Plan: | Nijmegen Oud West 2015 - 1 (Rozenbuurt) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BPa3001-VG01 |
De Rozenbuurt is een buurt nabij het centrum en ingeklemd tussen het spoor en de Graafseweg. Het is een buurt met 56 kleine huurwoningen van woningcorporatie Portaal en het ligt aan de snelfietsroute langs de Hatertseveldweg. De woningen in het plangebied zijn verouderd en voldoen niet meer aan de huidige norm. Portaal heeft een enquete in de buurt uitgevoerd over de wensen van de bewoners over de toekomst van de 56 woningen in de Rozenbuurt. Daaruit bleek een meerderheid voor de optie sloop / nieuw-bouw. Rondom het buurtje heeft in de jaren '70 / 80 al sloop/nieuwbouw plaatsgevonden.
De Rozenbuurt is een woonbuurt die onderdeel uitmaakt van Nieuw West. Het is gesitueerd in de nabijheid van het centrum en ligt ten westen van de spoorkuil. De woonbuurt wordt ingeklemd tussen de Hatertseveldweg (net iets ten zuiden van de Graafseweg) en de spoorlijn richting Den Bosch. Ten zuiden van het plangebied ligt het spoor met daar aan grenzend de industriële bebouwing van "Smit Transformers". Dit industriële gebied wordt aan alle kanten begrensd door woningbouw. De woningbouw aan de Groenestraat wordt afgewisseld met kleinschalige bedrijvigheid.
Vanaf de jaren dertig tot en met de jaren zestig kwamen in Nijmegen ruim opgezette uitbreidingswijken tot stand. Destijds was alleen het centrum intensief bebouwd en was er incidenteel sprake van bebouwing langs de verschillende invalswegen. In diverse tussenliggende gebieden ontstonden de eerste planmatig opgezette buurtjes. De Rozenbuurt is zo een type buurt en werd eind jaren 20 gerealiseerd.
De Rozenbuurt is gesitueerd in een reststrook tussen de Graafseweg en het spoor achter de reeds bestaande bebouwing van de Graafseweg. De Hatertseveldweg was in die tijd al bestaand en werd de scheiding tussen de achterzijde van de bebouwing aan de Graafseweg en de Rozenbuurt. Ten tijde van de bouw van de Rozenbuurt was het zuidelijk gelegen gebied nog open en nagenoeg onbebouwd. Inmiddels is de Rozenbuurt helemaal ingekapseld door woonbuurten en het industrieterrein ten zuiden van de spoorlijn.
De huidige woonbuurt wordt gekenmerkt door een verkaveling met langere bouwblokken met rijenwoningen. Het grotendeel van de woningen is georiënteerd op de randen van het gebied en het overige deel op de Resedastraat en een centraal gelegen verhard (speel)plein. De woningen bestaan uit een sober gedetailleerde baksteen architectuur die van origine bestond uit rijen met incidenteel een nokverhoging en zonder bergingen aan de voorzijde. Pas later zijn aan deze blokken aanbouwen aan de voor- en achterzijde zijde, dakopbouwen en bergingen toegevoegd.
Aan de noordzijde van het plein bevinden zich de achterkanten van percelen die georiënteerd zijn op de Hatertseveldweg. Daardoor ontstaat er aan de noordzijde van het (speel)plein een rand met gesloten bergingen met daartussen houten poorten. Aan de zuidzijde van het (speel)plein bevinden zich voorkanten van rijenwoningen die een gesloten karakter hebben vanwege de aanbouwen/bergingen die aan de voorzijde zijn gesitueerd. Deze opzet is ook terug te vinden bij de woningen aan de Resedastraat. Het gevolg is dat de directe oriëntaties van woningen op het plein ontbreken en het plein een enigszins desolate uitstraling heeft.
Het plangebied is gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Nijmegen Oud West', vastgesteld door de raad op 12 maart 2008. Hieronder is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan 'Nijmegen Oud West'.
Figuur 2: Vigerend bestemmingsplan; bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Het plangebied heeft hierin de bestemmingen: Erf, Verkeer en Wonen.
Door middel van gesprekken met de huidige bewoners is in kaart gebracht of de huidige bewoners in de woonbuurt willen blijven en wat hun wensen zijn ten aanzien van de nieuwe woonomgeving. Met deze informatie is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat als onderlegger voor dit bestemmingsplan dient.
Het nieuwe plan bestaat uit ca. 40 tot 43 grondgebonden woningen. De geplande woningen bestaan uit 2 bouwlagen en een kap. Het totaal aantal woningen neemt af ten opzichte van de huidige situatie, echter de woninggrootte neemt toe. Het huidige stratenpatroon van de Resedastraat, Asterstraat en de Leliestraat is nagenoeg overeind gebleven.
