Plan: | MFC 3b/4 2015 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0162rh-va02 |
De gemeente Renkum is voornemens een nieuw bestemmingsplan vast te stellen voor de locatie van het huidige sport- en cultureel centrum 'de Rijnkom' en het zwembad 'Aquarijn', die worden omsloten door de wegen Hogenkampseweg, Meester Van Damweg en Goldsteinpad. In het gebied zijn diverse sportvoorzieningen en andere sociaal-maatschappelijke functies aanwezig, zoals een zwembad, een sporthal, een tennispark, een tennishal en sociaal-culturele voorzieningen. Kenmerkend is dat de samenhang tussen deze functies momenteel ontbreekt.
De Rijnkom is inmiddels circa 30 jaar oud en is toe aan vernieuwing. De bebouwing van het centrum wordt gesloopt en vervangen door bebouwing die voldoet aan de huidige eisen van gebruikers en op het gebied van duurzaamheid.
Het vigerende bestemmingsplan ('Renkum-Heelsum 2013') staat het gebruik van de locatie als multifunctioneel centrum toe inclusief zwembad en scholen. De nieuwbouwplannen passen echter niet geheel binnen de bouwvlakken die in het geldende bestemmingsplan op deze locatie zijn opgenomen. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.
Het plangebied is centraal in de bebouwde kom van Renkum gelegen en wordt omringd door woonwijken aan de zuidoost-, zuid- en westzijde. Ten noordoosten van het plangebied bevinden zich weilanden.
Figuur 1: globale weergave van het plangebied
De globale begrenzing van het plangebied is weergegeven op navolgende afbeelding. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.
Voorliggend plan herziet een klein gedeelte van het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. Dit plan is vastgesteld op 26 juni 2013 en op 22 augustus 2013 onherroepelijk geworden. In dat bestemmingsplan heeft het gebied de bestemming 'Sport' met de aanduiding 'maatschappelijk', conform de bestaande situatie. Ter plaatse van de bestaande gebouwen is in dit plan een bouwvlak ingetekend. De gronden met deze bestemming en aanduiding zijn onder andere bestemd voor 'sportvoorzieningen', 'maatschappelijke voorzieningen' (zoals onderwijs, naschoolse opvang, kinderdagopvang, bibliotheek, huisarts, apotheek, fysiotherapie, club- en buurthuizen, creativiteitscentrum en welzijnsinstelling) en 'horeca' (niet zijnde logies). De bestaande parkeerplaatsen en ontsluiting in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer'. De bestaande nutsvoorziening heeft de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' en de groenvoorziening (regenwater bassin) in het zuidoosten heeft de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'regenwaterbassin'.
De nieuwe gebouwen in het plangebied passen niet geheel binnen het bouwvlak van het geldende bestemmingsplan. In dit kader dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. De gewenste functies en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, passen nagenoeg allemaal in het geldende bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. De toegestane functies, zoals sport en maatschappelijke voorzieningen, blijven namelijk gelijk. Feitelijk houdt de voorliggende bestemmingsplanwijziging het (naar het zuiden) verplaatsen (en iets verkleinen) van het bouwvlak in de bestemming 'Sport' in. Daarnaast wordt een interne ontsluiting (noord-zuid) aangelegd en wordt de parkeerruimte deels anders gelocaliseerd en uitgebreid. In de navolgende figuur staat een uitsnede van het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'.
Figuur 2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'; locatie MFC 3b/4
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied in de huidige en toekomstige situatie. Daarnaast wordt ingegaan op stedenbouwkundige randvoorwaarden van het plan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
Het plan behelst de sloop van de huidige bebouwing van het sport- en cultureel centrum De Rijnkom, het zwembad Aquarijn, het clubhuis van RZS en de bebouwing van de tennisvereniging. De nieuwbouw voorziet in een multifunctioneel centrum op dezelfde locatie en de mogelijkheid om ook scholen realiseren.
In de huidige situatie zijn in het plangebied het sportcentrum De Rijnkom, zwembad Aquarijn en een tenniscomplex Bakkershaag gevestigd. In de bebouwing van het sportcentrum (geel op onderstaande afbeelding) bevinden zich een sporthal, fitnessruimte, toneelzaal, balletzaal, vergaderzalen, een tennishal en een bar. Daarnaast wordt het sportcentrum gebruikt als zalencentrum.
Figuur 3: ligging bestaande bebouwing en voorzieningen in het plangebied
Het zwembad (blauw op bovenstaande afbeelding) huisvest een recreatiebad, een 20-meter bad en enkele kleinere voorzieningen (turks stoombad, 2 whirlpool-baden en 2 zonnebanken). Ten oosten van het zwembad, op het binnenterrein van het complex, bevinden zich een peuterbadje en een zonneweide.
In het zuidelijke deel van het plangebied bevindt zich een tenniscomplex (oranje op bovenstaande afbeelding) met zeven buitenbanen. Het zuidoostelijke deel van het plangebied (groen op bovenstaande afbeelding) is ingericht als park en tevens in gebruik als opvang voor regenwater.
Verder zijn in het plangebied diverse parkeervoorzieningen aan de zuidwest en noordwestzijde. De groenvoorzieningen komen verspreid in het gebied voor.
In de toekomstige situatie wordt de bestaande bebouwing van het sportcentrum, de tennisvereniging, het clubhuis van RZS en het zwembad volledig afgebroken.
Door Architectuurstudio HH is een voorlopige situatietekening voor het plangebied opgesteld. In de navolgende afbeelding is een fragment van de situatietekening opgenomen. De globale begrenzing van het plangebied is met een rood kader aangeduid.
Figuur 4: voorlopige situatietekening voor het plangebied, inclusief weergave globale begrenzing van het plangebied (rood kader)
In het noorden van het gebied zijn sportvelden een een parkeerterrein voorzien (deels op de locatie waar nu ook al parkeervoorzieningen zijn). Centraal in het gebied vindt nieuwbouw plaats, waarbij de sociaal culturele- en onderwijsfuncties voorzien zijn in het westen van het gebied en de overige sportfuncties in het oosten van de bebouwingsstrip. De tennisbanen en overige parkeerplaatsen worden in het zuiden van het gebied aangelegd. De ligging en van de tennisbanen wordt deels anders dan nu het geval is. In het zuidoosten van het plangebied is een regenwaterbassin voor de retentie van regenwater aanwezig.
Voor de nieuwe ontwikeling is tevens een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan is slechts ter kennisname in de bijlage van het bestemmingsplan opgenomen.
In het nieuwe multifunctionele centrum, dat de werktitel MFC 3b4 draagt, worden verschillende functies bij elkaar gebracht, waarbij de nadruk ligt op sport en cultuur. Door de clustering van deze voorzieningen moet een dynamisch gebied ontstaan, waar een breed publiek uit de hele gemeente en specifiek de inwoners uit de dorpen Renkum en Heelsum graag samenkomen en allerhande sportieve, recreatieve, sociaal-culturele en maatschappelijke activiteiten met elkaar delen.
Het nieuwe centrum zal ruimte bieden aan:
Voor de binnensportvoorziening is het Handboek Sportaccommodaties van ISA Sport (Instituut voor Sportaccommodaties), dat uitgaat van de normen van NOC*NSF, als uitgangspunt gebruikt.
Er wordt een sporthal gerealiseerd die middels twee vouwwanden deelbaar is in drie afzonderlijke delen. De hal wordt voorzien van een multifunctionele sportvloer die geschikt is voor binnensport (waaronder korfbal, voetbal, hockey, volleybal, bowls en gymnastiek), bewegingsonderwijs en diverse evenementen, zoals muziekuitvoeringen, carnaval en beurzen.
