Plan: | Kuijpersweg 16, 2015 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0160rh-va02 |
De eigenaar van het perceel aan de Kuypersweg 16 te Renkum heeft het voornemen een woning te bouwen aan de Kuypersweg. Het perceel is direct gelegen achter de woning aan de Utrechtseweg 97 en behoort nog tot hetzelfde eigendom. Het vigerende bestemmingplan bevat geen bouwvlak. Het bouwen van een nieuwe woning is dan ook in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Over het voorstel om medewerking te verlenen aan het opstellen van het bestemmingsplan is op 26 mei 2014 in het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum positief besloten.
Het perceel grenst met de noordzijde aan de Kuypersweg in Renkum. Aan de oostzijde grenst het perceel aan een kavel met daarop een vrijstaande woning (Kuypersweg 14). Aan de westzijde bevindt zich een hofje met geschakelde woningen. Aan de zuidzijde loopt de tuin over in de tuin van de Utrechtseweg 97. Er is in het veld geen duidelijke afscheiding. De nu op de kaart gekozen grens kan op termijn verschuiven. De tuin van nummer 16 kan worden uitgebreid ten koste van de tuin van Utrechtseweg 97. Voor de aard en de opzet van dit bestemmingsplan maakt dit niet. De bestemming blijft wonen.
Afbeelding 1: Luchtfoto met planlocatie (omkaderd)
Voorliggend plan herziet een klein gedeelte, voor de locatie Kuypersweg 16, van het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. Dit plan is vastgesteld op 26 juni 2013 en op 22 augustus 2013 onherroepelijk geworden. In dat bestemmingsplan had het perceel gedeeltelijk de bestemming 'Tuin' en Wonen', zonder bouwvlak. Dit houdt in dat het gebruik als tuin met bijgebouwen wel was toegestaan maar de bouw van een zelfstandige woning niet.
Afbeelding 2: Uitsnede plankaart vigerend plan "Renkum-Heelsum, 2013" met planlocatie (omkaderd)
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied en de historie. Hierin wordt de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied besproken. Tevens wordt ingegaan op de manier waarop het beheer van het plangebied is voorzien en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen, waarbij in hoofdstuk 5 hier ook op wordt ingegaan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het (beheergedeelte van) voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan heeft doorlopen.
In het bestemmingsplan "Lindelaan en omgeving" was op het perceel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat het college het mandaat gaf tot het wijzigen van het bestemmingsplan om één extra woning mogelijk te maken. Deze wijzigingsbevoegdheid was gelegd op het oostelijk deel van het perceel, tussen het woonhuis aan de Utrechtseweg 97 en de Gereformeerde kerk.
In 2012 heeft de initiatiefnemer de wens voor nieuwbouw aan de Kuypersweg in het kader van het vooroverleg kenbaar gemaakt. In de motivatie werd verwezen naar een bouwrecht dat in het verleden heeft gelegen op de beoogde locatie aan de Kuypersweg. Na onderzoek bleek dat er in het bestemmingsplan "Renkum-Heelsum 1965" ter plaatse een bouwvlak was opgenomen dat de bouw van een vrijstaande woning mogelijk maakte in een brede strook langs het betreffende deel van de Kuypersweg. In het opvolgende bestemmingsplan "Lindelaan en omgeving" is de bouwtitel op de planlocatie weggenomen en zijn de bouwvlakken langs de Kuypersweg beperkt tot de contouren van de toen aanwezige woningen.
Afbeelding 3: De planlocatie gezien vanaf de Kuypersweg.
Vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig perspectief is een het toevoegen van een woning op het perceel aan de Kuypersweg denkbaar, zeker in verhouding tot de locatie waarop de wijzigingsbevoegdheid was gelegen.
Bepalend voor de opzet is de context van de locatie. De omgeving aan de zuidzijde van de Kuypersweg, het gebied tussen de Utrechtseweg en Kuypersweg, bestaat vooral uit vrijstaande woningen met een eigen architectuur op meestal ruime percelen. Een uitzondering vormt het hofje aan westzijde van de planlocatie. Aan het hofje staan geschakelde woningen. Een vergelijkbaar woningtype staat aan de noordzijde van de Kuypersweg. Ook hier staan geschakelde, seriematig gebouwde woningen. Deze woningen bestaan uit één verdieping met een kap met de nok parallel op de straat.
Afbeelding 4: Straatbeeld Kuypersweg met rechts Kuypersweg 18 en links seriematig gebouwde geschakelde woningen
De locatie is diep en smal en leent zich meer voor de ontwikkeling van een vrijstaande woning in aansluiting op de bestaande vrijstaande woningen. Een waardevol kenmerk van de locatie is het hoogwaardige bomenbestand. Ten behoeve van de planvorming en om een integrale afweging te kunnen maken is in november 2014 een bomeninventarisatie verricht (zie bijlage 1). De bomen zijn ingemeten en visueel beoordeeld op de kenmerken die worden gehanteerd voor het verlenen van een kapvergunning binnen de gemeente Renkum.
Afbeelding 5: De inmeting en inventarisatie van de waardevolle bomen. De bomen 1,2 en 3 blijven behouden. De bomen 4 t/m 8 zullen plaats maken voor de nieuwe woning. De ongenummerde open cirkels geven waardevolle bomen direct buiten het perceel aan.
Op het perceel staan 8 waardevolle bomen. In principe zijn alle 8 bomen op het perceel het behouden waard. Er is echter wel een duidelijk verschil in kwaliteit en daarnaast is het van belang om ook de functionaliteit, met het oog op de toekomstige ontwikkeling, in de afweging te betrekken. De beuken (nummers 1 en 2) direct aan de straat zijn zeer waardevol.
Afbeelding 6: De beuken (nummer 1 en 2) direct aan de straat zijn zeer waardevol.
Dat geldt ook voor de beuk op de grens van het perceel Kuypersweg 16 en 18. De overige bomen zijn als groep wel behoudenswaardig, maar als individu niet. Na overleg met deskundigen van de gemeente is besloten de 3 beuken te sparen bij de ontwikkeling van de nieuwe woning. De overige bomen zullen worden verwijderd om de functionaliteit van de locatie te vergroten. Om de beuken te sparen zal de woning buiten de kroonprojecties van deze bomen worden gepositioneerd. Dat betekent dat het bouwvlak op een minimaal 11 meter vanaf de noordgrens van de planlocatie dient te worden gelegd. De toegang tot de kavel zal in de noordoosthoek van de kavel worden gesitueerd. Voor een goede entree en voldoende afstand tot de buren op nummer 14 is een afstand tot de kavelgrens van 5 meter gewenst.
In lijn met de overige vrijstaande woningen en de maatverhoudingen van het perceel heeft een woning met een nokrichting haaks op de Kuypersweg de voorkeur.
Beeldkwaliteitskenmerken van de toekomstige woning zijn een eenduidige hoofdmassa, waaraan aanbouwen ondergeschikt zijn. Een architectuur die ingetogen is, en zowel traditioneel als modern kan zijn, en is opgebouwd uit klassieke materialen (baksteen, keramische pannen). Om in een goede verhouding tot de oppervlakte van het perceel te blijven is het bouwvlak niet groter dan 8 bij 12 meter.
