name wonen. Binnen deze bestemming mag de bestemming van de grond gewijzigd worden naar de bestemmingen (het gebruik als) 'wonen, tuin, wegen en paden, water, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen'. Hierbij gelden de volgende bepalingen: 'maximaal twee woningen met een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter'.

Het bouwplan voorziet in de bouw van twee woningen met tuin, de daarbij behorende en verkeersontsluiting en parkeerplaatsen en groenvoorzieningen. De geplande woningen passen binnen de gestelde maximale goot- en bouwhoogte. Het plan past daarmee binnen de kaders van de uitwerkingsplicht van het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' en kan daardoor met het voorliggende bestemmingsplan uitgewerkt worden.

In de navolgende figuur staat een uitsnede van het het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0005.png"

Figuur 4: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013', locatie plangebied en omgeving.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied en de historie. Hierin wordt de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied besproken. Tevens wordt ingegaan op de manier waarop het beheer van het plangebied is voorzien en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen, waarbij in hoofdstuk 5 hier ook op wordt ingegaan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Het voorliggend plan maakt de ontwikkeling van twee woningen mogelijk op het perceel nabij de Bram Streeflandweg te Renkum in het gebied dat bekend staat als 3b4. Hierna wordt eerst de bestaande ruimtelijke situatie beschreven. Daarna volgt een beschrijving van de nieuwe situatie.

2.2 Bestaande situatie

In de huidige situatie bestaat het perceel uit braakliggende grond. Aan de westzijde bevindt zich het parkeerterrein van sportcentrum De Rijnkom met enkele bomenrijen, hagen en plantvakken. Zuidelijk van de locatie ligt een wandelpad en een hemelwateropvangbassin dat grotendeels ingericht is als open grasland. Aan de oostzijde grenzen de tuinen van de woningen aan de Bram Streeflandweg aan het perceel. Een ander kenmerk zijn de aanwezige hoogteverschillen in het gebied.

2.3 Nieuwe situatie

Voor de locatie is een plan gemaakt bestaande uit de volgende onderdelen (zie afbeeldingen in paragraaf 1.1).

Nieuwbouwontwikkeling van twee vrijstaande woningen:

Deze woningen maken deel uit van een woningbouwontwikkeling richting het noordelijk gelegen Goldsteinpad waardoor er samen met de bestaande woningen aan de Bram Streeflandweg een klein, ruim opgezet woongebiedje ontstaat. Door de toepassing van een bouwhoogte van een bouwlaag met kap is aangesloten op de omgeving waar deze bouwhoogte ook aanwezig is. Tevens is rekening gehouden met de aanwezige hoogteverschillen door de toepassing van keermuren. De ontsluiting van de nieuwe woningen zal uiteindelijk ook via de noordelijk gelegen vervolgontwikkeling plaatsvinden. Beide woningen krijgen een parkeergelegenheid op eigen terrein en daarnaast zijn twee parkeerplaatsen gecreëerd ter hoogte van de insteekweg voor de nieuwe woningen. Hiermee is er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar.

Nieuwe perceelsindeling:

Naast de twee nieuwe woonpercelen zal het hoekperceel Bram Streeflandweg 30 vergroot worden in westelijke richting langs het wandelpad. Voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe woningen blijft richting De Rijnkom, mede gezien de benodigde afstand tot deze voorzieningen, een deel van het perceel ingevuld met groen.

 

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal - , regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.

De visie is vernieuwend in die zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de 'Nota Mobiliteit', de 'MobiliteitsAanpak', de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving' en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB 'Tweede structuurschema Militaire terreinen' , de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Nationaal Waterplan' blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Conclusie

In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft geen nationaal belang.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden.

Het betreft de volgende onderdelen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie, en
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

Het bestemmingsplan raakt geen in het Barro opgenomen belangen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Besluit ruimtelijke ordening

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.

Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Artikel 3.1.6 tweede lid Bro:

De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

regionale Woonagenda

Op 17 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met de regionale Woonagenda. Ook andere gemeenten in de stadsregio hebben hiermee ingestemd.

In de Woonagenda staat onder andere dat:

  • afstemming over woningbouwprogramma's binnen de stadregio in drie subregios plaats vindt;
  • bij de programma's gebruik wordt gemaakt van een 'stoplichtmodel'.

In de Woonagenda hebben de gemeenten van de stadsregio dus afgesproken dat zij de gemeentelijke woningbouwprogramma's onderling en met de provincie afstemmen op subregio-niveau met behulp van het 'stoplichtmodel'. Doel is om tot een meer flexibele vorm van planning te komen die ruimte biedt om in te spelen op bijvoorbeeld veranderingen in de markt, bijstellingen van prognoses en vrijkomen van potentiële woningbouwlocaties (transformatie). Voor de gemeente Renkum betekent dat afspraken maken in de subregio Arnhem en omgeving (bestaande uit de gemeenten Rheden, Rozendaal, Lingewaard, Overbetuwe, Arnhem en Renkum). Het 'stoplichtmodel' maakt onderscheid in plannen waar gemeenten en provincie het over eens zijn dat het goede plannen zijn (groen), plannen waar nog aan gesleuteld wordt of die op langere termijn spelen (oranje) en plannen die uit de markt genomen moeten worden (rood).

Ten behoeve van de Woonagenda heeft het bureau ABF-research een woningmarktverkenning uitgevoerd met behulp van het Socratesmodel. Het Socratesmodel modelleert de afstemming tussen de vraag en aanbod op de woningmarkt nauwkeurig, rekening houdend met de belangrijkste elementen van vraag en aanbod, zoals demografie, woonvoorkeuren, verhuisstromen, kwaliteit van de bestaande voorraad en nieuwbouw. De uitkomsten van deze woningmarktverkenning zijn ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Doordat gemeenten, stadsregio (Arnhem-Nijmegen) en provincie uitgaan van dezelfde woningmarktverkenning is er een goede gezamenlijke basis voor afstemming van de gemeentelijke woningbouwprogramma's.

Alle gemeenten hebben hun woningbouwprogramma getoetst aan de uitkomsten van Socrates. Plannen die in lijn zijn met de behoefteraming van Socrates zijn op groen gezet. Daarnaast is er voor de gemeenten de mogelijkheid om vanwege andere argumenten plannen op de groene lijst te zetten (bijvoorbeeld financiële of ruimtelijke argumenten).

De stadsregio heeft de woningbehoefte en de woningbouwprogramma's (de groene plannen) van de gemeenten in de subregio Arnhem en omgeving met elkaar vergeleken. Het model Socrates voorspelt voor de subregio Arnhem en omgeving een toename van circa 8500 huishoudens in de periode 1.1.2014 tot 1.1.2020. De gemeenten hebben in totaal 6403 woningen in de planning. Het is vooral Arnhem waar de voorraad aan goede woningbouwplannen laag is. Bij de omliggende gemeenten, waaronder Renkum zijn prognoses en woningbouwprogramma goed in balans. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning. De stadsregio trekt ook de conclusie (voor zover mogelijk in de huidige onzekere woningmarkt) dat het voorgestelde programma voor wat betreft woningbouwsegmenten, prijsklassen en woonmilieus past bij de Socrates prognose.

Na 2020 blijft het aantal huishoudens in de subregio naar verwachting groeien, maar het groeitempo neemt wel af. Ook in de periode 2020 tot 2030 blijft er dus ruimte om op beperkte schaal woningen toe te voegen.

Stoplichtmodel

Doel van het stoplichtmodel is dat de lijst van groene projecten de basis is voor toetsing van plannen door de provincie. De door gemeenten gezamenlijk voorgestelde lijst wordt door de provincie in één samenhangend proces getoetst aan de provinciale kwantitatieve en kwalitatieve richtlijnen en aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De onderliggende eigen gemeentelijke lijsten worden vervolgens bestuurlijk vastgesteld door elke gemeente.

Basis voor het stoplichtmodel zijn de planningslijsten die jaarlijks bij de provincie worden ingediend. Deze lijsten worden nu ook al door elke gemeente bestuurlijk geaccordeerd. Het stoplichtmodel wordt gekoppeld aan deze lijst. Door jaarlijks subregionaal af te stemmen over de planningslijsten met behulp van het stoplichtmodel wordt de lijst jaarlijks geactualiseerd op basis van actuele analyses of prognoses. Het ligt voor de hand om af te spreken welke prognoses gezamenlijk gebruikt worden om discussie over de uitgangspunten te voorkomen.

Op 16 oktober 2014 hebben de wethouders 'wonen' van de subregiogemeenten afspraken gemaakt over de lijst met woningbouwplannen in het 'stoplichtmodel'. Op 2 december 2014 heeft college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met die afspraken (en dus met de lijst met woningbouwplannen in het stoplichtmodel).

Hieronder worden de drie gemaakte afspraken weergegeven met per afspraak een korte toelichting.

Afspraak 1:

Gemeenten stemmen in met het subregionale woningbouwprogramma. Instemming van gemeenten is onder voorbehoud van vaststelling van elke gemeentelijk deel van de lijst in het eigen college van B en W en toetsing van de provincie aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

In het subregionale programma is het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum onverkort opgenomen. In de lijsten van andere gemeenten staan geen projecten die nadelige invloed hebben voor Renkum. Met deze afspraak wijken we (de stadsregio en de betrokken gemeenten) van 50/50 beleid af en programmeren we conform de eigen behoefte van de subregio.

De lijst met projecten voldoet met deze afspraak aan de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking: elk plan moet voldoen aan de regionale woningbehoefte. In het stoplichtmodel is dit de lijst met 'groene' plannen.

Afspraak 2:

Gemeenten actualiseren jaarlijks hun woningbouwprogrammering in subregionaal verband op basis van het stoplichtmodel, gekoppeld aan het proces van de provinciale planningslijst. Basis voor de afstemming is de meest actuele PRIMOS prognose (is een landelijke prognose voor ontwikkeling van bevolking en huishoudens, die jaarlijks geactualiseerd wordt). Daarnaast kunnen gemeenten in onderling overleg andere analyses benutten. De gemeente Arnhem roept gemeenten in het eerste kwartaal van het jaar bijeen om elkaar te informeren over aanpassing van de woningbouwplannen en de afstemming daarover.

Strekking van deze afspraak is dat Arnhem en de omliggende gemeenten samen blijven afstemmen over hun woningbouwprogramma's, los van het wel of niet voortbestaan van de stadsregio. Het is een vrijwillige afspraak, niet verplicht op basis van wet- of regelgeving. Afstemmen in (sub)regionale verband is van belang voor onderbouwing van woningbouwplannen richting de provincie omdat de ladder voor duurzame verstedelijking aangeeft dat plannen moeten passen binnen de regionale woningbouwbehoefte.