De sporthal wordt ontsloten via de hoofdtoegang (via de centrale ingang en langs de receptie). De hal wordt daarnaast in de gevel voorzien van een materialen ingang en de benodigde vluchtwegen. In de sporthal wordt een vaste tribune gemaakt met een capaciteit van circa 210 toeschouwers.
Voor de buitensport wordt voorzien in de aanleg van een kunstgrasveld, dat de mogelijkheden biedt voor onder andere korfbal. Daarnaast worden er zes tennisbanen verplaatst.
In de winter zou eventueel het kunstgrasveld worden overdekt met een blaashal en kan een mobiele binnenvloer over het kunstgrasveld worden gelegd, waardoor het veld in de winter een aanvulling vormt op de binnensportvoorzieningen.
Voor de buitensport worden de benodigde kleedruimten met doucheruimte en toiletruimte in het MFC 3b4 gerealiseerd. Naast deze ruimten worden er eveneens scheidsrechtersruimten, EHBO-ruimte en een materiaalberging voorzien voor de opslag van sport- en spelmateriaal van de buitensportvelden.
Voor het zwembad is het Handboek Zwembaden van de Koninklijke Nederlandse Zwembad als uitgangspunt gebruikt. Er zal worden voorzien in een C-accommodatie die geschikt is voor regionale wedstrijden (zwemmen en waterpolo) en leszwemmen.
Het zwembad bestaat uit een wedstrijdbad en een doelgroepenbad. Daarnaast worden bij het zwembad kleedruimtes, opslagruimtes, technische ruimtes en een vaste tribune voor circa 150 personen gerealiseerd. Het zwembad krijgt ene los horeca-uitgiftepunt. In het pand is ook ruimte gereserveerd voor een fitnessvoorziening.
Het nieuwe multifunctionele centrum zal onder meer ruimte bieden aan buurtopbouwwerk, sportbuurtwerk en zal fungeren als ontmoetingspunt. Er worden kantoren gerealiseerd voor de verschillende combinatiefuncties. Verder zal het sociaal en cultureel werk vooral in de algemene, multifunctionele ruimtes van het MFC plaatsvinden.
Het horecadeel is de sociale ontmoetingsplaats voor zowel de actieve als de passieve bezoeker van het MFC. Op piekmomenten biedt de horeca plaats aan circa 200 mensen. Daarnaast is het uitgangspunt dat de centrale hal op piekmomenten dienst doet als overloopruimte van de ontmoetingsruimte/horeca.
In het westen van het plangebied wordt in het MFC ruimte geboden aan twee scholen (katholiek en openbaar). De scholen hebben een gezamenlijke capaciteit van circa 500 leerlingen. Het volume is op basis van de huidige verordening 21 groepen en bestaat voor een deel uit twee bouwlagen. Parkeren en het schoolplein vindt deels gemengd plaats. De buitenruimte is bestemd voor speelvoorzieningen, pleinen en een fietsenstalling. Het programma wordt mogelijkerwijs nog aangevuld met 2 of 3 stamgroepen bso omvang. De bso kan mogelijkerwijs ook nog worden verplaatst naar het MFC.
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal - , regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Het nationaal belang 13 (“zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten) is per 1 oktober 2012 als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Dit heeft tot doel bij nieuwe ontwikkelingen een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden te realiseren, ruimte zorgvuldig te benutten en overprogrammering te voorkomen. Om te komen tot de genoemde zorgvuldige afweging wordt gebruik gemaakt van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, waarbij de afweging in een aantal stappen wordt gemaakt. Meer daarover in de navolgende paragraaf. Met de ontwikkeling worden verder geen nationale belangen geraakt.
Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit wordt ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 wordt het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid:
De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
Bij onderhavige planontwikkeling is sprake van het herstructureren van bestaande gebouwen en functies (sloop bestaande gebouwen en nieuwbouw vergelijkbare gebouwen met dezelfde functies) in het bestaand stedelijk gebied. De functies en gebouwen waren op basis van het geldend bestemmingsplan ook al toegestaan. Omdat in onderhavige situatie gedeeltelijk sprake is van herbouw op een andere plek op het perceel is aanpassing van het bouwvlak noodzakelijk. De oppervlakte van het bouwvlak is kleiner geworden dan de oppervlakte in het geldend bestemmingsplan. Hiermee is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is als gevolg daarvan een nadere toets aan artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro niet noodzakelijk.
Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Toetsing
Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In het plangebied vindt sloop en nieuwbouw plaats van een sport- en cultureel centrum en maatschappelijke functies. Met de ontwikkeling wordt een centrum gecreëerd dat voldoet aan de huidige en toekomstige eisen van gebruikers op het gebied van veiligheid, capaciteit, multifunctionaliteit, duurzaamheid, etc. Het plan sluit daarmee goed aan bij de doelstellingen van de Omgevingsvisie.
Het plan is in paragraaf 3.2.2 reeds getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio. De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
Dit plan ziet toe op het verbeteren van de bestaande maatschappelijke functies, sport- en culturele faciliteiten.
Groene Akkoord
Vanuit de Stadsregio is een akkoord gesloten tussen gemeenten, woningbouwcorporaties en diverse bouwende partijen ten behoeve van het duurzaam bouwen. Duurzaam bouwen houdt in dat op zodanige wijze wordt gebouwd en het beheren van gebouwen en gebouwde omgeving dat de schade aan het milieu in alle fasen, schaalniveaus en sectoren van het bouwproces zoveel mogelijk beperkt wordt. De fasen van het bouwproces omvatten de levensloop: van ontwerp tot en met sloop van het gebouwde. Bij schaalniveaus gaat het om locatiekeuze tot en met inrichting van gebouwen. De verschillende sectoren omvatten woningbouw, utiliteitsbouw en grond-, weg- en waterbouw. Het Groene Akkoord is de vervanger van het oude KAN-Dubo-Convenant uit 2000. In het akkoord is afgesproken dat de partijen (gemeenten, corporaties, bouwende partijen) op hoofdlijnen gaan sturen en de komende twee jaar één gezamenlijke taal gaan hanteren voor duurzaam bouwen en renoveren, te weten GPR Gebouw en GPR Stedenbouw. Duurzaam bouwen houdt in dat op zodanige wijze wordt gebouwd en het beheren van gebouwen en gebouwde omgeving dat de schade aan het milieu in alle fasen, schaalniveaus en sectoren van het bouwproces zoveel mogelijk beperkt wordt. De fasen van het bouwproces omvatten de levensloop: van ontwerp tot en met sloop van het gebouwde. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij de randvoorwaarden zoals gesteld in het Groene Akkoord.
In het coalitieakkoord 2014-2018 'Veranderend Renkum' van de gemeente Renkum staat beschreven dat de gemeente in 2040 klimaatneutraal is. Alle stappen die hiertoe gezet kunnen worden bij nieuw te bouwen gebouwen dienen hiervoor serieus bekeken te worden, zo ook bij de nieuwbouw van het MFC 3B4 in Renkum. Om te komen tot een beoordeling van een goede plankwaliteit met een lage milieubelasting wordt de GPR-methodiek toegepast. GPR Sport & Zwembad geeft inzicht welke maatregelen nodig zijn voor het realiseren van een duurzaam of energieneutraal sportaccommodatie of zwembad. GPR-sport en zwembad bestaat uit vijf thema's: energie, materialen, afval, water en gezondheid. Voor elk thema is een score van 0 tot 10 te behalen. Voor het referentiekader wordt uitgegaan van het nieuwe bouwbesluit 2015. Alle keuzes die de GPR-score verhogen worden becijferd in eventuele extra kosten en terugverdientijden. Op deze manier wordt inzichtelijk gemaakt welke maatregelen binnen het budget en Programma van Eisen vallen en welke maatregelen extra kosten met zich meebrengen. Aan de hand van het onderzoek zal de gemeente vaststellen welke ambitie voor het MFC 3B4 nagestreefd moet worden om haar duurzaamheidsambities te behalen.
