Plan: | Hogenkampseweg - Reijmerweg 2015 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0164rh-va02 |
Woonstichting Vivare werkt aan de kwaliteit van haar woningbezit. Dit om de leefbaarheid in haar wijken te vergroten. In de gemeente Renkum, locatie driehoek Hogenkampseweg, Sint Josephweg en Reijmerweg staan momenteel 50 sociale huurwoningen van Vivare. Een twaalftal woningen aan de Sint Josephweg en de Reijmerweg zijn reeds in 2010 gerenoveerd. Nu bestaat er het plan om de overige 38 gedateerde woningen te slopen en hiervoor in de plaats 45 sociale huurwoningen terug te bouwen. De nieuwe woningen komen grotendeels in de rooilijnen van de huidige woningen te staan. Om de variatie te vergroten is op een aantal plaatsen afstand gehouden van de rooilijn, waardoor verspringen in het gevelbeeld ontstaan. Verder is op een tweetal plaatsen een insteek tussen de woonblokken gerealiseerd, waarmee een centrale groen- en parkeervoorziening bereikt wordt.
Het sloop-nieuwbouwplan kan niet gerealiseerd worden op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Renkum – Heelsum 2013'. Hierin hebben de gronden wel is waar een woonbestemming, maar is toevoeging en verschuiving van woonblokken niet mogelijk door onder andere de gedetailleerde regeling in het bestemmingsplan. Zie hiervoor ook paragraaf 1.3 van deze toelichting. Om deze reden is een planologische procedure in de vorm van een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Ten behoeve van de sloop-nieuwbouw is in 2014 door Buro Poelmans Reesink Landschapsarchitectuur een verkavelingsplan en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze beide plannen dienen als uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen ten het noordoosten van het centrum van Renkum en bestaat uit een gebied met een oppervlakte van ongeveer 1 hectare. Hierop zijn 50 woningen van Vivare aanwezig, waarvan er in 2010 reeds 12 zijn gerenoveerd. Wel maken deze woningen onderdeel uit van het plangebied. Het plangebied wordt omsloten door de Hogenkampseweg aan de noord- en westzijde, de Meester van Damweg en de Sint Josephweg aan de oostzijde en de Reijmerweg aan de zuidzijde. In de directe omgeving van het plangebied is een tweetal scholen gelegen en een autogaragebedrijf. Verderop, ten noordoosten van het plangebied bevinden zich verder diverse sportvoorzieningen en andere sociaal-maatschappelijke functies. Vivare heeft het plan opgevat om de overige 38 woningen te slopen en hiervoor in de plaats 45 nieuwe grondgebonden woningen rond een centrale groen- en parkeervoorziening te realiseren. De afbeelding toont globaal de ligging en begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Figuur: Ligging en begrenzing plangebied (Bron: luchtfoto Google Maps)
Voorliggend plan herziet een klein gedeelte van het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013. Dit plan is vastgesteld op 26 juni 2013 en is voor dit plandeel op 22 augustus 2013 onherroepelijk geworden. In dat bestemmingsplan heeft het gebied de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Groen'. Ter plaatse van de aanwezige woningen is een bouwvlak opgenomen met daarin maximum aantal toegestane woningen. De voortuinen hebben de bestemming 'Tuin'. De achterpaden hebben de bestemming 'Verkeer'. Het achterterrein (tussen de woningen) heeft de bestemming 'Groen'. Een groot deel van de nieuw te bouwen woningen past niet geheel in de bouwvlakken van het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. Ook de nieuwe weg ontsluitingsweg door het plangebied, met de parkeerplaatsen, past niet in het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. In de navolgende figuur staat een uitsnede van het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'.
Figuur: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013', locatie Hogenkampseweg-Reijmerweg (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur: Verkavelingsplan over verbeelding bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' gelegd (de nieuwe woningen vallen deels buiten de 'zwarte' bouwvlakken van het bestemmingsplan)
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied en de beoogde ontwikkelingen. Hierin wordt de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied besproken. Tevens wordt ingegaan op de manier waarop het beheer van het plangebied is voorzien en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen, waarbij in hoofdstuk 5 hier ook op wordt ingegaan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
Ten behoeve van het sloop-nieuwbouwplan in het plangebied is door 'Buro Poelmans Reesink Landschapsarchitectuur' een verkavelingsplan en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze beide plannen zijn als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Voorliggende beschrijving van het nieuwbouwplan is gebaseerd op het bijgevoegde document.
Bestaande situatie
Renkum is opgebouwd langs een aantal historische linten, waaronder ook de Hogenkampseweg (de noordwestelijke grens van het plangebied). De bebouwing langs deze wegen is organisch gegroeid en tussen de historische linten zijn de uitbreidingswijken uit de verschillende periodes gesitueerd. De wijken rondom de Hogenkampseweg en daarmee eveneens het plangebied zijn dan ook zeer gevarieerd van opzet en over het algemeen komt een bouwhoogte van 2 bouwlagen met een kap voor. De variatie in vrijstaande woningen aan de noordzijde van de Hogenkampseweg laat eveneens zien dat het hier een oude invalsweg van het dorp Renkum betreft. Binnen het plangebied geven de karakteristieke rode pannendaken een eenheid aan het straatbeeld. Voor het overige spreekt de gedetailleerde vormgeving van de jaren dertig woningen in het plangebied tot de verbeelding. De woningen zijn geclusterd rondom een centraal binnenterrein met speelvoorzieningen. De entrees tot het binnenterrein hebben nu een informeel karakter.
Foto's: (van linksboven naar rechtsonder) rode daken met kenmerkende schilden, informele entree binnengebied, gerenoveerde woningen en te slopen woningen, binnenterrein met speelvoorzieningen
Ten behoeve van het nieuwbouwplan ligt er de ambitie om nieuwbouw te realiseren van deze tijd met aandacht voor een aantal beeldkwaliteitsaspecten die een verbinding leggen met de omliggende bebouwing en de kenmerkende elementen van de jaren 30 architectuur.
Nieuwe situatie
Zoals eerder gesteld is voor de locatie driehoek Hogenkampseweg, Sint Josephweg en Reijmerweg het plan opgevat om 38 van de 50 woningen te slopen en hiervoor in de plaats 45 sociale huur woningen nieuw te bouwen. De woningen aan de Sint Josephweg zijn reeds in 2010 gerenoveerd en blijven gehandhaafd. In het opgestelde verkavelingsplan is een helder onderscheid aangebracht in voor- en achterzijden. Alle woningen zijn met de voorgevel om de omliggende straten georiënteerd. De rooilijnen van de nieuwe woningen volgen, op de Reijmerweg na, bijna letterlijk de rooilijn van de bestaande bebouwing. Om de variatie te vergroten staan twee delen van de blokken aan de Hogenkampseweg twee meter terug. Dit is ook in de huidige situatie het geval. De woningen aan de Sint Josephweg staan in dezelfde rooilijn als de te handhaven bebouwing. De woningen aan de Reijmerweg worden meer richting de straat geschoven om op die manier meer ruimte te creëren voor achtertuinen en het binnenterrein.
Figuur: Verkavelingsplan Hogenkampseweg - Reijmerweg
In totaal worden 7 nieuwe woningblokken gerealiseerd waarbij er tussen de 4 en 8 woningen per blok gerealiseerd worden. De woningblokken aan de Hogenkampseweg en aan de Reijmerweg hebben een vrij symmetrische opbouw, waarbij de entree naar het binnenterrein aan de Reijmerweg in het midden gelegen is en aan de Hogenkampseweg ten noordoosten van het middelste bouwblok is gesitueerd. De entrees tot het binnengebied zijn formeel weergegeven als daadwerkelijke inrijstraten. In het binnenterrein is er ruimte gereserveerd voor parkeer- en groenvoorzieningen.
Beeldkwaliteit
De beeldkwaliteit wordt voor de gehele locatie samenhangend bepaald maar kent ook accenten per straat. Zoals gesteld hebben de bouwblokken aan de Hogenkampseweg en de Reijmerweg een symmetrische opbouw. Het hoekblok Hogenkampseweg met de Meester van Damweg heeft eveneens een symmetrische opbouw en uitbouwen op de kopgevels geven hier een bijzonder accent. Op de hoek Hogenkampseweg met de Reijmerweg bepalen de uitbouwen op de kopgevels ook het beeld. Echter hier gaat het juist om een asymmetrische compositie. De uitbouwen verschillen hier juist van elkaar.