Goot- en nokhoogte van de woning liggen in lijn met de omgeving. De goothoogte kan maximaal 4 meter bedragen. De nokhoogte is maximaal 9 meter. Deze laatste maat is daarmee iets hoger dan de woningen in de directe omgeving, maar biedt de initiatiefnemers iets meer mogelijkheden om een ruime woning op het perceel te bouwen.
Afbeelding 7: Stedenbouwkundig opzet met behoud van de waardevolle bomen
De stedenbouwkundige opzet en beeldkwaliteitskenmerken zijn op 26 januari voor de eerste keer door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) behandeld. De opmerkingen van de CRK zijn in de planbeschrijving verwerkt. Over het aangepaste plan is door de CRK heeft positief geadviseerd.
Afbeelding 8: referenties woning modern en traditioneel
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal - , regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
De visie is vernieuwend in die zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de 'Nota Mobiliteit', de 'MobiliteitsAanpak', de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving' en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB 'Tweede structuurschema Militaire terreinen' , de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Nationaal Waterplan' blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Conclusie
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor het voorliggen bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft geen nationaal belang.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden.
Het betreft de volgende onderdelen:
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
Het betreft een kleinschalige ontwikkeling binnen de bebouwde kom. Dit is primair een gemeentelijke bevoegdheid. Het barro geeft geen regels voor dergelijke ontwikkelingen. Het initiatief past daarom binnen het rijksbeleid.
Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.
Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Artikel 3.1.6 tweede lid Bro:
De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
regionale Woonagenda
Op 17 februari heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met de regionale Woonagenda. Ook andere gemeenten in de stadsregio hebben hiermee ingestemd.
In de Woonagenda staat onder andere dat:
In de Woonagenda hebben de gemeenten van de stadsregio dus afgesproken dat zij de gemeentelijke woningbouwprogramma's onderling en met de provincie afstemmen op subregio-niveau met behulp van het 'stoplichtmodel'. Doel is om tot een meer flexibele vorm van planning te komen die ruimte biedt om in te spelen op bijvoorbeeld veranderingen in de markt, bijstellingen van prognoses en vrijkomen van potentiële woningbouwlocaties (transformatie). Voor de gemeente Renkum betekent dat afspraken maken in de subregio Arnhem en omgeving (bestaande uit de gemeenten Rheden, Rozendaal, Lingewaard, Overbetuwe, Arnhem en Renkum). Het 'stoplichtmodel' maakt onderscheid in plannen waar gemeenten en provincie het over eens zijn dat het goede plannen zijn (groen), plannen waar nog aan gesleuteld wordt of die op langere termijn spelen (oranje) en plannen die uit de markt genomen moeten worden (rood).
Ten behoeve van de Woonagenda heeft het bureau ABF-research een woningmarktverkenning uitgevoerd met behulp van het Socratesmodel. Het Socratesmodel modelleert de afstemming tussen de vraag en aanbod op de woningmarkt nauwkeurig, rekening houdend met de belangrijkste elementen van vraag en aanbod, zoals demografie, woonvoorkeuren, verhuisstromen, kwaliteit van de bestaande voorraad en nieuwbouw. De uitkomsten van deze woningmarktverkenning zijn ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Doordat gemeenten, stadsregio (Arnhem-Nijmegen) en provincie uitgaan van dezelfde woningmarktverkenning is er een goede gezamenlijke basis voor afstemming van de gemeentelijke woningbouwprogramma's.
Alle gemeenten hebben hun woningbouwprogramma getoetst aan de uitkomsten van Socrates. Plannen die in lijn zijn met de behoefteraming van Socrates zijn op groen gezet. Daarnaast is er voor de gemeenten de mogelijkheid om vanwege andere argumenten plannen op de groene lijst te zetten (bijvoorbeeld financiële of ruimtelijke argumenten).
De stadsregio heeft de woningbehoefte en de woningbouwprogramma's (de groene plannen) van de gemeenten in de subregio Arnhem en omgeving met elkaar vergeleken. Het model Socrates voorspelt voor de subregio Arnhem en omgeving een toename van circa 8500 huishoudens in de periode 1.1.2014 tot 1.1.2020. De gemeenten hebben in totaal 6403 woningen in de planning. Het is vooral Arnhem waar de voorraad aan goede woningbouwplannen laag is. Bij de omliggende gemeenten, waaronder Renkum zijn prognoses en woningbouwprogramma goed in balans. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning. De stadsregio trekt ook de conclusie (voor zover mogelijk in de huidige onzekere woningmarkt) dat het voorgestelde programma voor wat betreft woningbouwsegmenten, prijsklassen en woonmilieus past bij de Socrates prognose.
Na 2020 blijft het aantal huishoudens in de subregio naar verwachting groeien, maar het groeitempo neemt wel af. Ook in de periode 2020 tot 2030 blijft er dus ruimte om op beperkte schaal woningen toe te voegen.
Stoplichtmodel
Doel van het stoplichtmodel is dat de lijst van groene projecten de basis is voor toetsing van plannen door de provincie. De door gemeenten gezamenlijk voorgestelde lijst wordt door de provincie in één samenhangend proces getoetst aan de provinciale kwantitatieve en kwalitatieve richtlijnen en aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De onderliggende eigen gemeentelijke lijsten worden vervolgens bestuurlijk vastgesteld door elke gemeente.
Basis voor het stoplichtmodel zijn de planningslijsten die jaarlijks bij de provincie worden ingediend. Deze lijsten worden nu ook al door elke gemeente bestuurlijk geaccordeerd. Het stoplichtmodel wordt gekoppeld aan deze lijst. Door jaarlijks subregionaal af te stemmen over de planningslijsten met behulp van het stoplichtmodel wordt de lijst jaarlijks geactualiseerd op basis van actuele analyses of prognoses. Het ligt voor de hand om af te spreken welke prognoses gezamenlijk gebruikt worden om discussie over de uitgangspunten te voorkomen.
Op 16 oktober 2014 hebben de wethouders 'wonen' van de subregiogemeenten afspraken gemaakt over de lijst met woningbouwplannen in het 'stoplichtmodel'. Op 2 december 2014 heeft college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met die afspraken (en dus met de lijst met woningbouwplannen in het stoplichtmodel).
Hieronder worden de drie gemaakte afspraken weergegeven met per afspraak een korte toelichting.
Afspraak 1:
Gemeenten stemmen in met het subregionale woningbouwprogramma. Instemming van gemeenten is onder voorbehoud van vaststelling van elke gemeentelijk deel van de lijst in het eigen college van B en W en toetsing van de provincie aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het subregionale programma is het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum onverkort opgenomen. In de lijsten van andere gemeenten staan geen projecten die nadelige invloed hebben voor Renkum. Met deze afspraak wijken we (de stadsregio en de betrokken gemeenten) van 50/50 beleid af en programmeren we conform de eigen behoefte van de subregio.