Impressie van het stedenbouwkundige plan
De invulling van de ruimtes tussen deze straten is gewijzigd. Zo wordt de ruimte tussen de Asterstraat en Hatertseveldweg ingevuld met een groene centrale ruimte, waardoor er een open ruimte direct aan de Hatertseveldweg ontstaat. Deze ruimte komt ten goede aan de woonkwaliteit van de nieuw op te richten woningen maar ook aan het straatbeeld van de Hatertseveldweg. De woningen georiënteerd op de Hatertseveldweg verdwijnen. Om toch nog enigszins aan te sluiten op de aanwezige lintbebouwing aan de Hatertseveldweg dient de noordelijke kopwoning aan de Resedastraat zorgvuldig te worden vormgegeven en georiënteerd te zijn op de Hatertseveldweg. Tussen de Asterstraat en de Leliestraat worden 2 blokken met rijenwoningen geprojecteerd. De blokken liggen rug aan rug. Eén blok is georiënteerd op de Asterstraat en het andere blok op de Leliestraat en het spoor.
Naast het aanpassen van de woningen aan de huidige maatstaven worden ook de bergingen aan de voorzijde van de woningen niet meer toegepast. Daardoor ontstaat er een aangenamer straatbeeld en is meer sociale controle. De woningen die rondom de groene ruimte gesitueerd zijn, worden voorzien van een kleine 'voortuin'/ privéstoep die de ruimte biedt om deze ruimte zelf in te richten.
Het parkeren gebeurt grotendeels in de vorm van langsparkeerhavens aan de zijde van de woningen. De Leliestraat vormt hierop een uitzondering. Daar bevinden de langsparkeerhavens zich aan de overzijde van de straat. De randen van de centrale groene (speel)ruimte worden zoveel mogelijk vrijgespeeld van parkeren.
De toekomstige Rozenbuurt wordt zoals in de huidige opzet ontsloten via de Resedastraat, de Leliestraat en de Asterstraat. Aan de westzijde van de Leliestraat zal in het verlengde van de Resedastraat een doorsteek worden gemaakt om in een veilige ontsluiting voor hulpdiensten vanaf de Leliestraat te kunnen voorzien.
Ten aanzien van het plangebied
De herontwikkeling van het plangebied past qua situering en bouwmassa niet binnen de ter plaatse geldende bestemming. Een 'binnenplanse' afwijking is hiervoor niet gegeven, waardoor het bestemmingsplan herzien dient te worden voordat het bouwplan kan worden gerealiseerd.
Na dit inleidende hoofdstuk (Hoofdstuk 1 Inleiding) met een beschrijving van het plan, waarbij wordt ingegaan op de huidige en gewenste situatie, en de te doorlopen procedure om de gewenste situatie mogelijk te maken. Hoofdstuk 2 Sectoraal beleid gaat in op de omgevingsfactoren. In Hoofdstuk 3 Plansystematiek staat de plansystematiek centraal. In Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid weergegeven. Tot slot zijn in Hoofdstuk 5 Vooroverleg de reacties uit het wettelijk vooroverleg opgenomen.
Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, Wonen Leeft! In deze nota wordt het woonbeleid uiteengezet, waarbij de volgende strategische keuzes zijn gemaakt voor Nijmegen:
Het continueren van de wijkaanpak.
Om te kunnen blijven voldoen aan wensen van bewoners is het nodig dat verouderde en versleten delen van de stad een kwaliteitsimpuls krijgen. Daarvoor bestaat geen standaardrecept. Soms gaat het om sloop en vervangende nieuwbouw als de kwaliteit van de woningen te slecht is. Maar het kan ook gaan om het geschikt maken van woningen voor ouderen, verkoop van woningen en woningverbetering.
Nijmegen Oud-West
Het stadsdeel Oud West, waar ook de Rozenbuurt van uitmaakt, bestaat uit oude volkswijken in een stedelijk grondgebonden woonmilieu. De woningvoorraad bestaat voor het grootste deel uit vooroorlogse huurwoningen in bezit van woningcorporaties. Aan een aantal doorgaande wegen staat vooral particulier woningbezit. De corporatieve voorraad is grotendeels in de jaren zeventig en tachtig gerenoveerd.
In de Rozenbuurt, wordt de herstructurering van de slechte delen van de voorraad voortgezet. Hierbij richt de gemeente zich op meer differentiatie en kwaliteit in het woningaanbod. Met het "verversen" van de oude voorraad worden kwaliteitsachterstanden weggewerkt. Wat meer variatie in het aanbod maakt het mogelijk dat bewoners die een stap in de wooncarrière willen maken niet perse de wijk hoeven te verlaten. Dat is goed voor de sociale cohesie.
In de Rozenbuurt zijn geen voorzieningen aanwezig. Het toevoegen van een gemeenschappelijk groengebied biedt meerwaarde voor de buurt om elkaar te ontmoeten, zowel voor jong als oud.
Op 18 februari 2014 is de woningmarktverkenning "De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020" vastgesteld. Deze woningmarktverkenning geeft de richting aan voor diverse locaties in de stad. De te ontwikkelen locatie in de Rozenbuurt ligt in de wijk Wolfskuil. Echter de locatie ligt separaat van de rest van de wijk Wolfskuil, gescheiden door een drukke verkeersader, de Graafseweg. En anderzijds ingeklemd door het spoor. De wijk heeft een stedelijk grondgebonden woonmilieu. Vanuit de woningmarktverkenningen blijkt dat er een forse overprogrammering is aan woningen in dit woonmilieu. Aangezien het hier een herstructurering betreft stuit het toevoegen van woningen niet op bezwaren. In dit woonmilieu gaat de vraag voornamelijk uit naar goedkope huurwoningen met voldoende woonkwaliteit.