Toetsing
Het plan ziet toe op een kwaliteitsverbetering en een duurzame huisvesting van maatschappelijk-, culturele- en sport functies in het plangebied. Onderhavig plan sluit aan op de randvoorwaarden, zoals deze gesteld zijn in het convenant.
Op 22 september 2011 heeft het College van Burgemeester en wethouders de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar. Ten behoeve van onderhavig plangebied zijn in de visie geen concrete ontwikkelingen aangegeven. Wel geldt een aantal algemene aspecten zoals het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied.
Daarnaast benoemt de gemeente in haar visie de volgende mogelijke secundaire kristallisatiekernen:
In de dorpen en wijken bevinden zich diverse basisvoorzieningen op het gebied van educatie, zorg en welzijn, beweging en/of cultuur, die als uitgangsituatie kunnen dienen voor een verdere (organische) koppeling/bundeling van thema- of leeftijd gerelateerde functies.
Toetsing
Het nieuwe multifunctionele centrum in Renkum zal als huisvesting dienen voor diverse sportvoorzieningen, welzijnsfuncties, culturele en maatschappelijke voorzieningen. De locatie wordt daarmee ingericht als een secundaire kristallisatiekern, in lijn met de Ruimtelijke Visie van de gemeente.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Daarom is door Rouwmaat in november/december 2014 een verkennend bodemonderzoek1 uitgevoerd in het plangebied. Het onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.
Op basis van het vooronderzoek zijn geen deellocaties onderscheiden. De gehele locatie is op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht beschouwd en is de 'Onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (ONV)' gehanteerd. Omdat het grondwater zich op een grotere diepte van 5,0 m-mv bevindt, is conform de NEN5740 een grondwateronderzoek achterwege gelaten.
Figuur 5: locatie boringen en peilbuizen (bron: Rouwmaat)
Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met Lood en PAK. Het is bekend dat in de bodem zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden. De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.
Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het plangebied te gebruiken voor de beoogde functies.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
In onderhavig plan is sprake van de sloop en nieuwbouw van een multifunctioneel centrum, waarin onder meer sport- welzijns-, culturele- en onderwijsfuncties zullen worden gehuisvest. Het MFC leidt ten opzichte van de bestaande functies niet tot een verandering van de luchtkwaliteit:
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief en het bestemmingsplan.
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning of een school, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Het project voorziet in de sloop en nieuwbouw van een multifunctioneel centrum met voorzieningen voor sport, welzijn, cultuur en onderwijs. Het multifunctionele centrum is geen geluidsgevoelige functie. Een school daarentegen wel. In dit kader dient nader onderzoek naar het aspect wegverkeerslawaai te worden uitgevoerd.
In 2004 is in het kader van de ontwikkeling van woningbouw aan de Hogenkampseweg een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage aan dit bestemmingsplan. Destijds is een ontheffing (2004) afgegeven voor de geplande woningen langs de Hogenkampseweg en daarmee ook voor de school. Daarnaast ligt de school op enige afstand van de Hogenkampseweg, deels achter de geplande en planologisch toegestane woningen. In dit kader wordt het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Wel dient te worden onderzocht of en in hoeverre het centrum geluidhinder veroorzaakt voor omliggende woningen. Voor de toetsing van mogelijke geluidshinder wordt verwezen naar paragraaf 4.5.
Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering''' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Om te komen tot een optimale invulling van het terrein van het nieuwe multifunctionele centrum in Renkum heeft SAB de richtafstanden in beeld gebracht die gelden tussen woningen en de verschillende functies die in en om het MFC mogelijk worden gemaakt.
Normaal gesproken worden de richtafstanden gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel. In dit geval zijn echter de woningen in de omgeving als uitgangspunt genomen en zijn de richtafstanden ingemeten vanaf:
Het plangebied kan, vanwege de verscheidenheid aan omliggende functies en het feit dat het plangebied voorheen reeds een sportcentrum, zwembad, zalencentrum en een tenniscomplex herbergde, worden aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Omdat het gehele gebied met directe omgeving te kenschetsen is als een gemengd gebied kunnen op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' de richtafstanden gemotiveerd worden verkleind met één stap. Dit leidt tot de volgende richtafstanden:
Op onderstaande afbeelding zijn de richtafstanden voor een gemengd gebied weergegeven. Het betreft in blauw een contour van 10 m (afstand die aangehouden moet worden vanwege de school) en in rood een contour van 30 m (afstand die aangehouden moet worden vanwege sportvelden met verlichting, sporthal en zwembad).
Figuren 6: weergave contouren richtafstanden voor een gemengd gebied (bron: SAB)
Om een goed woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied te garanderen zijn binnen de bestemming 'Sport' gebieden aangewezen met de aanduiding 'sport uitgesloten'. Ter plaatse zijn sportvoorzieningen, zoals sportterreinen / sportvelden niet toegestaan.
De scholen in het gebied zijn ook op voldoende afstand van de omliggende gevoelige functies (zoals woningen) gelegen, dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi, Bevb en Bevt wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen en mobiele bronden wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Volgens de Risicokaart Nederland is in de huidige situatie in het plangebied één inrichting gevestigd waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, namelijk de opslagtank voor chloorbleekloog bij het zwembad, met een inhoud van 1000 liter. De grens van het plaatsgebonden risico van 10-6 ligt op 0 meter. Deze opslag is momenteel nog aanwezig, maar in het nieuwe zwembad is dit niet meer het geval, omdat in het nieuwe zwembad zoutelektrolyse wordt toegepast. Ten behoeve van dit proces is zoutzuur noodzakelijk. Hiervan wordt circa 50 liter opgeslagen. Zoutzuur valt wel onder de PGS15, echter geldt hiervoor een vrijstelling van <250 liter. Hiermee kan een nadere motivering en verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. In dit kader vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Figuur 7: uitsnede van de risicokaart (bron: IPO)
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015.
In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als intrekgebied (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). In artikel 2.6.3 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen.
Per 1 januari 2013 zijn Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei en Eem samen gegaan als waterschap Vallei en Veluwe. Omdat dit Waterschap nog geen eigen beleid heeft geformuleerd wordt, bij de toetsing van dit plan, getoetst aan het beleid van het voormalige waterschap Vallei en Eem. Het plangebied lag binnen het werkveld van dit waterschap.
In het "Waterbeheersplan 2010 - 2015'' heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor deze periode. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming van het beheersgebied tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het gebied. Het programma Voldoende en schoon water gaat over de waterhuishouding. De inzameling, het transport en de behandeling van afvalwater noemen we de afvalwaterketen. Deze keten bestaat uit: rioolstelsels met huisaansluitingen, leidingen, putten, pompen, riooloverstorten, meet- en regeltechnieken; transportsystemen met gemalen en persleidingen; een rioolwaterzuiveringsinstallatie met een effluentlozing op oppervlaktewater.
