direct naar inhoud van 3.5 Milieu
ontwerp
NL.IMRO.0268.PB3009-ON01

3.5 Milieu

3.5.1 Milieu Bedrijvigheid

Algemeen

Bedrijvigheid is in de zin van de Wet milieubeheer die bedrijvigheid die vermeld staat in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en als zodanig als inrichting aangemerkt kan worden.

Het te realiseren wooncomplex valt hier slechts onder voor wat zijn centrale gemeenschappelijke installaties betreft. Voor het overige worden de woningen en het centrale zorgpunt niet aangemerkt al een inrichting.

De invulling kan als passend binnen de naaste omgeving worden aangemerkt, daar hier de invulling ook voornamelijk wonen aangevuld met wat lichte bedrijvigheid, voornamelijk in de vorm van detailhandel, wordt gekenmerkt.

Bedrijvigheid

De planvorming en de in de naaste omgeving aanwezige bedrijvigheid beïnvloeden elkaar wederzijds niet.

Indirecte hinder

Met betrekking tot de te verwachten indirecte hinder, het aan- en afrijden van bewoners en bezoekers van het complex, kan opgemerkt worden dat de in de planvorming opgenomen parkeervoorziening er voor zorg draagt dat deze tot een minimum beperkt blijft voor wat parkeeroverlast in de wijk betreft.

Voorts kan opgemerkt worden dat de Molenweg een drukke wijkontsluitingsweg is met een dergelijk verkeersaanbod dat de extra verkeersaantrekkende werking die dit plan genereert niet tot een significante stijging van de verkeersbewegingen op de Molenweg aanleiding zal geven.

3.5.2 Luchtkwaliteit

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit plan voor 109 woningen met centraal zorgpunt op terrein Jacobs aan de Molenweg zal derhalve NIBM zijn en hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.

Ad b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Het plan betreft geen gevoelige bestemmingen, zodat ook dit aspect geen belemmering voor het plan inhoudt.

3.5.3 Geluid

Wonen is een geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder. Het gebied ligt binnen de zones van een tweetal gezoneerde wegen namelijk de Molenweg en de Wolfskuilseweg. De Wet geluidhinder is daarom van toepassing wat o.a. betekent dat akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai op grond van deze wet verplicht is.

Uit het akoestisch onderzoek dat voor het bouwplan is uitgevoerd blijkt dat voor de Wolfskuilseweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wegverkeerslawaai van de Wet geluidhinder niet wordt overschreden. Voor de Molenweg wordt de voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai van de Wet geluidhinder van 48 dB bij een deel van de te bouwen woningen wel overschreden.

Maatregelen om de geluidbelasting bij de nieuw te bouwen woningen te verlagen tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk respectievelijk hebben grote bezwaren (zoals beperking uitzicht, stedenbouwkundige overwegingen e.d.); maatregelen om anderszins zinvolle geluidreducties te bereiken zijn evenmin haalbaar.

Dit betekent dat een Hogere Waarde voor de bouw van de geluidbelaste woningen nodig is. Deze Hogere Waarde kan alleen worden verleend als aan de eisen die hieruit op grond van de Wet geluidhinder en het Nijmeegse Hogere Waarden beleid (2007) voortvloeien wordt voldaan.

In het bouwplan dat inmiddels is ontwikkeld is hier rekening mee gehouden en zijn diverse maatregelen in het bouwplan geïntegreerd; door deze combinatie van maatregelen kan zowel aan de Wet geluidhinder als aan het Nijmeegs geluidbeleid worden voldaan.

Ook worden er op grond van het Bouwbesluit maatregelen getroffen om een goed akoestisch binnenklimaat bij de geluidbelaste woningen te realiseren.

Omdat in dit bouwplan goed rekening is gehouden met genoemde eisen is het toestaan van deze Hogere Waarde mogelijk. Een Hogere Waarde procedure zal gelijktijdig met het projectafwijkingsbesluit worden gevolgd.

In de rapportage van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (11 maart 2011, Peutz bv) is meer detailinformatie te vinden

3.5.4 Bodem

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van de volgende rapporten:

  • Verkennend bodemonderzoek aan de Molenweg 49 te Nijmegen, Milon B.V., kenmerk 20101694, d.d. 4 oktober 2010;
  • Verkennend asbest- en indicatief civieltechnisch onderzoek voor de Molenweg 49 te Nijmegen, Milon B.V., kenmerk 20101735 en 20101752, d.d. 4 oktober 2010;
  • Verkennend onderzoek ten aanzien van het terrein aan de Molenweg 71 te Nijmegen, Peutz b.v., rapportnummer FZ 2872-1, d.d. 28 januari 2009.
  • Verkennend asbest- en indicatief civieltechnisch onderzoek voor de Molenweg 71 te Nijmegen, Milon B.V., kenmerk 20101512 en 20101758, d.d. 4 oktober 2010;
  • Nader bodemonderzoek aan de Molenweg 71 te Nijmegen, Milon b.v., kenmerk 20111123, d.d. 1 juli 2011.

Uit het bodemonderzoek ter plaatse van de locatie Molenweg 49 blijkt:  

  • De grond is licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink en PAK (0 – 0,5 meter diep) en kobalt (0,5 – 2,0 meter diep);
  • Het grondwater is niet verontreinigd;
  • In de bodem is geen asbest aangetoond.

Uit de bodemonderzoeken ter plaatse van Molenweg 71 blijkt:

  • De grond is vanaf 1,0 tot 6,0 meter diep sterk verontreinigd met minerale olie. In totaal is circa 1450 m3 sterk verontreinigd. Ook het grondwater is sterk verontreinigd met minerale olie en vluchtige aromaten. De omvang van de sterke grondwaterverontreiniging wordt geraamd op circa 1.950 m3;
  • De omvang van de verontreiniging is op het terrein aan de Molenweg 71 voldoende in beeld gebracht. De verontreiniging is in de richting van het aangrenzende perceel aan de Klaverstraat niet in beeld gebracht;
  • Naast olie is de grond onderzocht op de aanwezigheid van zware metalen en PAK. Hieruit blijkt dat de grond in het algemeen licht verontreinigd is met cadmium, kwik, lood en zink (0 – 0,5 meter diep);
  • In de bodem is geen asbest aangetoond.

Op de locatie Molenweg 71 is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de toekomstige situatie krijgt de locatie de functie wonen. Het terrein wordt grotendeels voorzien van een parkeerkelder, ook ter plaatse van de bodemverontreiniging. Onaanvaardbare risico's bij de beoogde gebruiksfunctie wonen (grotendeels onderkelderd) worden niet verwacht.

Voor graafwerkzaamheden in de verontreinigde grond of onttrekking van het verontreinigde grondwater moet een melding op grond van artikel 28 van de Wet bodembescherming worden ingediend. De initiatiefnemer is op de hoogte van de bodemverontreiniging en heeft in zijn planexploitatie hiermee rekening gehouden.

Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.

3.5.5 Externe veiligheid

Algemeen

Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden

  • a. Externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven.

b. Externe veiligheid door het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen.

  • a. Inrichtingen en bedrijven

Het gestelde onder a. wordt geregeld in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (BEVI). Dit besluit kent een nadere verdeling naar plaatsgebonden risico's (PR) en groepsgebonden risico's (GR).

In de nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen/bedrijven aanwezig die onder dit besluit vallen.

  • b. Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen modaliteiten aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is.

Ook zijn er geen hogedruk aardgasleidingen in de naaste omgeving aanwezig.

Conclusie

Vanuit externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen voor de planvorming.

3.5.6 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in het actieplan klimaat 2008-2012 van de gemeente Nijmegen vastgelegd.

Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie

Is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen.

Adaptatie

Is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

In het stedenbouwkundige ontwerp zijn de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de gemeentelijke klimaatdoelstellingen.

Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabelere woning.

Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

De locatie is onder voorwaarden geschikt voor Koude-Warmte opslag. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met andere belanghebbenden in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.

Het bouwplan zal een relatief groot dakoppervlak bevatten. Door dit oppervlak in te zetten voor zonne-energie, of waar het in het zicht licht, van begroeiing te voorzien kan de duurzaamheid van het ontwerp vergroot worden.