Met de ontwikkeling van de Rozenbuurt worden kleine goedkope woningen van mindere kwaliteit gesloopt en komen er grotere kwalitatief betere huurwoning, voor terug. Tevens worden de nieuwe woningen gerealiseerd in het betaalbare segment. Dit is ook noodzakelijk gezien de grote vraag naar dit segment in Nijmegen.
Het college heeft besloten om in 2014 te starten met het opstellen van een nieuwe en meer actuele woonvisie. De conceptversie is in juli 2015 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Sinds 2009, het moment waarop de huidige woonvisie is vastgesteld, is het speelveld en de verhouding tussen partijen behoorlijk veranderd. Tegen deze achtergrond is een nieuwe woonvisie gewenst om in een veranderende omgeving richting en focus te geven aan de opgaven in de stad. Belangrijke onderleggers voor de nieuwe woonvisie zijn de vastgestelde nota's "De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020", en het "Planningskader wonen met zorg 2014". Ook heeft er op stadsregionaal niveau nog onderzoek plaatsgevonden naar de betaalbaarheid van het wonen. De betaalbaarheid van het wonen staat prominent op de agenda van de woonsector. Ook krijgt het een belangrijke plek in de nieuwe woonvisie. De nieuwe woonvisie wordt geen blauwdruk, maar geeft wel een duidelijke richting. Met een helder sturingsperspectief, dat recht doet aan de veranderende rol en positie van de overheid. Die nieuwe woonvisie heeft geen gevolg voor de ingezette ontwikkeling van de Rozenbuurt. De herstructurering van de buurt is in lijn met zowel de vigerende woonvisie als het concept van de nieuwe woonvisie.
De Rozenbuurt is redelijk tot goed bereikbaar voor alle vervoerswijzen:
Gemotoriseerd verkeer:
Het plangebied wordt ontsloten via de Hatertseveldweg, die is ingericht als fietsstraat. De auto is hier te gast. De maximum snelheid bedraagt 30 km/u. De Hatertseveldweg sluit voor autoverkeer niet rechtstreeks aan op de Graafseweg. Dit gebeurt via de Groenestraat of de Leliestraat - Rozenstraat. De Resedastraat en de Altenastraat sluiten aan op de Hatertseveldweg.
Langzaam verkeer:
Het gebied is goed bereikbaar voor langzaam verkeer. De Hatertseveldweg is ingericht als een fietsstraat, waar de nadruk ligt op de fiets en de auto te gast is. De Hatertseveldweg sluit voor fietsers aan op de snelfietsroute langs de Graafseweg. Van en naar de Graafsebrug is de verbinding voor de fiets snel en comfortabel. De andere wegen in het plangebied zijn smal en is het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer.
Openbaar vervoer:
De Rozenbuurt is per bus bereikbaar via de Graafseweg, waar drie buslijnen rijden. De bushaltes liggen in de buurt van de aansluitingen met de Hatertseveldweg en Groenestraat. De buslijnen 2 en 99 stoppen hier, het hoogwaardig openbaar vervoer (lijn 331) niet.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de stedelijke zone "Schil/Overloopgebied". Hiervoor gelden de volgende normen:
Woningen | Parkeernorm schil / overloopgebied | Eenheid | Aandeel bezoekersparkeren |
Woningen groot = 135 m2 GBO | 1,60 | Per woning | 0,3 pp |
Woningen midden 90 - 135 m2 GBO | 1,50 | Per woning | 0,3 pp |
Woningen klein 50 - 90 m2 GBO | 1,30 | Per woning | 0,3 pp |
Woningen zeer klein = 50 m2 GBO (zelfstandig) | 0,85 | Per woning | 0,3 pp |
De gebruiksvloeroppervlakte (GBO volgens NEN 2580) omvat enkel de voor bewoning geschikte vloeroppervlakte waarbij bijvoorbeeld de vloer onder een schuine kap met een vrije hoogte van minder dan 1,5 meter niet wordt meegerekend.
In de wegencategorisering kaart van de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) staat het snelheidsregime van diverse wegen. De Graafseweg en de Groenestraat zijn gebiedsontsluitingswegen met een maximum snelheid van 50 km/u. Alle straten binnen de Rozenbuurt zijn erftoegangswegen met een maximum snelheid van 30 km/u.
Volgens de inrichtingseisen Duurzaam Veilig betekent dit dat er sprake is van gemengd verkeer, zonder vrijliggende fietspaden. Ook op de Hatertseveldweg is er sprake van gemengd verkeer, maar door de inrichting als fietsstraat met rood asfalt is duidelijk gemaakt dat de fietser de prioriteit heeft en de auto te gast is en zich moet aanpassen aan het weggedrag van de fietsers.