Het plangebied kent een gevarieerde hoogte en loopt op van 21,6 m. +NAP tot 22,86 m. +NAP. Dit hoogteverschil wordt in een paar stappen ondervangen. ieder bouwblok heeft daardoor een eigen hoogteligging. Het verschil is per bouwblok ongeveer 20 centimeter. De goothoogte van de blokken volgen ook de maaiveldhoogte, waardoor ook de goothoogten ten opzichte van elkaar verschillen. Alle woningen in het plangebied krijgen een zadeldak en worden voorzien van rode dakpannen. De hoekblokken krijgen eveneens een zadeldak eventueel voorzien van schilden. De dakvorm van de uitbouwen bij de verschillende woningen is vrij en kan dus ook plat afgedekt worden.
Entrees van woningen worden gecombineerd per twee woningen en krijgen per entree een architectonisch accent. Hierbij wordt bij voorkeur gedacht aan een uitwerking in het verticale vlak zodat de parcellering van de individuele woningen extra aandacht krijgt. Bij een aantal hoekblokken komen enkele entrees op de kopgevels. Hierdoor is er sprake van een extra detail in de zijgevel ter hoogte van de beide toegangswegen tot het binnenterrein. Kortom de detaillering van daken, gecombineerd met architectonische accenten rondom de entrees geeft de nieuwbouw binding met de omliggende wijken.
De Hogenkampseweg is een van de belangrijke groene en veilige verbinding tussen verschillende voorzieningen in Renkum. Langs de Hogenkampseweg komt laanbeplanting voor die de weg begeleid. Het bestaande binnenterrein heeft een informeel karakter en is overwegend groen.
In de nieuwe situatie zal de bestaande laanbeplanting in de openbare ruimte vervangen worden door nieuwe laanbeplanting langs de Hogenkampseweg. Deze nieuwe beplanting worden tussen de nieuw te realiseren parkeervlakken gerealiseerd. Verder worden op het binnenterrein nieuwe bomen geplaatst. Hierdoor ontstaat een hoogwaardige groenvoorziening in het binnengebied, waar ruimte is voor speelvoorzieningen. Het binnenterrein kent een openbaar karakter, echter blijft in eigendom van Vivare. Verder wordt op de hoek Hogenkampseweg en de Reijmerweg een groenelement gerealiseerd met een aantal nieuw te plaatsen bomen.
Voor wat betreft het privé groen beschikken alle woningen over een voortuin en achtertuin. De voortuinen zijn beperkt gehouden. De voortuinen hebben een gemiddelde diepte van ongeveer 3 meter. De achtertuinen hebben een minimale diepte van 10 meter, oplopend tot 14 meter. Op de erfgrenzen van de achtertuinen met het (semi) openbaar binnenterrein worden groene erfafscheidingen gerealiseerd, waarmee het groene karakter van het binnengebied wordt versterkt. Deze groene erfafscheidingen zullen ook langs de beide toegangswegen tot het binnenterrein gerealiseerd worden.
De Hogenkampseweg is een belangrijke verkeersverbinding binnen Renkum. Ondanks deze status kent de weg een 30 km/uur regiem. In de nieuwe situatie blijft dit gehandhaafd. De omliggende wegen Reijmerweg, Meester van Damweg, Sint Josephweg zijn echte woonstraten waar eveneens een 30 km/uur regiem geldt. In de huidige situatie kent de entree tot het binnenterrein een informeel karakter. In de nieuwe situatie wordt dit formeler vormgegeven door een tweetal toegangswegen met een behoorlijke breedte. Het parkeren ten behoeve van de nieuw te realiseren woningen vindt grotendeels op het binnenterrein plaats. Hier worden 40 parkeerplaatsen aangelegd. Ondanks dat het binnenterrein de uitstraling heeft van openbaar gebied, is het in eigendom van Vivare en kan er niet door iedereen geparkeerd worden. Voor bezoekers worden aan de rand van het plangebied 32 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is inclusief 3 parkeerplaatsen voor minder validen. Verder worden er ter hoogte van de scholen twee extra parkeerplaatsen gerealiseerd welke ook voor het halen en brengen van kinderen gebruikt kunnen worden.
De woonfunctie is de belangrijkste functie in de kern Renkum. In de directe omgeving van het plangebied wisselen de verschillende woningtypen elkaar af. In de directe omgeving komen vrijstaande woningen, dubbele, rijwoningen en hoogbouw (gestapelde woningen)voor. De vrijstaande woningen bevinden zich vooral ten noorden van de Hogenkampseweg. In het plangebied zelf komen woningen voor uit de jaren 1925 (Hogenkampseweg en Reijmerweg) en uit de jaren 1950 (Sint Josephweg). De woningen betreffen allemaal sociale huurwoningen in bezit van Vivare.
Het bestemmingsplan is erop gericht het sloop-nieuwbouwplan planologisch te faciliteren. Wijziging van de woonfunctie in een andere functie is daarom niet toegestaan. Wel mogen bestaande woningen worden uitgebreid of veranderd binnen stedenbouwkundig aanvaardbare grenzen. Verder is binnen het plangebied onderscheid gemaakt in de bestemmingen Wonen en Tuin, waarbij de bestemming Wonen meer toestaat op het gebied van bebouwing en de bestemming Tuin is toegekend aan de voor- en zijtuinen van de woningen.
Aan-huis-verbonden-beroepen
Bij de woonfunctie is er bewust voor gekozen om zogenaamde “aan-huis-verbonden beroepen” mogelijk te maken. Dit komt tegemoet aan de wens van vele mensen om op kleine schaal een beroep-aan-huis voor zichzelf te beginnen. Dergelijke aan-huis-verbonden beroepen zijn niet milieuhinderlijk voor de omgeving. Het enige effect is een bezoeker die naar de bouwkundig adviseur gaat (of de notaris, de pedicure, de huisarts). Dit extra verkeer valt weg tegen het overige verkeer dat een woonwijk of –buurt kent. Belangrijk is wel dat het ondergeschikt is aan de woonfunctie. Een woning is in de eerste plaats een woning. Het is daarom van belang dat het kleinschalig is en blijft. Dit houdt in dat de bewoner van de woning de beroepsuitoefenaar is. De mogelijkheid voor aan huis verbonden beroepen zorgt ook voor wat levendigheid in de wijk en het straatbeeld, en dat is gewenst. Grootse reclameborden of neonreclame en andere opvallende uitingen ten behoeve van het beroep dat wordt uitgeoefend zijn uiteraard niet toegestaan
Zorg en wonen
Er is een duidelijke trend aanwezig om zorgbehoevenden in een gewone woonomgeving te laten wonen. De hulpvraag kan voortkomen vanuit fysieke, psychische en/of sociale achtergrond. Hoe de zorgbehoefte hierbij binnen de woning ingevuld wordt kan divers zijn. Soms is de hulp tijdelijk noodzakelijk en soms permanent, soms intensief en soms extensief. Dit valt allemaal onder mantelzorg en onder de bestemming “wonen”. Mantelzorg kan ook verleend worden in een bijgebouw bij de woning. Omdat niet in een bijgebouw gewoond mag worden is een afwijking opgenomen om tijdelijk mantelzorgwonen in een bijgebouw toe te staan. De zorgbehoevende of de zorgverlener kan dan, op het perceel waar behoefte is aan mantelzorg, tijdelijk in het bijgebouw bij de woning wonen zolang de behoefte aan mantelzorg bestaat. Omdat soms discussie kan ontstaan of vormen van begeleid / groepswonen en dergelijke nou wel of niet onder de reguliere woonfunctie valt is een definitie van 'zorgwonen' opgenomen en is een afwijking opgenomen om zorgwonen toe te kunnen staan in een woning.