De lijst met projecten voldoet met deze afspraak aan de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking: elk plan moet voldoen aan de regionale woningbehoefte. In het stoplichtmodel is dit de lijst met 'groene' plannen.
Afspraak 2:
Gemeenten actualiseren jaarlijks hun woningbouwprogrammering in subregionaal verband op basis van het stoplichtmodel, gekoppeld aan het proces van de provinciale planningslijst. Basis voor de afstemming is de meest actuele PRIMOS prognose (is een landelijke prognose voor ontwikkeling van bevolking en huishoudens, die jaarlijks geactualiseerd wordt). Daarnaast kunnen gemeenten in onderling overleg andere analyses benutten. De gemeente Arnhem roept gemeenten in het eerste kwartaal van het jaar bijeen om elkaar te informeren over aanpassing van de woningbouwplannen en de afstemming daarover.
Strekking van deze afspraak is dat Arnhem en de omliggende gemeenten samen blijven afstemmen over hun woningbouwprogramma's, los van het wel of niet voortbestaan van de stadsregio. Het is een vrijwillige afspraak, niet verplicht op basis van wet- of regelgeving. Afstemmen in (sub)regionale verband is van belang voor onderbouwing van woningbouwplannen richting de provincie omdat de ladder voor duurzame verstedelijking aangeeft dat plannen moeten passen binnen de regionale woningbouwbehoefte.
Afspraak 3:
Gemeenten kunnen tussentijds plannen in procedure brengen die nog niet in het bijgevoegd woningbouwprogramma op groen staan. Indien het totaal van deze plannen de omvang van de groene plannen voor de betreffende gemeente met meer dan 10% overschrijdt stelt de gemeente de andere subregiogemeenten daarvan op de hoogte. Deze plannen worden separaat voorgelegd aan de provincie in het kader van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Deze afspraak maakt het makkelijker om tussentijds (niet tijdens de jaarlijkse actualisatie van de woningbouwlijsten) nieuwe plannen in ontwikkeling te nemen, zonder dat daarvoor subregionaal overleg noodzakelijk is.
Groene projecten in het stoplichtenmodel
Een groen project is een project dat een gemeente op korte termijn wil realiseren en dat draagvlak heeft bij de gemeenten in de subregio en de provincie. Dat kan gaan om een (planologisch) harde en zachte plannen. Het project moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van slechts één nieuwe woning in de bebouwde kom van Renkum (bestaand bebouwd gebied). Daarmee is het geen (nieuwe) stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Daarnaast kan worden vermeld dat de gemeentelijke Nota Wonen aangeeft dat deze nota niet van toepassing is voor projecten die voorzien in minder dan vier woningen. Dit geldt ook voor het 'stoplichtmodel'. Ook dit model is niet van toepassing op plannen voor minder dan vier woningen. Voor dergelijk kleine bouwplannen (inbreidingsplannen) geldt dat deze volgens het model passen in de regionale behoefte binnen bebouwd gebied (afspraak 3). Daarmee voldoet het bouwplan, voor zover er al sprake zou zijn van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarmee voldoet het plan ook tevens aan het provinciale beleid (Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking) en de gemeentelijke Nota Wonen.
Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Conclusie
Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. Het voorliggend plan betreft de bouw van één woning in de bestaande woonkern en is daarom niet in strijd met het beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
Het plan is in paragraaf 3.2.3 reeds getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. Daaruit blijkt dat hieraan wordt voldaan.
Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe 'Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019' (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.
Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat voornamelijk goedkopere woningen moeten worden gebouwd, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten de stad of het dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan goedkopere woningen. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken over de verhouding koop-huur. Voor het eerst zijn in het KWP3 afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen voor de komende drie jaar.
Dit heeft te maken met de grote problemen waar de bouw op dit moment mee kampt. De provincie biedt de gemeenten ondersteuning in het maken van die keuzes, om met het oog op morgen te kunnen blijven bouwen. In deze tijd van recessie moeten gemeenten immers keuzes maken en prioriteiten stellen. Het is een onmogelijke opgave om alle bouwplannen uit te kunnen voeren.
De gemeente Renkum valt onder de regio Arnhem-Nijmegen. Woningbouwplannen dienen zich te conformeren aan het opgestelde afsprakenkader. De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties hebben de afspraak gemaakt dat in de periode 2010 - 2019 in de regio 36.600 woningen netto worden toegevoegd.
Conclusie
Het initiatief draagt niet bij aan de gewenste verhouding huur-koop of aan de hoeveelheid woningen in het betaalbare segment. Er is sprake van het toevoegen van slechts één woning in het hogere segment aan de voorraad. Het initiatief is gezien de voorziene woningbehoefte in de regio en de beperkte plancapaciteit in de gemeente Renkum een gewenste ontwikkeling die past binnen de programmering uit de KWP3.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio. De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag.
Doelstelling van de regiovisie voor wonen is het voor iedere (toekomstige) inwoner van de stadsregio een juiste woning beschikbaar hebben met betrekking tot prijs, eigendomssituatie, aard & type en locatie. Voor de periode 2010 - 2015 is vooralsnog een opgave van circa 15.500 woningen opgenomen. Binnen de 'Contour woningbouw' bepalen de gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. De programmering van de woningbouw dient plaats te vinden met in achtneming van de in de per gemeenten vastgestelde kwalitatieve afspraken en inspanningsverplichtingen in de Concessies Wonen.
Groene Akkoord
Vanuit de Stadsregio is een akkoord gesloten tussen gemeenten, woningbouwcorporaties en diverse bouwende partijen ten behoeve van het duurzaam bouwen. Het Groene Akkoord is de vervanger van het oude KAN-DuboConvenant uit 2000. In het akkoord is afgesproken dat de partijen (gemeenten, corporaties, bouwende partijen) op hoofdlijnen gaan sturen en de komende twee jaar één gezamenlijke taal gaan hanteren voor duurzaam bouwen en renoveren, te weten GPR Gebouw en GPR Stedenbouw. Duurzaam bouwen houdt in dat op zodanige wijze wordt gebouwd en het beheren van gebouwen en gebouwde omgeving dat de schade aan het milieu in alle fasen, schaalniveaus en sectoren van het bouwproces zoveel mogelijk beperkt wordt. De fasen van het bouwproces omvatten de levensloop: van ontwerp tot en met sloop van het gebouwde. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij de randvoorwaarden zoals gesteld in het Groene Akkoord.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen het regionaal beleid van het Regionaal Plan 2005-2020. De gemeente Renkum zorgt gemeentebreed voor het behalen van bovengenoemde normen en randvoorwaarden. Daarnaast wordt aangesloten op de eisen die volgen uit het Groene Akkoord.
In de 'Nota Wonen 2014' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2014' is een actualisatie van de 'Woonvisie 2010-2014'. Voordat het beleid is opgesteld is er een analyse van de woningmarkt in de gemeente Renkum uitgevoerd. Daarvoor zijn verschillende onderzoeken gebruikt, zoals 'WoOn 2012', 'evaluatie Woonvisie 2010-2014' en de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025 '.