In het stedenbouwkundige plan zijn de Leliestraat en de Resedastraat enkel voor langzaam verkeer met elkaar verbonden. Voor hulpdiensten moeten er echter altijd twee aanrijdmogelijkheden zijn voor het geval er een niet beschikbaar is. Dat betekent dat de verbinding tussen Leliestraat en Resedastraat ook voor hulpvoertuigen zoals ambulance en brandweer geschikt moeten zijn. De verbinding moet breed genoeg zijn en de bochten moeten ruim genoeg zijn voor deze voertuigen. Omdat de Leliestraat doodloopt, moet er voldoende ruimte zijn om met een groot voertuig te kunnen keren.
De minimale maatvoering voor de doorgang tussen de Leliestraat en de Resedastraat voor hulpvoertuigen is in de regels (6.2.2, lid c) opgenomen.
Voor het huidige bestemmingsplan is de invloed van de omliggende bedrijvigheid op de nieuwbouw van belang. Het bedrijf Smit Transformatoren aan de Groenestraat 336 (SBI 271, 3310) heeft een richtafstand van 200 meter (categorie 4.1) voor eventuele milieuhinder ten opzichte van een rustige woonwijk. De werkelijke afstand tot het plangebied is ongeveer 30 meter. Voor geluid en stof ligt de richtwaarde op 30 meter, voor gevaar op 50 meter. Geluid en stof zouden dus volgens de richtwaarden geen hinder veroorzaken op de Rozenbuurt. Het bedrijf valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en veroorzaakt derhalve ook geen grote risico's op het plangebied. Alleen voor geur staat een richtwaarde van 200 meter aangegeven in de VNG brochure.
Het plangebied kan worden gekarakteriseerd als een gemend gebied gezien de ligging tegen het doorgaande spoor van Nijmegen naar Den Bosch (hoofdinfrastructuur). Daarmee zou een afstand van 100 meter als acceptabel kunnen worden gezien. De werkelijke afstand is echter 30 meter. Er kan echter worden afgeweken van de richtwaarden op grond van het volgende:
In het verleden is gebleken dat vooral het laagfrequent geluid van Smit Transformatoren, overlast heeft veroorzaakt bij omwonenden. Door het bedrijf zijn al maatregelen genomen om de hinder van laagfrequent geluid te beperken. Op grond van de zorgplicht uit het activiteitenbesluit dient het bedrijf ook deze geluidhinder in de toekomst tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
Conclusie:
Het nieuwe bestemmingsplan is toelaatbaar.
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport:
Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740-onderzoek asbest locatie Nijmegen Rozenbuurt, Boot Ing. Bureau, 3 dec. 2014, kenmerk:P14/0301/019.
Uit het bodemonderzoek blijkt:
Het oostelijk en zuidwestelijk deel van de locatie is mogelijk sterk verontreinigd; nader onderzoek moet plaatsvinden. De bodem is tot minstens 2 meter onder maaiveld geroerd en in de bodem bevindt zich puin, kolen baksteen. Onder de huizen is niet geboord en deze grond is min of meer verdacht; uit meerdere onderzoeken uit de buurt blijkt dat juist onder de huizen de bodem verontreinigd kan zijn (Brederostraat, Tollenstraat e.d.)
Mogelijk is er een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig en dit dient nader onderzocht te worden. Dat betekent dat er tevens sleuven worden gemaakt voor de opsporing van asbest en mogelijk andere verontreinigingen. De initiatiefnemer kan dit bodemonderzoek eventueel doen nadat de huizen zijn gesloopt.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in de ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop vastgelegd in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015. Kernbegrippen hierbij zijn compensatie en adaptatie:
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen de bebouwde en groene structuren. Een goede inpassing van groen bij de terug te bouwen woningen helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Infiltratie van schoon regenwater kan dus het best via bodempassage (afvoer naar aanwezig groen).
Ook kunnen verantwoord materiaalgebruik, beperking van de energievraag en een verstandige positionering van functies bijdragen aan de klimaatdoelstellingen. Voor de utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij het terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden.
De herziening van het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van kleinschalige woningbouw. Het is een ontwikkeling die naar verwachting geen al te grote impact heeft op de leefomgeving. Eventuele aanplant van meer bomen zou een positieve invloed op het klimaat hebben vanwege luchtfiltering en verdamping en daardoor koeling. Verder is het belangrijk dat de voortuinen groen blijven en niet worden betegeld.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een (spoor)weg. Wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig. In de Wgh staan voorkeurswaarden die alleen onder voorwaarden mogen worden overschreden. De voorkeurswaarde voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Voor railverkeer bedraagt de voorkeurswaarde 55 dB. Naast voorkeurswaarden zijn in de Wgh ook maximum toegestane geluidsbelastingen opgenomen. Als de voorkeurwaarde wordt overschreden maar de maximum toegestane geluidsbelasting niet kan onder voorwaarden een ontheffing worden verleend. In de "Beleidsregels Hogere Waarden Wet Geluidhinder" zijn deze voorwaarden opgenomen.
De te realiseren woningen liggen binnen de onderzoekszones van de Hatertseveldweg, Groenestraat en de spoorlijn Nijmegen-Den Bosch.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op de Hatertseveldweg en de Groenestraat de voorkeurswaarde niet wordt overschreden.