Een belangrijk onderwerp in alle programma's is de klimaatverandering. Het Waterschap zal de ontwikkelingen op dit gebied de komende jaren intensief blijven volgen en maatregelen nemen om ook op de lange termijn het gebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de zuiveringen op peil te houden. Het vaststellen van ruimtelijke plannen, vooral voor stedelijke ontwikkelingen, vraagt een pro-actieve rol van het waterschap. Door in de planontwikkelingsfase al om tafel te zitten met gemeenten, projectontwikkelaars en bouwpartijen is er voor het watersysteem veel te bereiken, zowel in nieuw stedelijk gebied als in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast adviseert het waterschap gemeenten via de watertoets.
De gemeente Renkum is voortvarend aan de slag gegaan met het afkoppelen van verhard oppervlak, één van de doelstellingen van het beleid van de hogere overheid. Sinds 2000 is in totaal ruim 50 hectare verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen, daken) afgekoppeld van de riolering. Dit is ruim 20% van het totale aantal wegen in de gemeente. De gemeente voldoet hiermee ruimschoots aan de wettelijke verplichting om voor 2010 49 hectare verhard wegoppervlak af te koppelen van het riool.
In het plangebied wordt de huidige bebouwing van het multifunctionele centrum gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Ten behoeve van de nieuwbouw vindt geen toename van het verhard oppervlak in het plangebied plaats van meer dan 1.500 m2.
Voor dit bestemmingsplan is op 8 december 2014 de digitale Watertoets doorlopen (zie Bijlage 3). Het Waterschap concludeert dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging zijn gelegen, wat betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Door het waterschap worden enkele algemene aandachtspunten gegeven, waarmee in het plan rekening wordt gehouden:
Bij een ruimtelijk plan moet, conform de 'Wet op de archeologische monumentenzorg', vooraf worden beoordeeld of er eventueel sprake is van archeologische waarden.
Op basis van de onderstaande uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft westelijke deel een lage archeologische verwachtingswaarde (groen), het middengedeelte een hoge archeologische verwachtingswaarde en het oostelijke deel een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Figuur 8: Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Renkum, met globale aanduiding plangebied (rood)
Door RAAP is in januari 2015 een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage aan dit bestemmingsplan. De resultaten van het onderzoek zijn in de navolgende alinea's samengevat.
Op grond van de onderzoeksresultaten en onder verwijzing naar de doelstellingen, kunnen de volgende uitspraken worden gedaan. Het plangebied bevindt zich aan de rand van een plateau op de overgang naar een droog dal. Dergelijke gradiëntzones waren met name in de prehistorie in trek als tijdelijk jachtkampement, maar ook voor het oprichten van grafheuvels. Daarnaast kunnen resten van nederzettingsterreinen uit de Bronstijd tot en met Middeleeuwen in het plangebied worden verwacht. Aangezien in het plangebied een dik humeus dek aanwezig is, is de kans groot dat eventueel aanwezige archeologische resten niet verstoord zijn. Daarnaast heeft in Renkum nog slechts weinig archeologisch onderzoek plaatsgevonden, waardoor nog weinig bekend is over archeologische resten langs deze plateauranden.
De resultaten van het onderzoek tonen aan dat in het gehele plangebied (de bestaande bebouwing uitgezonderd) archeologische resten verwacht worden die bij de planvorming verstoord zullen worden. Aanbevolen wordt een nader archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Dit onderzoek dient meer inzicht te geven in de aard, omvang, datering, diepteligging, gaafheid, conservering en waarde van deze archeologische resten. Het onderzoek kan bestaan uit een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een karterend (en waarderend) proefsleuvenonderzoek.
Omdat dit nader onderzoek bij de voorbereiding van de omgevingsvergunningaanvraag wordt uitgevoerd, hebben de gronden waar mogelijk archeologische resten aanwezig zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' gekregen.
Om de mogelijke aanwezige archeologische waarden in het gebied te beschermen zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' opgenomen. Geconcludeerd wordt dat het plan, in afwachting van het nader onderzoek archeologie, uitvoerbaar is.
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de cultuurhistorische waarden in het plangebied.
Renkum
De oudste vermelding van Renkum ("Redichem") dateert van 3 augustus 970. de eerste bewoners van dit gebied vestigden zich in de omgeving van de Hartense beek en de Renkumse beek. Renkum is tot eind van de 19e eeuw in hoofdzaak een agrarisch dorp geweest, met een wisselend florerende papierindustrie. De kern breidde zich in die tijd uit langs de Dorspsstraat, die ontstond in de 16e eeuw.
De stedelijke ontwikkeling van Renkum heeft in eerste instantie plaatsgevonden langs de landbouwwegen die als lint vanaf de dorpskern naar het buitengebied lopen. Een van deze wegen is de Hogenkampseweg, waaraan het plangebied gelegen is. De bebouwing langs deze wegen is organisch gegroeid en wordt aangeduid als 'lintbebouwing'. Kenmerkend van lintbebouwing is een overwegend losse bebouwingsstructuur. De vrijstaande of twee-onder-één-kap woningen zijn gebouwd in bouwstijlen uit het begin van de 20e eeuw en 'moderne' woningen uit deze tijd.
Tussen de linten zijn uitbreidingswijken uit verschillende periodes gesitueerd, zoals gebieden met vooroorlogse planmatige woningbouw (ten zuiden van het plangebied) en gebieden met naoorlogse planmatige en vrije volkswoningbouw (ten westen van het plangebied).
Plangebied
Voor de analyse is gebruik gemaakt van topografische kaarten uit 1870, 1914, 1932, 1958, 1966, 1977, 1985 en 1990. Fragmenten van enkele van deze kaarten zijn hieronder weergegeven.
Figuur 9: historisch kaartmateriaal uit 1870, 1932, 1977 en 1990 (bron: watwaswaar.nl)
Op de kaarten is te zien dat de woonwijken in de omgeving van het plangebied in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw zijn ontwikkeld. Het zwembad is voor het eerst op de kaarten te zien in 1977 en het zwembad in 1990.
Gezien het feit dat in de omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn, wordt aangenomen dat er geen cultuurhistorische waarden worden aangetast.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen tevens de implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn op nationaal niveau. Er mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren.
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde 'Natuurbeschermingswet 1998' in werking getreden. Hiermee wordt de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden.
Onderzoek
In 2010 is in het plangebied een quick scan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 4), die in het najaar van 2014 is geactualiseerd (zie Bijlage 5).
Wat betreft het onderwerp gebiedsbescherming wordt geconcludeerd dat het plangebied niet in, maar wel nabij gebieden ligt die beschermd zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het Natura 2000-gebied Veluwe ligt op ongeveer 200 meter afstand van het plangebied en de Uiterwaarden van de Nederrijn liggen op ongeveer 675 meter afstand. Binnen de Natura 2000-gebieden aangewezen habitats, soorten en vogels worden niet verwacht in het plangebied. Hierdoor is geen relatie aanwezig tussen het plangebied en de beschermde natuurgebieden en worden geen directe negatieve effecten verwacht. Ook indirecte negatieve effecten (geluidsoverlast, trillingen) worden niet verwacht. Eventuele effecten vanwege een toename van het aantal voertuigen van en naar het plangebied vallen weg tegen de achtergrondverstoring van de kern van Renkum die tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied ligt.
Het plangebied ligt niet in het Gelders NatuurNetwerk, ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied, maar er respectievelijk 200 meter, 9,2 kilometer en 2,3 kilometer vandaan. Door de afstand van de betreffende gebieden tot het plangebied en de tussenliggende bebouwing worden de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden niet aangetast.