Afspraak 3:

Gemeenten kunnen tussentijds plannen in procedure brengen die nog niet in het bijgevoegd woningbouwprogramma op groen staan. Indien het totaal van deze plannen de omvang van de groene plannen voor de betreffende gemeente met meer dan 10% overschrijdt stelt de gemeente de andere subregiogemeenten daarvan op de hoogte. Deze plannen worden separaat voorgelegd aan de provincie in het kader van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Deze afspraak maakt het makkelijker om tussentijds (niet tijdens de jaarlijkse actualisatie van de woningbouwlijsten) nieuwe plannen in ontwikkeling te nemen, zonder dat daarvoor subregionaal overleg noodzakelijk is.

Groene projecten in het stoplichtenmodel

Een groen project is een project dat een gemeente op korte termijn wil realiseren en dat draagvlak heeft bij de gemeenten in de subregio en de provincie. Dat kan gaan om een (planologisch) harde en zachte plannen. Het project moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • Een project dat een programma heeft dat de gemeente graag wil realiseren, of waarvoor de gemeente de ruimte wil geven (zonder dat ze er grip op hebben).
  • Het programma is besproken met de gemeenten in de subregio en sluit aan op de subregionale behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief (segment en woonmilieu)
  • De locatie past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking:
    • 1. omdat het bestemmingsplan is vastgesteld;
    • 2. of omdat de locatie besproken is met de provincie (en akkoord bevonden is).
  • Start bouw binnen een termijn van 5 jaar (op dit moment voor 01-01-2020) is realistisch.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van slechts twee nieuwe woningen in de bebouwde kom van Renkum (bestaand bebouwd gebied). Daarmee is het geen (nieuwe) stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Daarnaast kan worden vermeld dat de gemeentelijke Nota Wonen aangeeft dat deze nota niet van toepassing is voor projecten die voorzien in minder dan vier woningen. Dit geldt ook voor het 'stoplichtmodel'. Ook dit model is (in principe) niet van toepassing op plannen voor minder dan vier woningen. Voor dergelijk kleine bouwplannen (inbreidingsplannen) geldt dat deze volgens het model passen in de regionale behoefte binnen bebouwd gebied.

De bouw van de twee woningen aan de Bram Streeflandweg in Renkum was nog niet opgenomen in de lijst met groene plannen zoals vastgesteld in 2014. Voor dergelijk kleine bouwplannen (inbreidingsplannen) geldt dat deze volgens het model passen in de regionale behoefte binnen bebouwd gebied (afspraak 3); te weten de 10%-regeling. Op de lijst met groene plannen voor de gemeente Renkum staan tot 2020 393 woningen. 10% daarvan is 39 woningen. De twee woningen aan de Bram Streeflandweg past binnen de 10%-regeling van afspraak 3. Sinds 2015 staat het plan voor deze twee woningen wel op de regionaal vastgestelde lijst met 'groene plannen' van het 'stoplichtmodel'. (afspraak 1 en 2). Daarmee voldoet het bouwplan, voor zover er al sprake zou zijn van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarmee voldoet het plan ook tevens aan het provinciale beleid (Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking) en de gemeentelijke Nota Wonen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. Later zijn beide plannen nog opnieuw partieel gewijzigd vastgesteld, waarvan de laatste in november 2015.

De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking. Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral:
    • a. ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
    • b. zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
    • c. een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
    • d. een gezonde en veilige leefomgeving.

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • 1. Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • 2. Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • 3. Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • Past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • Hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Conclusie

Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In het plangebied vindt sloop en nieuwbouw plaats van woningen. Het plan sluit daarmee goed aan bij de doelstellingen van de Omgevingsvisie.

Het plan is in paragraaf 3.2.3 reeds getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. Daaruit blijkt dat hieraan wordt voldaan.

3.3.2 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3)

Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe 'Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019' (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.

Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat voornamelijk goedkopere woningen moeten worden gebouwd, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten de stad of het dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan goedkopere woningen. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken over de verhouding koop-huur. Voor het eerst zijn in het KWP3 afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen voor de komende drie jaar.

Dit heeft te maken met de grote problemen waar de bouw op dit moment mee kampt. De provincie biedt de gemeenten ondersteuning in het maken van die keuzes, om met het oog op morgen te kunnen blijven bouwen. In deze tijd van recessie moeten gemeenten immers keuzes maken en prioriteiten stellen. Het is een onmogelijke opgave om alle bouwplannen uit te kunnen voeren.

De gemeente Renkum valt onder de regio Arnhem-Nijmegen. Woningbouwplannen dienen zich te conformeren aan het opgestelde afsprakenkader. De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties hebben de afspraak gemaakt dat in de periode 2010 - 2019 in de regio 36.600 woningen netto worden toegevoegd.

In de op 17 oktober 2014 in werking getreden Omgevingsverordening is in artikel 2.1.1 sub 17 en artikel 2.2.1.1 verwezen naar het Kwalitatief Woonprogramma. Daarmee heeft het Kwalitatief Woonprogramma zijn werking behouden. De eerder genoemde 'Regionale Woonagenda' en het 'stoplichtmodel' zijn uitwerkingen / opvolgers van het KWP3 (zie paragraaf 3.2.3).

Kwantitatieve opgave wonen

Inmiddels hebben Gedeputeerde Staten op 9 juni 2015 de kwantitatieve opgave wonen voor de Stadsregio vastgesteld. Hiermee is het KWP 3 komen te vervallen. In de kwantitatieve opgave ('stoplichtmodel') voor de Stadsregio zijn de woningen opgenomen als een zogeheten 'groen' plan. Dit betekent dat het plan subregionaal is afgestemd en voorziet in een woningbehoefte. Het plan is hiermee in overeenstemming met de omgevingsverordening en de daaraan gekoppelde kwantitatieve opgave.

Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling voorziet in de bouw van slechts twee grondgebonden woningen. Per saldo neemt de woningvoorraad met twee woningen toe. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning. Dit aantal is ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Het plan voor nieuwbouw van twee woningen achter de Bram Streeflandweg 30-36 is opgenomen in de 'groene' plannen van het vastgestelde 'stoplichtmodel'. Het plan is daarmee in overeenstemming met het KWP3 en daarmee met de kwantitatieve opgave wonen.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionaal Plan 2005-2020 Stadsregio Arnhem Nijmegen

De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio. De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:

  • versterken van het economisch vestigingsklimaat;
  • verbetering van de bereikbaarheid;
  • vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
  • verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.

De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag.

Doelstelling van de regiovisie voor wonen is het voor iedere (toekomstige) inwoner van de stadsregio een juiste woning beschikbaar hebben met betrekking tot prijs, eigendomssituatie, aard & type en locatie. Voor de periode 2010 - 2015 is vooralsnog een opgave van circa 15.500 woningen opgenomen. Binnen de 'Contour woningbouw' bepalen de gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. De programmering van de woningbouw dient plaats te vinden met in achtneming van de in de per gemeenten vastgestelde kwalitatieve afspraken en inspanningsverplichtingen in de Concessies Wonen.

Groene Akkoord

Vanuit de Stadsregio is een akkoord gesloten tussen gemeenten, woningbouwcorporaties en diverse bouwende partijen ten behoeve van het duurzaam bouwen. Het Groene Akkoord is de vervanger van het oude KAN-DuboConvenant uit 2000. In het akkoord is afgesproken dat de partijen (gemeenten, corporaties, bouwende partijen) op hoofdlijnen gaan sturen en de komende twee jaar één gezamenlijke taal gaan hanteren voor duurzaam bouwen en renoveren, te weten GPR Gebouw en GPR Stedenbouw. Duurzaam bouwen houdt in dat op zodanige wijze wordt gebouwd en het beheren van gebouwen en gebouwde omgeving dat de schade aan het milieu in alle fasen, schaalniveaus en sectoren van het bouwproces zoveel mogelijk beperkt wordt. De fasen van het bouwproces omvatten de levensloop: van ontwerp tot en met sloop van het gebouwde. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij de randvoorwaarden zoals gesteld in het Groene Akkoord.

Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen het regionaal beleid van het Regionaal Plan 2005-2020. De gemeente Renkum zorgt gemeentebreed voor het behalen van bovengenoemde normen. Daarnaast wordt aangesloten op de eisen die volgen uit het Groene Akkoord.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Nota Wonen 2014

In de 'Nota Wonen 2014' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2014' is een actualisatie van de 'Woonvisie 2010-2014'. Voordat het beleid is opgesteld is er een analyse van de woningmarkt in de gemeente Renkum uitgevoerd. Daarvoor zijn verschillende onderzoeken gebruikt, zoals 'WoOn 2012', 'evaluatie Woonvisie 2010-2014' en de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025 '.

Voor de hoofdlijnen van de 'Nota Wonen 2014' zijn de vijf politieke pijlers uit de vorige Woonvisie aangehouden. De volgende thema’s zijn uitgewerkt:

  • kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande woonvoorraad;
  • evenwichtige bevolkingsopbouw;
  • duurzaam en levensloopgeschikt;
  • wonen met zorg;
  • regie van de gemeente.

Thema 1: Kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande voorraad

Tot 2019 neemt het aantal huishoudens nog licht toe en daarna daalt het aantal licht. De gemeente wil op deze ontwikkeling zo goed mogelijk inspelen. In de Nota Wonen 2014 wordt voornamelijk de aandacht gericht op de woonkwaliteit in de dorpen, wat ook ten goede moet komen aan de vitaliteit in de dorpen. Vanuit deze visie wil de gemeente inzetten op:

  • herstructurering bestaande woningvoorraad;
  • behoud van voldoende sociale huurwoningen;
  • woningaanpassingen ten behoeve van senioren, chronisch zieken en mensen met een beperking;
  • aandacht voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Thema 2: Evenwichtige bevolkingsopbouw

Voor vitaliteit in de dorpen vindt de gemeente de aanwezigheid van verschillende leeftijdsgroepen en generaties in de dorpen van belang. Sturing op een evenwichtige bevolkingssamenstelling is slechts beperkt mogelijk. De gemeente wil echter de mogelijkheden die zij heeft volop benutten. Hierbij werkt ze de volgende beleidsambities uit:

  • prioriteit voor het verbreden van het aanbod voor (jonge) huishoudens en huishoudens met middeninkomen;
  • zorgvuldig benutten nieuwbouwmogelijkheden;
  • erken de samenhang tussen steden en ommeland (kans).

Thema 3: Duurzaam en levensloopgeschikt

De gemeente hecht veel waarde aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving en een goede toekomstkwaliteit van het woningaanbod. Woningen moeten enerzijds passend zijn voor hun eigen levensloop (duurzaam), anderzijds geschikt zijn voor veranderingen in de levensloop van mensen (aanpasbaar). Bij deze toekomstkwaliteit besteedt de gemeente aan drie aspecten in het bijzonder aandacht:

  • duurzaam bouwen en duurzame gebiedsontwikkeling;
  • aanpasbaar en levensloopgeschikt woningaanbod;
  • stimuleren duurzaamheid en toekomstkwaliteit in bestaande bouw en bij nieuwbouw.