Uit het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 2 "Akoestisch onderzoek Railverkeerslawaai 40 woningen plan Rozenbuurt te Nijmegen" referentienummer 15-769 d.d. 12 november 2015) is gebleken dat ter plaatse van 31 van de 40 woningen sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde voor railverkeerslawaai. Daarvan vindt ter plaatse van 15 woningen ook een overschrijding van de maximale grenswaarde van 68 dB plaats en bedraagt de gevelbelasting als gevolg van railverkeerslawaai 71 dB. Het betreft de woningen aan de zuidoostzijde van het plan die het dichtst bij de spoorlijn liggen. Deze woningen worden voorzien van een zogenaamde dove gevel waarop toetsing aan de Wet geluidhinder niet van toepassing is.
Om aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van de geluidluwe buitenruimte te kunnen voldoen dient een geluidscherm te worden aangebracht op de perceelsgrens van Blok A (zie afbeelding III pagina 13 akoestisch onderzoek) met een hoogte van 2,0 m. In dit scherm kunnen de (nog hogere) houten schuurtjes/bergingen en de toegangsdeur worden geïntegreerd.
Blok D en E hebben een geluidafschermende werking voor de achterliggende bouwblokken. Tussen blok D en E (zie afbeelding III pagina 13 akoestisch onderzoek) is echter een opening aanwezig ten bate van de bereikbaarheid van de woningen door hulpdiensten bij calamiteiten. Om een geluidluwe gevel voor blok A te kunnen realiseren is een geluidscherm benodigd tussen blok D en E met een hoogte van 3,0 meter. De onderzijde van dit scherm dient op een hoogte van maximaal 4,2 m boven maaiveld gesitueerd te worden.
De realisatie van de woningen is alleen mogelijk middels de vaststelling van een hogere waarde besluit. De gemeente Nijmegen heeft in het document "Beleidsregels Hogere Waarden Wet Geluidhinder" vastgelegd onder welke voorwaarden een hogere waarde besluit kan worden vastgesteld. Enkele belangrijke voorwaarden zijn dat de woningen een geluidluwe gevel en buitenruimte moeten hebben. Alle woningen in het plan voldoen aan de aanvullende voorwaarden uit de beleidsregels. Voor de woningen die een hogere geluidsbelasting hebben dan de voorkeurswaarde, is door de gemeente een hogere waarde vastgesteld.
De zuidoostgevel van de woningen aan de zuidoostzijde van het plan moet als dove gevel worden uitgevoerd. In het bestemmingsplan en in het hogere waarde besluit zijn regels opgenomen die de juiste realisatie van die gevel waarborgen.
Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:
a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).
Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.
Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van ca. 7500 motorvoertuigen per etmaal. Aangezien het aantal woningen binnen het plangebied afneemt zal het onderhavige plan ten opzichte van de bestaande situaties geen verslechtering van de luchtkwaliteit veroorzaken. Het plan hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.
ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.
De geplande nieuwbouw betreft geen gevoelige bestemmingen en voldoet daarmee ook aan dit aspect.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplan gebied:
Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)
Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR*10-6 contour bedoeld.
De PR contour van de spoorlijn Nijmegen en Bosch komt niet buiten de transportlijn zelf. Ook de PR contour van de genoemde bedrijven blijven nagenoeg op eigen terrein en zijn dus zeer ver verwijderd van het plangebied. Het PR vormt dus geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De verantwoording van het groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden. Voor de verantwoording van het groepsrisico rond bedrijven geldt een ander afwegingskader dan de verantwoording van de risico's rond transportroutes.
De opslag van giftige stoffen bij respectievelijk NXP en Broekman Logistics kunnen in een zeer onwaarschijnlijk scenario het plangebied bereiken. Het groepsrisico dat hierdoor kan ontstaan is verantwoord in de beleidsvisie externe veiligheid die de gemeente in februari 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor veroorzaakt een groepsrisico. De planontwikkeling beoogd echter een afname van het aantal woningen van 56 naar 40. Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) (artikel 8, lid 2) kan bij een ontwikkeling waarbij het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt, worden afgezien van een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico. De hoogte van het groepsrisico ter plaatse is ongeveer 14% van de oriëntatiewaarde (berekening voor BP Nijmegen Midden, 1-7-2014). Er kan door uitvoering van onderhavige plan geen toename van het groepsrisico plaatsvinden. Op grond van het Bevt art 7 is nog wel aandacht nodig voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid noodzakelijk. De Veiligheidsregio Gelderland Zuid heeft hierover advies uitgebracht (VRGZ, 26 augustus 2015) welke geen aanleiding geven deze paragraaf aan te passen.
Op de verbeelding is een veiligheidscontour aangegeven waarbinnen zeer kwetsbare objecten worden uitgesloten. In de toekomst kan zich in het plangebied dus geen ontwikkeling voordoen waarbij er een zeer kwetsbaar object in deze zone wordt gevestigd.
Conclusie
Op grond van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid
Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in gebouwen goed aansluiten op de omgeving.
Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
Situering van gebouwen
In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.
Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.
Bluswatervoorziening
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de panden in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur.
Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen
Bereikbaarheid
Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de panden in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken; doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de openbare weg of ontsluitingsweg op particulier terrein tot de toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.
Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen
Conclusie
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.
Nijmegen streeft er naar om als stad energieneutraal te worden en de stad aan te passen aan klimaatveranderingen. Dit kan door energiegebruik te beperken en duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen.
Daarnaast leidt klimaatverandering tot wijzigende omstandigheden zoals extremer weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Opgaven op deze plek zijn het voorkomen van oververhitting en het realiseren van berging voor neerslag.
Met andere overheden en bouwpartijen in de regio hebben we in het Groen Akkoord afgesproken om de milieuprestatie van gebouwen met de GRP-systematiek uit te drukken en deze te publiceren. GPR scoort op vijf thema's de milieuprestatie van gebouwen en kan ingezet worden om de integrale kwaliteit van gebouwen te en verbeterpunten op te sporen. Als de ontwikkelaar nog geen licentie voor dit systeem heeft, kan de gemeente er één voor dit project ter beschikking stellen. Voor zorgwoningen is een aparte module van GPR ontwikkeld. Hiermee is het eenvoudig mogelijk om inzicht te geven of en hoe de woningen voldoen aan de eisen op levensloopbestendigheid.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Voor woongebouwen liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezonder, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Wolfskuil. Voor dit gebied zijn het "Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 & Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) " relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Binnen het plangebied en directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
Het plangebied bevindt zich in niet een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Riolering
De riool technische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Hatertseveldweg. De riolering is uitgevoerd als gescheiden stelsel. Het stelsel bestaat uit een vuilwaterriool en een infiltratieriool. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten.
Hemelwater
Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'.
Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Hemelwater kan middels een robuuste infiltratievoorziening in de openbare ruimte worden aangesloten op de bestaande hemelwater infiltratievoorziening in de Hatertseveldweg. De capaciteit van infiltratievoorziening van de Hatertseveldweg is niet toereikend voor het plangebied. Voor de ontwikkeling is extra capaciteit noodzakelijk. Deze extra capaciteit dient binnen het plangebied opgelost te worden. Die ruimte wordt geboden door de toevoeging van de bestemming 'Groen'.
Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Conclusie
Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van Natura2000 dat geen effecten te verwachten zijn. Natura2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.
De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:
In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd. Om te bepalen of de Natuurbeschermingsweg aan de orde is, is er een quick scan uitgevoerd.
Conclusie
Uit de Flora en fauna - Quickscan (12 december 2014) is gebleken dat dit bestemmingsplan niet van invloed is op gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vallen en derhalve is deze wet dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.
Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen. Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.
Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.
Conclusie
Voor dit bestemmingsplan zijn een Flora- en faunaondezoek uitgevoerd (zie Bijlage 3 Flora en
fauna - Quickscan) en een notitie resultaten onderzoek vaste rust- en verblijfplaatsen Rozenbuurt (zie Bijlage 4 Flora en fauna - Nader onderzoek). Uit de onderzoeken blijkt het volgende:
Flora
Bedreigde of beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen. Het voorkomen van dergelijke soorten is uit te sluiten op basis van het karakter en het beheer van het plangebied.
Fauna
Tijdens het onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen, vogels met vaste verblijfplaats of Steenmarter. Op grond hiervan is geconcludeerd dat het project wat vaste rust- en verblijfplaatsen niet conflicteert met de Flora- en faunawet. Aanvullende maatregelen in de vorm van een mitigatie- en compensatieplan en een ontheffing zijn niet aan de orde.
Wel dient rekening te worden gehouden met broedvogels zonder vaste rustplaats, dat wil zeggen de gebruikelijke broedvogels van het stedelijk gebied. Dit betekent dat het groen in de wijk buiten de periode 15 maart - 15 juli verwijderd moet worden. De aanwezigheid van nesten onder de dakpannen is niet geheel uit te sluiten. Er wordt daarom aangeraden om de sloop ook buiten de aangegeven periode uit te voeren.
Op 14 januari 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. Deze visie introduceert het zogenoemde Gelders Natuurnetwerk, waarmee het begrip EHS wordt losgelaten. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur. Buiten dit Natuurwetwerk geldt onder meer de Groene Ontwikkelingszone.
Gelders Natuurnetwerk
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Groene Ontwikkelingszone
De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.
Bevoegd gezag voor de GNN/GO is de provincie Gelderland.
Conclusie
Dit bestemmingsplan ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone van de Omgevingsvisie.
Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden. Binnen het plan gebied is namelijk geen bestaande hoofdgroenstructuur aanwezig. Aangrenzend aan het plan ligt een hoofdbomenstructuur, namelijk aan de Hatertseveldweg. Hierover in de volgende paragraaf meer. Het spoortraject heeft een ecologische functie. In de toekomstige situatie is het van belang om de groene structuur aan de Leliestraat naast het spoor groen aan te zetten. Hierbij is het van belang om meer biodiversiteit te krijgen in deze groenstrook.
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan 'De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen. De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
Conclusie
De bomen aan de Hatertseveldweg behoren tot de hoofdbomen structuur. In het toekomstige parkje is het van belang dat aan de zijde van de Hatertseveldweg bomen van de 1e grootte worden aangeplant. Hiermee wordt de snelfietsroute geaccentueerd. Tevens is hier de meeste groeiruimte zowel onder als bovengronds. De structuur aan het spoor heeft een ecologische functie. Het is hier van belang om in te zetten op meer biodiversiteit door bijvoorbeeld verschillende bomen te kiezen die op diverse tijdstippen bloeien.
Voor het gebied geldt een verhoogde kans van aantreffen van Nietgesprongen explosieven. In het gebied hebben oorlogshandelingen plaatsgevonden. Het betreft een stedelijk gebied (voorloorlogse wijk) waar na de 2e WO geen grootschalige grondroerende werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
Geschiedenis Rozenbuurt
Op 2 juni 1928 is er vergunning verleend voor de bouw van 67 woningen op een terrein ten oosten van de Hatertseveldweg. De woningen werden in opdracht van Woningvereniging "Nijmegen" gebouwd naar ontwerp van architect J.C. Hermans.
De Woningwet uit 1901 zorgde niet alleen voor goede volkshuisvesting, maar maakte ook de wettelijke toelating van instellingen uitsluitend werkzaam in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting mogelijk. Een van deze instellingen was Woningvereniging "Nijmegen" (de voorloper van het huidige Portaal), opgericht in 1906 door 22 Nijmeegse burgers. "Nijmegen" was algemeen en neutraal van uitgangspunt en kende geen levensbeschouwelijke grondslag. De woningvereniging bouwde voor de Tweede Wereldoorlog vrijwel uitsluitend voor de lagere inkomensklassen. Deze arbeiderswoningen werden gerealiseerd in het westen van de stad, daar waar de nieuwe industrie zich gevestigd had en de grondprijs laag was. Bepalend voor de architectonische vormgeving van de woningen en de stedenbouwkundige opzet van de wijk was de stedelijke context. Aan de bestaande wegen in West, zoals de Graafseweg, Wolfkuilseweg, Tweede Oude Heselaan, Floraweg) onstond lintbebouwing in de vorm van woningen in particulier eigendom. De flankerende en tussenliggende terreinen werden opgevuld met complexmatige arbeiderswoningen door Woningbouwvereniging "Nijmegen". De beschikbaarheid van grond heeft geleid tot een gefragmenteerde groei.
Alle woningen van "Nijmegen" werden gebouwd naar ontwerp van J.C. Hermans, met uitzondering van een complex aan de Javastraat van architect M.E. Veugelers. In de periode 1919-1925 werd hij in zijn werk bijgestaan door esthetisch adviseur J.W. Hoffmann; dit naar aanleiding van een verzoek van de Nijmeegse gemeenteraad aan "Nijmegen" om meer aandacht te besteden aan de esthetische verzorging van de volkswoningbouw.
In de jaren '70 van de twintigste eeuw vind er een renovatie en herstructurering van de Rozenbuurt plaats. Blok III van de woningen uit 1928 wordt gesloopt, met uitzondering van de huizen G (op de bouwtekening van 1928). Hierdoor ontstond een open ruimte met een 'grote wei' en parkeerplaatsen. Voor de huizen in blok IV worden bergingen geplaatst. De huizen van blok I krijgen bergingen aan de grote wei. De woningen zelf worden grondig gerenoveerd.
De Hatertseveldweg is een oude weg tussen de Graafseweg en landgoed De Hulsen. Aan de weg onstond begin twintigste eeuw de eerste bebouwing, waaronder arbeiderswoningen van particulier intiatief uit 1906 en 1912. In de jaren '20 volgden Melkinrichting Maas en Waal (1927), een fabriek aan de Hatertseveldweg 124 (1928) en nog enkele woningen. Ook uit 1928 dateren de woningen van blok I van de Rozenbuurt.
Cultuurhistorische waarde
De bebouwing in de Rozenbuurt is niet beschermd als monument en maakt ook geen onderdeel uit van een rijks- of gemeentelijk beschermd gebied. Ook staan de panden niet op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed.
De betreffende woningen zijn onderdeel van de socialewoningbouw in Nijmegen. De woningen zijn ontworpen door J.C. Hermans, maar zonder inbreng van esthetisch adviseur J.W. Hoffmann, zoals bij andere woningen van woningvereeniging "Nijmegen". De woningen zijn dan ook zeer sober qua architectuur. De renovatie van 1978 heeft voor een nog verdere versobering gezorgd. Door het plaatsen van bergingen voor de woningen van blok IV is de oorspronkelijke bebouwing grotendeels aan het zicht onttrokken. Het stedenbouwkundige ontwerp van de Rozenbuurt is ingegeven door een stuk grondgebied tussen de Hatertseveldweg en het spoor. Vanuit het zuiden maken de Leliestraat en Asterstraat een knik richting de Hatertseveldweg. De bebouwing aan de Asterstraat volgde deze knik. Met het slopen van blok III is deze stedenbouwkundige opzet gewijzigd. Door het toevoegen van de bergingen voor blok IV is de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet met de knik in de straat niet meer herkenbaar.