Conclusie
Zowel direct als indirecte negatieve effecten op beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, of op het Gelders NatuurNetwerk, ganzenfoerageergebied en/of weidevogelgebied worden niet verwacht. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Voor beheergerichte (onderdelen van) bestemmingsplannen, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het algemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, zoals vogels en vleermuizen, mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd.
Anders ligt het voor (onderdelen van) bestemmingsplannen die een wijziging van het grondgebruik inhouden of bijvoorbeeld het slopen dan wel oprichten van nieuwe bebouwing en/of infrastructuur. Hiervoor dient een toets flora en fauna te worden uitgevoerd.
In 2010 is een quick scan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 4). Daaruit bleek dat nader onderzoek naar vleermuizen en huismussen noodzakelijk was. Dit is vervolgens uitgevoerd om te bepalen of en hoe deze soorten gebruik maken van het plangebied. In 2014 zijn zowel de quick scan flora en fauna als het nader onderzoek geactualiseerd (zie Bijlage 5). Hieruit kan het volgende worden geconcludeerd.
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF komen in de buurt van het plangebied de strikt beschermde soorten gulden sleutelbloem (Primula veris), rietorchis (Dactylorhiza praetermissa) en veldsalie (Salvia pratensis) voor. In het plangebied zijn echter niet de juiste omstandigheden aanwezig voor deze plantensoorten en zijn de plantensoorten niet waargenomen. Aanwezigheid van deze strikt beschermde plantensoorten is derhalve niet te verwachten.
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF komen in de buurt van het plangebied de eekhoorn (Sciurus vulgaris), steenmarter (Martes fiona), wild zwijn (Sus scrofa), bever (Castor fiber), boommarter (Martes martes) en das (Meles meles) voor. Voor de eekhoorn en boommarter zijn in het plangebied niet de juiste omstandigheden aanwezig. De bever, het wild zwijn en de das hebben hun leefgebied niet in stedelijk gebied. De steenmarter daarentegen wel. Gedurende de veldbezoeken is het plangebied daarom uitvoerig geïnspecteerd op sporen (uitwerpselen, vaste rust- en verblijfplaatsen) van dit dier. Deze zijn niet aangetroffen. Het terrein wordt in zijn huidige situatie intensief gebruikt. Het is daarom niet te verwachten dat de steenmarter een vaste rust- en verblijfplaats binnen het plangebied heeft.
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF komen in de buurt van het plangebied meerdere strikt beschermde vleermuissoorten voor. Baardvleermuis/Brandts vleermuis (Myotis mystacinus/Myotis brandtii), franjestaart (Myotis nattereri), gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus) en watervleermuis (Myotis daubentonii).
Gebouwbewonende vleermuizen
Gebouwbewonende soorten hebben hun verblijfplaats achter gevelbetimmering, in spouwmuren, achter dakbeschot en in schoorstenen. In het plangebied zijn meerdere gebouwen aanwezig. Ook zijn op meerdere plaatsen open stootvoegen waargenomen. Derhalve is op voorhand de aanwezigheid van gebouwbewonende vleermuizen niet uit te sluiten. Daarom is een nader onderzoek naar verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen uitgevoerd.
Boombewonende vleermuizen
Boombewonende soorten worden gevonden in holten en spleten in bomen en achter loshangende schors. Gedurende het veldbezoek zijn de bomen binnen het plangebied geïnspecteerd op geschikte holen of ingerotte holten. Deze zijn niet aangetroffen. Aanwezigheid van verblijfplaatsen van boombewonende vleermuissoorten wordt derhalve niet verwacht.
Essentiële vliegroutes
Naast verblijfplaatsen zijn essentiële vliegroutes en essentieel foerageergebied beschermd. Vliegroutes zijn lijnvormige elementen, vaak een bomenrij of watergang, die vleermuizen gebruiken ter oriëntatie. Deze oriëntatie hebben ze nodig om zich van hun verblijfplaats naar hun foerageergebied te verplaatsen. Binnen het plangebied zijn geen duidelijke doorlopende lijnvormige elementen aanwezig. Derhalve wordt aanwezigheid van essentiële vliegroutes niet verwacht. Nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.
Essentieel foerageergebied
Vleermuizen foerageren op plekken waar insecten zijn. Insecten komen vooral voor in groene gebieden, zoals een groep bomen, struiken of boven kruidenrijk grasland. Dergelijke elementen zijn aanwezig binnen het plangebied. Gezien de grootte van het plangebied is er een mogelijkheid dat dit gebied voor een essentieel deel van de aanwezige vleermuispopulatie in de buurt van het plangebied foerageergebied vormt. Daarom is nader onderzoek naar essentieel foerageergebied voor vleermuizen uitgevoerd.
Uitgevoerd nader onderzoek vleermuizen
In de periode van 15 april tot 1 oktober 2014 is het plangebied en omgeving onderzocht op de aanwezigheid van verblijfplaatsen en foerageergebieden van vleermuizen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden volgens de richtlijnen zoals deze zijn verwoord in het Vleermuisprotocol 2013 (Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus et al. 2013). Voor het onderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen en foerageergebieden van vleermuizen zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
Op basis van vier afzonderlijke veldbezoeken zijn tijdens de kraamperiode de gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger in het plangebied waargenomen. Er zijn echter geen kraam- of zomerverblijfplaatsen aanwezig in het plangebied. Wel zijn vier paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig in de bebouwing binnen het plangebied. Alle verblijfplaatsen bevinden zich in het gebouw van de sporthal.
Ontheffing Flora- en faunawet
Het slopen van de bebouwing binnen het plangebied aan de Hogenkampseweg in Renkum leidt tot aantasting van het aantal paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis in het plangebied. Het aanvragen van een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet is om die reden noodzakelijk.
Het plangebied moet voor de gewone dwergvleermuis blijvend voorzien in alles wat nodig is om succesvol te kunnen voortplanten of te rusten. Dit geldt voor zowel elk individueel dier als voor alle exemplaren van de populatie ter plaatse. De functies die een gebied heeft voor de gewone dwergvleermuis moeten behouden blijven.
Door het treffen van mitigerende maatregelen (zie paragraaf 4.5.2 van het flora- en faunaonderzoek) kunnen de negatieve effecten van de ontwikkeling op de gewone dwergvleermuis worden verzacht. Hierdoor is een aanvraag ontheffing Flora en faunawet conform het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (artikel 2, lid 3) wellicht mogelijk. De RVO zal hier bij de beoordeling van de aanvraag een definitief besluit over nemen.
Voor wat betreft de bescherming van de inheemse vogelsoorten, zijn deze grofweg in twee groepen te verdelen. Enerzijds soorten waarbij hun nest en functionele leefomgeving is beschermd gedurende de periode dat ze aan het broeden zijn; anderzijds de soorten waarbij hun nesten en functionele leefomgeving het hele jaar door zijn beschermd. Globaal loopt de periode waarin vogelsoorten in Nederland broeden van half april tot half augustus. Echter, als buiten deze periode vogels broeden zijn ook die beschermd.
Vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest in stedelijk gebied zijn de gierzwaluw (Apus apus) en de huismus (Passer domesticus). Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat de bebouwing niet geschikt is voor gierzwaluw. Wel zijn huismussen waargenomen aan de noordkant van het plangebied. In een kier tussen de stenen muur en de metalen afwerking van het sportcomplex zijn ontlastingssporen en nestmateriaal aangetroffen. Op een paar meter afstand is een haag aanwezig waarin de mussen beschutting vinden. Dergelijke waarneming zijn volgens de soortenstandaard Huismus (2014) voldoende om met zekerheid een jaarrond beschermd nest vast te stellen.