Thema 4: Wonen met zorg

De gemeente wil mensen met een zorgvraag mogelijkheden bieden om zo lang mogelijk in de eigen sociale omgeving te blijven wonen. Ook de kabinetsplannen dragen hieraan bij en zorgen ervoor dat mensen langer thuis moeten blijven wonen. Deze mensen zullen steeds vaker een beroep op de gemeente doen. De gemeente wil voor wonen en zorg de volgende stappen zetten:

  • uitwerken flexibel woningaanbod binnen de zorgsector;
  • herijking van de rol en positie van woonzorgcentra binnen het gebiedsgegericht werken;
  • wonen en zorg: versterken van burgerkracht bij wonen.

Thema 5: Regie van de gemeente

De sturingsmogelijkheden van de gemeente zijn beperkt. Samenwerking vormt daarom de spil van de uitvoering van de Nota Wonen 2014. De gemeente gaat actief de samenwerking aan met woonpartners en inwoners. Op een aantal gebieden neemt de gemeente heel bewust de regierol. Zoals bij de opgave voor het zorgvastgoed. De gemeente heeft ook een stimulerende rol op het gebied van wonen. Deze rol zal in de toekomst toenemen en heeft bijvoorbeeld te maken met het uitlokken van kansrijke initiatieven en het aftasten van mogelijkheden om meer beweging in de woningmarkt te krijgen.

Het uitgangspunt van de gemeente Renkum is dat woningbouwprojecten passen binnen de 'Nota Wonen 2014'. Er zijn geen grote nieuwbouwlocaties. Datgene dat nieuw wordt gebouwd moet binnen de bestaande contouren van de bebouwing passen.

Conclusie

In paragraaf 3.2.3 is reeds getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarin is aangegeven dat het plan past binnen de ladder, zie de afspraken in de regionale Woonagenda, en de 'Nota Wonen'. In het subregionale programma van de regionale Woonagenda is namelijk het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum (zoals grotendeels genoemd in de Nota Wonen') onverkort opgenomen. Het plan voor de bouw van twee woning voldoet daarmee aan de Nota Wonen. Overigens geeft de Nota Wonen aan dat de regelingen in de nota niet van toepassing zijn op projecten die voorzien in minder dan 4 woningen.

3.5.2 Ruimtelijke Visie 2025

Op 22 september 2011 heeft het College van Burgemeester en wethouders de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar. Ten behoeve van onderhavig plangebied zijn in de visie geen concrete ontwikkelingen aangegeven. Wel geldt een aantal algemene aspecten zoals het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied.


Conclusie

De Ruimtelijke Visie 2025 spreekt zich niet uit over kleinschalige initiatieven, zoals de ontwikkeling binnen de bebouwde kom van twee woningen aan de Bram Streeflandweg. Voor dergelijke intiatieven wordt een zelfstandige afweging gemaakt. Deze zelfstandige afweging is al gemaakt in het verleden bij het opstellen van het bestemmingsplan '3b/4 2003' en de daarbij behorende visies voor 3b/4. Daarnaast blijkt dat ook uit in 2008 verleende vergunning en het opnemen van de bestemming 'Wonen – Uit te werken 3' in het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. De ontwikkeling past daarmee binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente Renkum.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.

4.2 Bodem

In het kader van het wijzigen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien er sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Met dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Voor het plangebied is in opdracht van Ingenious Vastgoed een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Ingenieursbureau Land: zie bijlage 1 Verkennend onderzoek Haeghendal Renkum (R01-65061-RSC, d.d. 30 maart 2015) .

Conclusie

Het onderzoek is uitgevoerd op het terrein achter de Bram Streeflandweg. Het betreft twee kadastrale percelen, welke ontwikkeld zullen worden tot woonhuis met tuin. De oppervlakte van het onderzochte terrein is 835 m2.

Aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen transactie van beide percelen. Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740:2009. Op basis van historische informatie is de locatie als onverdacht voor het voorkomen van ernstige bodemverontreinigingen aangemerkt.

Tot een diepte van 5 m-mv is er geen grondwater aangetroffen. Het grondwater is derhalve niet meegenomen in het onderzoek. De bodem bestaat uit matig grof zand, met een bijmenging van grind. Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem zijn geen bodemvreemde of asbestverdachte materialen aangetroffen.

In de bovengrond is een lichte verontreiniging met lood en PAK (gehalten > achtergrondwaarden) aangetoond. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten wordt de hypothese "onverdacht" voor het voorkomen van ernstige bodemverontreinigingen bevestigd. Op basis van de aangetoonde, licht verhoogde gehaltes, is er geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek, het terrein is geschikt voor het gebruik als wonen met tuin. Indien er van de locatie grond moet worden afgevoerd dient dit te gebeuren conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit.

4.3 Lucht

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2. over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate (NIBM)' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen (Besluit NIBM)'. Op hoofdlijnen komt het er op neer dat projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. Kleine projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Conclusie

De realisatie van twee woningen draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een toets is niet noodzakelijk.

4.4 Geluid

De mate waarin geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh): - Woningen, - Geluidsgevoelige terreinen - Andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder bijvoorbeeld onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, enz. Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. In het Activiteitenbesluit bij de Wgh zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten. Daarbij is aangegeven in de definitie van gevoelige gebouwen dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelige object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden.

De planlocatie ligt buiten de geluidscontour van het sportcentrum De Rijnkom (gelegen aan de Hogenkampseweg) en op redelijk grote afstand van de Bram Streeflandweg (circa 35 meter en circa 55 meter). De Bram Streeflandweg betreft een weg waar een maximale snelheid geldt van 30 km/u. De Bram Streeflandweg ligt grotendeels achter de bestaande woningen aan de Bram Streeflandweg 30, 32, 34 en 36. In dit kader wordt het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Milieuzonering

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering''' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

De twee geplande woningen betreffen 'gevoelige functies' maar deze liggen buiten de aanbevolen richtafstanden van de nabij gelegen sportcentrum De Rijnkom.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi, Bevb en Bevt wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen en mobiele bronnen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0006.png"

Figuur 5: Fragment Risicokaart Nederland (en globale ligging plangebied)

Plangebied

Volgens de Risicokaart Nederland is in de huidige situatie in de ruime nabijheid van het plangebied één inrichting gevestigd waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, namelijk de opslagtank voor chloorbleekloog bij het zwembad Aquarijn aan de Hogenkampseweg, met een inhoud van 1000 liter. De grens van het plaatsgebonden risico van 10-6 ligt op 0 meter. Deze opslag is momenteel nog aanwezig, maar er is een procedure opgestart om een nieuw bestemmingsplan (MFC 3b/4 2015) mogelijk te maken met een nieuw zwembad. Het huidige zwembad zal gesloopt worden. In het nieuwe zwembad zal de opslag van chloorbleekloog niet meer aanwezig zijn, omdat in het nieuwe zwembad zoutelektrolyse wordt toegepast. Ten behoeve van dit proces is zoutzuur noodzakelijk. Hiervan wordt circa 50 liter opgeslagen. Zoutzuur valt wel onder de PGS15, echter geldt hiervoor een vrijstelling van <250 liter. Hiermee kan een nadere motivering en verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. In dit kader vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7 Water

In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.

4.7.1 Provinciaal beleid

Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015.

In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.

Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.

In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). In artikel 2.6.3 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0007.png"

Figuur 6: Uitsnede kaart Omgevingsverordening, Water en milieu (arcering = intrekgebied)

Conclusie

De bouw van de twee woningen beïnvloedt de de wateraspecten niet. Er kunnen zonder nadelige effecten twee woningen worden ontwikkeld op de planlocatie.

4.7.2 Beleid waterschap

Per 1 januari 2013 zijn Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei en Eem samen gegaan als waterschap Vallei en Veluwe. Omdat dit Waterschap nog geen eigen beleid heeft geformuleerd wordt, bij de toetsing van dit plan, getoetst aan het beleid van het voormalige waterschap Vallei en Eem. Het plangebied lag binnen het werkveld van dit waterschap.

In het "Waterbeheersplan 2010 - 2015'' heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor deze periode. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming van het beheersgebied tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het gebied. Het programma Voldoende en schoon water gaat over de waterhuishouding. De inzameling, het transport en de behandeling van afvalwater noemen we de afvalwaterketen. Deze keten bestaat uit: rioolstelsels met huisaansluitingen, leidingen, putten, pompen, riooloverstorten, meet- en regeltechnieken; transportsystemen met gemalen en persleidingen; een rioolwaterzuiveringsinstallatie met een effluentlozing op oppervlaktewater.

Een belangrijk onderwerp in alle programma's is de klimaatverandering. Het Waterschap zal de ontwikkelingen op dit gebied de komende jaren intensief blijven volgen en maatregelen nemen om ook op de lange termijn het gebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de zuiveringen op peil te houden. Het vaststellen van ruimtelijke plannen, vooral voor stedelijke ontwikkelingen, vraagt een pro-actieve rol van het waterschap. Door in de planontwikkelingsfase al om tafel te zitten met gemeenten, projectontwikkelaars en bouwpartijen is er voor het watersysteem veel te bereiken, zowel in nieuw stedelijk gebied als in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast adviseert het waterschap gemeenten via de watertoets.

4.7.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Renkum is voortvarend aan de slag gegaan met het afkoppelen van verhard oppervlak, één van de doelstellingen van het beleid van de hogere overheid. Sinds 2000 is in totaal ruim 50 hectare verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen, daken) afgekoppeld van de riolering. Dit is ruim 20% van het totale aantal wegen in de gemeente. De gemeente voldoet hiermee ruimschoots aan de wettelijke verplichting om voor 2010 49 hectare verhard wegoppervlak af te koppelen van het riool.

4.7.4 Situatie plangebied

Het vuilwater zal worden afgevoerd via een aansluiting op het riool. De nieuwbouw zorgt voor een toename van het bebouwd oppervlak met net iets meer dan 200 m². Dit is relatief beperkt. Schoon (hemel-) water zal op het terrein worden geborgen en geïnfiltreerd. Bij de bouw zal met de materialisering rekening worden gehouden met de waterkwaliteit. Er zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt. De toename van het verhard oppervlak is beperkt. Het grondwater bevindt op een diepte van meer dan vijf meter onder het maaiveld. In het nieuwe bouwplan is rekening gehouden met het hellende terrein en zijn in verband met het gestuurd kunnen afstromen van het hemelwater over het terrein op verschillende plaatsen keerwanden voorzien. Met de keerwanden/keermuren wordt er voor gezorgd dat het hemelwater niet in de nieuwe woningen en de tuinen van de buren kan stromen. Mede door deze maatregelen heeft de ontwikkeling heeft geen (of slechts een zeer beperkte) invloed op de waterhuishouding.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Bij een ruimtelijk plan moet, conform de 'Wet op de archeologische monumentenzorg', vooraf worden beoordeeld of er eventueel sprake is van archeologische waarden.