De bestaande wegenstructuur is in het bestemmingsplan vastgelegd. Ten aanzien van de inrichting van wegen, pleinen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden met bijbehorende bermen, snippergroen en uitritten biedt het bestemmingsplan een grote mate aan flexibiliteit. Wegen zijn inclusief genoemde bijbehorende voorzieningen globaal als Verkeer bestemd. Hiermee is een inrichting van het binnenterrein mogelijk met een zekere mate van flexibiliteit. Bewust is ervoor gekozen om de verkeerswegen rondom het plangebied niet mee te nemen in voorliggend bestemmingsplan. Dit ondanks dat er een herinrichting van het openbare gebied zal plaatsvinden ten behoeve van de aanleg van parkeervoorzieningen voor bezoekers. Aangezien in het nu geldende bestemmingsplan al een verkeersbestemming aanwezig is, kunnen deze werkzaamheden zonder meer plaatsvinden. Op een aantal plaatsen komt deze verkeersbestemming niet helemaal overeen met de beoogde nieuwe situatie. Op deze plaatsen is ervoor gekozen een smalle strook met de bestemming 'Verkeer' op te nemen. Het openbaar gebied wordt uiteindelijk overgedragen aan de gemeente.
Binnen de bebouwde kom van Renkum en soms aan de rand van de bebouwde kom bevinden zich groengebieden, voornamelijk in de vorm van parken, en bermen en grasland met soms enkele bomen en enkele bossen rondom woningen. Het dichtstbijzijnde park komt op enige afstand ten noordoosten van het plangebied voor. Het binnenterrein betreft in zowel de huidige als toekomstige situatie een groenvoorziening die vooral door de bewoners zelf gebruikt wordt als groen- en speelvoorziening.
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal - , regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
De visie is vernieuwend in die zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de 'Nota Mobiliteit', de 'MobiliteitsAanpak', de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving' en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB 'Tweede structuurschema Militaire terreinen' , de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Nationaal Waterplan' blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Conclusie
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van een aantal woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Voor dit initiatief is in de SVIR geen specifiek ruimtelijk beleid van toepassing. Het bestemmingsplan heeft geen nationaal belang.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden.
Het betreft de volgende onderdelen:
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
In het Barro worden geen regels genoemd die direct op deze ontwikkeling van toepassing zijn.
Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.
Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Artikel 3.1.6 tweede lid Bro:
De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
regionale Woonagenda
Op 17 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met de regionale Woonagenda. Ook andere gemeenten in de stadsregio hebben hiermee ingestemd.
In de Woonagenda staat onder andere dat:
- afstemming over woningbouwprogramma's binnen de stadregio in drie subregios plaats vindt;
- bij de programma's gebruik wordt gemaakt van een 'stoplichtmodel'.
In de Woonagenda hebben de gemeenten van de stadsregio dus afgesproken dat zij de gemeentelijke woningbouwprogramma's onderling en met de provincie afstemmen op subregio-niveau met behulp van het 'stoplichtmodel'. Doel is om tot een meer flexibele vorm van planning te komen die ruimte biedt om in te spelen op bijvoorbeeld veranderingen in de markt, bijstellingen van prognoses en vrijkomen van potentiële woningbouwlocaties (transformatie). Voor de gemeente Renkum betekent dat afspraken maken in de subregio Arnhem en omgeving (bestaande uit de gemeenten Rheden, Rozendaal, Lingewaard, Overbetuwe, Arnhem en Renkum). Het 'stoplichtmodel' maakt onderscheid in plannen waar gemeenten en provincie het over eens zijn dat het goede plannen zijn (groen), plannen waar nog aan gesleuteld wordt of die op langere termijn spelen (oranje) en plannen die uit de markt genomen moeten worden (rood).
Ten behoeve van de Woonagenda heeft het bureau ABF-research een woningmarktverkenning uitgevoerd met behulp van het Socratesmodel. Het Socratesmodel modelleert de afstemming tussen de vraag en aanbod op de woningmarkt nauwkeurig, rekening houdend met de belangrijkste elementen van vraag en aanbod, zoals demografie, woonvoorkeuren, verhuisstromen, kwaliteit van de bestaande voorraad en nieuwbouw. De uitkomsten van deze woningmarktverkenning zijn ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Doordat gemeenten, stadsregio (Arnhem-Nijmegen) en provincie uitgaan van dezelfde woningmarktverkenning is er een goede gezamenlijke basis voor afstemming van de gemeentelijke woningbouwprogramma's.
Alle gemeenten hebben hun woningbouwprogramma getoetst aan de uitkomsten van Socrates. Plannen die in lijn zijn met de behoefteraming van Socrates zijn op groen gezet. Daarnaast is er voor de gemeenten de mogelijkheid om vanwege andere argumenten plannen op de groene lijst te zetten (bijvoorbeeld financiële of ruimtelijke argumenten).
De stadsregio heeft de woningbehoefte en de woningbouwprogramma's (de groene plannen) van de gemeenten in de subregio Arnhem en omgeving met elkaar vergeleken. Het model Socrates voorspelt voor de subregio Arnhem en omgeving een toename van circa 8500 huishoudens in de periode 1.1.2014 tot 1.1.2020. De gemeenten hebben in totaal 6403 woningen in de planning. Het is vooral Arnhem waar de voorraad aan goede woningbouwplannen laag is. Bij de omliggende gemeenten, waaronder Renkum zijn prognoses en woningbouwprogramma goed in balans. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning. De stadsregio trekt ook de conclusie (voor zover mogelijk in de huidige onzekere woningmarkt) dat het voorgestelde programma voor wat betreft woningbouwsegmenten, prijsklassen en woonmilieus past bij de Socrates prognose.
Na 2020 blijft het aantal huishoudens in de subregio naar verwachting groeien, maar het groeitempo neemt wel af. Ook in de periode 2020 tot 2030 blijft er dus ruimte om op beperkte schaal woningen toe te voegen.
Stoplichtmodel
Doel van het stoplichtmodel is dat de lijst van groene projecten de basis is voor toetsing van plannen door de provincie. De door gemeenten gezamenlijk voorgestelde lijst wordt door de provincie in één samenhangend proces getoetst aan de provinciale kwantitatieve en kwalitatieve richtlijnen en aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De onderliggende eigen gemeentelijke lijsten worden vervolgens bestuurlijk vastgesteld door elke gemeente.
Basis voor het stoplichtmodel zijn de planningslijsten die jaarlijks bij de provincie worden ingediend. Deze lijsten worden nu ook al door elke gemeente bestuurlijk geaccordeerd. Het stoplichtmodel wordt gekoppeld aan deze lijst. Door jaarlijks subregionaal af te stemmen over de planningslijsten met behulp van het stoplichtmodel wordt de lijst jaarlijks geactualiseerd op basis van actuele analyses of prognoses. Het ligt voor de hand om af te spreken welke prognoses gezamenlijk gebruikt worden om discussie over de uitgangspunten te voorkomen.
Op 16 oktober 2014 hebben de wethouders 'wonen' van de subregiogemeenten afspraken gemaakt over de lijst met woningbouwplannen in het 'stoplichtmodel'. Op 2 december 2014 heeft college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met die afspraken (en dus met de lijst met woningbouwplannen in het stoplichtmodel).
Hieronder worden de drie gemaakte afspraken weergegeven met per afspraak een korte toelichting.
Afspraak 1: Gemeenten stemmen in met het subregionale woningbouwprogramma. Instemming van gemeenten is onder voorbehoud van vaststelling van elke gemeentelijk deel van de lijst in het eigen college van B en W en toetsing van de provincie aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het subregionale programma is het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum onverkort opgenomen. In de lijsten van andere gemeenten staan geen projecten die nadelige invloed hebben voor Renkum. Met deze afspraak wijken we (de stadsregio en de betrokken gemeenten) van 50/50 beleid af en programmeren we conform de eigen behoefte van de subregio.
De lijst met projecten voldoet met deze afspraak aan de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking: elk plan moet voldoen aan de regionale woningbehoefte. In het stoplichtmodel is dit de lijst met 'groene' plannen.
Afspraak 2: Gemeenten actualiseren jaarlijks hun woningbouwprogrammering in subregionaal verband op basis van het stoplichtmodel, gekoppeld aan het proces van de provinciale planningslijst. Basis voor de afstemming is de meest actuele PRIMOS prognose (is een landelijke prognose voor ontwikkeling van bevolking en huishoudens, die jaarlijks geactualiseerd wordt). Daarnaast kunnen gemeenten in onderling overleg andere analyses benutten. De gemeente Arnhem roept gemeenten in het eerste kwartaal van het jaar bijeen om elkaar te informeren over aanpassing van de woningbouwplannen en de afstemming daarover.
Strekking van deze afspraak is dat Arnhem en de omliggende gemeenten samen blijven afstemmen over hun woningbouwprogramma's, los van het wel of niet voortbestaan van de stadsregio. Het is een vrijwillige afspraak, niet verplicht op basis van wet- of regelgeving. Afstemmen in (sub)regionale verband is van belang voor onderbouwing van woningbouwplannen richting de provincie omdat de ladder voor duurzame verstedelijking aangeeft dat plannen moeten passen binnen de regionale woningbouwbehoefte.
Afspraak 3: Gemeenten kunnen tussentijds plannen in procedure brengen die nog niet in het bijgevoegd woningbouwprogramma op groen staan. Indien het totaal van deze plannen de omvang van de groene plannen voor de betreffende gemeente met meer dan 10% overschrijdt stelt de gemeente de andere subregiogemeenten daarvan op de hoogte. Deze plannen worden separaat voorgelegd aan de provincie in het kader van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking
Deze afspraak maakt het makkelijker om tussentijds (niet tijdens de jaarlijkse actualisatie van de woningbouwlijsten) nieuwe plannen in ontwikkeling te nemen, zonder dat daarvoor subregionaal overleg noodzakelijk is.
Groene projecten in het stoplichtenmodel
Een groen project is een project dat een gemeente op korte termijn wil realiseren en dat draagvlak heeft bij de gemeenten in de subregio en de provincie. Dat kan gaan om een (planologisch) harde en zachte plannen. Het project moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van nieuwe woningen op bijna dezelfde locatie waar nu al woningen staan. Ter plaatse worden 38 woningen in de sociale sector gesloopt en worden 45 nieuwe woningen in de sociale sector gebouwd. Per saldo is er dus sprake van 7 extra woningen. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning.
Het plan voor sloop en nieuwbouw van woningen aan de Hogenkampseweg - Reijmerweg is opgenomen in de 'groene' plannen van het vastgestelde 'stoplichtmodel'. Daarmee voldoet het bouwplan, voor zover er al sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarmee voldoet het plan ook tevens aan het provinciale beleid (Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking) en de gemeentelijke Nota Wonen.
Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Conclusie
Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In het plangebied vindt sloop en nieuwbouw plaats van woningen. Het plan sluit daarmee goed aan bij de doelstellingen van de Omgevingsvisie.
Het plan is in paragraaf 3.2.3 reeds getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. Daaruit blijkt dat hieraan wordt voldaan.
Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe 'Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019' (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen er voor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.
Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat voornamelijk goedkopere woningen moeten worden gebouwd, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten de stad of het dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan goedkopere woningen. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken over de verhouding koop-huur. Voor het eerst zijn in het KWP3 afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen voor de komende drie jaar.
Dit heeft te maken met de grote problemen waar de bouw op dit moment mee kampt. De provincie biedt de gemeenten ondersteuning in het maken van die keuzes, om met het oog op morgen te kunnen blijven bouwen. In deze tijd van recessie moeten gemeenten immers keuzes maken en prioriteiten stellen. Het is een onmogelijke opgave om alle bouwplannen uit te kunnen voeren.
De gemeente Renkum valt onder de regio Arnhem-Nijmegen. Woningbouwplannen dienen zich te conformeren aan het opgestelde afsprakenkader. De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties hebben de afspraak gemaakt dat in de periode 2010 - 2019 in de regio 36.600 woningen netto worden toegevoegd.
In de op 17 oktober 2014 in werking getreden Omgevingsverordening is in artikel 2.1.1 sub 17 en artikel 2.2.1.1 verwezen naar het Kwalitatief Woonprogramma. Daarmee heeft het Kwalitatief Woonprogramma zijn werking behouden.
Conclusie
De voorgestelde ontwikkeling voorziet in de sloop van 38 woningen en daarvoor in de plaats worden 45 woningen teruggebouwd. Per saldo neemt de woningvoorraad met 7 woningen toe. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning. Dit aantal is ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Het plan voor sloop en nieuwbouw van woningen aan de Hogenkampseweg - Reijmerweg is opgenomen in de 'groene' plannen van het vastgestelde 'stoplichtmodel'. Het plan is daarmee in overeenstemming met het KWP3.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio. De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag.
Doelstelling van de regiovisie voor wonen is het voor iedere (toekomstige) inwoner van de stadsregio een juiste woning beschikbaar hebben met betrekking tot prijs, eigendomssituatie, aard & type en locatie. Voor de periode 2010 - 2015 is vooralsnog een opgave van circa 15.500 woningen opgenomen. Binnen de 'Contour woningbouw' bepalen de gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. De programmering van de woningbouw dient plaats te vinden met in achtneming van de in de per gemeenten vastgestelde kwalitatieve afspraken en inspanningsverplichtingen in de Concessies Wonen.
Groene Akkoord
Vanuit de Stadsregio is een akkoord gesloten tussen gemeenten, woningbouwcorporaties en diverse bouwende partijen ten behoeve van het duurzaam bouwen. Het Groene Akkoord is de vervanger van het oude KAN-DuboConvenant uit 2000. In het akkoord is afgesproken dat de partijen (gemeenten, corporaties, bouwende partijen) op hoofdlijnen gaan sturen en de komende twee jaar één gezamenlijke taal gaan hanteren voor duurzaam bouwen en renoveren, te weten GPR Gebouw en GPR Stedenbouw. Duurzaam bouwen houdt in dat op zodanige wijze wordt gebouwd en het beheren van gebouwen en gebouwde omgeving dat de schade aan het milieu in alle fasen, schaalniveaus en sectoren van het bouwproces zoveel mogelijk beperkt wordt. De fasen van het bouwproces omvatten de levensloop: van ontwerp tot en met sloop van het gebouwde. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij de randvoorwaarden zoals gesteld in het Groene Akkoord.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen het regionaal beleid van het Regionaal Plan 2005-2020. De gemeente Renkum zorgt gemeentebreed voor het behalen van bovengenoemde normen. Daarnaast wordt aangesloten op de eisen die volgen uit het Groene Akkoord.
In de 'Nota Wonen 2014' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2014' is een actualisatie van de 'Woonvisie 2010-2014'. Voordat het beleid is opgesteld is er een analyse van de woningmarkt in de gemeente Renkum uitgevoerd. Daarvoor zijn verschillende onderzoeken gebruikt, zoals 'WoOn 2012', 'evaluatie Woonvisie 2010-2014' en de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025 '.
Voor de hoofdlijnen van de 'Nota Wonen 2014' zijn de vijf politieke pijlers uit de vorige Woonvisie aangehouden. De volgende thema’s zijn uitgewerkt:
Thema 1: Kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande voorraad
Tot 2019 neemt het aantal huishoudens nog licht toe en daarna daalt het aantal licht. De gemeente wil op deze ontwikkeling zo goed mogelijk inspelen. In de Nota Wonen 2014 wordt voornamelijk de aandacht gericht op de woonkwaliteit in de dorpen, wat ook ten goede moet komen aan de vitaliteit in de dorpen. Vanuit deze visie wil de gemeente inzetten op:
Thema 2: Evenwichtige bevolkingsopbouw
Voor vitaliteit in de dorpen vindt de gemeente de aanwezigheid van verschillende leeftijdsgroepen en generaties in de dorpen van belang. Sturing op een evenwichtige bevolkingssamenstelling is slechts beperkt mogelijk. De gemeente wil echter de mogelijkheden die zij heeft volop benutten. Hierbij werkt ze de volgende beleidsambities uit:
Thema 3: Duurzaam en levensloopgeschikt
De gemeente hecht veel waarde aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving en een goede toekomstkwaliteit van het woningaanbod. Woningen moeten enerzijds passend zijn voor hun eigen levensloop (duurzaam), anderzijds geschikt zijn voor veranderingen in de levensloop van mensen (aanpasbaar). Bij deze toekomstkwaliteit besteedt de gemeente aan drie aspecten in het bijzonder aandacht:
Thema 4: Wonen met zorg
De gemeente wil mensen met een zorgvraag mogelijkheden bieden om zo lang mogelijk in de eigen sociale omgeving te blijven wonen. Ook de kabinetsplannen dragen hieraan bij en zorgen ervoor dat mensen langer thuis moeten blijven wonen. Deze mensen zullen steeds vaker een beroep op de gemeente doen. De gemeente wil voor wonen en zorg de volgende stappen zetten:
Thema 5: Regie van de gemeente
De sturingsmogelijkheden van de gemeente zijn beperkt. Samenwerking vormt daarom de spil van de uitvoering van de Nota Wonen 2014. De gemeente gaat actief de samenwerking aan met woonpartners en inwoners. Op een aantal gebieden neemt de gemeente heel bewust de regierol. Zoals bij de opgave voor het zorgvastgoed. De gemeente heeft ook een stimulerende rol op het gebied van wonen. Deze rol zal in de toekomst toenemen en heeft bijvoorbeeld te maken met het uitlokken van kansrijke initiatieven en het aftasten van mogelijkheden om meer beweging in de woningmarkt te krijgen.
Het uitgangspunt van de gemeente Renkum is dat woningbouwprojecten passen binnen de 'Nota Wonen 2014'. Er zijn geen grote nieuwbouwlocaties. Datgene dat nieuw wordt gebouwd moet binnen de bestaande contouren van de bebouwing passen.
Conclusie
In paragraaf 3.2.3 is reeds getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarin is aangegeven dat het plan past binnen de ladder, zie de afspraken in de regionale Woonagenda, en de 'Nota Wonen'. In het subregionale programma van de regionale Woonagenda is namelijk het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum (zoals grotendeels genoemd in de Nota Wonen') onverkort opgenomen. Het plan voor de sloop van 38 woningen en herbouw van 45 woningen, met dus een toename van 7 woningen, voldoet daarmee aan de Nota Wonen.
Op 22 september 2011 heeft het College van Burgemeester en wethouders de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar. Ten behoeve van onderhavig plangebied zijn in de visie geen concrete ontwikkelingen aangegeven. Wel geldt een aantal algemene aspecten zoals het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied.
Wel is voor de Hogenkampseweg opgenomen dat de herkenbaarheid van de droogdalen moet worden vergroot. Verder is ook aangegeven dat gestreefd wordt naar een groene en veilige verbinding tussen voorzieningen. Onderstaand is voor de kern Renkum de visiekaart opgenomen. De beschreven doelen zijn beiden gericht op de openbare ruimte. Voorliggende ontwikkeling is voorzien op de gronden in eigendom van Vivare. Bewust is ervoor gekozen de openbare ruimte buiten het bestemmingsplan te laten.
Figuur: Visiekaart Renkum - Heelsum (Bron: Ruimtelijke Visie 2025, gemeente Renkum)
Conclusie
De Ruimtelijke Visie 2025 geeft geen concrete aandachtspunten voor voorliggende ontwikkeling. De doelen die zijn opgenomen projecteren zich op de openbare ruimte, die geen onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de Ruimtelijke Visie 2025.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan aspecten zoals bodem, lucht, geluid, hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
Ten behoeve van de ontwikkeling is door Buro Omgeving een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Verkennend en aanvullend bodemonderzoek
Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de in de NEN 5740 genoemde strategie voor een onverdachte locatie (paragraaf 5.1, NEN 5740) alhoewel er sprake kan zijn van enig puin/baksteen in de bodem.
Gezien de diepte waarop de grondwaterspiegel zich bevindt (> 10 m –mv) is het grondwater conform het gestelde in de NEN5740 niet onderzocht.
In de bodem zijn tot een diepte van circa 1,2 m –mv resten van bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van resten baksteen, kolengruis en puin. Asbestverdacht materiaal is op en onder maaiveld niet geconstateerd. Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘onverdachte locatie’ op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek verworpen dient te worden.
In de bovengrond (tot maximaal 1 m –mv) wordt voor diverse parameters een overschrijding van de achtergrondwaarde gemeten. In één van de onderzochte grondmengmonsters wordt daarnaast voor PAK (10) een overschrijding van de tussenwaarde gemeten. Uit aanvullende analyses blijkt dat bij boring 3 de interventiewaarde voor PAK (10) wordt overschreden en bij boring 6 de tussenwaarde. Bij de drie overige onderzochte grondmonsters is sprake van overschrijdingen van de achtergrondwaarde. De matig (> tussenwaarde) tot sterk verhoogde gehaltes (> Interventiewaarde) kunnen worden toegeschreven aan de aanwezigheid van resten kolengruis en/of baksteen. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehaltes gemeten.
Op basis van het verrichte verkennend – en aanvullend bodemonderzoek vormt de milieuhygiënische bodemkwaliteit vooralsnog een belemmering voor het voorgenomen gebruik van de onderzoekslocatie. Om die reden is aanbevolen om een nader onderzoek uit te voeren naar de mate en omvang van de geconstateerde verontreinigen met PAK (10) op basis waarvan kan worden vastgesteld in hoeverre er al dan niet sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Verwacht wordt dat er sprake is van incidentele spots in het plangebied en dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging.
Nader bodemonderzoek
Gezien de resultaten van het verkennend en aanvullend bodemonderzoek, heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de mate en omvang van de geconstateerde verontreinigen met PAK (10). Dit nader onderzoek is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
De omvang van de geconstateerde verontreinigingen met PAK is voor wat betreft de interventiewaarde contour vastgesteld. Afperking tot de achtergrondwaarde heeft niet plaatsgevonden. De PAK verontreiniging bij boring 3 (ter hoogte Sint Josephweg 22) is van beperkte omvang. De horizontale omvang van de sterke PAK verontreiniging is geschat op circa 8 m2. Uitgaande van een dikte van de sterk verontreinigde laag (0,0 -0,5 m –mv) van circa 0,5 m is circa 4 m3 grond sterk verontreinigd met PAK.
De PAK verontreiniging bij boring 6 (ter hoogte Reijmerweg 101) is eveneens van beperkte omvang. De horizontale omvang van de sterke PAK verontreiniging is geschat op circa 16 m2. Uitgaande van een dikte van de sterk verontreinigde laag (0,5 -0,8 m –mv) van circa 0,3 m is circa 5 m3 grond sterk verontreinigd met PAK.
Beide verontreinigingen met PAK zijn vóór 1987 ontstaan. Waarschijnlijk is in het verleden door huurders van de woningen kolengruis afkomstig van kolenkachels in de voortuinen verwerkt. Er is voor beide verontreinigingen geen sprake van een ernstig geval van
bodemverontreiniging met PAK.
Aangezien voor de nieuwbouw graafwerkzaamheden nodig zijn in de sterk verontreinigde grond, wordt een plan van aanpak opgesteld, waarin wordt ingegaan op saneringswijze en randvoorwaarden. Dit plan wordt aan de gemeente Renkum ter goedkeuring voorgelegd.
Uitgangspunt is dat de beide spots bij de uitvoering van de plannen afgegraven worden conform het daartoe opgestelde en goedgekeurde plan van aanpak. Ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan zijn er daarmee geen belemmeringen voor wat betreft het aspect bodem.
Conclusie
Het milieuaspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.
Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Door Buro Omgeving is een toets NIBM uitgevoerd. Om te bepalen of een project in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging wordt een vergelijking gemaakt van de nieuwe situatie met de bestaande situatie. Op de betreffende locatie is in de huidige situatie ook reeds sprake van woningen die invloed hebben op de luchtkwaliteit. Het aantal woningen wordt uitsluitend met 7 woningen uitgebreid.
Voor het bepalen van de aanvullende verkeersgeneratie in de nieuwe situatie, toename van 7 sociale huurwoningen, is aangesloten bij de CROW publicatie 137. Uitgegaan is van de typering: huurhuis sociale huur, rest bebouwd gebied en matig stedelijk. De verkeergeneratie betreft volgens de publicatie tussen de 4,5 en 5,3 voertuigbewegingen per woning per etmaal. Voor de nieuwe situatie is een maximaal aantal verkeersbewegingen van 7 maal 5,3 verkeersbewegingen per etmaal mogelijk. In totaal betreft het hier 37,1 voertuigbewegingen per etmaal. Voor de berekening is er vanuit gegaan dat er geen sprake zal zijn van vrachtverkeer.
Uit de berekeningen volgt dat de bijdrage in luchtverontreinigende stoffen ten gevolge van uitbreiding maximaal 0,03 ug/m3 bedraagt voor NO2 en 0,01 ug/m3 voor PM10. Deze bijdragen zijn lager dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de uitbreiding niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Conclusie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied aanvaardbaar. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project
In het projectgebied worden nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt in de vorm van een nieuwe woningen. Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen schrijft de Wet geluidhinder voor dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai.
De maximumsnelheid op de omliggende wegen Hogenkampseweg, Reijmerweg en de Sint Josephstraat is 30-km/uur. Deze wegen hebben dan ook geen zone in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Wel volgt uit vaste jurisprudentie dat ook het geluidsniveau bij 30 km wegen onderzocht moet worden. Verwacht mag worden dat het geluidsniveau op de nieuwe woningen niet meer dan 48 dB(A) bedraagt. In de huidige situatie staan hier al woningen welke gesloopt worden en vervangen worden door nieuwe woningen. Bij de bouw zal voldaan worden aan de geluidswaarden voor het binnenniveau. Een akoestisch onderzoek kan om die reden achterwege blijven.
Het projectgebied valt niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.
Het projectgebied valt niet binnen de geluidszone van bedrijvigheid. Zie hiervoor ook paragraaf 4.5 Milieuzonering. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.
Het milieuaspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhinder-gevoelige functies in de directe omgeving van het projectgebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Door Buro Omgeving is een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Rondom het plangebied zijn diverse bedrijven, zoals een garagebedrijf en een tweetal scholen. Verder zijn even ten noordoosten van het plangebied enkele sportvoorzieningen aanwezig. Hierdoor is sprake van een menging van bedrijven en wonen in de omgeving van het plangebied. Door deze functiemenging kan het plangebied getypeerd worden als een gemengd gebied.
Bij het type gemengd gebied kunnen de voorgeschreven richtafstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon en leefklimaat met één afstandstap worden verlaagd (dus van bijvoorbeeld 50 naar 30 meter voor milieucategorie 3.1). De hindercontouren van het garagebedrijf en de beide scholen werpen geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi, Bevb en Bevt wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen en mobiele bronnen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Plangebied
Volgens de Risicokaart Nederland is in de huidige situatie nabij het plangebied één inrichting gevestigd waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, namelijk de opslagtank voor chloorbleekloog bij het zwembad aan de Hogenkampseweg, met een inhoud van 1000 liter. De grens van het plaatsgebonden risico van 10-6 ligt op 0 meter. Deze opslag is momenteel niet meer aanwezig, omdat in het zwembad zoutelektrolyse wordt toegepast. In dit kader vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij is het plangebied gelegen op een afstand van circa 225 meter tot aan de inrichting.
Figuur: Fragment risicokaart Gelderland (Bron: www.risicokaart.nl)
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.
In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.
Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan van Gelderland. Het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3) had een planperiode van 2005 t/m 2008. Medio 2008 is de herzieningstermijn verlengd tot eind 2009. WHP3 is gebaseerd op de Wet op Waterhuishouding, het Waterplan valt onder het regime van de nieuwe Waterwet. Het Waterplan Gelderland is opgesteld voor de periode 2010 tot en met 2015.
In het Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema’s, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema’s is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen.
Figuur: Uitsnede Functiekaart Waterplan Gelderland
Het plangebied is op de functiekaart aangeduid als stedelijk gebied. De functie ‘stedelijk gebied’ geldt voor alle bebouwde kommen in Gelderland. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:
Per 1 januari 2013 zijn Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei en Eem samen gegaan als waterschap Vallei en Veluwe. Omdat dit Waterschap nog geen eigen beleid heeft geformuleerd wordt, bij de toetsing van dit plan, getoetst aan het beleid van het voormalige waterschap Vallei en Eem. Het plangebied lag binnen het werkveld van dit waterschap.
In het "Waterbeheersplan 2010 - 2015'' heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor deze periode. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming van het beheersgebied tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het gebied. Het programma Voldoende en schoon water gaat over de waterhuishouding. De inzameling, het transport en de behandeling van afvalwater noemen we de afvalwaterketen. Deze keten bestaat uit: rioolstelsels met huisaansluitingen, leidingen, putten, pompen, riooloverstorten, meet- en regeltechnieken; transportsystemen met gemalen en persleidingen; een rioolwaterzuiveringsinstallatie met een effluentlozing op oppervlaktewater.
Een belangrijk onderwerp in alle programma's is de klimaatverandering. Het Waterschap zal de ontwikkelingen op dit gebied de komende jaren intensief blijven volgen en maatregelen nemen om ook op de lange termijn het gebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de zuiveringen op peil te houden. Het vaststellen van ruimtelijke plannen, vooral voor stedelijke ontwikkelingen, vraagt een pro-actieve rol van het waterschap. Door in de planontwikkelingsfase al om tafel te zitten met gemeenten, projectontwikkelaars en bouwpartijen is er voor het watersysteem veel te bereiken, zowel in nieuw stedelijk gebied als in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast adviseert het waterschap gemeenten via de watertoets.
De gemeente Renkum is voortvarend aan de slag gegaan met het afkoppelen van verhard oppervlak, één van de doelstellingen van het beleid van de hogere overheid. Sinds 2000 is in totaal ruim 50 hectare verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen, daken) afgekoppeld van de riolering. Dit is ruim 20% van het totale aantal wegen in de gemeente. De gemeente voldoet hiermee ruimschoots aan de wettelijke verplichting om voor 2010 49 hectare verhard wegoppervlak af te koppelen van het riool.
Door Buro Ontwerp & Omgeving is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het rapport is als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Met de ontwikkeling worden 38 woningen gesloopt, waarvoor in de plaats 45 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Daarbij wordt het zogeheten binnenterrein voor een deel verhard voor parkeren. Gesteld kan worden dat het verhard oppervlak niet substantieel toeneemt, aangezien de nieuwe woningen nagenoeg binnen de huidige bebouwingscontouren blijven. Desondanks is ervoor gekozen om in lijn met het gemeentelijke beleid, het verhard oppervlak af te koppelen.
De gemeente Renkum geeft de voorkeur aan ondergrondse infiltratievoorzieningen (putten) zo mogelijk per woning. De putten zullen op eigen terrein worden geplaatst. Uit de geohydrologische studie blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor slecht doorlatende lagen in de bovenste 10 meter van het bodemprofiel die van invloed kunnen zijn op de infiltratiecapaciteit van de bodem.
Het grondwater in het eerste watervoerend pakket stroomt in zuidelijke richting. De grondwaterstandspiegel bevindt zich globaal op 12 á 13 m -mv.
Ter plaatse van het plangebied zijn op een vijftal locaties doorlatendheidsmetingen verricht in het traject van 2-3 m -mv. De vijf locaties zijn gesitueerd ter hoogte van de voortuinen van de nieuwe woningen. De doorlatendheid in het onderzochte traject is bij alle boringen hoog en ligt tussen de 29 en 70 meter per dag. Globaal komt de bodemopbouw in deze laag bij alle vijf de boringen met elkaar overeen (zwak siltig, zwak grindig, matig fijn tot matig grof zand). Er is echter altijd sprake van een zekere heterogeniteit, waardoor de doorlatendheid varieert.
De planlocatie is op basis van de verzamelde gegevens geschikt voor ondergrondse infiltratievoorzieningen. Alle daken van de nieuwe woningen worden afgekoppeld en worden er infiltratieputten aangelegd. Hiermee verbeterd de waterhuishoudkundige situatie ten opzichte van de huidige situatie.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Verdrag van Valletta
Het Verdrag van Valletta is het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed. Het verdrag is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Het Verdrag van Valletta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf, ook wel behoud 'in situ' genoemd. Opgravingen moeten zo veel mogelijk worden vermeden, omdat daarbij het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. Malta wil verder bevorderen, dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden.
Het verdrag gaat ervan uit dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en eventuele opgravingen zelf moet betalen. Door het verdrag is tevens geld vrijgemaakt voor wetenschappelijk onderzoek.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Nationaal beleid op het gebied van archeologie is vastgelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ, 2007), die een Nederlandse uitwerking is van het Europese Verdrag van Valletta. De wet regelt hoe het rijk, de provincies en de gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De nieuwe wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed worden alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden, verstaan.
Toetsing
Op basis van de gemeentelijke Archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een lage archeologische verwachting (groen). In het vigerende bestemmingsplan Renkum - Heelsum 2013 is voor het plangebied dan ook geen dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden opgenomen. Gezien de lage archeologische verwachting, is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook geen archeologisch bodemonderzoek uitgevoerd.
Figuur: Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Renkum, met globale aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Renkum)
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de cultuurhistorische waarden in het projectgebied.
Zoals reeds in hoofdstuk 2 is aangegeven is Renkum opgebouwd langs een aantal historische linten, waaronder ook de Hogenkampseweg. Uit onderstaande kaart uit 1932 is de kenmerkende driehoek van Hogenkampseweg en Reijmerweg al goed zichtbaar. De woningen in het plangebied aan deze Reijmerweg en de Hogenkampseweg dateren uit de periode 1925 en zijn eveneens zichtbaar op de kaart. Duidelijk is te zien dat de woningen langs de Sint Josephweg uit een latere periode (jaren 50) dateren en ontbreken op het kaartbeeld. In het nieuwbouwplan blijft de oorspronkelijke bebouwingstructuur, die gedomineerd wordt door de driehoek Reijmerweg en Hogenkampseweg, in tact. Verder is de kenmerkende architectuur van de woningen aan de Hogekampseweg en de Reijmerweg vertaald naar eigentijdse beeldkwaliteitseisen voor de nieuwe woningen. Door kenmerken van deze architectuur te vertalen in de nieuwe woningen wordt rekening gehouden met de kenmerkende architectuur en daarmee het aspect cultuurhistorie.
Figuur: Kaart Renkum 1932 (Bron: www.watwaswaar.nl)
Verder grenst het plangebied direct aan de molenbiotoop van de molen aan de Molenweg 53 te Renkum. De molen is zichtbaar op het bijgevoegde kaartbeeld uit 1932. Het betreft hier de voormalige (koren)molen. De molen is een monument en bestond tot medio 2013 nu uit niet meer dan een molenstomp. Eind januari 2013 is een omgevingsvergunning verleend voor de herbouw van de molen met wieken. Door de ontwikkeling in het plangebied wordt de molenbiotoop niet verder verstoord.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er eveneens geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen tevens de implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn op nationaal niveau. Er mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren.
Vivare is voornemen 38 woningen te amoveren binnen de bebouwde kom van Renkum. Door het verwijderen van de woningen, opstallen en aanwezige tuinen ontstaat de mogelijkheid voor inbreiding door de bouw van 45 nieuwe woningen. Voor de voorgenomen ruimtelijke ingrepen is een toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet noodzakelijk. Hiertoe is door Ecoshore een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan gevoegd
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde 'Natuurbeschermingswet 1998' in werking getreden. Hiermee wordt de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden.
De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn De Veluwe en de Uiterwaarden van de Neder-Rijn. De bebouwde kom van Renkum wordt grotendeels ingesloten door de begrensde delen van de Veluwe. Ten noorden van de bebouwde kom zijn enkele landbouwgebieden die buiten het Natura 2000-gebied vallen. Ten zuiden van de bebouwde kom liggen de uiterwaarden van de Neder-Rijn die eveneens zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde begrenzingen van de Veluwe en uiterwaarden van de Neder-Rijn liggen op respectievelijk 300 en 1600 meter afstand.
De geplande werkzaamheden zullen geen toename van verstorende invloeden hebben op Natura 2000-gebieden aangezien het plangebied niet ligt binnen de grenzen van voornoemde gebieden (Natura 2000) of invloedssfeer (Natura 2000). Zowel de werkzaamheden als de toekomstige inrichting zullen geen negatieve gevolgen hebben op de beschreven gebieden, aanwezige habitats of kwalificerende soorten. Verdere toetsing aan deze gebieden is hierdoor niet noodzakelijk.
Voor beheergerichte (onderdelen van) bestemmingsplannen, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het algemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, zoals vogels en vleermuizen, mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd. Anders ligt het voor (onderdelen van) bestemmingsplannen die een wijziging van het grondgebruik inhouden of bijvoorbeeld het slopen dan wel oprichten van nieuwe bebouwing en/of infrastructuur. Hiervoor dient een toets flora en fauna te worden uitgevoerd.
Uit de uitgevoerde quickscan komt het volgende naar voren.
Huismus en gierzwaluw
Voordat er kan worden gesloopt dient inzichtelijk gemaakt te worden of en hoeveel huismus- en gierzwaluwterritoria op de planlocatie aanwezig zijn die worden verwijderd door de voorgenomen sloop. Hierdoor is voor deze soorten nader onderzoek noodzakelijk.
Vleermuizen
Het slopen van de bebouwing kan resulteren in het verwijderen van vaste verblijfplaatsen
van vleermuizen. De aanwezigheid van deze soorten is alleen aan te tonen of uit te sluiten middels gericht onderzoek op daarvoor geschikte momenten in het jaar. Hierdoor is nader onderzoek door een vleermuisdeskundige in het zomerhalfjaar noodzakelijk om inzichtelijk te maken of en welke soorten aanwezig zijn en, indien dit het geval is, op welke wijze schade aan de lokale populaties kan worden voorkomen.
Steenmarter
Het slopen van de woningen en het verwijderen van de tuinen en schuren kan resulteren in het verwijderen van vaste rust- en verblijfslocaties. Hierdoor is het noodzakelijk inzichtelijk te krijgen of de soort vaste rust- en verblijfslocaties binnen het plangebied bezet. Hierdoor is nader onderzoek naar de aanwezigheid van deze soort noodzakelijk.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur. De GNN is sterk ruimtelijk structurerend en bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit op provinciaal niveau. Ze maakt daarom onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk. Binnen de GNN geldt tevens de "nee, tenzij"-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In het plangebied zijn geen gebieden aanwezig die behoren tot de GNN. Verder toetsing is dan ook niet noodzakelijk.
Door Ecoshore is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Tijdens het aanvullende onderzoek is onderzoek verricht naar het voorkomen van huismus, gierzwaluw, steenmarter en vleermuizen op de planlocatie. Hieruit komt het volgende naar voren.
Huismus
Tijdens het onderzoek zijn diverse territoria vastgesteld. Door de voorgenomen sloop zullen deze locaties verdwijnen waardoor mitigatie noodzakelijk is voordat de sloop kan worden uitgevoerd.
Gierzwaluw
Van deze soort zijn geen waarneming binnen het plangebied verricht. Hierdoor zijn voor deze soort geen nadere maatregelen noodzakelijk.
Steenmarter
Van deze soort zijn geen vaste verblijfplaatsen aangetroffen. Door het ontbreken van vaste verblijfplaatsen van deze soort zijn geen verdere maatregelen noodzakelijk.
Vleermuizen
In de te slopen woningen zijn minimaal 5 verblijfplaatsen (waarvan 3 paarlocaties) van mannetjes van gewone dwergvleermuis en (mogelijke) overwinteringslocaties aanwezig. Doordat deze locaties verdwijnen is het aanvragen van een ontheffing en het treffen van mitigerende maatregelen noodzakelijk. Deze maatregelen dienen te worden gerealiseerd voordat met de sloop kan worden begonnen.
Mitigerende maatregelen
De mitigerende maatregelen bestaan uit het geschikt maken van de omgeving voor vleermuizen en huismussen. Hiertoe is door Ecoshore een maatregelenplan opgesteld, dat als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Onderstaand figuur geeft aan waar maatregelen worden getroffen, waarbij in groen de maatregelen voor vleermuizen zijn weergegeven en in oranje voor huismussen. De maatregelen bestaande uit het opvangen van kasten, zijn in maart 2015 uitgevoerd. Op dat moment is ook de aanvraag ontheffing verzonden aan het ministerie.
Figuur: Mitigerende maatregelen in en nabij het plangebied (Bron: Ecoshore)
Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermd Natura 2000-gebied, dan wel het Gelders Natuurnetwerk en of Groene Ontwikkelingszone. Voor aantal voorkomende soorten zijn mitigerende maatregelen getroffen en er is een ontheffing aangevraagd. Voor het overige vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Verkeer
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in de ontwikkeling van 45 nieuwe woningen in de kern Renkum. Deze 45 nieuwe woningen worden gerealiseerd ter vervanging van de nu reeds bestaande 38 woningen. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de kengetallen van het CROW, publicatie 182. Uitgaande een sociale huurwoning, met een verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen per woning minimaal 5,2 en maximaal 6 verkeersbewegingen per woning per dag. Voor wat betreft de extra verkeersgeneratie moet uitgegaan worden van 7 nieuwe woningen maal 5,2 / 6 verkeersbewegingen is 36,4 tot 42 verkeersbewegingen per dag.
De realisatie van 7 extra woningen zal dan ook niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen. De bestaande ontsluitingsstructuur heeft voldoende capaciteit om een toename van ongeveer 40 verkeersbewegingen per dag te verwerken.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het project voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW, publicatie 182. Uitgaande een sociale huurwoning, met de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal parkeerplaatsen per woning minimaal 1,2 en maximaal 2,0 per woning.
Voor voorliggende ontwikkeling is uitgegaan van een gemiddelde parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. Bij de realisatie van 45 woningen zijn 72 parkeerplaatsen noodzakelijk. Deze parkeerplaatsen zijn enerzijds voorzien op een centrale parkeerplaats in het binnengebied. Deze kennen een semi openbaar karakter en zijn bedoeld voor bewoners van de woningen. De overige 32 parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de openbare ruimte van de aanliggende woonstraten. Dit betreft inclusief 3 parkeerplaatsen voor minder validen.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Door Buro Ontwerp & Omgeving is een klic-melding gedaan om inzicht te verkrijgen in de loop van eventuele kabels en leidingen. Onderstaand kaartbeeld geeft inzicht in het verloop van kabels en leidingen in en nabij het plangebied. Binnen het plangebied komen uitsluitend leidingen voor ten behoeve van gas, water en elektra. Onder de Hogenkampseweg en de Reijmerweg komt een rioolleiding voor. Ten behoeve van de sloop en realisatie van de nieuwbouw wordt overleg gevoerd met de desbetreffende leidingbeheerders.
Figuur: Overzichtskaart klic-melding kabels en leidingen plangebied
Exploitatieplan
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. In artikel 6.12, lid 1 en 2 van de Wro is bepaald dat de gemeente bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Onderhavig bouwplan valt onder de opsomming van artikel 6.2.1 Bro. Indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, dan kan de gemeenteraad besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen.
De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden. In onderhavig plan zijn de kosten anderszins verzekerd (artikel 6.12 Wro) door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst (ontwikkelingsovereenkomst), derhalve behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Planschade
Ingevolge artikel 6.1 Wro kent de gemeente planschade toe aan degene die schade leidt in de vorm van inkomensderving of daling van een onroerende zaak als gevolg van een planologische maatregel.
Over eventuele planschade door voornoemde planologische maatregel worden afspraken gemaakt in een nader op te stellen overeenkomst met de ontwikkelaar.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: Groen, Tuin, Verkeer en Wonen.
Groen
De bestemming 'Groen' is toegekend aan de binnen het plangebied voorkomende grotere en groenvoorzieningen (in het binnenterrein tussen de woningen). Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, (wandel)paden, speelvoorzieningen en watervoorzieningen. (Kleinere) groenstroken langs wegen hebben meestal de bestemming 'Verkeer' gekregen. Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden opgericht.
Tuin
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan percelen gelegen bij de bestemming Wonen. De bestemming 'Tuin' is opgenomen ter plaatse van met name de voortuinen van de woningen. In de bestemming 'Tuin' zijn qua gebouwen alleen erkers toegestaan, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen moeten voldoen. Op percelen met de bestemming 'Tuin' zijn verder alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan
Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is voornamelijk toegekend aan wegen, fiets- en wandelpaden en de daarnaast gelegen (kleine) groenstroken binnen het plangebied. Ook zijn diverse achterpaden en brandgangen achter woningen opgenomen in deze bestemming. Daarnaast zijn in deze bestemming ook andere functies toegestaan zoals waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen. Op de percelen met deze bestemming zijn alleen kleine gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer, wegverkeer of nutsvoorzieningen toegestaan.
Binnen de bestemming verkeer is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding mogen de aangrenzende bouwvlakken inclusief de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin', met maximaal 1 meter overschreden worden. Dit in verband met de gewenste flexibiliteit in het bestemmingsplan.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de woningen in het plangebied. Het maximaal aantal woningen in een bouwvlak is aangeduid op de verbeelding.
Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Een bouwvlak mag geheel worden volgebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten. Buiten het bouwvlak geldt een in de regels opgenomen maximale oppervlakte en maximale goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid en het voorheen geldende bestemmingsplan, aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) toegestaan.
In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Hogenkampseweg - Reijmerweg 2015' verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. Er zijn twee inspraakreacties ontvangen.
Provincie Gelderland
Inspraak:
Op 11 maart 2015 heeft de provincie het voorontwerpbestemmingsplan 'Hogenkampseweg - Reijmerweg 2015' ontvangen in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten (PS) de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze is in de plaats getreden van de Structuurvisie (Streekplan 22005). Op 24 september 2014 hebben PS de Omgevingsverordening vastgesteld. Beide stukken zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Het voorontwerpbestemmingsplan voorziet in vervangende nieuwbouw van woningen binnen de kern Renkum. Er worden 38 woningen gesloopt en hiervoor in de plaats worden 45 nieuwe grondgebonden woningen teruggebouwd. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Hogenkampseweg, de Reijmerweg en de Sint Josephweg.
Het voorontwerpbestemmingsplan geeft de provinciale afdelingen aanleiding om te adviseren ten aanzien van het onderstaande provinciale belang.
Stedelijke ontwikkeling
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) herzien. Met die herziening is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid. Dit artikellid bevat een motiveringseis. Het doel van deze motiveringseis is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent drie treden die achtereenvolgens moeten worden doorlopen, aangaande de actuele regionale behoefte, de ontwikkelmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied en de ontsluiting van het gebied.
De afdelingen hebben geconstateerd dat de Ladder voor duurzame verstedelijking op een goede manier toegepast. Het plan ligt binnen het bebouwd gebied en is (sub)regionaal afgestemd. De afdelingen hebben geconstateerd dat vorengenoemd beleid goed is verwerkt in het bestemmingsplan. De afdelingen adviseren u het plan verder in procedure te brengen.
Reactie:
De inspraakreactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Inspraak:
Het waterschap heeft geen opmerkingen over het conceptbestemmingsplan.
Reactie:
De inspraakreactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Hogenkampseweg - Reijmerweg 2015' heeft vanaf 27 mei 2015 gedurende zes weken, dus tot en met 7 juli 2015 ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn geen zienswijzen ingediend. In de Staatscourant van woensdag 27 mei 2015 en in het huis-aan-huis-blad Hoog en Laag van woensdag 27 mei 2015 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in de bibliotheek te Oosterbeek en in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 4 februari 2015 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de Hoog en Laag en op de gemeentelijke website.
Ambtshalve zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:
Artikel 9.2 Parkeernormen
Verkavelingsplan
gekozen vormgeving aanbouw
Verbeelding vast te stellen bestemmingsplan
Verbeelding ontwerpbestemmingsplan