De Rozenbuurt is als arbeiderscomplex onderdeel van de sociaal-economische geschiedenis van Nijmegen. De woniningen zijn te sober qua architectuur en te ingrijpend gewijzigd om er een architectuurhistorische waarde aan toe te kennen. De stedenbouwkundige opzet van het complex is eveneens te ingrijpend gewijzigd om er een stedenbouwkundige waarde aan toe te kennen.
De Hatertseveldweg is als historische structuur van cultuurhistorische waarde. Het gaat hier om een historische structuur met lintbebouwing ontstaan in de eerste helft van de twintigste eeuw en waarbij er sprake is van een mengeling van fabriekjes en arbeiderswoningen.
Conclusie
Met het bestemmingsplan blijven de Leliestraat, Asterstraat en Resedastraat behouden. De Asterstraat zal weer als doorgaande structuur, met knik richting Hatertseveldweg, herkenbaar zijn. Langs de Hatertseveldweg komt een groenstrook. De lintbebouwing aan de Hatertseveldweg zal hierdoor onderbroken worden. Dit is vanuit cultuurhistorisch oogpunt minder wenselijk. In het betreffende bestemmingsplanvoorstel is bouwen in Resedastraat tot aan Hatertseveldweg mogelijk. De oriëntatie van dit bouwblok kan hierdoor haaks op Hatertsveldweg. Ook dit is vanuit cultuurhistorisch oogpunt minder wenselijk.
Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.
De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.
Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.
Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.
Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. Door de Monumentenwet 1988 is de rol van het rijk en de provincies sterk afgenomen, ten gunste van de gemeenten. Deze zijn verantwoordelijk voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en voor het daarvan afgeleide vergunningenstelsel. Er zijn enkele uitzonderingen hierop: de provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen, en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.
De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau, en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed. Het is de bedoeling dat de onder deze status vallende terreinen ook planologisch beschermd gaan worden.
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Het plangebied ligt in een waarde 1-gebied. Het terrein heeft een onbekende verwachting en ligt in de buurt van een vermoed Romeinse wegtracé. Van de waarde 1 gebieden is de archeologische waarde van het gebied nog niet door onderzoek vastgesteld, of er geldt een lage of middelhoge archeologische verwachting. Aan een waarde 1 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor het plangebied een oppervlak van tenminste 2.500 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden over hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen, bekend zijn, en welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.
In samenspraak met het bevoegd gezag kan bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden.
Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.
Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.
Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.
Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.
Archeologische vondsten gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden, op basis van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.
Om het documenteren van toevalsvondsten mogelijk te maken verdient het de aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 53 Monumentenwet 1988):
Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Deze melding kan ook worden gedaan bij de gemeentearcheoloog.
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).
In de bestemmingsplanregels komen de enkelvoudige bestemmingen Groen, Tuin, Verkeer en Wonen voor. Deze bestemmingen zijn opgenomen voor locaties waar slechts één hoofdfunctie is toegestaan.
Behalve bestemmingen kunnen er in het bestemmingsplan aanduidingen worden opgenomen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van de gebruiks- en dubbelfuncties met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel voor op de verbeelding als in de regels. Er worden in de SVBP 2012 zes soorten aanduidingen onderscheiden: gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen, bouwvlakken, bouwaanduidingen, maatvoeringsaanduidingen en figuren.
In het bestemmingsplan Nijmegen Oud West 2015 - 1 (Rozenbuurt) komen de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1', 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2' en 'wetgevingszone - waarde archeologie - 1', de functieaanduidingen 'ontsluiting', de aanduiding 'bouwvlak, de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding -erfafscheiding' en de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum aantal wooneenheden' voor.'
De herziening van het bestemmingsplan beoogt de herstructurering van binnenstedelijk gebied. Het bouwplan voorziet in de sloop van 56 woningen waarna 40 - 43 sociale huurwoningen met bijbehorende infrastructurele voorzieningen worden gerealiseerd. Het kostenverhaal is geregeld door middel van een anterieure overeenkomst waarin is vastgelegde dat Stichting Portaal alle kosten van planvoorbereiding en uitvoering draagt. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gewaarborgd.
De in verband met of ten gevolge van het onderhavige project door de gemeente Nijmegen te betalen planschade als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 onder letter b Wro en nadeelcompensatie op basis van de Nadeelcompensatieverordening 199 en de daarmee verband houdende onderzoeks- en procedurekosten zijn voor risico en rekening van de gemeente Nijmegen en komen ten laste van de planexploitatie.
Voor dit bestemmingsplan is op 14 oktober 2015 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 december 2015 tot en met 20 januari 2016 ter visie gelegen. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De tervisielegging is gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant". Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het waterschap Rivierenland heeft in haar mail van 23 november 2015 in het kader van artikel 3.1.1 Bro overleg een reactie gegeven. Het waterschap geeft aan dat er geen sprake is van toename van verhard oppervlak, er zijn geen waterkeringen, watergangen of rioolwatertransportleidingen in beheer bij het waterschap binnen of in de directe omgeving van het plangebied gelegen. Regenwater kan conform het reguliere beleid van de gemeente Nijmegen afgekoppeld worden en worden geïnfiltreerd in de ondergrond.