Op basis van de onderstaande uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft hele plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0008.png"

Figuur 7: Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Renkum, met globale aanduiding plangebied

Gebieden die in het kader van archeologie bescherming behoeven (te weten middelhoge en hoge verwachtingswaarden), zijn op de verbeelding door middel van een dubbelbestemming aangeduid. Dit is voldoende voor het kunnen opstellen van het bestemmingsplan.

4.8.2 Cultuurhistorie

Om de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afwezig van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2).

In de noordwesthoek van het terrein heeft in het verleden een schuur gestaan. Het zuidelijk deel is ingebruik als tuin bij Bram Streeflandweg 30. Het westelijk deel blijft, mede vanwege het behoud van de openheid open en groen. Slechts op het middenterrein, inclusief het terrein waar de schuur stond, worden twee woningen gebouwd. Het plangebied herbergt geen zodanige cultuurhistorische waarden die van invloed kunnen zijn op de planontwikkeling en de realisatie van de beoogde ontwikkeling.

4.9 Natuurwaarden

4.9.1 Algemeen

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen tevens de implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn op nationaal niveau. Er mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren.

4.9.2 Beschermde gebieden

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde 'Natuurbeschermingswet 1998' in werking getreden. Hiermee wordt de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden.

Het plangebied is geen beschermd gebied en ligt ook niet in de nabijheid van andere beschermde gebieden.

4.9.3 Beschermde soorten

Voor beheergerichte (onderdelen van) bestemmingsplannen, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het algemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, zoals vogels en vleermuizen, mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd.

Anders ligt het voor (onderdelen van) bestemmingsplannen die een wijziging van het grondgebruik inhouden of bijvoorbeeld het slopen dan wel oprichten van nieuwe bebouwing en/of infrastructuur. Hiervoor kan een toets flora en fauna te gewenst zijn.

Het plangebied ligt niet in een ecologisch waardevol gebied en is al langere tijd een perceel in agrarische gebruik binnen een bebouwde kom. Er bevinden zich op de locatie geen (tijdelijke) gebouwen waar zich vleermuizen hebben kunnen vestigen. De beoogde ontwikkeling heeft met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen significante negatieve effecten of de flora en fauna op de locatie of in de omgeving.

4.9.4 Gelders NatuurNetwerk en Groene Ontwikkelingszone

De ambitie van Gelderland is om zorgvuldig om te gaan met natuur en landschap op een haalbare en betaalbare wijze en de samenleving daar meer bij te betrekken. Met het natuur- en landschapsbeleid draagt Gelderland bij aan de realisatie van internationale doelstellingen. De basis van het Gelderse natuur- en landschapsbeleid vormen de afspraken die tussen de provincies en het Rijk gemaakt zijn en die men terug kan vinden in het Onderhandelingsakkoord Decentralisatie Natuur . Een variatie aan planten- en diersoorten is cruciaal voor een goede leefomgeving. Die variatie kan alleen behouden worden wanneer in heel Europa natuurgebieden aaneengesloten worden. Daarom werkt Gelderland aan een Gelders natuurnetwerk: een stelsel van onderling verbonden natuurgebieden, dat in verbinding staat met natuurnetwerken buiten Gelderland. In het Gelders Natuurnetwerk geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of ontwikkelingen waarvoor - overtuigend gemotiveerd - geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft. De Gelderse Groene Ontwikkelingszone is een gebied waar partners en partijen juist worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Daarbij maakt de provincie onderscheid tussen de mate waarin partijen worden gevraagd om een - extra- bijdrage te leveren aan dit gebied. Een uitbreiding van dagrecreatie of een bestaand landbouwbedrijf vraagt om een andere mate van compensatie dan het plaatsen van een nieuw recreatieverblijf in deze zone. Het ene initiatief heeft een andere impact op het gebied dan het andere. De provincie wil met haar beleid voor deze zone zo duidelijk mogelijke spelregels hanteren die recht doen aan de doelen in dit gebied. De provincie wil met haar beleid voor deze zone zo duidelijk mogelijke spelregels hanteren die recht doen aan de doelen in dit gebied. De provincie zoekt naar wat helpt om deze duidelijkheid maximaal te geven en nodigt gemeenten uit om hierover mee te denken. De juiste kaders moeten voldoende uitnodigend blijven voor 'goede' kwalitatieve ontwikkelingen.

De planlocatie ligt niet in of in de nabijheid van de het Gelders Natuurnetwerk of de Gelderse Groene Ontwikkelingszone.

Conclusie

Het plangebied ligt niet in een ecologisch waardevol en/of beschermd gebied en is al langere tijd een agrarisch perceel van een beperkte omvang binnen de bebouwde kom. De beoogde ontwikkeling heeft met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen significante negatieve effecten of de flora en fauna op de locatie of in de omgeving. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een nieuw initiatief op de verkeersstructuur. De locatie zal worden ontsloten via een nieuw aan te leggen weg ten noorden van het plangebied op de Bram Streeflandweg. Parkeren gebeurt op eigen terrein (2 parkeerplaatsen op eigen terrein). Daarnaast is ruimte voorzien voor één openbare parkeerplaats. De toename van het verkeer of het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling van twee woningen is zeer beperkt ten opzichte van de huidige situatie.

Conclusie

Nader onderzoek is niet nodig.

4.11 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zullen de kosten voor de bestemmingsplanprocedure voor rekening zijn van de initiatiefnemer. Om dit te regelen zal een samenwerkingsovereenkomst met de initiatiefnemer worden gesloten. In deze overeenkomst zullen ook bepalingen ten aanzien van planschade worden opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemers worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 3. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • 4. en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
  • 5. het bebouwen van de gronden;
  • 6. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.

5.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Zo moet onder 'bouwperceel' verstaan worden: 'een aaneengsloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten'. Het moet dus gaan om gronden met dezelfde bestemming die ook in eigendom zijn van dezelfde persoon, dan wel gronden die gehuurd worden door die persoon.

  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook een regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
    Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet. Per hoofdbestemming is een bestemmingsregeling, opgenomen, voor zover van toepassing bestaande uit:
    a. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden gebruikt worden in die bestemming;
    b. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
    c. nadere eisen;afwijken van de bouwregels;
    d. afwijken van de bouwregels;
    e. specifieke gebruiksregels;
    f. afwijken van de gebruiksregels;
    g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
    h. wijzigingsbevoegdheid.
    De situering van de toegelaten gebouwen is bepaald door bouwvlakken op de verbeelding en door de bepalingen (soms in combinatie met aanduidingen) in de planregels.
    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:
    • a. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
    • b. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
    • c. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
    • d. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.

  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.
    • a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd.
      De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk.
      Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht.
      Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaandebestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
    • b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.

5.2 Planregels

5.2.1 Bestemmingen in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: Groen, Tuin en Wonen. Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemming: Waarde - Archeologie middelhoge verwachting.

5.2.2 Bestemmingen

Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de noordelijke open (groen)strook binnen het plangebied. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, agrarisch gebruik, agrarisch medegebruik, behoud van de openheid, extensieve recreatie, en watervoorzieningen. Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden opgericht.

Tuin

De bestemming 'Tuin' is opgenomen ter plaatse van de voortuin van de woning. In de bestemming 'Tuin' zijn qua gebouwen alleen erkers toegestaan, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen moeten voldoen. In de bestemming 'Tuin' zijn verder alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan.

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de geplande (ontsluiting)weg en parkeerplaatsen en de groenstroken langs de geplande weg binnen het plangebied. Daarnaast zijn in deze bestemming ook andere functies toegestaan zoals waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen. Op de percelen met deze bestemming zijn alleen kleine gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer, wegverkeer of nutsvoorzieningen toegestaan.

Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de twee geplande woningen en de achtertuin daarvan. Het maximaal aantal woningen in een bouwvlak is aangeduid op de verbeelding.

Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Een bouwvlak mag geheel worden volgebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten. Buiten het bouwvlak geldt een in de regels opgenomen maximale oppervlakte en maximale goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Ter plaatse van beide bouwvlakken van de woningen is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peilmeetvlak' opgenomen. Hiermee is het peil van waarvandaan de hoogtes van de woningen worden gemeten heel precies vastgelegd.

In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid en het voorheen geldende bestemingsplan, aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) toegestaan.

5.2.3 Dubbelbestemmingen

Het plan bevat verder één zogenaamde dubbelbestemming. Een dubbelbestemming valt als het ware over "onderliggende" materiële bestemmingen heen en houdt beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Een dubbelbestemming dient dus een specifiek ruimtelijk belang en is vaak eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.

Waarde - Archeologie middelhoge verwachting


De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemming heeft een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.


In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 500 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond. Een dezelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.



Voor archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. Echter omdat het hier gaat om een bestemmingsplan binnen de bebouwde kom van Renkum en slechts over de bouw van twee woningen, binnen een al onherroepelijke 'uit te werken woonbestemming', gaat is dat niet gedaan. De betreffende instanties hebben al eerder aangegeven dat vooroverleg bij bij kleine ontwikkelende plannen in de bebouwde kom, die de belangen van de andere instanties niet raken, niet nodig is.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan '3b/4 zuidoost 2016' heeft vanaf 11 november 2015 gedurende zes weken, dus tot en met 22 december 2015 ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn twee zienswijzen ingediend. In de Staatscourant van woensdag 11 november 2015 en in het huis-aan-huis-blad Hoog en Laag van woensdag 11 november 2015 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in de bibliotheek te Oosterbeek en in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.

Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 1 april 2015 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de Hoog en Laag en op de gemeentelijke website.

Hierna zijn de twee ingediende zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien.

zienswijze 1

Naam:   De heer H.W. Weessies, namens hem; Achmea rechtsbijstand, de heer H.W. Gooskens  
Adres:   Bram Streeflandweg 34, 6871 HW Renkum; namens hem: Postbus 4116, 7320 AC Apeldoorn  
Ontvangst zienswijze:   21 december 2015  
Inboeknummer:   12730  

samenvatting zienswijze:

Feitelijke situatie

Reclamant woont aan de Bram Streeflandweg 34 te Renkum. Het ontwerpbestemmingsplan grenst direct aan zijn perceel. Als het plan uitgevoerd wordt zal de woonsituatie van reclamant drastisch wijzigen. Met name door de komst van woning 1 op zeer korte afstand. Van belang is ook nog dat door het hoogteverschil in het terrein de situatie verder verslechterd wordt. Reclamant woont vanaf mei 1983 op dit adres en heeft de woning gekocht vanwege de vrije ligging en het uitzicht.

 

Omvang ontwerp bestemmingsplan

De omvang van het voorliggende ontwerp bestemmingsplan is terug te voeren naar het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' dat op 26 juni 2013 is vastgesteld. Daarin heeft het plangebied de bestemming 'Wonen - Uit te werken 3' gekregen. Binnen dit plangebied kunnen maximaal 2 woningen gebouwd worden. In de toelichting staat te lezen dat het plan ook omvat de aan Bram Streeflandweg 30 verkochte tuin en het westelijke groen te blijven perceel. Reclamant heeft daar grote bezwaren tegen. Door op voorhand al een groot gedeelte van het perceel uit te sluiten van woningbouw blijft er slechts een klein gedeelte van het perceel over. En dat is nadelig voor reclamant. Verderop in deze zienswijze komt reclamant daar op terug.