Een ontheffing Flora- en faunawet is noodzakelijk om de geplande werkzaamheden door te kunnen laten gaan. De sloop van gebouwen en kap van bomen dient buiten de broedperiode van vogels (half april tot half augustus) te worden gestart.
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF komen de strikt beschermde soorten hazelworm (Anguis fragilis), ringslang (Natrix natrix) en zandhagedis (Lacerta agilis) in de buurt van het plangebied voor. Binnen het plangebied zijn voor deze reptielen echter niet de juiste omstandigheden aanwezig. Er kan daarom geconcludeerd worden dat de bovengenoemde strikt beschermde reptielsoorten niet zijn te verwachten in het plangebied.
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF komt in de buurt van het plangebied de strikt beschermde soort alpenwatersalamander (Mesotriton alpestris) voor. Binnen het plangebied is geen open water aanwezig, waardoor voortplanting van deze soort in ieder geval niet mogelijk is. Gezien de grote hoeveelheid verharding en het ontbreken van ruige, vochtige overhoekjes is ook geen sprake van een ideaal landklimaat voor deze soort. Aanwezigheid van de alpenwatersalamander binnen het plangebied is derhalve niet te verwachten.
Aangezien geen open water in het plangebied aanwezig is, is de aanwezigheid van strikt beschermde vissoorten op voorhand uit te sluiten.
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF is in de buurt van het plangebied de strikt beschermde vlindersoort keizersmantel (Argynnis paphia) waargenomen. De rupsen van de keizersmantel hebben verschillende soorten viooltjes nodig als waardplant. Aangezien deze soorten niet in het plangebied zijn waargenomen en te verwachten, kan op voorhand gesteld worden dat het plangebied geen sleutelfunctie voor deze soort vervuld. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Voor de huismussen en vleermuizen die zijn aangetroffen, of sporen daarvan, dient een ontheffing te worden aangevraagd. Vooruitlopend op de sloop van de bebouwing in het plangebied wordt deze ontheffingsaanvraag ingediend bij de RVO (Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland). Met het nemen van mitigerende maatregelen in het plangebied is redelijkerwijs te verwachten dat ontheffing verleend wordt en het aspect flora en fauna de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Voor het plangebied bestaan er vanuit het aspect flora en fauna geen onoverkomelijke bezwaren tegen uitvoering van dit bestemmingsplan.
Voor zover bekend liggen binnen het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied geen kabels en/of leidingen die ruimtelijke relevant zijn en een doorwerking dienen te hebben in dit bestemmingsplan.
In de huidige situatie worden de verschillende functies in het plangebied op verschillende plaatsen ontsloten op de omliggende infrastructuur. Het tenniscomplex wordt in het zuidwesten ontsloten op de Meester van Damweg. De sporthal en het zwembad hebben hun hoofdentree in het westen aan de Hogenkampseweg. De sporthal wordt daarnaast in het zuidoosten voor bevoorading ontsloten op de Meester van Damweg.
Ontsluiting
De nieuwbouw van het MFC en de scholen wordt ontsloten door de Hogenkampseweg en de Meester van Damweg. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. De Hogenkampseweg is een gebiedsontsluitingsweg met eens snelheidsregime van 50 km/u. De Meester van Damweg een erftoegangsweg (30 km/u).
Op basis van kengetallen van het CROW (publicatie 317) is de verkeersgeneratie van het MFC bepaald. Hieruit blijkt dat het MFC en scholen gezamenlijk 1.060 verkeersbewegingen per werkdag produceren. Op weekenddagen ligt dit iets lager. De berekeningen zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Ten opzichte van de huidige situatie bedraagt de toename minder dan 1.060 bewegingen omdat een deel van de van de functies in de bestaande situatie aanwezig is. De piek van de bewegingen voor het MFC bevindt zich in de avonden. Voor de scholen vinden nagenoeg alle bewegingen plaats tijdens de schoolspitsen in de ochtend en middag.
Voor het gemotoriseerd verkeer zijn vier aansluitingen op de Meester van Damweg en Hogenkampseweg. De oostelijke aansluiting op de Meester van Damweg wordt gebruikt voor bevoorrading en onderhoud van het MFC en is hiermee losgekoppeld van de overige verkeersstructuur. Alle wegen binnen het plangebied krijgen een snelheidsregime van 30 km/u. De centrale verbindingsweg tussen Meester van Damweg en Hogenkampseweg wordt een éénrichtingsweg. Gesloten in de richting van de Meester van Damweg. Met het instellen van eenrichtingsverkeer ontstaat er ter hoogte van de basisscholen een eenvoudiger verkeersbeeld waardoor de verkeersveiligheid ook in de toekomst wordt gewaarborgd. Naast de centrale ontsluitingsweg is een in twee richtingen bereden vrijliggend fietspad voorzien. Het fietspad ligt tussen de centrale ontsluitingsweg en scholen waardoor conflicten tussen langzaam en snelverkeer voorkomen worden. In het inrichtingsplan is voldoende wachtruimte opgenomen voor ouders om kinderen veilig naar school te brengen en op te halen. Het inrichtingsplan voorziet in voldoende parkeercapaciteit. Hiermee voorziet het plan in zijn eigen behoefte. De beperkte toename van het verkeer op het omliggende wegennet (Meester van Damweg en Hogenkampseweg) kan daar goed afgewikkeld worden.
Binnen het plangebied, zowel op het terrein van het MFC als bij de schoolomgeving is gemotoriseerd verkeer zoveel mogelijk gescheiden van langzaam verkeer.
De toegangsroutes kunnen de toestroom van het verkeer goed aan, ook als in de toekomst de verkeersintensiteit toeneemt door de toename van functies.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Voor de verwachte parkeerbehoefte is gekeken naar de parkeerbehoefte van alle functies afzonderlijk. Om deze te bepalen is gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW (publicatie 317), waarbij conform het gemeentelijke parkeerbeleid is gekozen voor een gemiddeld parkeerkencijfer. Omdat de afzonderlijke functies verschillende maatgevende vraagmomenten kennen, is vervolgens op basis van door de CROW aangegeven aanwezigheidspercentages voor verschillende dagen en momenten de totale parkeervraag van het MFC bepaald.
Het maatgevende moment (drukste moment) is de werkdagavond. De parkeervraag is dan 208 parkeerplaatsen. Het ontwerp van het terrein voorziet in voldoende parkeerplaatsen, waarbij specifiek rekening wordt gehouden met parkeerplaatsen voor het halen en brengen van schoolkinderen. De parkeerbalans met de onderbouwing van de verwachte parkeervraag is opgenomen in de navolgende tabel.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Ten aanzien van het aspect economische uitvoerbaarheid van het plan is een onderscheid te maken tussen de realisatie van de school en het MFC3B4.
Voor wat betreft de school kan gesteld worden dat budgetten gereserveerd worden middels het Integraal Huisvestingsplan (IHP). De basis voor de verplichte investeringen in de huisvesting van scholen in het primair onderwijs is te vinden in de wet op het Primair Onderwijs (WPO) en wel in artikel 92 "voorzieningen in de huisvesting". Op basis van de WPO heeft de gemeente de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs (VVHO) vastgesteld. Op basis van deze formeel vastgestelde wet- en regelgeving is de gemeente verplicht zorg te dragen voor "voldoende en adequate huisvesting" waarbij de genoemde Verordening de minimale ruimtelijke en financiële normering beschrijft. Het budget moet nog wel door de gemeenteraad beschikbaar gesteld worden. Als de gemeenteraad geen budget beschikbaar stelt dan gaat de bouw van de scholen niet door. Dit heeft dan overigens geen effect op de realisatie van het MFC en de gehele buitenruimte.
