Plan: | Nijkerkerstraat 51 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.BPBGNijkerkerstr51-VA01 |
Ter plaatse van Nijkerkerstraat 51 is een bedrijf voor technische dienstverlening aanwezig. Het bedrijf heeft zich hier enige tijd geleden gevestigd. Ter plaatse van het perceel geldt op het moment de bestemming 'Detailhandel'. De vestiging van het huidige bedrijf is niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan geregeld. De eigenaar van het perceel verzoekt de gemeente om de bestaande situatie op een adequate manier vast te leggen. Voorliggend bestemmingsplan maakt dit initiatief mogelijk.
In de toelichting wordt aangetoond dat met dit initiatief er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat het initiatief passend te achten is binnen het beleid en wet- en regelgeving en dat overige belangen niet onevenredig geschaad worden.
Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de kern Putten in het buitengebied. Zoals aangegeven ligt het plangebied aan de Nijkerkerstraat. Deze weg vormt de hoofdverbindingsweg tussen de kernen Nijkerk en Putten. Het plangebied is gelegen in een gebied met een groot aantal agrarische bedrijven.
Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied in gemeente Putten
Begrenzing plangebied Nijkerkerstraat 51
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied', vastgesteld op 4 juli 2014. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Detailhandel' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Daarnaast gelden er de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - machines tbv groen en tuinonderhoud'.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Vigerend bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het omzetten van een winkelfunctie naar een bedrijfsfunctie. Het initiatief voldoet aan de meeste voorwaarden; de locatie ligt niet in een gebied met bijzondere waarden, de oppervlakte bebouwing wordt niet vergroot, de bedrijfsactiviteiten vinden binnen plaats en er is geen buitenopslag (behalve dat er een aantal busjes staat). In een bijlage van het bestemmingsplan wordt een aantal bedrijven genoemd die mogelijk zijn. Er wordt onder andere een aannemersbedrijf, een installatiebedrijf en een houtzagerij genoemd. Als voorwaarde geldt tevens dat omwonenden niet onevenredig in hun belangen mogen worden geschaad.
Een van de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is dat de nieuwe vorm van bedrijvigheid niet meer belastend mag zijn dan de huidige activiteiten. Daar voldoet het initiatief niet aan. Het gewenste bedrijf heeft meer milieu- en ruimtelijke impact dan een winkel. In paragraaf 4.1 wordt dit onderwerp uitvoerig besproken en aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de planbeschrijving. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.
Het perceel Nijkerkerstraat 51 heeft de bestemming detailhandel. In 2012 is voor de Nijkerkerstraat 51 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning met een bijgebouw (de oude winkel werd gesloopt). In het bijgebouw werd een verkoopruimte/showroom gemaakt ten behoeve van tuin- en parkmachines en voermengwagens voor pelsdiervoeder. Ten behoeve van deze verkoopruimte mocht een gedeelte worden ingericht als werkplaats en opslagruimte.
Ter plaatse van het perceel Nijkerkerstraat 51 bevindt zich momenteel een bedrijf voor technische dienstverlening. Het bedrijf voorziet in technische dienstverlening aan andere bedrijven.
In het bedrijfsgebouw vinden diverse werkzaamheden plaats in eigen inpandige werkplaats om producten samenstellen in de drie bedrijfstakken:
Technische Installaties:
Machinebouw:
Industriële techniek:
De dienstverlening zelf vindt niet op deze locatie plaats. De loods is gelegen aan de achterzijde van de ter plaatse aanwezige bedrijfswoning. Tussen de bedrijfswoning en de loods is een stuk verharding aanwezig wat dient als toegangsweg tot de loods en wat tevens als parkeerplaats gebruikt wordt.
In de toekomstige situatie vinden er geen andere bedrijfsactiviteiten plaats ten opzichte van de huidige situatie. De initiatiefnemer heeft verzocht om het wijzigen van de bestemming ter plaatse naar een bestemming welke past bij de bedrijfsactiviteiten ter plaatse, en daarmee te zorgen voor een adequate vastlegging van de bestaande situatie. Tevens worden in de toekomstige situatie maatregelen genomen om de geluidemissie van het gebouw te verlagen.
Op onderstaande afbeelding is de huidige situatie in het plangebied weergegeven:
Huidige situatie Nijkerkerstraat 51. (bron: Google maps)
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.
Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden, dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling.
De toetsing aan de Ladder voor Duurzame verstedlijking wordt verder uitgewerkt in paragraaf 3.1.3.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden, dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling.
Dit bestemmingsplan voorziet in het herbestemmen van een perceel. Er worden geen nieuwe activiteiten mogelijk gemaakt en er vindt geen nieuw ruimtebeslag plaats als gevolg van dit bestemmingsplan. Er wordt niet voorzien in een stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.
Conclusie
Het initiatief hoeft niet getoetst te worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. De ladder vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland zijn op 18 oktober 2014 in werking getreden en worden indien van toepassing twee keer per jaar geactualiseerd. Het betreft een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en Ruimtelijke Verordening Gelderland. De Omgevingsverordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en bevat algemene verbindende voorschriften.
In de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn ter plaatse van het perceel Nijkerkerstraat 51 geen regels opgenomen welke de voorgenomen activiteiten op enige wijze belemmeren. Er wordt niet voorzien in uitbreiding van de activiteiten of in uitbreiding van bebouwing op het perceel.
Conclusie
Het initiatief is niet strijdig met het provinciale beleid. Er wordt niet voorzien in uitbreiding van bedrijfsactiviteiten of bebouwing op het perceel.
De gemeenteraad van Putten heeft op 5 maart 2015 de Structuurvisie Putten 2030 gewijzigd vastgesteld. De Structuurvisie Putten 2030 is opgesteld met de boodschap van de Toekomstvisie Putten als leidraad. Deze is gerelateerd aan actueel beleid ten aanzien van de verschillende beleidsvelden en vervolgens vertaald in een visie op de ruimtelijke ontwikkeling. De inhoud van de structuurvisie is leidend en in principe bindend voor het handelen van de gemeente richting initiatiefnemers, en nieuwe bestemmingsplannen moeten inhoudelijk passen binnen de visie van de structuurvisie.
Agrarisch gebied
In de structuurvisie Putten is het plangebied als 'Agrarisch gebied' aangemerkt. In dit gebied bevinden zich voornamelijk agrarische bedrijven. Wel geeft de gemeente aan dat er ook ruimte is voor niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied.
Afbeelding: uitsnede kaart Structuurvisie Putten 2030. Plangebied rood omlijnd.
Planspecifiek
Algemeen kan gesteld worden dat terughoudend wordt omgegaan om nieuwe bedrijven in het buitengebied toe te staan. Deze horen in beginsel thuis op een bedrijventerrein. Zeker de wat zwaardere industriële bedrijven / bedrijven met een zwaardere milieucategorie. Het gaat hier echter om een perceel dat reeds een 'bedrijfsmatige bestemming' (maar dan een winkel) had, het ligt direct aan de doorgaande weg, en het geldende bestemmingsplan biedt op zich de mogelijkheid om om te schakelen van een winkelfunctie naar een bedrijfsfunctie. Van verdere uitbreiding van het bedrijf op deze locatie is dan ook geen sprake. Aldus kan gesteld worden dat de beoogde omschakeling van bedrijfsactiviteiten aanvaardbaar te achten is. Specifiek voor de onderbouwing ten aanzien van de milieubelasting wordt verwezen naar paragraaf 4.1.
Toetsingskader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Plangebied
De voorgestelde ontwikkeling betreft het wijzigen van milieucategorie 2 naar categorie 3.2 (werkplaats >200 m2). Daarvoor geldt dan een grootste afstand van 50m (aspect geluid) voor een gemengd gebied. Alle woningen liggen buiten deze afstand. In feite heeft het bedrijf genoeg aan de milieuruimte van een cat. 3.1 bedrijf en is alleen cat. 3.2 omdat het vloeroppervlak van de werkplaats groter is dan 200 m2.
Gelet op de situatie ter plaatse is een akoestisch onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.
Uit de rekenresultaten blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van het bedrijf op de gevels van woningen van derden LAr;u= 30, 26 en 17 dB(A) of lager is in resp. dag-, avond- en nachtperiode. De maximale niveaus zijn berekend op LAmax= 55, 50 resp. 50 dB(A) of lager. De maximale niveaus in de avond worden veroorzaakt door het rijden met een busje of door een autoportier. De maximale niveaus in de dag komen van de vrachtwagen. Dit betreft laden en lossen, waarmee deze niveaus feitelijk buiten beschouwing kunnen blijven. Daarmee voldoen de zowel de langtijdgemiddelde als de maximale geluidniveaus aan zowel de
normen uit het Activiteitenbesluit en de uitgangspunten voor een goed woon- en leefklimaat voor bedrijfsgeluid. Overigens is de drukke Nijkerkerstraat ter plaatse van omliggende adressen bepalend voor het achtergrondniveau. De etmaalwaarde van de Nijkerkerstraat op de dichtstbij het bedrijf gelegen woning Hooiweg 23 is berekend aan de hand van de provinciale verkeersgegevens en bedraagt Letmaai=55 dB(A) op de westgevel.
Er liggen geen woningen binnen 50 m van de inrichting. Daarom is nog een tweetal referentiepunten berekend op 50 m uit de grens van de inrichting. Daarop wordt ook voldaan aan de eisen voor een goed woon- en leefklimaat voor het aspect bedrijfsgeluid.
Het bedrijf heeft daarmee een geluidemissie welke eerder past bij een cat. 3.1 dan bij cat. 3.2 inrichting. Uit overleg met de onderneming bleek dat hun bedrijf daar qua geluidemissie verder ook prima mee uit de voeten zou kunnen. In het bestemmingsplan is dan ook geborgd dat ter plaatse een bedrijf is toegestaan voor technische dienstverlening voor de zakelijke markt. Dit omvat installatietechniek, reparatie, revisie en variabele technische oplossingen.
Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woningen aan de geldende normen voldaan wordt. Wel is in dit onderzoek rekening gehouden met een aantal aanpassingen aan het gebouw. Deze aanpassingen dienen in het kader van deze bestemmingsplanwijziging doorgevoerd te worden teneinde te voldoen aan een goed woon- en leefklimaat. Er kunnen vervolgens maatwerkvoorschriften in het kader van het Activiteitenbesluit worden opgelegd. Dit zal naar verwachting ook gebeuren.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Situatie plangebied
Het bestemmingsplan maakt de herbestemming van een bedrijf mogelijk. Bij dit bedrijf is een bedrijfswoning aanwezig. Deze woning is een bestaand object en maakt bovendien onderdeel uit van het bedrijf ter plaatse. Om deze reden is de woning niet aan te merken als een gevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Een onderzoek naar de geluidsbelasting op de woning en het bedrijf kan om deze reden achterwege blijven.
De effecten van de geluidgeneratie van het bedrijf op de omgeving zijn reeds in paragraaf 4.1 beschreven.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen. In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichten aanwezig.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op de spoorlijn Amersfoort - Zwolle vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het initiatief voorziet niet in een toename van het aantal personen ter plaatse. Het groepsrisico zal als gevolg van dit plan niet toenemen. Volstaan kan worden met een beperkte motivering.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn een buisleiding aanwezig. De buisleiding ligt op ruime afstand van het plangebied. De risicocontour van de leiding reikt niet tot in het plangebied. De buisleiding vormt geen belemmering voor het project.
Risicokaart
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.
Uitsnede risicokaart (plangebied blauw omlijnd)
Conclusie
In de directe omgeving van het plangebied is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen over de weg zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
Dit plan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit plan voorziet enkel in een adequate vastlegging van een bestaande situatie. Deze bestemmingswijziging zal niet significant bijdragen aan de verslechting van de luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt om deze reden dan ook geen verdere belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
Op basis van de Wet bodembeheer mogen er geen gevoelige objecten op verontreinigde grond gebouwd worden. Een object wordt als gevoelig aangemerkt wanneer er 2 uur of langer per dag mensen in verblijven. De nieuw te bouwen woning is een locatie waar langer dan 2 uur per dag mensen zullen verblijven. Om deze reden is een bodemonderzoek noodzakelijk.
Situatie plangebied en conclusie
Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is het niet noodzakelijk de grond ter plaatse van het initiatief te onderzoeken door middel van een bodemonderzoek. Er wordt geen gevoeligere functie in het kader van bodem mogelijk gemaakt met voorliggend plan. Het aspect bodem vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura-2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek en conclusie
Het initiatief voorziet niet in ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt niet voorzien in de potentiële verwijdering van natuurwaarden ter plaatse. Ook wordt er geen groen verwijderd als gevolg van dit plan. Tevens wordt niet voorzien in extra verkeersbewegingen. Het aspect ecologie vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.
Situatie plangebied
Dit plan voorziet in de herbestemming van een bedrijf in het buitengebied van Putten. De herbestemming is noodzakelijk voor een adequate vastlegging van de bestaande situatie. Als gevolg van de bestemmingswijziging wordt er niet voorzien in een grotere verkeersgeneratie naar het plangebied. Tevens is er geen extra behoefte aan nieuwe parkeerplaatsen.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 2, waarbij in deze paragraaf de aandachtspunten worden behandeld.
Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Situatie plangebied en onderzoek
Het initiatief voorziet niet in de realisatie van nieuwe bouwmogelijkheden. Er worden geen gronden geroerd waarbij archeologische waarden verstoord kunnen worden.
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Situatie plangebied
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Tevens zijn er geen landschappelijke waarden aanwezig welke gewaarborgd dienen te worden.
Er is geen sprake van cultuurhistorische waarden in het plangebied. Er worden geen archeologische waarden aangetast.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling betreft een herbestemming van een bedrijf. Gelet op de aard van het project en de plaats van het project is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Nijkerkerstraat 51' is een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan Westelijk Buitengebied. Het besluit van de gemeenteraad heeft dus niet betrekking op het gehele plan, maar uitsluitend op die delen die worden gewijzigd.
Voor de percelen in dit bestemmingsplan maken alle perceelsgebonden enkelbestemmingen, functie-, maatvoerings- en bouwaanduidingen onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Regels
Aangezien de regels slechts in beperkte mate afwijken van het moederplan, zijn de regels van het moederplan van toepassing verklaard. Alleen de regels die onderdeel uitmaken van deze herziening kunnen ter discussie worden gesteld (zienswijzen en beroep bij de Raad van State). Omdat een groot deel van de regels van het bestemmingsplan buitengebied gewoon van kracht blijft en met deze herziening plan niet wordt gewijzigd, kan hier geen bezwaar tegen worden gemaakt. Inhoudelijk zijn die regels immers niet aangepast.
Voor een nadere beschrijving van de regels wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied.
Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen. Er wordt geen vooroverleg gevoerd over dit plan, omdat er geen Rijks-, provinciale of waterschapsbelangen in het geding zijn.
Het bestemmingsplan is gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Er zijn geen ontvankelijke zienswijzen ingediend.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan worden gedragen door de initiatiefnemer en daaraan verwante procedurekosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.