De grootste bezwaren van reclamant richten zich daarbij tegen de aan Bram Streeflandweg 30 verkochte tuin. Daar is dit plan niet voor bedoeld in 2013. Dit gedeelte van het plan wordt naar de mening van reclamant op een incorrecte wijze aan de mogelijkheid van woningbouw onttrokken. Reclamant is daarom van mening dat dit gedeelte alsnog voor woningbouw gebruikt moet kunnen worden. Daarmee ontstaat de mogelijkheid om beide woningen op het terrein anders te situeren, verder van de bestaande bebouwing. Daarbij kunnen dan zo nodig ook de bouwvlakken qua vorm aangepast worden. In eerdere plannen was 1 woning ook gesitueerd achter de woningen Bram Streeflandweg 30 en 32.

Zoals hiervoor al aan de orde kwam kunnen binnen dit plangebied maximaal 2 woningen gebouwd worden. Als de achtertuin niet benut gaat worden voor woningbouw, dan is reclamant van mening dat volstaan moet worden met de bouw van 1 woning op het terrein. Woning 1 moet dan komen te vervallen.

Woningbehoefte

In de toelichting staat te lezen dat het plan past binnen de kaders van het Kwalitatief Woonprogramma 2010- 2019. Reclamant is het daar niet mee eens. De conclusie wordt niet gedragen door een goede motivering. In de toelichting staat het volgende:

"Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat voornamelijk goedkopere woningen moeten worden gebouwd, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten de stad of het dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan goedkopere woningen. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken over de verhouding koop-huur. Voor het eerst zijn in het KWP3 afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen voor de komende drie jaar."

De conclusie van reclamant is dat de bouw van 2 woningen niet voldoet aan deze uitgangspunten. En het feit dat het hier gaat om maar 2 woningen maakt dat niet anders. Reclamant komt daar later nog op terug.

Hetzelfde geldt voor de Nota Wonen 2014. Reclamant verwijst naar paragraaf 3.5.1 van de toelichting. De bouw van deze woningen voldoet naar de mening van cliënt aan geen enkele van de 5 gestelde thema's. De toelichting zegt ook nog dat de Nota Wonen niet van toepassing is op projecten die voorzien in minder dan 4 woningen. In dit project lijkt het maar te gaan om 2 woningen. Maar dat is niet het geval. Naast dit plangebied ligt nog een ander nader uit te werken plangebied. Daar is ruimte voor 6 woningen. De gebieden kunnen niet los van elkaar gezien worden. Zo zijn de woningen van dit plangebied via dezelfde weg ontsloten als de woningen van het andere plangebied. Het andere plangebied moet, voor zover reclamant weet, nog verder ontwikkeld worden. Zo lang dat niet is gebeurd is dit plangebied niet ontsloten. De conclusie is dus dat er sprake is van een project met 8 woningen. Dat betekent dat de hele onderbouwing van de behoefte aan deze woningen herzien moet worden.

Bezwaren tegen bouw

Het bouwvlak van woning 1 bevindt zich op slechts 3-4 meter van de achtergrens van het perceel van reclamant. Dat betekent dat reclamant bij het doorgaan van de plannen geconfronteerd wordt met een stenen wand van een enorme omvang. De nokhoogte van de te bouwen woning mag 8 meter zijn. Omdat er ook nog sprake is van een (glooiend verlopend) hoogteverschil van ongeveer 2-3 meter, betekent dat dat reclamant straks tegen een wand van ongeveer 10 meter steen kijkt. Dat is een enorm verschil met de huidige situatie. Bovendien is reclamant van oordeel dat een dergelijke bouwmassa niet past in dit gebied. En die bouwmassa blijft ook nog niet beperkt tot het bouwvlak. De regels maken een verdere bebouwing mogelijk. Reclamant verwijst daarvoor naar artikel 6.4.1. Dat artikel geeft de mogelijkheid om het bouwvlak nog eens met 1,5 meter te vergroten. En dat geldt dus voor alle zijden van het bouwvlak (zijkanten, voorzijde, achterzijde).

Maar daarnaast geeft dat artikel nog diverse andere mogelijkheden waardoor de bouwmassa aanzienlijk vergroot kan worden. Genoemd worden de goothoogte, de bouwhoogte en de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

Voor gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak geeft artikel 6.2.2 overigens ook al royale mogelijkheden. Daarnaast zijn in artikel 11 ook nog eens algemene afwijkingsregels opgenomen.

In artikel 6.2.3 is ook een regeling opgenomen over keermuren. Want die zullen ook opgericht moeten worden in verband met het aanwezige hoogteverschil. In het genoemde artikel is bepaald dat de bouwhoogte van keermuren maximaal 1.20 meter mag bedragen. Naar de mening van reclamant is dat niet voldoende. Hiervoor kwam al aan de orde dat het hoogteverschil meer is. Reclamant vraagt zich af hoe dat verschil dan opgelost/ingevuld gaat worden.

Van belang is daarbij ook nog de peilbepaling. Artikel 1.76 zegt daarover het volgende: "ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peilmeetvlak 2': 17.80 meter boven Nieuw Amsterdams Peil (N.A.P.);" Voor zover reclamant bekend is dat peilvlak nog niet aangegeven. Reclamant gaat er vanuit dat de bouw van woning 1 op deze plek niet doorgaat. Maar als dat wel het geval mocht zijn, dan zal eerst dat peil aangegeven moeten worden. Op dat moment kan er ook pas iets gezegd worden over de hoogte van keermuren.

Al met al is reclamant van mening dat de bouwmogelijkheid van woning 1 op de nu aangegeven plek hem onevenredig benadeelt en die bouwmogelijkheid dus moeten komen te vervallen. Het bouwplan leidt tot een zeer ernstige aantasting van het woongenot van reclamant. Het gaat daarbij om het volgende.

Privacy

In de nieuwe situatie kijkt men vanuit de woning op het perceel van reclamant, zowel in zijn tuin als in zijn woning. Dat vormt een enorme inbreuk op de bestaande situatie en een ernstige aantasting van de privacy van reclamant.

Uitzicht

Reclamant dreigt door het bouwplan zijn vrije uitzicht te verliezen. Nu heeft reclamant een ruim uitzicht over een onbebouwd terrein. Reclamant heeft, na voltooiing van de plannen, direct zicht op de enorme bouwmassa van het bouwproject, waardoor het bestaande uitzicht in ernstige mate wordt aangetast. Dit is een grote inbreuk op de bestaande situatie en voor reclamant een onaanvaardbare beperking.

Wateroverlast

Hiervoor kwam al aan de orde dat het gaat om heuvelachtig terrein. Het bevreemdt reclamant daarom dat niet gesproken wordt over het voorkomen van wateroverlast. Behalve dan dat er gesproken wordt over een keermuur. De van oorsprong aanwezige natuurlijke situatie verandert bij het doorgaan van de plannen aanzienlijk, Er wordt een groot gedeelte bebouwd. Ook wordt er een weg aangelegd. Reclamant wil ook op dit punt niet geconfronteerd worden met overlast. Reclamant is daarom van mening dat in het plan voorzieningen opgenomen moeten worden voor de afvoer van water op een zodanige manier dat hij daarvan geen hinder ondervindt.

Waardevermindering woning

Reclamant is van mening dat zijn woning in waarde daalt na realisering van het bouwplan. Reclamant is dan ook van plan een planschadeclaim in te dienen bij de gemeente. Reclamant stelt dat de bouw zorgt voor een zodanig waardeverminderend effect op ook andere omringende onroerende zaken dat voor de haalbaarheid van het plan gevreesd moet worden. Een reden te meer om te zoeken naar alternatieven (zoals hiervoor aangegeven), waar geen of minder planschade te verwachten valt.

Verzoek

Reclamant vraagt de gemeente het ontwerpbestemmingsplan niet vast te stellen, dan wel het plan aan te passen tegemoetkomend aan deze zienswijze.

reactie:

Hierna wordt eerst uitleg gegeven over de geschiedenis van de planontwikkeling, het oude en nieuwe bouwplan, de hoogteligging en de bestaande situatie. Met die uitleg wordt al een reactie gegeven op vele onderdelen van de zienswijze. Daarna wordt (nogmaals) per onderdeel van de zienswijze een reactie geformuleerd; voor zover dat nog niet (voldoende) is uitgelegd in het algemene deel.

Geschiedenis:

In Hoofdstuk 1 (Inleiding) van de toelichting staat al kort uitgelegd wat de geschiedenis van de woningbouwplannen in het gebied 3b/4 is. Hierna wordt dit nog iets uitgebreider beschreven om aan te geven hoe de planontwikkeling voor het gebied achter Bram Streeflandweg 32 en 34 in Renkum is ontstaan.

Woningbouwplannen in gebied tussen Bram Streeflandweg, Meester van Damweg en Hogenkampseweg dateren al van de jaren negentig van de vorige eeuw. Dit gebied is ook bekend als gebied '3b/4' in Renkum. In juni 1997 vindt er een openbare informatiebijeenkomst plaats over de eerste bouwplannen van circa 125 woningen in het gebied. Naar aanleiding van deze plannen is een klankbordgroep opgericht en hebben er de volgende jaren diverse overleggen over de bouwplannen plaatsgevonden. Op 20 maart 2000 stelt de gemeenteraad het 'concept-Masterplan 3b4' vast. Inhoudelijke en bestuurlijke besluitvorming over dit project dateert terug naar 20 maart 2000 wanneer de gemeenteraad het 'concept Masterplan 3B4' vastgesteld heeft. In dit Masterplan staat een belangrijk uitgangspunt namelijk dat hier maximaal 64 tot 100 woningen gebouwd mogen worden. Later, op 29 oktober 2002, heeft de gemeenteraad het Masterplan aangevuld met 15 aandachtspunten voor de gebiedsontwikkeling.

In de tussentijd worden de plannen voor 3b4 verder uitgewerkt, mede in samenwerking met de bevolking. In januari 2003 worden in de Rijnkom door de drie uitverkoren ontwerpcombinaties presentaties gehouden waarbij zij hun plannen aan de bevolking voorleggen. Uit deze drie ontwerpen wordt gekozen voor het plan van Bedaux/Van Beek (de Structuurvisie Rijnkom Renkum uit 2002).

Op 3 november 2003 wordt het ontwerpbestemingsplan '3b/4 2003' ter inzage gelegd. In dit bestemmingsplan krijgt vrijwel het gehele plangebied de uit te werken bestemming "Groen en Wonen' voor maximaal 100 woningen en met een maximale bouwhoogte van 10 meter per grond gebonden woning. Hieronder valt ook het gebied achter de woningen aan de Bram Streeflandweg 32 en 34. Dit bestemmingsplan wordt op 31 maart 2004 door de gemeenteraad vastgesteld. Op 26 oktober 2004 keurt Gedeputeerde Staten van Gelderland het bestemmingsplan gedeeltelijk goed (alleen de bestemming 'Hovenier' wordt niet goed gekeurd). De Raad van State heeft op 28 april 2005 Het bestemmingsplan vernietigd, omdat het ontwerpbestemmingsplan één dag te kort ter inzage lag.

Daarop is vervolgens nagenoeg hetzelfde (alleen de hovenierbestemming was anders) bestemmingsplan (met ook weer dezelfde naam) '3b/4 2003' opnieuw in procedure gebracht om vast te stellen. Op 18 mei 2005 is het nieuwe bestemmingsplan in ontwerp ter inzage gelegd. Tegen dit bestemmingsplan hadden reclamanten geen zienswijze ingediend. Op 12 oktober 2005 heeft de gemeenteraad dit bestemmingsplan vastgesteld. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben het bestemmingsplan op 16 mei 2006 goed gekeurd. De Raad van State heeft op 21 maart 2007 het bestemmingsplan gedeeltelijk vernietigd (de milieucirkel van het hoveniersbedrijf). Het overige deel was daarmee onherroepelijk.

In de tussentijd zijn verkavelingsplannen gemaakt voor het plangebied 3b/4. Op 26 juni 2006 wordt het inrichtingsplan voor het gebied 3b/4 gepresenteerd aan de bevolking. Op 13 november 2006 is het definitieve verkavelingsplan tijdens een informatieavond gepresenteerd. Dit verkavelingsplan is vervolgens opgenomen en verwerkt in het rapport 'Stedenbouwkundig Programma van Eisen en verkavelingsplannen 't Haeghendal te Renkum' (SPVE) van 2007, wat ook toen gepresenteerd is. Daarin zijn de bouwlocaties in het plangebied met voorlopige bouwplannen opgenomen. Ook voor de twee woningen achter Bram Streeflandweg 32 en 34. In de onderstaande figuur (het verkavelingsplan uit november 2006) is een weergave te zien van het totale projectgebied, zoals opgenomen in het SPVE uit 2007.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0009.png"

Vervolgens zijn vele bouwlocaties in het gebied 3b/4 mogelijk gemaakt met een vrijstellingsprocedure van artikel 19, lid 2 van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening. Zo ook de voor de locatie van de twee woningen achter Bram Streeflandweg 32 en 34. Vanaf 11 juni 2008 heeft onder andere de bouwaanvraag en de vrijstelling voor de bouw van twee woningen achter Bram Streeflandweg 32 en 34 ter inzage gelegen, tezamen het de ruimtelijke onderbouwing '3b/4, 't Heaghendal, 2008'. Tegen deze vrijstelling hebben reclamanten geen zienswijze ingediend. In deze ruimtelijke onderbouwing was een plankaartje opgenomen waarin voor de twee bouwlocaties achter Bram Streeflandweg 32 en 34 twee bouwvlakken waren opgenomen waarbinnen twee woningen konden worden gebouwd met een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter. Met deze vrijstellingvoorwaarden werd de maximale bouwhoogte en goothoogte voor woningen in 3b/4 uit het bestemmingsplan '3b/4 2003' teruggebracht van een bouwhoogte van maximaal 10 meter naar 3,5 meter goothoogte en 8 meter bouwhoogte. Op 10 februari 2009 is de bouwvergunning met vrijstelling voor de bouw van deze twee woningen verleend. Deze vergunning is vervolgens onherroepelijk geworden. Tegen deze (ontwerp)vergunning en (ontwerp)vrijstelling reclamanten van zienswijze 1 en 2 (Bram Streeflandweg 34 en 32) geen zienswijze ingediend of bezwaar gemaakt. De grond direct achter Bram Streeflandweg 30 was niet in de vergunning van het bouwplan opgenomen (maar zat wel in het plankaartje van de ruimtelijke onderbouwing als woon- / tuinbestemming). Dit omdat die grond al in 2007/2008 was verkocht als tuin aan die woning.

Hierna zijn tekeningen van die vergunning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0011.jpg"

Woning 1 (vanuit reclamanten Bram Streeflandweg 34, zou de 'linker zijgevel' te zien zijn)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0012.jpg"

Woning 2 (vanuit reclamanten Bram Streeflandweg 32, zou de 'linker zijgevel' te zien zijn)

Op 13 september 2010 heeft de gemeente de vergunning weer ingetrokken. Dit omdat de vergunning (achteraf) op grond van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend. Het bleek op dat moment onmogelijk de woningen te kunnen bouwen op de geplande locatie. Dit omdat er nog geen ontsluitingsweg was (te realiseren), het in verband met het geaccidenteerde terrein duidelijk was dat de te realiseren woningen wateroverlast zullen ondervinden, er een onoverbrugbaar hoogteverschil zal zijn naar de geplande straat en omdat de bouwaanvraag geen geen peil en hoogtetekening van het bouwperceel bevatte.

Op 20 maart 2016 heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. In dit bestemmingsplan kregen alleen de geplande bouwlocaties in 3b/4 (die toen nog niet gerealiseerd waren) een 'uit te werken woonbestemming'. De bestaande woningen in het plangebied, zoals aan de Bram Streeflandweg 30-36, kregen een rechtstreekse woonbestemming. In het voorheen geldende bestemmingsplan '3b/4 2003' hadden die woningen ook allemaal de 'uit te werken bestemming' 'Groen en wonen'. In het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' zijn de maximale goothoogte en bouwhoogte van 3,5 respectievelijk 8 meter overgenomen zoals in de ruimtelijke onderbouwing behorende bij op 10 februari 2009 verzonden en ingetrokken bouwvergunning. Tegen het (ontwerp)bestemmingsplan hebben reclamanten van zienswijze 1 en 2 (Bram Streeflandweg 34 en 32) geen zienswijze ingediend en later ook geen beroep ingesteld. Het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' is op 26 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad en op 22 augustus 2013 onherroepelijk geworden.

Verschil oud bouwplan en nieuw bouwplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0014.jpg"

Uit de situatietekening van 2009 en 2015-2016 blijkt dat de ligging van woning 1 in beide situaties niet veel verschilt. Wel is de éénlaagse aanbouw tegen het perceel aan de Bram Streeflandweg 34 vervallen. Woning 1 is nu iets verder naar het westen verplaatst, waarbij de garage met kap op ongeveer dezelfde afstand staat als waar in 2009 de woning gepland stond. Woning 1 is wel iets naar het zuiden verplaatst vanwege de aan te leggen ontsluitingsweg op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0015.jpg"

Uit de bovenstaande (voorlopige) bouwtekeningen van woning 1 (achter Bram Streeflandweg 34) van het bouwplan uit 2009 en het bouwplan uit 2015-2016 blijkt dat er in beide situaties waren er nagenoeg geen ramen waren/zijn voorzien in de oostelijke (zij-)gevel. In 2009 was de voordeur voorzien in het oosten en een klein raam op de verdieping in de slaapkamer. In het nieuwe plan uit 2015-2016 is eveneens een klein raam voorzien op de verdieping (zijgevel). Daarnaast ligt een garage/berging met een kleine verdieping.

De achtertuin van woning 1 ligt op het zuiden en dus niet gericht op de woning en tuin van Bram Streeflandweg 32 en 34. Woning 2 daarentegen is in de nieuwe situatie veel noordelijker gelegen en niet meer vlak achter Bram Streeflandweg 32. Woning 2 ligt op circa 30 meter afstand van het perceel van Bram Streeflandweg 32.

Hoogtes huidige situatie en nieuwe situatie

In het plangebied zit een hoogteverschil. Het terrein loopt grofweg van west naar oost af in hoogte. Dus woning 2 (westelijke woning) ligt iets hoger dan woning 1 (oostelijke woning). Ook zit er hoogteverschil tussen het plangebied en de tuinen van Bram Streeflandweg 32 en 34. Het hoogteverschil is op de erfgrens verschillend in hoogte. Zo is (dan wel wordt na nieuwbouw) het hoogteverschil op de erfscheiding tussen het plangebied en het perceel aan de Bram Streeflandweg 34 in het noorden (tegen de perceelsgrens met Bram Streeflandweg 36 ongeveer 40 cm en in het zuiden (tegen de het terrein van Bram Streeflandweg 32) ongeveer 1,05 meter. Op deze erfgrens is nu al een soort keerconstructie. In de nieuwe situatie komt hier (op het laagste punt op de grens bij Bram Streeflandweg 43 en 32) een nieuwe en betere keermuur van ongeveer 1,10 meter hoog. Verder naar het noorden wordt deze keermuur (die wel op een gelijke horizontale hoogte blijft) lager.

Tot circa 2008 stond in het plangebied (bij het perceel van de geplande woning 1) op / nabij de erfgrens met Bram Streeflandweg 34 en Bram Streeflandweg 32 een schuur. Deze schuur had een bouwhoogte van ongeveer 2 meter en een oppervlakte van iets meer dan 60 m². Deze schuur lag over een lengte van ongeveer 9 meter langs de perceelsgrens van Bram Streeflandweg 34. Ook was het plangebied lange tijd braak en daardoor begroeid met (doorgeschoten) struiken en kleine bomen. Daarmee was het (vrije) uitzicht over het terrein niet aanwezig of zeer beperkt, ook vanuit de woningen aan de Bram Streeflandweg 34 en 32. Na verlenen van de vergunning in 2009 wordt het plangebied regelmatig van onkruid en opgroeiende struiken ontdaan en is het opener. Uit de onderstaande luchtfoto van het voorjaar van 2007 blijkt dit ook. Daarin zijn de struiken/ kleine bomen te zien (zie ook de schaduwen) en de schuur in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0166rh-va02_0016.png"

Zoals ook blijkt uit de bovenstaande luchtfoto staan er achter de woningen aan de Bram Streeflandweg 34 en 32 schuren tegen de erfgrens met het plangebied.

De garage aan de Bram Streeflandweg 34 heeft een goothoogte van circa 2 meter en een nokhoogte 3,2 meter. De nokrichting staat haaks op het perceel van woning 1. Naast de garage staat op de erfgrens met het plangebied nog een klein bijgebouw met een plat dak. Het hoogteverschil tussen het terrein in het plangebied bij het perceel woning 1 en perceel Bram Streeflandweg 34 is, ter plaatse in het zuidwestelijke hoek van Bram Streeflandweg 34, Bram Streeflandweg 32 en perceel woning 1, circa 1,10 meter. Dit hoogteverschil loopt af naar het noorden. Bij de grens met het perceel aan de Bram Streeflandweg 36 en het plangebied is dat circa 25 cm. Dit houdt in dat de schuren van Bram Streeflandweg 34 ter plaatse van het perceel van woning 1 nog circa 1 tot 1,2 meter boven dat maaiveld uitsteken. Daarbij is de hogere nok van de garage van Bram Streeflandweg 34 niet meegerekend. Dit houdt in dat een deel van de nieuwe woning weliswaar hoger ligt maar deels afgeschermd wordt door bestaande gebouwen op Bram Streeflandweg 34.

Helemaal achteraan van het perceel Bram Streeflandweg 32 staan nabij de erfgrens van het plangebied over bijna de hele breedte van het perceel van Bram Streeflandweg 32 een schuur. Deze schuur heeft een goothoogte van ongeveer 2,6 meter en een nokhoogte van circa 4,4 meter. Deze schuur steekt dan ongeveer 3,9 meter uit boven het ter plaatse aansluitende maaiveld van het plangebied.De nokrichting van deze schuur is gelijk aan de perceelsgrens met het plangebied. Daarmee wordt uitzicht vanuit Bram Streeflandweg op woning 2 in het plangebied bijna geheel dan wel geheel ontnomen Dit geldt ook voor een klein deel van het meest westelijke deel van woning 1 in het plangebied.

Aanvullende reactie per onderdeel van de zienswijze

Omvang ontwerp bestemmingsplan:

Hiervoor is onder het onderdeel 'geschiedenis' uit uitgebreid uitgelegd wat de geschiedenis is van het bouwplan / inrichtingsplan en de locatie van de woningen op het terrein. De nieuwe situatie is grotendeels gelijk (en zelfs gunstige dan het plan uit 2009) aan de niet juridisch aangevochten verleende vergunning uit 2009. Daar wordt dan ook naar verwezen.

Bezwaren cliënt tegen bouw:

Hiervoor is onder het onderdeel 'geschiedenis', 'verschil oud bouwplan en nieuw bouwplan' en 'hoogtes huidige situatie en nieuwe situatie' uit uitgebreid uitgelegd wat de geschiedenis is van het bouwplan / inrichtingsplan, de bebouwing op het terrein en de feitelijke en toekomstige situatie is ook qua hoogtes. Hier wordt dan ook naar verwezen. Hieruit blijkt dat de situatie inderdaad anders wordt, maar niet zo enorm als reclamant aangeeft. Er stond al een schuur op het terrein en ook was het terrein lange tijd begroeid geweest. De nieuwe woningen liggen verder van de perceelsgrens dan het vergunde het bouwplan uit 2009. Woning 1 staat met de nokrichting ongeveer haaks op het perceel van Bram Streeflandweg 34. Hiermee is de visuele impact kleiner dan bij een gedraaide nokrichting. Hierdoor is er geen sprake van een 'wandvorming'. Ook is daarmee de mogelijke inkijk vanuit die nieuwe woning op het perceel aan de Bram Streeflandweg 34 zeer klein. Dit geldt in iets mindere mate ook voor het perceel Bram Streeflandweg 32.

Eerder is al uitgelegd dat in het bestemmingsplan '3b/4 2003' een maximale bouwhoogte van 10 meter was toegestaan. Een maximale goothoogte werd daarin niet genoemd. Met een vrijstelling en een vergunning vergunning van 2009 werd dit verlaagd, omdat dat beter past in deze omgeving, naar 8 meter bouwhoogte en 3,5 meter goothoogte. Tegen deze vrijstelling en bouwvergunning hebben reclamanten van zienswijze 1 en 2 (Bram Streeflandweg 34 en 32) geen zienswijze ingediend of beroep ingesteld.

De huidige woning aan de Bram Streeflandweg 32 heeft een goothoogte van ongeveer 3,3 meter en een bouwhoogte van 8 meter. De huidige woning aan de Bram Streeflandweg heeft een goothoogte van ongeveer 3 meter en een bouwhoogte van bijna 6,5 meter. Bij deze hoogtes sluiten de nieuwe woningen in het plangebied aan. Daarbij moet worden opgemerkt dat de nieuwe woningen, in tegenstelling tot de bestaande woningen van reclamanten, moeten voldoen aan de nieuwste bouwhoogtes zoals genoemd in het Bouwbesluit (verdiepinghoogtes van 2,7 meter).

In het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' zijn de maximale goothoogte en bouwhoogte van 3,5 respectievelijk 8 meter overgenomen zoals in de ruimtelijke onderbouwing behorende bij op 10 februari 2009 verzonden en ingetrokken bouwvergunning. Tegen het (ontwerp)bestemmingsplan hebben reclamanten van zienswijze 1 en 2 (Bram Streeflandweg 34 en 32) geen zienswijze ingediend en later ook geen beroep ingesteld. Het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' is op 26 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad en op 22 augustus 2013 onherroepelijk geworden.

De vastgestelde hoogtes van de nieuwbouw is passend in de omgeving maar ook lager dan de gemeente standaard toestaat voor woningen in de gemeente. Zo mogen de woningen van reclamanten aan de Bram Streeflandweg 32 en 34 volgens het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter hebben. Dit is hoger dan de nieuwe woningen in het plangebied mogen zijn.

De gemeente werkt met standaardregels voor diverse bestemmingen in al haar bestemmingsplannen. Dit geldt ook voor de woonbestemming. In alle bestemmingsplannen in de gemeente zijn binnen die woonbestemming (nagenoeg) dezelfde regels opgenomen voor het bouwen van bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en afwijkingsregelingen. Deze standaardregels zijn, net als deze gelden voor de woningen van reclamanten in het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013', hier ook opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de door reclamant genoemde artikelen 6.2.2 en 6.4.3.

De door reclamant genoemde artikelen 6.4.1 en 11 betreffen gemeentelijke standaard afwijkingsbepalingen die nu ook al gelden voor de percelen van reclamanten. Daarom zijn deze ook hier opgenomen. Het gaat hier niet om rechtstreeks toegelaten bebouwingsmogelijkheden, maar pas na een omgevingsvergunning voor het afwijken van ene bestemmingsplan. Dat houdt in dat deze niet zomaar toegestaan worden. De kans is dat deze afwijking nooit wordt toegestaan. Tegen het toepassen een dergelijke afwijking kan reclamant bezwaar maken. Daarmee heeft reclamant in de toekomst nog de mogelijkheid om hier (nogmaals) zijn mening over te geven.

In het voorliggende bestemmingsplan hebben de twee bouwvlakken in het plangebied op de verbeelding (ook in het ontwerpbestemmingsplan) de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peilmeetvlak 1' of 'specifieke bouwaanduiding -peilmeetvlak 2' gekregen. In artikel 1.76 (peil) van de regels is hierbij in meter boven N.A.P. aangegeven wat het peil ter plaatse van die aanduiding is. Met het peil wordt aangegeven hoe en vanaf welke hoogte de maximale goothoogte en bouwhoogte van die woningen worden gemeten. Hiermee is heel specifiek de hoogte van de nieuwbouw (woningen) aangegeven en vanaf welke hoogte boven N.A.P.. De hoogtes van keermuren en erfafscheidingen worden gemeten zonder een vaste peilmaat. Dat is ook niet nodig. In artikel 1.79 (peil) staat dit namelijk duidelijk beschreven, namelijk ter hoogte van elk deel van het terrein en gemeten vanaf de laagste zijde.

Privacy:

Door al het bovenstaande (o.a. 'geschiedenis', 'verschil oud bouwplan en nieuw bouwplan' en 'hoogtes huidige situatie en nieuwe situatie') is er geen sprake van een mogelijke grote of een onevenredige aantasting van de privacy van reclamanten. Vanuit woning 1 is nagenoeg geen zicht op de woning en perceel aan de Bram Streeflandweg 34 (in een slaapkamer op de verdieping zal zelden iemand zijn die naar buiten kijkt). Hetzelfde geldt ook voor de tuin en woning van Bram Streeflandweg 32. Woning 2 staat zodanig ver van de woning aan de Bram Streeflandweg 34 en 32 dat er daarvandaan geen sprake zal zijn van inkijk.

Zodra de nieuwe woningen gebouwd zijn zullen de nieuwe eigenaren van die woningen uiteraard, ook vanwege hun eigen privacy, een erfscheiding realiseren. Dit zou dan een stenige of houten erfscheiding kunnen zijn of een groene erfscheiding. Daarmee wordt de mogelijke en door reclamant veronderstelde vermindering van privacy al verminderd. Om toch kwaliteit en eenheid te beogen in de mogelijk te realiseren erfscheiding voor woning 1 met de tuinen van Bram Streeflandweg 34 en 32 zullen wij een een voorwaardelijke verplichting opnemen voor de te realiseren groene erfscheiding op de genoemde perceelsgrens. Daarmee wordt een eenheid in de erfscheiding gemaakt en voorgeschreven en houdt de erfscheiding een groene uitstraling (niet dus niet stenig). In de voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen dat er hier een groene erfscheiding moet komen, bestaande uit een groene haag (van maximaal 2 meter) dan wel een 'open' hekwerk waar groen tegenaan groeit (zoals hedera).

Dit wordt als zodanig opgenomen in de regels van de bestemming 'Wonen'.

Uitzicht:

Hiervoor is onder andere bij het onderdeel 'geschiedenis', 'verschil oud bouwplan en nieuw bouwplan' en 'hoogtes huidige situatie en nieuwe situatie' uitgebreid uitgelegd wat de geschiedenis is van het bouwplan / inrichtingsplan en de locatie van de woningen op het terrein. Hier wordt dan ook naar verwezen. De nieuwe situatie is grotendeels gelijk (en zelfs gunstige dan het plan uit 2009) aan de niet juridisch aangevochten verleende vergunning uit 2009. Daar wordt dan ook naar verwezen. Tot circa 2008 stond hier op de erfgrens nog een schuur en struiken die ook een deel van het uitzicht weghaalden.

Het is zeker dat het uitzicht zal veranderen. Echter dat is niet zodanig dat het plan niet uitgevoerd zou kunnen worden dan wel dat reclamant het gehele vrije uitzicht zal verliezen.

Wateroverlast:

Hiervoor is onder andere bij het onderdeel 'geschiedenis', 'verschil oud bouwplan en nieuw bouwplan' en 'hoogtes huidige situatie en nieuwe situatie' uitgebreid uitgelegd wat de geschiedenis is van het bouwplan maar ook wat het nieuwe (bouw)plan inhoudt en waarom het vorige bouwplan is ingetrokken.

In het nieuwe (bouw)plan en inrichting van de openbare ruimte is heel nadrukkelijk rekening gehouden met het hoogteverschil en de waterafvoer. Daarom is juist dit plan gemaakt en het vorige bouwplan in 2009 ingetrokken. Nu zijn er peilhoogtes (peilmeetvlak) in het bestemmingsplan voor de nieuwe woningen opgenomen. Er zijn afspraken gemaakt met de initiatiefnemer over de realiseren keermuren in en rondom het terrein, over de hoogtes en hellingen van de aan te leggen weg en over de hoogtes van het maaiveld in het terrein. Dit om wateroverlast te voorkomen in en om het terrein. Wateroverlast vanaf de nieuwbouwlocatie op de percelen van reclamanten wordt en is daarmee voorkomen.

Woningbehoefte:

In de toelichting (bij hoofdstuk 3) is uitgebreid aangegeven dat de bouw van de twee woningen aan de Bram Streeflandweg passen in het gemeentelijke en regionale beleid voor woningbouw. Hier wordt dan ook naar verwezen.

Wat wellicht tot onduidelijkheid heeft geleid bij reclamant is dat in de toelichting niet heel duidelijk stond beschreven dat het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) inmiddels is uitgewerkt in en opgevolgd is door de 'Regionale Woonagenda' en het 'Stoplichtmodel'.

Gedeputeerde Staten hebben namelijk op 9 juni 2015 de kwantitatieve opgave wonen voor de Stadsregio vastgesteld. Hiermee is het KWP 3 komen te vervallen. In de kwantitatieve opgave ('stoplichtmodel') voor de Stadsregio zijn de woningen opgenomen als een zogeheten 'groen' plan. Dit betekent dat het plan subregionaal is afgestemd en voorziet in een woningbehoefte. Het plan is hiermee in overeenstemming met de omgevingsverordening en de daaraan gekoppelde kwantitatieve opgave.

Omdat dit niet duidelijk in de toelichting was opgenomen is dit nu alsnog toegevoegd aan paragraaf 3.3.2 en aan 3.2.3 van de toelichting.

Hiermee is duidelijk dat het plan voor de bouw van de twee woningen past in het regionale en gemeentelijke woningbouwbeleid. De uitwerking voor de nieuw te bouwen woningen volgens de Nota Wonen is namelijk ook verwerkt in het 'stoplichtmodel'.

Zoals in de toelichting bij onder andere hoofdstuk 3.2.3, 3.3.2 en 3.5.2 is aangegeven gaat het in het voorliggende bestemmingsplan slechts om de bouw van slechts twee nieuwe woningen in de bebouwde kom van Renkum (bestaand bebouwd gebied). Daarmee is het geen (nieuwe) stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Daarnaast kan worden vermeld dat de gemeentelijke Nota Wonen aangeeft dat deze nota niet van toepassing is voor projecten die voorzien in minder dan vier woningen. Dit geldt ook voor het 'stoplichtmodel'. Ook dit model is (in principe) niet van toepassing op plannen voor minder dan vier woningen. Voor dergelijk kleine bouwplannen (inbreidingsplannen) geldt dat deze volgens het model passen in de regionale behoefte binnen bebouwd gebied.

De bouw van de twee woningen aan de Bram Streeflandweg in Renkum was nog niet opgenomen in de lijst met groene plannen zoals vastgesteld in 2014. Voor dergelijk kleine bouwplannen (inbreidingsplannen) geldt dat deze volgens het model passen in de regionale behoefte binnen bebouwd gebied (afspraak 3); te weten de 10%-regeling. Op de lijst met groene plannen voor de gemeente Renkum staan tot 2020 393 woningen. 10% daarvan is 39 woningen. De twee woningen aan de Bram Streeflandweg past binnen de 10%-regeling van afspraak 3. Sinds 2015 staat het plan voor deze twee woningen wel op de regionaal vastgestelde lijst met 'groene plannen' van het 'stoplichtmodel'. (afspraak 1 en 2). Daarmee voldoet het bouwplan, voor zover er al sprake zou zijn van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarmee voldoet het plan ook tevens aan het provinciale beleid (Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking) en de gemeentelijke Nota Wonen.

Voor de bouw zes woningen (andere grondeigenaar en eigen bouwproces) in het gebied net noorden van het voorliggende plangebied geldt inmiddels het onherroepelijke bestemmingsplan '3b/4 oost 2016', vastgesteld 14 juni 2016 en onherroepelijk op 4 augustus 2016. Ook deze plannen passen in het regionale 'stoplichtmodel'.

Planschade:

Zoals bij de onderdeel 'geschiedenis' is vermeld heeft de planontwikkeling al een lange geschiedenis. Daar is ook uitgelegd dat er geen alternatieven zijn in het plangebied. Al vele jaren is bekend dat er hier woningen gebouw zouden worden. Tegen de voorgaande plannen en vergunningen hebben reclamanten geen bezwaar gemaakt. Daarmee zou wellicht (enige vorm van) eventuele risicoaanvaarding tegengeworpen kunnen worden in een mogelijke procedure van een verzoek om tegemoetkoming planschadevergoeding. Mede daarom is de verwachting dat er geen of nagenoeg geen waardevermindering zal plaatsvinden. Dit zal echter moeten blijken in een procedure over een eventuele aanvraag om tegemoetkoming planschadevergoeding. Dat is nu niet aan de orde.

conclusie:

De zienswijze leidt tot de volgende aanpassing / wijziging van het bestemmingsplan:

  • In de toelichting van het bestemmingsplan is een verduidelijking doorgevoerd bij paragraaf 3.2.3 en 3.3.2. Nu is daar opgenomen en verduidelijkt dat het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) inmiddels is uitgewerkt in en opgevolgd is door de 'Regionale Woonagenda' en het 'Stoplichtmodel'. Gedeputeerde Staten hebben namelijk op 9 juni 2015 de kwantitatieve opgave wonen voor de Stadsregio vastgesteld. Hiermee is het KWP 3 komen te vervallen. In de kwantitatieve opgave ('stoplichtmodel') voor de Stadsregio zijn de woningen opgenomen als een zogeheten 'groen' plan. Dit betekent dat het plan subregionaal is afgestemd en voorziet in een woningbehoefte. Het voorliggende plan is hiermee in overeenstemming met de omgevingsverordening en de daaraan gekoppelde kwantitatieve opgave.
  • In de regels van artikel 6 (Wonen) is als nieuw artikel 6.5 een regel 'voorwaardelijke verplichting' opgenomen, te weten 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting groen'. Hierin is het volgende opgenomen:
    • 1. Binnen 1,5 jaar (anderhalf jaar) na oplevering van de bouw van woning 1, te weten de meest oostelijke woning, dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting groen' een 'groene erfscheiding' van maximaal 2 meter hoog worden aangelegd/gebouwd en duurzaam in stand gehouden te worden ten behoeve van een visuele groene afscherming van de nieuwe woningen met tuin ten opzichte van de aanliggende woningen aan de Bram Streeflandweg 32 en 34. Met een 'groene erfscheiding' wordt bedoeld: een groene erfscheiding bestaande uit een groene haag (struiken) (van maximaal 2 meter) dan wel een 'open' hekwerk (bijvoorbeeld gaas of een metalen raster tussen de palen waar deze aan vastzitten) waar groen tegenaan groeit (zoals hedera) van maximaal 2 meter hoog.
  • Op de verbeelding in de bestemming 'Wonen' is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting groen' opgenomen langs de perceelsgrens met Bram Streeflandweg 34 en 32.

zienswijze 2

Naam:   W. van Rooijen  
Adres:   Bram Streeflandweg 32, 6871 HW Renkum  
Ontvangst zienswijze:   21 december 2015  
Inboeknummer:   12730  

samenvatting zienswijze:

Reclamant protesteert tegen de realisatie van woningen achter zijn perceel aan de Bram Streeflandweg 32. De redenen hiervoor zijn dat één woning dicht achter zijn perceel komt; beperking uitzicht, aantasting wooncomfort, vanuit de dakkapellen van één woning is volledig zicht op tuin en woning van reclamant, waardevermindering woning reclamant, het zijn erg hoge woningen (denk hierbij aan de bestaande oplopende hoogteverschillen).

reactie:

Verwezen wordt naar de gegeven reactie bij zienswijze 1.

conclusie:

De zienswijze leidt tot dezelfde wijziging van het bestemmingsplan als genoemd bij (de conclusie van) zienswijze 1. Hier wordt naar verwezen.

6.3 Wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen

De zienswijze leidt tot de volgende aanpassing / wijziging van het bestemmingsplan:

  • In de toelichting van het bestemmingsplan is een verduidelijking doorgevoerd bij paragraaf 3.2.3 en 3.3.2. Nu is daar opgenomen en verduidelijkt dat het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) inmiddels is uitgewerkt in en opgevolgd is door de 'Regionale Woonagenda' en het 'Stoplichtmodel'. Gedeputeerde Staten hebben namelijk op 9 juni 2015 de kwantitatieve opgave wonen voor de Stadsregio vastgesteld. Hiermee is het KWP 3 komen te vervallen. In de kwantitatieve opgave ('stoplichtmodel') voor de Stadsregio zijn de woningen opgenomen als een zogeheten 'groen' plan. Dit betekent dat het plan subregionaal is afgestemd en voorziet in een woningbehoefte. Het voorliggende plan is hiermee in overeenstemming met de omgevingsverordening en de daaraan gekoppelde kwantitatieve opgave.
  • In de regels van artikel 6 (Wonen) is als nieuw artikel 6.5 een regel 'voorwaardelijke verplichting' opgenomen, te weten 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting groen'. Hierin is het volgende opgenomen:
    • 1. Binnen 1,5 jaar (anderhalf jaar) na oplevering van de bouw van woning 1, te weten de meest oostelijke woning, dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting groen' een 'groene erfscheiding' van maximaal 2 meter hoog worden aangelegd/gebouwd en duurzaam in stand gehouden te worden ten behoeve van een visuele groene afscherming van de nieuwe woningen met tuin ten opzichte van de aanliggende woningen aan de Bram Streeflandweg 32 en 34. Met een 'groene erfscheiding' wordt bedoeld: een groene erfscheiding bestaande uit een groene haag (struiken) (van maximaal 2 meter) dan wel een 'open' hekwerk (bijvoorbeeld gaas of een metalen raster tussen de palen waar deze aan vastzitten) waar groen tegenaan groeit (zoals hedera) van maximaal 2 meter hoog.
  • Op de verbeelding in de bestemming 'Wonen' is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting groen' opgenomen langs de perceelsgrens met Bram Streeflandweg 34 en 32.

6.4 Ambtshalve wijzigingen

Na een nieuwe en verbeterde berekeningen en overleg met de civieltechnische medewerkers van de gemeente is besloten dat de hoogtes van de peilmeetvlakken 1 en 2 in het bestemmingsplan iets aangepast moeten worden (onder andere vanwege de feitelijke hoogtes in het terrein en de waterafvoer). Daarom zijn in de regels van artikel 1.76 (peil) de hoogtes boven N.A.P. van de peilmeetvlakken als volgt aangepast (en doorgevoerd in het vastgestelde bestemmingsplan):

  • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peilmeetvlak 1' is nu een maat opgenomen van 18,15 meter boven Nieuw Amsterdams Peil (N.A.P.) (dit is 15 centimeter lager dan in het ontwerpbestemmingsplan)
  • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peilmeetvlak 2' is nu een maat opgenomen van 17,85 meter boven Nieuw Amsterdams Peil (N.A.P.) (dit is 5 centimeter hoger dan in het ontwerpbestemmingsplan).