Voor het MFC en de gehele buitenruimte geldt dat de raad met haar besluit van 29 januari 2014 budget/krediet beschikbaar heeft gesteld voor de realisatie van het MFC en de daarbij behorende buitenruimte.
Het voorgaande geeft aan dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Voorliggend bestemmingsplan kent drie eindbestemmingen: Groen, Sport, Verkeer. Daarnaast kent het bestemmingsplan ook twee dubbelbestemingen: Waarde - Archeologie hoge verwachting en Waarde - Archeologie middelhoge verwachting.
Groen
De bestemming 'Groen' is toegekend aan het grote groengebied in het zuidoosten van het plangebied. Deze gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, (wandel)paden, speelvoorzieningen, watervoorzieningen en parken en plantsoenen. (Kleinere) groenstroken langs wegen hebben meestal de bestemming 'Verkeer' gekregen. Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden opgericht. Ter plaatse van bestaande regenwaterbassing is de aanduiding 'specifieke vorm van groen - regenwaterbassin opgenomen.
Sport
De bestemming 'Sport' is toegekend aan de sportvelden, sporthallen, sportterreinen, scholen en het zwembad in het plangebied. De gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen met ondersteunende horeca. Verder zijn de gronden onder andere bestemd voor bijbehorende groenvoorzieningen, wegen en paden, parkeervoorzieningen, verhardingen, speelvoorzieningen en bos. Tevens is in deze bestemming de aanduiding 'gemengd' opgenomen die toestaat dat ter plaatse ook maatschappelijke voorzieningen, horeca (niet zijnde logies), een fitnesscentrum, een muziekschool en een harmonie zijn toegestaan.
Gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak gebouwd worden, behoudens enkele kleine bijgebouwen. Het peil waarvandaan de hoogte van de gebouwen gemeten wordt is vastgelegd op 23.00 meter boven N.A.P.. Verder zijn specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de sportactiviteiten en scholen toegestaan zoals lichtmasten, ballenvangers en overdekte fietsenstallingen. In een aantal delen van het plangebied zijn, vanwege de nabije ligging van hindergevoelige functies, sportvoorzieningen (zowel bebouwd als onbebouwd) niet toegestaan. Op de verbeelding zijn deze gebieden aangeduid met de aanduiding 'sport uitgesloten'.
Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de (ontsluiting)wegen, pleinen, paden, parkeergebieden, (kleinere) groenstroken en groenstroken langs wegen binnen het plangebied. Daarnaast zijn in deze bestemming ook andere functies toegestaan zoals waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen. Op de percelen met deze bestemming zijn alleen kleine gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer, wegverkeer of nutsvoorzieningen toegestaan.
Het plan bevat ook twee zogenaamde dubbelbestemmingen, te weten: Waarde - Archeologie hoge verwachting en Waarde - Archeologie middelhoge verwachting. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over “onderliggende” materiële bestemmingen heen en houden beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen dus een specifiek ruimtelijk belang en zijn voor zover deze betrekking hebben op archeologie al eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Hierna worden de dubbelbestemmingen beschreven.
Waarde – Archeologische verwachting
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' zijn, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemmingen hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 200 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' geldt hetzelfde maar dan voor een oppervlakte van meer dan 500 m². Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.
Een dezelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor beide archeologische dubbelbestemmingen geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.
In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept-ontwerpbestemmingsplan 'MFC 3b/4 2015' verzonden aan de gebruikelijke partners. De volgende inspraakreactie is ontvangen. Hierbij moet worden opgemerkt dat het Waterschap Vallei en Veluwe al via de watertoets (zie de bijlage) al gereageerd heeft.
Provincie Gelderland (zaaknummer 2015002363)
Op 11 februari 2015 heeft de provincie het voorontwerpbestemmingsplan MFC 3b/4 2015 ontvangen in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten (PS) de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze is in de plaats getreden van de Structuurvisie (Streekplan 22005). Op 24 september 2014 hebben PS de Omgevingsverordening vastgesteld. Beide stukken zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Het voorontwerpbestemmingsplan voorziet in vervangende nieuwbouw van bestaande maatschappelijke functies. De bestaande bebouwing van het sportcentrum, de tennisvereniging, het clubhuis van RZS en het zwembad wordt volledig afgebroken. Hiervoor in de plaats komt een nieuw multifunctioneel centrum dat ook ruimte zal bieden aan twee basisscholen en een buitenschoolse opvang. Het plangebied is globaal gelegen tussen de Hogenkampseweg en de Meester van Damweg te Renkum.
De provinciale afdelingen hebben geconstateerd dat er, zowel gelet op de vigerende structuurvisie als op de nieuwe omgevingsvisie, in het voorontwerp geen provinciale belangen aan de orde zijn. Zij zien daarom geen reden hierover advies uit te brengen.
Reactie:
De inspraakreactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'MFC 3b/4 2015' heeft vanaf 25 februari 2015 gedurende zes weken, dus tot en met 14 april 2015 ter inzage gelegen. In de genoemde periode is één zienswijze ingediend. In de Staatscourant van 25 februari 2015 en in het huis-aan-huis-blad Hoog en Laag van 25 februari 2015 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in de bibliotheek te Renkum en in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 4 februari 2015 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de Hoog en Laag en op de gemeentelijke website.
Hierna is de ingediende zienswijze (deels) samengevat weergegeven.
zienswijze
Naam: | Renkumse Tennisvereniging Bakkershaag |
Adres: | Meester van Damweg 1, Postbus 161, 6870 AD te Renkum |
Ontvangst zienswijze: | 7 april 2015 |
Inboeknummer: | 135659 |
Samenvatting:
RTV Bakkershaag geeft aan een zienswijze in te dienen omdat in het ontwerpbestemmingsplan het clubgebouw en de tennisbanen 1 en 2 zijn 'wegbestemd' en zijn komen te liggen in de bestemming 'Verkeer'. Weliswaar mogen de banen en het gebouw volgens het overgangsrecht blijven liggen /staan en mogen ze gebruikt blijven worden, maar het vernieuwen of verplaatsen naar een ander deel van het tennispark zal niet mogelijk zijn.
Hoewel de tennisvereniging de intentie heeft te participeren in het gemeentelijk project dat moet leiden tot een MFC 3b/4 wil het bestuur niet voorbij gaan aan de mogelijkheid dat het project niet slaagt of niet gaat functioneren zoals de bedoeling is. In deze gevallen zal de vereniging op de huidige locatie een toekomstbestendige ontwikkeling moeten blijven verzorgen. Het huidige clubgebouw is aan vernieuwing toe evenals de toplaag van verscheidene banen. Stel dat het beoogde MFC niet van de grond komt of RTV Bakkershaag en de gemeente niet tot overeenstemming komen, dan zal het bestuur van RTV Bakkershaag moeten komen met een ingrijpend nieuwbouwplan ter vervanging van de banen en het huidige clubgebouw. Daarbij is de kans heel groot dat heel clubgebouw op een andere locatie moet worden gesitueerd. Het huidig gebouw is circa 250 m² groot. De bevoegdheid van het college om binnen het ontwerpbestemmingsplan bouwmogelijkheden toe te staan buiten het bouwvlak is voor gebouwen van maximaal 50 m². Dit is dus echt onvoldoende en helpt hooguit de voor de benodigde bergingen.