Voor de hoofdlijnen van de 'Nota Wonen 2014' zijn de vijf politieke pijlers uit de vorige Woonvisie aangehouden. De volgende thema’s zijn uitgewerkt:
Thema 1: Kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande voorraad
Tot 2019 neemt het aantal huishoudens nog licht toe en daarna daalt het aantal licht. De gemeente wil op deze ontwikkeling zo goed mogelijk inspelen. In de Nota Wonen 2014 wordt voornamelijk de aandacht gericht op de woonkwaliteit in de dorpen, wat ook ten goede moet komen aan de vitaliteit in de dorpen. Vanuit deze visie wil de gemeente inzetten op:
Thema 2: Evenwichtige bevolkingsopbouw
Voor vitaliteit in de dorpen vindt de gemeente de aanwezigheid van verschillende leeftijdsgroepen en generaties in de dorpen van belang. Sturing op een evenwichtige bevolkingssamenstelling is slechts beperkt mogelijk. De gemeente wil echter de mogelijkheden die zij heeft volop benutten. Hierbij werkt ze de volgende beleidsambities uit:
Thema 3: Duurzaam en levensloopgeschikt
De gemeente hecht veel waarde aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving en een goede toekomstkwaliteit van het woningaanbod. Woningen moeten enerzijds passend zijn voor hun eigen levensloop (duurzaam), anderzijds geschikt zijn voor veranderingen in de levensloop van mensen (aanpasbaar). Bij deze toekomstkwaliteit besteedt de gemeente aan drie aspecten in het bijzonder aandacht:
Thema 4: Wonen met zorg
De gemeente wil mensen met een zorgvraag mogelijkheden bieden om zo lang mogelijk in de eigen sociale omgeving te blijven wonen. Ook de kabinetsplannen dragen hieraan bij en zorgen ervoor dat mensen langer thuis moeten blijven wonen. Deze mensen zullen steeds vaker een beroep op de gemeente doen. De gemeente wil voor wonen en zorg de volgende stappen zetten:
Thema 5: Regie van de gemeente
De sturingsmogelijkheden van de gemeente zijn beperkt. Samenwerking vormt daarom de spil van de uitvoering van de Nota Wonen 2014. De gemeente gaat actief de samenwerking aan met woonpartners en inwoners. Op een aantal gebieden neemt de gemeente heel bewust de regierol. Zoals bij de opgave voor het zorgvastgoed. De gemeente heeft ook een stimulerende rol op het gebied van wonen. Deze rol zal in de toekomst toenemen en heeft bijvoorbeeld te maken met het uitlokken van kansrijke initiatieven en het aftasten van mogelijkheden om meer beweging in de woningmarkt te krijgen.
Het uitgangspunt van de gemeente Renkum is dat woningbouwprojecten passen binnen de 'Nota Wonen 2014'. Er zijn geen grote nieuwbouwlocaties. Datgene dat nieuw wordt gebouwd moet binnen de bestaande contouren van de bebouwing passen.
Conclusie
In paragraaf 3.2.3 is reeds getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarin is aangegeven dat het plan past binnen de ladder, zie de afspraken in de regionale Woonagenda, en de 'Nota Wonen'. In het subregionale programma van de regionale Woonagenda is namelijk het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum (zoals grotendeels genoemd in de Nota Wonen') onverkort opgenomen. Het plan voor de bouw van één woning voldoet daarmee aan de Nota Wonen. Overigens geeft de Nota Wonen aan dat de regelingen in de nota niet van toepassing zijn op projecten die voorzien in minder dan 4 woningen.
Op 22 september 2011 heeft het College van Burgemeester en wethouders de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar. Ten behoeve van onderhavig plangebied zijn in de visie geen concrete ontwikkelingen aangegeven. Wel geldt een aantal algemene aspecten zoals het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied.
Conclusie
De Ruimtelijke Visie 2025 spreekt zich niet uit over kleinschalige initiatieven, zoals de ontwikkeling binnen de bebouwde kom van één woning aan de Kuypersweg 16. Voor dergelijke intiatieven wordt een zelfstandige afweging waarvan de weerslag is vertaald in hoofdstuk 1 en 2 van de toelichting van dit plan. De ontwikkeling past binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente Renkum.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
In het kader van het wijzigen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien er sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Met dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Ten behoeve van de realisatie van de woning is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in september 2014 door Econsultancy uit Doetinchem (rapportnummer 14085942; zie bijlage 2).
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht (ONV)". Bij onverdachte locaties is de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bovengrond bestaat op de planlocatie uit zwak tot matig humeus, matig grindig, zwak siltig, matig fijn zand. De ondergrond bestaat uit zwak siltig, matig grof zand. De ondergrond is bovendien matig grindig en matig keienhouden. Plaatselijk is in de ondergrond matig grof grind aangetroffen. In het opgeboorde materiaal zijn zintuigelijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
In de bovengrond zijn geen verontreinigen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen aangetroffen. Omdat het grondwater zich dieper dan 5,0 meter onder het maaivel bevindt, heeft er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Conclusie
Er geen milieutechnische beperkingen zijn voor het gebruik van de locatie voor de ontwikkeling van een woning.
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2. over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate (NIBM)' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen (Besluit NIBM)'. Op hoofdlijnen komt het er op neer dat projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. Kleine projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling "niet in betekenende mate bijdragen".
Conclusie
De realisatie van één woning draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een toets is niet noodzakelijk.
De mate waarin geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde)
In het Activiteitenbesluit bij de Wgh zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten.
Conclusie
De geprojecteerde woningen aan de Kuypersweg is geluidgevoelig, maar ligt niet binnen een relevante contour van een geluidsbron. De Wet Geluidhinder geeft voor het initiatief geen beperkingen. Het uitvoeren van een geluidsonderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen of terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijk ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de nieuwe gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)'geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Conclusie
De toekomstige woning aan de Kuypersweg is aan te merken als milieugevoelig. De locatie bevindt zich echter niet binnen een milieucontour van een bedrijf. Er bestaat dan ook vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de ontwikkeling van het initiatief. De woning ondervindt geen hinder en er zijn geen bedrijven in de omgeving die beperkingen kunnen ondervinden van de ontwikkeling van de woning.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi, Bevb en Bevt wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen en mobiele bronnen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Plangebied
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De uitsnede van de kaart maakt duidelijk dat er in omgeving van de planlocatie geen inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig die van belang zijn en een risico vormen voor het plangebied.
Afbeelding 9: Fragment Risicokaart Nederland. Er kan zonder risico gebouwd worden op de
planlocatie
Conclusie
De bouw van de woning beïnvloedt de externe veiligheid niet. Er kan zonder risico een woning worden ontwikkeld op de planlocatie.
In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.
Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015.
In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). In artikel 2.6.3 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen.
Afbeelding 10: Uitsnede kaart Omgevingsverordening, Water en milieu (arcering = intrekgebied)
Conclusie
De bouw van één woning beïnvloedt de de wateraspecten niet. Er kan zonder nadelige effecten één woning worden ontwikkeld op de planlocatie.
Per 1 januari 2013 zijn Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei en Eem samen gegaan als waterschap Vallei en Veluwe. Omdat dit Waterschap nog geen eigen beleid heeft geformuleerd wordt, bij de toetsing van dit plan, getoetst aan het beleid van het voormalige waterschap Vallei en Eem. Het plangebied lag binnen het werkveld van dit waterschap.
In het "Waterbeheersplan 2010 - 2015'' heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor deze periode. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming van het beheersgebied tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het gebied. Het programma Voldoende en schoon water gaat over de waterhuishouding. De inzameling, het transport en de behandeling van afvalwater noemen we de afvalwaterketen. Deze keten bestaat uit: rioolstelsels met huisaansluitingen, leidingen, putten, pompen, riooloverstorten, meet- en regeltechnieken; transportsystemen met gemalen en persleidingen; een rioolwaterzuiveringsinstallatie met een effluentlozing op oppervlaktewater.
Een belangrijk onderwerp in alle programma's is de klimaatverandering. Het Waterschap zal de ontwikkelingen op dit gebied de komende jaren intensief blijven volgen en maatregelen nemen om ook op de lange termijn het gebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de zuiveringen op peil te houden. Het vaststellen van ruimtelijke plannen, vooral voor stedelijke ontwikkelingen, vraagt een pro-actieve rol van het waterschap. Door in de planontwikkelingsfase al om tafel te zitten met gemeenten, projectontwikkelaars en bouwpartijen is er voor het watersysteem veel te bereiken, zowel in nieuw stedelijk gebied als in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast adviseert het waterschap gemeenten via de watertoets.
De gemeente Renkum is voortvarend aan de slag gegaan met het afkoppelen van verhard oppervlak, één van de doelstellingen van het beleid van de hogere overheid. Sinds 2000 is in totaal ruim 50 hectare verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen, daken) afgekoppeld van de riolering. Dit is ruim 20% van het totale aantal wegen in de gemeente. De gemeente voldoet hiermee ruimschoots aan de wettelijke verplichting om voor 2010 49 hectare verhard wegoppervlak af te koppelen van het riool.
Conclusie
Gesteld kan worden dat het plan voor wat betreft het aspect 'water' uitvoerbaar is. Het vuilwater zal worden afgevoerd via een aansluiting op het riool. Schoon (hemel-)water zal op het terrein worden geborgen en geïnfiltreerd. Bij de bouw zal met de materialisering rekening worden gehouden met de waterkwaliteit. Er zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt. De toename van het verhard oppervlak is zeer beperkt. Het grondwater bevindt op een diepte van meer dan vijf meter onder het maaiveld. De ontwikkeling heeft geen (of slechts een zeer beperkte) invloed op de waterhuishouding.
Archeologie gaat over de verwachte cultuurhistorisch waarde in de bodem. In 1992 is op Malta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlands parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van waardevolle zaken. In het kader van de een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang.
Afbeelding 11: Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Renkum, met globale
aanduiding plangebied
Op basis de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde.
Gebieden die in het kader van archeologie bescherming behoeven (te weten middelhoge en hoge verwachtingswaarden), zijn op de verbeelding door middel van een dubbelbestemming aangeduid. In het voorliggende plan betreft het een hoge verwachtingswaarde. Het opnemen van de dubbelbestemming is voldoende voor het kunnen opstellen van het bestemmingsplan. Bij het realiseren van het (bouw)plan dient vervolgens getoetst worden aan de dubbelbestemming en dient dan (indien nodig) archeologisch onderzoek verricht te worden.
Conclusie
De grondoppervlakte van de te realiseren woning zal niet meer dan 200 vierkant meter bedragen. Het uitvoeren van een nader overzoek naar de archeologische waarden is voorlopig niet nodig. Bij het realiseren van het (bouw)plan dient echter getoetst worden aan de dubbelbestemming en er dient dan (indien nodig) archeologisch onderzoek verricht te worden.
Om de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afwezig van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2). De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente.
De planlocatie is al lange tijd een onderdeel van een tuin bij de woning aan de Utrechtseweg 97. Delen van de tuin zijn eerder verkaveld voor de uitgifte als bouwgrond. De locatie heeft als langere tijd de functie wonen en er zijn in relevante documenten gevonden geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van cultuurhistorisch waarden.
Conclusie
De planlocatie kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Het aspect çultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen tevens de implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn op nationaal niveau. Er mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren.
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde 'Natuurbeschermingswet 1998' in werking getreden. Hiermee wordt de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden.
Het plangebied is geen beschermd gebied en ligt ook niet in de nabijheid van andere beschermde gebieden. Externe werking op beschermde gebieden op ruimere afstand, zoals de Natura-2000 gebieden de Veluwe en Uiterwaarden Neder-Rijn is, gelet op de beperkte schaal van de ingreep, waarbij één woning wordt gerealiseerd in een woonwijk, niet aan de orde.
Voor beheergerichte (onderdelen van) bestemmingsplannen, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het algemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, zoals vogels en vleermuizen, mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd.
Anders ligt het voor (onderdelen van) bestemmingsplannen die een wijziging van het grondgebruik inhouden of bijvoorbeeld het slopen dan wel oprichten van nieuwe bebouwing en/of infrastructuur. Hiervoor kan een toets flora en fauna te gewenst zijn.
In augustus 2014 is door Econsultancy uit Doetinchem (rapportnummer 14085943, zie bijlage 3) een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Ten aanzien van de Flora- en faunawet is het volgende geconstateerd.
Broedvogels
De beplanting biedt onderkomen aan algemene broedvogels. Voor de algemene soorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien het groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen zullen plaatsvinden met betrekking tot deze soorten. In de Flora- en faunawet wordt geen vast periode gehanteerd voor het broedseizoen. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.
Zoogdieren
In één van de acacia's is een eekhoornnest aanwezig. Om te voorkomen dat er door een eekhoorn in gebruik zijnde nesten worden beschadigd of verwijderd, wordt geadviseerd de bomen in de periode van half september tot half november te kappen. Voorafgaand aan het kappen dient gecontroleerd te worden of voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de eekhoorn aanwezig zijn in het plangebied. Bij aanwezigheid van bewoonde verblijfplaatsen diende kap uitgesteld te worden totdat de eekhoorns zijn verdwenen. De kap dient altijd zo snel mogelijk plaats te vinden.
Er dient voor de verstoring van de vaste rust- en verblijfplaats van de eekhoorn een ontheffing te worden aangevraagd op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet, c.q. de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd conform een door het Ministerie goedgekeurde gedragscode
Overige soorten
Voor beschermde soorten uit de overige soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikte habitat of ze zijn op grond van de bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten.
Algemene zorgplicht
Voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de algemene zorgplicht, die er in voorziet dat al wat redelijkerwijs mogelijk is dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn in dit kader geen speciale maatregelen nodig.
Nader onderzoek
Nader onderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen wordt niet noodzakelijk geacht.
De ambitie van Gelderland is om zorgvuldig om te gaan met natuur en landschap op een haalbare en betaalbare wijze en de samenleving daar meer bij te betrekken. Met het natuur- en landschapsbeleid draagt Gelderland bij aan de realisatie van internationale doelstellingen. De basis van het Gelderse natuur- en landschapsbeleid vormen de afspraken die tussen de provincies en het Rijk gemaakt zijn en die men terug kan vinden in het Onderhandelingsakkoord Decentralisatie Natuur . Een variatie aan planten- en diersoorten is cruciaal voor een goede leefomgeving. Die variatie kan alleen behouden worden wanneer in heel Europa natuurgebieden aaneengesloten worden. Daarom werkt Gelderland aan een Gelders natuurnetwerk: een stelsel van onderling verbonden natuurgebieden, dat in verbinding staat met natuurnetwerken buiten Gelderland. In het Gelders Natuurnetwerk geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of ontwikkelingen waarvoor - overtuigend gemotiveerd - geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft. De Gelderse Groene Ontwikkelingszone is een gebied waar partners en partijen juist worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Daarbij maakt de provincie onderscheid tussen de mate waarin partijen worden gevraagd om een - extra- bijdrage te leveren aan dit gebied. Een uitbreiding van dagrecreatie of een bestaand landbouwbedrijf vraagt om een andere mate van compensatie dan het plaatsen van een nieuw recreatieverblijf in deze zone. Het ene initiatief heeft een andere impact op het gebied dan het andere. De provincie wil met haar beleid voor deze zone zo duidelijk mogelijke spelregels hanteren die recht doen aan de doelen in dit gebied. De provincie zoekt naar wat helpt om deze duidelijkheid maximaal te geven en nodigt gemeenten uit om hierover mee te denken. De juiste kaders moeten voldoende uitnodigend blijven voor 'goede' kwalitatieve ontwikkelingen.
De planlocatie ligt niet in of in de nabijheid van de het Gelders Natuurnetwerk of de Gelderse Groene Ontwikkelingszone.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in een ecologisch waardevol en/of beschermd gebied. De ontwikkeling heeft geen significante negatieve effecten op verder weg gelegen Natura-2000 gebieden De Veluwe en Uiterwaarden Neder-Rijn. Bij het uitvoeren van werkzaamheden op de locatie dient rekening te worden gehouden met broedseizoen. Kapwerkzaamheden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden. Op de locatie is een eekhoornnest aanwezig. In gebruik zijnde nesten mogen niet worden beschadigd of verwijderd. Voor de verstoring van de vaste rust- en verblijfplaats dient een ontheffing te worden aangevraagd op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet,c.q de werkzaamheden dienen volgens een vast protocol te worden uitgevoerd, conform een door het Ministerie goedgekeurde gedragscode. In prakische zin wordt geadviseerd de kapwerkzaamheden uit te voeren in de periode van half september tot half november.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een nieuw initiatief op de verkeersstructuur. De locatie zal worden ontsloten vanaf het Kuypersweg. Parkeren gebeurt op eigen terrein. De toename van het verkeer of het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling van één woning is nihil ten opzichte van de huidige situatie.
Conclusie
Nader onderzoek is niet nodig.
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zijn de kosten voor de bestemmingsplanprocedure en het bouwplan voor rekening van de initiatiefnemer. Om dit te regelen is een samenwerkingsovereenkomst met de initiatiefnemer worden gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade worden opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemers worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Voorliggend bestemmingsplan kent twee eindbestemmingen: Tuin, en Wonen. Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemming: Waarde - Archeologie hoge verwachting.
Tuin
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuin van de geplande woning. Op percelen met de bestemming 'Tuin' zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de de loactie van de te bowuen woning en het bijbehorende 'achtererf'. Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Een bouwvlak mag geheel worden volgebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten. Buiten het bouwvlak geldt een in de regels opgenomen maximale oppervlakte en maximale goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid, aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) toegestaan.
Om voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woning zijn afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, zorgwoning, aan-huis-verbonden-bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), bed & breakfast, mantelzorg en zogenaamde twee- of drie-generatiewoning mogelijk te maken in de woning en/of bijgebouwen.
In de regels van de bestemming Wonen zijn voorts afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het toestaan van meer wooneenheden dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven (conform de bestemmingsplanvoorschriften van de voorheen geldende bestemmingsplannen), het toestaan van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en het toestaan van (kleine) overschrijding van bouw- en goothoogten.
Het plan bevat verder één zogenaamde dubbelbestemming. Een dubbelbestemming valt als het ware over “onderliggende” materiële bestemmingen heen en houden beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Een dubbelbestemming dient dus een specifiek ruimtelijk belang en zijn vrijwel allen eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.
Waarde - Archeologische verwachting
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemming hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 200 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Een dezelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor de archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.
In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Kuijpersweg 16, 2015' verzonden aan de gebruikelijke partners. Van de volgende partners is een reactie ontvangen.
Waterschap Vallei en Veluwe:
Het waterschap geeft aan geen opmerkingen te hebben over het voorontwerpbestemmingsplan.
Reactie:
De inspraakreactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Provincie Gelderland (zaaknummer 2015-002366)
De provincie Gelderland geeft het volgende aan. Op 11 februari 2015 heeft de provincie het voorontwerpbestemmingsplan Kuypersweg 16, 2015 ontvangen in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten (PS) de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze is in de plaats getreden van de Structuurvisie (Streekplan 22005). Op 24 september 2014 hebben PS de Omgevingsverordening vastgesteld. Beide stukken zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Het voorontwerpbestemmingsplan voorziet in de bouw van een woning aan de Kuypersweg te Renkum. Het perceel grenst met de noordzijde aan de Kuypersweg in Renkum, aan de oostzijde aan een kavel met daarop een vrijstaande woning (Kuypersweg 14). Aan de westzijde bevindt zich een hofje met geschakelde woningen. Aan de zuidzijde loopt de tuin over in de tuin van de Utrechtseweg 97.
De provinciale afdelingen hebben geconstateerd dat er, zowel gelet op de vigerende structuurvisie als op de nieuwe omgevingsvisie, in het voorontwerp geen provinciale belangen aan de orde zijn. Zij zien daarom geen reden hierover advies uit te brengen.
Reactie:
De inspraakreactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Kuijpersweg 16, 2015' heeft vanaf 25 februari 2015 gedurende zes weken, dus tot en met 7 april 2015 ter inzage gelegen. In de genoemde periode is één zienswijze ingediend. In de Staatscourant van 25 februari 2015 en in het huis-aan-huis-blad Hoog en Laag van 25 februari 2015 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in de bibliotheek te Renkum en in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 4 februari 2015 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de Hoog en Laag en op de gemeentelijke website.
Hierna is de ingediende zienswijze (deels) samengevat en van een reactie voorzien.
zienswijze 1
Naam: | R.H. Bitter |
Adres: | Kuypersweg 15, 6871 EC te Renkum |
Ontvangst zienswijze: | 9 maart 2015 |
Inboeknummer: | 135258 |
samenvatting zienswijze:
Reclamant heeft de woning gekocht vanwege het uitzicht en de sfeer in de straat en is er daarom geen voorstander van de bouw van een woning op het perceel Kuypersweg 16. In de huidige situatie is het een tuin met diverse fraaie bomen. De eekhoorns, spechten en uilen die het wonen in de wijk aantrekkelijk maken gebruiken deze bomen regelmatig en nestelen er zelfs in. Reclamant vraagt zich af of dat wel goed is onderzocht omdat in de stukken alleen over de eekhoorn wordt gesproken. Er zijn de laatste maanden al diverse grote bomen gekapt in de directe omgeving in privétuinen. Dit kan reclamant kan zich nog indenken vanwege de kans op omwaaien, wat gevaar kan opleveren. Reclamant snapt echter niet waarom karakteristieke bomen die niets mankeren en nog lang zouden kunnen blijven staan gekapt moeten worden voor een huis. Reclamant vraagt zich af of er wel iemand zit te wachten op de bouw van een woning hier, aangezien er maar een klein bouwvlak beschikbaar komt. Hierop kan niet direct een geweldig huis worden gebouwd , terwijl er amper 1000 meter verder meerdere, fraaie vrijstaande huizen al lang te koop staan. Ook de kleinere woningen staan hier vaak lang te koop.
Verder bevreemd het de reclamant dat er nu een postzegelbestemmingsplan wordt gemaakt voor deze locatie. Reclamant heeft vorig jaar, na verhalen van buren over bouwplannen op het stukje grond, het nu nog geldende bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' ingezien en geconstateerd dat ter plaatse de grond bestemd is als 'Tuin' en 'Wonen', zonder bouwvlak. Dit houdt in dat het gebruik als tuin met bijgebouwen wel is toegestaan maar de bouw van een woning niet. Hierdoor was reclamant gerustgesteld dat er niet gebouwd zou worden op dit stukje grond.
Reclamant leest dat het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' vastgesteld is op 26 juni 2014 en op 22 augustus 2014 in werking is getreden. Echter op 26 mei 2014 is in het college al positief besloten over het voorstel om medewerking te verlenen aan het opstellen van het bestemmingsplan 'Kuypersweg 16'. Reclamant geeft aan de publicatie hierover blijkbaar te hebben gemist. Het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' is dus volgens reclamant vastgesteld terwijl al bekend was dat er de gemeente medewerking wilde verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan. Reclamant vind dat niet netjes of zorgvuldig.
Het viel reclamant op dat de toegestane goothoogte van de nieuw te bouwen woning aan de Kuypersweg 16 wel gelijk is aan de omliggende bebouwing maar de maximale bouwhoogte niet. Reclamant kan zich daar niet mee verenigen. Aan de kant van de kerk (zuidzijde Kuypersweg) staan alleen maar woningen met een maximale bouwhoogte van 7 meter. De voorgestelde maximale bouwhoogte van 9 meter zou een rommelig beeld geven en een ernstige inbreuk zijn op de eenheid en sfeer in de straat. Ook de gekozen nokrichting van het plan Kuypersweg 16 is niet in lijn met de noklijn van de overige woningen in dat deel van de straat. Die staan allemaal een kwartslag gedraaid ten opzichte van het plan van Kuypersweg 16. Reclamant geeft aan dat het mooi is dat rekening is gehouden met het behoud van althans nog een deel van de fraaie bomen maar realistisch gezien is het resulterende bouwvlak te klein om een karakteristiek, vrijstaand herenhuis te bouwen. Als er dan toch gebouwd mag worden op dit perceel , dan heeft het ruimtelijk absoluut de voorkeur dit toe te staan met gelijke goot- en bouwhoogte als de omliggende panden en in dezelfde oriëntatie (nokrichting) ten opzichte van de straat. Reclamant geeft verder aan dat planschade nu nog niet kan worden ingediend, maar dat wanneer het bestemmingsplan niet aangepast wordt vastgesteld wel een planschadeclaim te overwegen. Reclamant hoopt dat de zienswijze wordt meegenomen bij de vaststelling en geeft aan desgevraagd de zienswijze mondeling te willen toelichten.
Reactie:
Bomen en flora en fauna
Alle bomen op het perceel Kuypersweg 16 te Renkum zijn onderzocht op hun waarde en op de wenselijkheid tot behoud. Op basis van dit onderzoek is geconstateerd dat enkele beuken het behouden waard zijn. Het in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak is zo gepositioneerd dat de te behouden bomen niet in of vlak naast het bouwvlak liggen. Bij de bouw van een woning lopen de bomen, als er zorgvuldig wordt gehandeld, geen risico op beschadiging. Voor het perceel aan de Kuypersweg 16 is tevens een uitgebreid 'flora- en faunaonderzoek' verricht. Daarin is het gebied bezocht en zijn de bomen onderzocht op geschiktheid en feitelijk gebruik door vogels en andere (beschermde dieren). Daaruit is een nestplaats van de eekhoorn gevonden. Nesten of permanente verblijfsplaatsen van bijvoorbeeld spechten en uilen, zoals door reclamant genoemd, zijn niet aangetroffen. Door reclamant wordt gesteld dat naast eekhoorns ook spechten en uilen in de buurt aangetroffen worden. Indien, en voor zover, dit waar is, houdt dat niet in dat deze dieren daarmee permanent aanwezig zijn in de bomen op het perceel aan de Kuypersweg 16. Het feit dat er vier bomen op het perceel weg moeten voor de nieuwe woning wil niet zeggen dat daarmee het leefgebied van deze vogels, voor zover deze aanwezig zijn, teniet wordt gedaan. Er zijn in de omgeving meerdere bomen aanwezig waar deze vogels kunnen verblijven. Ook blijven enkele grote bomen op het perceel behouden.
Fysieke ruimte voor nieuwe woning
Binnen het bouwvlak kan een woning gebouwd worden met een bouwhoogte van 9 meter en een goothoogte van 4 meter. Buiten het bouwvlak zijn in de bestemming 'Wonen' aanbouwen (van één bouwlaag) toegestaan. Het bouwvlak van de te bouwen woning is 12 meter diep en 8 meter breed. De oppervlakte van het bouwvlak, tezamen met de mogelijkheid om nog aanbouwen te bouwen buiten het bouwvlak, zorgt dat er ruim voldoende ruimte is voor een volwaardige, ruime (vrijstaande) woning op het perceel. Verder kan worden vermeld dat wanneer er woningen te koop staan in de wijde omgeving dat dat niet wil zeggen dat er niet één nieuwe woning toegevoegd kan worden.
Vaststelling bestemmingsplan Renkum - Heelsum 2013
Door de opmerking van reclamant over het bestemmingsplan hebben wij geconstateerd dat er in hoofdstuk 1.3 van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan een verschrijving stond over het jaartal van het vaststellen en inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. Het juiste jaartal moet zijn '2013' en niet '2014'. Daarom begrijpen wij de verwarring die dat heeft opgeroepen bij reclamant. Het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' is dus vastgesteld op 26 juni 2013 door de gemeenteraad. Bijna een jaar later, op 26 mei 2014, heeft het college aangegeven in te stemmen met het opstarten van een bestemmingsplanwijziging voor Kuypersweg 16. Dit betrof slechts een principebesluit, dat niet gepubliceerd wordt. Slechts een ontwerpbestemmingsplan wordt gepubliceerd en ter inzage gelegd. Het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' betreft een zogenaamd conserverend bestemmingsplan. Daarin zijn geen nieuwe ontwikkelingen, waarover nog geen besluitvorming in bijvoorbeeld de vorm van een vergunning had plaatsgevonden, opgenomen. De toen al wel bekende wens om aan de Kuypersweg een nieuwe woning te bouwen is daarom toen (nog) niet planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'.
In hoofdstuk 2.1 van de toelichting van het (ontwerp)bestemmingsplan 'Kuypersweg 16, 2015' is aangegeven dat er voorheen wel een bouwtitel bestond voor de bouw van een woning aan de Kuypersweg 16.
Het jaartal van de vaststelling en inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' wordt aangepast in het vast te stellen bestemmingsplan.
Bouwhoogte / nokrichting / straatbeeld
Reclamant geeft aan dat de nieuwe woning qua bouwhoogte en nokrichting niet zal passen in de omgeving. Reclamant geeft ter onderbouwing hiervan aan dat de gangbare goothoogte van de woningen in de straat 4 meter is en de gangbare bouwhoogte 7 meter is. Dit is echter niet juist. Dit zijn de maximaal toegestane hoogtes in het geldende bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' en niet de feitelijk hoogtes van de woningen. Een bestaande woning met een hogere goot- en/of bouwhoogte blijft de feitelijke maten natuurlijk behouden. De maatvoering uit het bestemmingsplan wordt voor een dergelijke woning pas relevant bij sloop en nieuwbouw. Een nieuwe woning zal moeten voldoen aan de nieuwe maatvoering.
De gemeente werkt in bestemmingsplannen met standaardhoogtes voor woningen. Vandaar dat verschillende woningen in de nabijheid van Kuypersweg 16 deze hoogtes hebben in het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. Echter de woningen ten noorden en westen van Kuypersweg 16 hebben een feitelijke goothoogte van circa 3 meter en een bouwhoogte van circa 5,5 meter, waaronder de woning van reclamant. Dit zijn allemaal twee-onder-één-kap-woningen die in serie zijn gebouwd. Iets verder naar het westen staan woningen met een hogere goot- en nokhoogte (zoals Kuypersweg 27 en 29). Het bestemmingsplan laat hier een goothoogte toe van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Aan de zuidzijde van de Kuypersweg is dit anders, daar staan enkele vrijstaande woningen met verschillende hoogtes en nokrichtingen. De woning direct ten oosten van de nieuw te bouwen woning (Kuypersweg 14) is een vrijstaande woning van één bouwlaag met een nagenoeg plat dak. Die woning heeft een goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte van circa 3,8 meter. Iets verder naar het oosten ligt een kerk met uiteraard een andere maatvoering (hogere hoogtes) en nog iets verder naar oosten staat een circa 10 jaar geleden gebouwde vrijstaande woning (Kuypersweg 8) met een feitelijke goothoogte van circa 3,5 meter en een bouwhoogte van circa 9 meter. Het geldende bestemmingsplan laat hier een goothoogte toe van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Van een eenheid qua hoogte in de straat is daarmee niet direct sprake, zeker niet aan de zuidzijde van de straat waar ook de woning aan de Kuypersweg 16 wordt gebouwd. Dit gaat ook op voor de nokrichtingen. De woning aan de Kuypersweg 8 heeft een nokrichting haaks op de straat, net als bij Kuypersweg 16 is voorzien. De woning aan de Kuypersweg 14 heeft nagenoeg geen kap. Dus de zogenaamde eenheid wordt hier niet verstoord. Daarnaast is, mede vanwege enkele te behouden bomen op het perceel en om zo min mogelijk volume (wandvorming) aan de Kuypersweg te creëren, bewust gekozen om het bouwvlak zo te positioneren dat de breedte van de gevel van de woning aan de straat smaller is dan de diepte van de woning. Het gevolg van deze keuze is dat de nokrichting haaks komt te staan op de Kuypersweg. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen de welstandscommissie) heeft hier ook positief over geadviseerd (en ook over de maximale goothoogte en bouwhoogte). Voor de nieuwe woning is bewust gekozen om de goothoogte zo laag mogelijk te houden. De goothoogte is meer dan de nokhoogte bepalend voor het straatbeeld. Om toch voldoende inhoud te creëren in de woning zal de bouwhoogte daardoor bijna 9 meter bedragen. Dit is passend voor een vrijstaande woning en is ook in de lijn met circa 10 jaar geleden gebouwde woning aan de Kuypersweg 8 verderop in de straat.
Planschade
Een verzoek om tegemoetkoming planschadevergoeding kan pas worden ingediend na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Onze inschatting is dat de kans zeer laag is dat een verzoek om tegemoetkoming voor vergoeding van planschade door reclamant daadwerkelijke tot uit te keren schade zal leiden. Zo ligt de woning niet recht tegenover de nieuwbouwlocatie maar schuin aan de overkant (ten noordoosten) op iets meer dan 30 meter afstand van het perceel aan de Kuypersweg 16 en op circa 42 meter van de te bouwen woning (bouwvlak). Het zicht op die nieuwe woning is daarmee beperkt, evenals de mogelijke visuele en andere hinder (zoals geluid en privacy) van die nieuwe woning. Daarnaast geldt een wettelijk normaal maatschappelijk risico van minimaal 2% van de waarde van de woning van reclamant. De te bouwen woning ligt bovendien in de bebouwde kom van Renkum en het is vaste jurisprudentie dat het een normale maatschappelijke ontwikkeling is dat binnen de bebouwde kom nieuwe woningen kunnen worden gebouwd. Dit leidt ertoe dat de kans ons inziens zeer groot is dat reclamant niet voor vergoeding van planschade in aanmerking komt. Dit is echter onze huidige inschatting. Of dit een juiste inschatting is zal moeten blijken (en ook dan pas daadwerkelijk worden beoordeeld) zodra een daadwerkelijk verzoek om tegemoetkoming planschade zal worden ingediend na het onherroepelijk worden van het voorliggende bestemmingsplan.
Conclusie:
De zienswijze leidt alleen tot het in hoofdstuk 1.3 van de toelichting aanpassen van het jaartal van de vaststelling en inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013', naar het juiste jaartal: '2013'.
Naar aanleiding van zienswijze 1 is het volgende aangepast:
Verder zijn ambtshalve nog enkele tik- en taalfouten in het bestemmingsplan gecorrigeerd.