RTV Bakkershaag wil ook de mogelijkheid van uitbreiding van banen, aansluitend aan de huidige of toekomstige, zoals aangegeven in de planvorming voor het MFC 3b/4, ligging van de banen niet beperkt zien. Om te voorkomen dat het nu vast te stellen bestemmingsplan deze mogelijke toekomstige ontwikkeling gaat blokkeren verzoekt RTV Bakkershaag minimaal het hele terrein van de vereniging te voorzien van de bestemming 'Sport' en de bestemming 'Verkeer' dienovereenkomstig te verschuiven naar het gebied daarbuiten. Dit geeft zowel de vereniging als de gemeente de nodige flexibiliteit, nu en in de toekomst.
RTV Bakkershaag geeft aan dat het huidige ontwerpbestemmingsplan voor de vereniging op de voornoemde punten voor de eventuele andere (zie de hiervoor beschreven ontwikkelingen) dan de in het MFC voorziene ontwikkelingen dermate blokkerend is dat zij vraagt om het bestemmingsplan hierop aan te passen.
Reactie:
Het doel van het bestemmingsplan 'MFC 3b/4 2015' is het realiseren van een nieuw multifunctioneel centrum waarin diverse bestaande sportvoorzieningen samen in worden opgenomen en waarin deze sportfuncties ook een gezamenlijke kantine/horecafunctie krijgen. Hiertoe worden alle bestaande gebouwen, waaronder de sporthal, het zwembad het clubhuis van de zwemvereniging en het clubhuis van RTV Bakkershaag gesloopt. Hiervoor in de plaats komt één nieuw gebouw waarin alle sportverenigingen hun plaats hebben. Dit geldt dus ook voor RTV Bakkershaag. In het traject tot realisatie van het MFC is ook RTV Bakkershaag betrokken.
Zolang de bestaande gebouwen nog niet gesloopt zijn blijven deze in de huidige vorm en omvang planologisch toegestaan op basis van het 'overgangsrecht' van het nieuwe bestemmingsplan. Daarmee kan onder andere RTV Bakkershaag gewoon blijven functioneren totdat gestart wordt met de ontwikkeling van het MFC. Het nieuwe bestemmingsplan bestemd, heel bewust, alle bestaande gebouwen in het terrein weg. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling met dit nieuwe bestemmingsplan om, zoals RTV Bakkershaag wenst, op 'twee paarden te wedden'. Dus het is uitdrukkelijk niet de insteek om, naast het mogelijk maken van de nieuwe ontwikkeling, ook de bestaande situatie te handhaven dan wel om deze bestaande situatie, zoals RTV Bakkershaag wenst, nog meer bouwruimte te geven dan in de huidige situatie.
Op dit moment loopt het project tot realisatie van het nieuwe MFC volgens planning. Er is geen reden om te twijfelen aan de realisatie daarvan. Mocht, om welke reden dan ook zoals RTV Bakkerhaag suggereert, het MFC in de toekomst toch niet gerealiseerd worden en RTV Bakkershaag heeft dan nieuwbouwplannen dan dient inderdaad wederom een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden of dient een omgevingsvergunning met een afwijking van het bestemmingsplan te worden verleend. Dit geldt dan ook voor alle andere gebouwen en sportverenigingen in het gebied. Wij zullen het bestemmingsplan 'MFC 3b/4 2015' niet aanpassen in die zin dat daarmee het huidige gebouw van RTV Bakkershaag positief bestemd zou worden.
In het nu nog geldende bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' is het huidige gebouw van RTV Bakkershaag voorzien van een bouwvlak. Dat wil zeggen dat daar gebouwd mag worden. Het bouwen van een (nieuw) gebouw op een andere locatie op het terrein is daardoor op basis van dat bestemmingsplan niet mogelijk. RTV Bakkershaag geeft aan eventueel in de toekomst, indien het MFC 3b/4 niet door zou gaan, op een andere locatie op het terrein nieuwbouw te willen plegen. Dit is op basis van het nieuwe bestemmingsplan MFC 3b/4 2015' maar ook op basis van het nu nog geldende bestemmingsplan niet mogelijk. In het nieuwe bestemmingsplan zal dit daarom ook niet mogelijk gemaakt worden; nog los van de vraag waar dan nieuw gebouwd zou moeten worden.
Zoals RTV Bakkershaag al aangaf is in het ontwerpbestemmingsplan heel bewust een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een eventuele kleine berging toe te kunnen staan buiten het bouwvlak. Deze bepaling is inderdaad niet opgenomen om grote gebouwen neer te kunnen zetten buiten het bouwvlak, zoals een nieuw en/of groter clubgebouw van RTV Bakkershaag.
Het huidig geldend bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 22015' en nieuwe bestemmingsplan 'MFC 3b/4 2015' hebben het grootste gedeelte van het plangebied de bestemming 'Sport' gegeven. Binnen die bestemming zijn sportvoorzieningen toegestaan, waaronder tennisbanen. Dus ook ter plaatse van de opgenomen bouwvlakken. Dit houdt in dat het ontwerpbestemmingsplan 'MFC 3b/4 2015' reeds toestaat dat tennisbanen bijna overal op het terrein gerealiseerd zouden kunnen worden.
Voor de het nieuwe MFC en de geplande scholen zijn tientallen parkeerplaatsen noodzakelijk. In het inrichtingsplan voor het plangebied zijn daarvoor twee locaties voor gepland; te weten in het noorden, nabij de Hogenkampseweg, en in het zuidwesten ter plaatse van het huidige gebouw en de meest westelijke tennisbanen van RTV Bakkershaag. Om planologisch vast te leggen dat er zekerheid is dat er voldoende parkeerplaatsen in het plangebied worden gerealiseerd hebben deze parkeerterreinen de bestemming 'Verkeer' gekregen in het ontwerpbestemmingsplan. Enkele van de hier geplande parkeerplaatsen zijn gelegen in de bestemming 'Sport'. Dit omdat daar niet 100% zeker is dat die parkeerplaatsen daar ook gerealiseerd worden. Binnen de bestemming 'Sport' zijn naast de sportvoorzieningen ook parkeerplaatsen toegestaan. Ten westen van de geplande 6 nieuwe tennisbanen is de inrichting van het plangebied nog niet geheel duidelijk. Of daar parkeerplaatsen, deels groen of toch nog een tennisbaan of een oefentennisbaan komt is nog niet geheel duidelijk. Daarom heeft het terrein daar in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming 'Sport' gekregen. Iets ten westen daarvan, ter plaatse van het meest bestaande westelijke tennisveld en het clubgebouw van RTV Bakkershaag is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Wij zijn bereid om de grens tussen de bestemming 'Sport' en 'Verkeer' iets naar het westen te verplaatsen. Op deze wijze is er nog meer speelruimte om eventueel hier nog een volledig tennisveld aan te kunnen leggen. Echter wij zijn niet bereid om het terrein tot en met de locatie van het huidige clubgebouw van RTV Bakkershaag de bestemming 'Sport' te geven.
Conclusie:
De zienswijze leidt tot het iets (17 meter) naar het westen verschuiven van de grens tussen de bestemmingen 'Sport' en Verkeer' ter plaatse van de huidige tennisbanen (rode gedeelte). Zie navolgende kaart waarin het bestemmingsplan over het inrichtingsplan is gelegd.
Naar aanleiding van de zienswijze is het bestemmingsplan op het volgende onderdeel gewijzigd: