direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Midden 2015 - 5 (Dobbelmannweg 5-7)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de voormalige kloostertuin aan de Dobbelmannweg 5-7 in Nijmegen, op de locatie waar een oud schoolgebouw met gymzaal stond, wil de gemeente Nijmegen een woningbouwontwikkeling zien, maar zij heeft niet de wens deze zelf te realiseren. De gemeente heeft de overtuiging en verwachting dat de markt een goede en creatieve invulling aan woningbouw op deze locatie kan geven. De gemeente ziet de ontwikkeling van deze bijzondere plek als een kans voor zowel ontwikkelaars als ook georganiseerde CPO's.

Het te ontwikkelen gebied heeft een eigen karakteristiek en er wordt gezocht naar een ontwikkelingsmogelijkheid waarbij samenhang met de omgeving van belang is. De gemeente heeft hiervoor onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het object betreft een perceel grond met een voormalig schoolgebouw en gymzaal. De gebouwen zijn door de verkoper gesloopt. Het object ligt in de voormalige (historische) kloostertuin aan de Dobbelmannweg 5-7 in Nijmegen in de woonwijk Hazenkamp en in de nabijheid van het Goffertpark. De wijk Hazenkamp is een groene woonwijk met veel volgroeide straatbomen. De bebouwing in het oostelijk gedeelte van de wijk bestaat uit ruime jaren-30-woningen, het westelijke deel omvat vooral naoorlogse woningen en lage flats. In de uiterste noordwesthoek van de wijk ligt het voormalige Smitdraad fabrieksterrein dat is herontwikkeld tot kleinschalig winkelcentrum met onder meer een supermarkt.

Het object is in eigendom bij de gemeente Nijmegen en kadastraal bekend als gemeente Hatert, sectie M, perceelsnummers 3480 (gedeeltelijk), 3481 (geheel) en 4364 (gedeeltelijk) en is totaal circa 3.887 m2 groot.

Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0001.jpg"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het object is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Nijmegen Midden 2015' (vastgesteld op 2-11-2016) en heeft de enkelbestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 3'. Het bestemmingsplan laat Wonen niet toe. Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0002.jpg"

Uitsnede: bestemmingsplan Nijmegen Midden 2015 met in blauw de grenzen van onderhavig plan.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

De Dobbelmannweg verbindt de Groenestraat en de Hazenkampseweg in een vrijwel rechte, noord-zuid gerichte lijn. De woonbebouwing bestaat uit rijwoningen en twee-onder-een-kapwoningen gebouwd in twee lagen met een kap. Het straatbeeld wordt in belangrijke mate gevormd door het structurerende karakter van de bebouwing, de van een gebouwde erfafscheiding voorziene groene voortuinen en de aanwezige bomen in het straatprofiel. De woonfunctie overheerst maar wordt afgewisseld met andere functies.

Uitzonderingen op de hierboven beschreven ruimtelijke karakteristiek zijn de voormalige MULO op de hoek Dobbelmannweg – St Hubertusstraat, nu een sportschool, en de bebouwing van het voormalige kloostercomplex en kerk op de hoek Groenestraat – Dobbelmannweg. De historische bebouwing op het voormalige kloosterterrein bestaat uit de Antonius van Padua-Sint Annakerk met pastorie (beide rijksmonumenten), het voormalig klooster/novicaat met later aangebouwde kapel en een voormalig meisjespensionaat (beide gemeentelijke monumenten), allen ontworpen door de architecten vader en zoon Margry. Latere toevoegingen zijn de voormalige basisschool, in de jaren '80 gebouwd na sloop van een ouder schoolgebouw op dezelfde plaats, en een appartementengebouw uit de jaren '90. In het voormalige klooster wordt nu gemeenschappelijk gewoond. Het voormalige pensionaat is in gebruik als atelierruimte voor beeldend kunstenaars.

De cultuurhistorische waarden van het voormalige kloostercomplex zijn beschreven in de paragraaf cultuurhistorie. Alhoewel er in de loop der jaren sprake is geweest van sloop en nieuwbouw en/of functiewijziging van gebouwen op het terrein, is het complex nog altijd herkenbaar en bepalend voor de sfeer en de ruimtebeleving van dit deel van de Dobbelmannweg. In ruimtelijk-stedenbouwkundige zin vertegenwoordigt het terrein een hoge waarde als een reeks van flinke (monumentale) gebouwen, waarvan de maat en schaal ('korrel') afwijkt van de woonbebouwing in de omgeving en die daardoor samen een ensemble vormen, met de achterzijde gelegen aan een openbaar toegankelijke groene ruimte (de oude kloostertuin) die de gebouwen als een groen tapijt met elkaar verbindt. De bijbehorende tuinmuren en hekwerken, die het kloostercomplex vanaf de straat begrenzen, dragen bij aan de herkenbaarheid en daardoor de ruimtelijke eenheid van het terrein. Het bijzondere karakter wordt verder versterkt door de monumentale gebouwen, de enigszins verscholen ligging van de vroegere kloostertuin met aangrenzende begraafplaats en de vele volwassen bomen op het terrein.

Een laantje met kastanjebomen geeft vanaf de Dobbelmannweg toegang tot een ommetje door de kloostertuin. Het ommetje gaat achterom de voormalige basisschool en het pensionaat en loopt via het appartementengebouw en de kloosterkapel weer terug naar de Dobbelmannweg.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Bouwvlak Ten aanzien van het bouwvlak is nauwkeurig gekeken naar het vigerende bestemmingsplan en de ruimtelijke karakteristiek van het terrein. Tevens is afstemming gezocht met de bestaande bebouwing, groenzones en bomen. Het is gewenst dat het kloosterterrein een herkenbare ruimtelijke eenheid blijft. De vorm van het nieuwe bouwvlak volgt uit de bestaande en historische orthogonale schakering van de gebouwen op het terrein. De nieuwbouw voegt zich op een logische wijze in deze structuur.

Aan de Dobbelmannweg is de bouwvlakgrens gelegd op 6 meter uit de erfgrens, wat bij benadering overeenkomt met de voorgevelrooilijnen van het bestaande schoolgebouw en die van het naastgelegen pensionaat. Aan de noordzijde ligt de grens van het bouwvlak 4 meter uit de nieuwe erfgrens tussen de planlocatie en het pensionaat. De zuidelijke en meest oostelijke bouwgrenzen worden bepaald door de kroonprojectie van de aanwezige (kastanje)bomen, zodat deze duurzaam in stand gehouden kunnen worden. Het nieuwe bouwvlak heeft een woonbestemming en is circa 1.600 m2 groot. Het bouwvlak mag voor 70% worden bebouwd.

Bouwhoogte De gebouwen op het kloosterterrein vormen een ruimtelijk ensemble (mede) door hun afwijkende maat en schaal ten opzichte van de directe omgeving. Om de ensemblewaarde van de bebouwing in stand te houden is er voor de hoofdmassa een minimale goothoogte van 7 meter en een maximale goothoogte van 9 meter vastgelegd. De maximale bouwhoogte is 12 meter.

Bouwplan In de gebouwenreeks van het katholieke complex is gekozen voor een eigentijdse toevoeging met respect voor het bestaande, cultuurhistorische ensemble. Op de planlocatie komen twee volledig houten woongebouwen met 11 bijzonder duurzame woningen, grenzend aan een gezamenlijke kloostertuin. Tussen de twee woongebouwen ontstaat een markante toevoeging van het poortgebouw als gezamenlijke entree, een van de invullingen die naast de duurzame-, en natuurinclusieve bouw ook een sociaal duurzame invulling aan het plan geeft. Hier is plek voor spontane ontmoeting, samenkomen en het delen van goederen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0003.png"

De twee nieuwe bouwmassa's staan in goede verhouding tot het belendende pensionaat en overige bestaande kloostergebouwen zonder te overheersen. De situering van de nieuwbouw is passend, met een goed gekozen sprong in de rooilijn. De ordening en afmetingen van de nieuwe volumes zijn gebaseerd op de korrelgrootte van de bestaande kloostergebouwen aan de Dobbelmannweg en daarnaast interpreteert het ontwerp op eigentijdse wijze de monumentale gevels.

De houten volumes verschillen in materiaalgebruik van de bakstenen monumentale gebouwen, maar de compositie van de gevel is wel gebaseerd op de verhoudingen, raamopeningen en dakkapellen van het naastgelegen gebouw. Ook de ritmiek van de horizontale lijnen door de spekbanden bij de gebouwen in het ensemble zijn in een moderne interpretatie teruggebracht in de detaillering van de houten gevels van Hortus Ludi. Alles tezamen levert dit een visueel sterk samenspel op tussen oud en nieuw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0004.png"

De kloostertuin De woningen liggen allemaal aan de gezamenlijke kloostertuin. De naam van het bouwplan verwijst naar deze tuin, een van de 3 typologieën omsloten tuinen: 'Hortus Ludi'; een open plek met aangename elementen die eenvoudigweg bij elkaar zijn geplaatst en omheind om veilige en aangename plekken te creëren.

De gezamenlijke kloostertuin is te bereiken via het poortgebouw of het toegankelijke karakteristieke kastanjelaantje aan de zuidzijde van het bouwplan. Door middel van een lage haag en pergola's krijgt de tuin een semi- openbaar karakter.

De gezamenlijke kloostertuin geeft, naast dat de bewoners beschikken over een eigen veranda, een toegevoegde waarde als tuin en tevens een mooie tussenstap tussen privé en openbaar. Er zullen bijvoorbeeld speel- en zitmogelijkheden komen waar meerdere mensen kunnen samenkomen. De inrichting, het gebruik en het onderhoud van de tuin wordt in co-creatie met de toekomstige bewoners vormgegeven. Daarbij zal een speciaal aangesteld bureau de tuin een invulling geven op ecologisch aspect voor onder andere de beplanting en om gebiedseigen vogels en zoogdieren leefruimte te bieden. In de gevel zijn zo honderden vogel- en vleermuisnestkasten verwerkt in het ontwerp. In de tuin komen o.a. bloemen- en kruiden pluktuinen, een kruidentuin en een moestuin.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant rijksbeleid

Besluit ruimtelijke ordening Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.

Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).

De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.

Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

Behoefte Het plan is een toevoeging voor het woonmilieu aan de Dobbelmannweg. Het toevoegen van bijzonder duurzame woningen heeft een meerwaarde voor de wijk. De kwaliteit van het gebied neemt hierdoor toe. Ook levert deze ontwikkeling een bijdrage aan de realisatie van meer koopwoningen waar veel vraag naar is.

Benutting van beschikbare gronden Er is hier sprake van herontwikkeling van binnenstedelijk gebied. Het plan voorziet hiermee in een goede benutting van het bestaande stedelijke gebied.

3.2 Relevant provinciaal beleid

Provinciale Omgevingsvisie Gelderland In de Omgevingsvisie Gelderland (januari 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.

Hoe draagt de provincie bij aan een toekomstbestendig Gelderland? De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;

2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:

1. Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Zo heeft het Rivierenland andere regionale economische en culturele motoren dan de Stedendriehoek;

2. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;

3. Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Denk aan cultuurhistorie, natuur, water, ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.' Uitnodigingsplanologie is sturen op doelen en kwaliteit, niet op de exacte middelen.

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

- past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:

- hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Omgevingsverordening Gelderland De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2018). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.

3.3 Relevant regionaal beleid

Sinds 1 juli 2015 bestaat de Stadsregio Arnhem-Nijmegen niet meer als officiële bestuurslaag. Hierdoor is er geen instantie meer direct verantwoordelijk voor het regionale beleid op het gebied van mobiliteit, ruimte, wonen en werken. Voor de beleidsvelden wonen, detailhandel en bedrijventerreinen geldt dat provincie Gelderland in haar omgevingsvisie en omgevingsverordening nog wel verwijst naar de regionale afspraken. Voor deze beleidsvelden worden nog steeds regionale afspraken vastgelegd in gezamenlijk overleg met regiogemeenten en provincie.

3.4 Relevant gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijmegen 2013, kansen voor ontwikkeling tot 2030 De Structuurvisie 2013 geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de volgende speerpunten:

- Typisch Nijmegen: de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling;

- Economische structuurversterking: de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven;

- Karakteristieke wijken: onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).

Coalitieakkoord 2018-2022, Nijmegen: samen vooruit In het coalitieakkoord zijn de contouren voor het woonbeleid van de komende jaren beschreven. In de periode tot 2022 besteden we extra aandacht aan de behoefte van sociale huur en middeldure huur. De aandacht voor de woningbouwopgave in de Waalsprong en het Waalfront is onverminderd. We veranderen de beleidslijn door het 'nee, tenzij' beleid, waarbij we voornamelijk voorrang gaven aan ontwikkelingen in de Waalsprong en Waalfront, te veranderen in 'ja, mits' beleid. Daarbij zetten we op een stedelijk niveau in op een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. Daarbij is nadrukkelijk ook groei mogelijk voor de bestaande stad waarbij we zorgen dat de bestaande stad aantrekkelijk blijft, waarbij we op geschikte locaties inzetten op extra sociale en middeldure huurwoningen. Daarbij hebben we ook blijvende aandacht voor de kwaliteit en binnenklimaat van woningen en de betaalbaarheid van de energierekening. De beleidswijziging van ja, mits vraagt om een uitwerking die gericht zal zijn op het bouwen naar behoefte en een ongedeelde stad. De extra opgave van sociale en middeldure huurwoningen verdelen we over de stad en Waalsprong.

Omgevingsvisie In de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging' beschrijft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de stad tot 2040. De Omgevingsvisie gaat om meer dan alleen ruimtelijke aspecten, zo beschrijft de visie hoe de inrichting van de fysieke leefomgeving kan bijdragen aan sociale, maatschappelijke en economische doelen. De Omgevingsvisie vervangt sectorale beleidsvisie voor thema's die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen. Hiermee biedt de Omgevingsvisie één integraal document met de kaders voor het ruimtelijk beleid van Nijmegen.

De Omgevingsvisie bouwt o.a. voort op bestaand beleid, het coalitieakkoord 2018-2022, en de structuurvisie uit 2013. In oktober 2020 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Door actualisatie blijft de Omgevingsvisie actueel.

De Omgevingsvisie dient 4 doelen:

1. Een kader en inspiratie bieden voor initiatiefnemers uit de stad 2. Het geven van spelregels voor afstemming met de omgeving bij ontwikkelingen 3. Het in samenhang presenteren van de Nijmeegse ambities, als uitgangspunt bij het werk van medewerkers van de gemeente 4. Te gebruiken als sturingsinstrument voor het college van B&W en de gemeenteraad bij ruimtelijke ontwikkelingen en investeringen

Uitgangspunt: Groei binnen de bestaande stad: De Omgevingsvisie constateert dat Nijmegen tot 2040 blijft groeien in aantal inwoners, werknemers en bezoekers. Het streven om die toekomstige groei te accommoderen binnen de bestaande grenzen van de stad is een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingsvisie. Zo blijft het aantrekkelijke landschap rondom de stad intact en bovendien helpt verdichting om het draagvlak voor voorzieningen in stand te houden.

Ruimte voor nieuwe woningen en werkgelegenheid wordt dus gezocht binnen de bestaande stadsgrenzen, waarbij de focus ligt op de volgende gebieden: Waalsprong, Waalfront, centrum/stationsomgeving, Kanaalzone/Winkelsteeg en campus Heyendaal.

Opgaven en ruimtelijke keuzes:
4 opgaven en 8 richtinggevende keuzes staat centraal in de Omgevingsvisie (zie figuren). Nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen altijd bij te dragen aan de 4 grote opgaven uit de Omgevingsvisie en bij voorkeur aan meer dan één tegelijkertijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0005.png"

3.5 Conclusie

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling past binnen het/de hierboven genoemde beleid/wetgeving.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Vormvrije M.E.R.-beoordeling

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van de woningen kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:

  • 1. Kenmerken van het project;
  • 2. Plaats van het project;
  • 3. Kenmerken van het potentiële effect.


In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn verderop in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet aan de orde is.

4.2 Wonen

Woonagenda subregio Nijmegen en omstreken 2017-2027 Met de “Woonagenda subregio Nijmegen en omstreken 2017-2027” hebben we samen met de regio afspraken gemaakt over het wonen in de regio. De gemeente Nijmegen heeft hierin als richtlijn het bouwen van 12.050 woningen tot 2027 (op basis van de meest recente Primos-prognose). Om de versnelling vorm te geven mag 70% van het totale aantal woningen in de eerste jaren worden toegevoegd. Centraal staat goed wonen en leven voor alle huidige en toekomstige inwoners van de regio gemeenten. De woningvoorraad en woonomgeving moet kunnen voldoen aan de (veranderende) woonbehoeften van de inwoners met voldoende aanwezige of bereikbare voorzieningen in de buurt. Afgesproken is aandacht te schenken aan de relatie tussen wonen en mobiliteit, versterking van openbaar groen, energieneutraliteit, alternatieve energieopwekking en voldoende levensloopbestendige woningen. Met de subregionale woonagenda is daarnaast afgesproken dat bij de onderbouwing (kwalitatief en kwantitatief) van nieuwe woningbouwplannen in ieder geval in een onderbouwing aangeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot/bijdraagt aan:

  • De in de woonagenda benoemde kwalitatieve uitgangspunten
  • De eigen gemeentelijke woonvisie
  • De meest recente provinciale Primos-prognose
  • De meest recente gezamenlijke regionale woningmarktanalyse
  • In het geval van CPO/zelfbouw projecten: aantonen directe vraag wanneer mogelijk

Primos-prognose en regionale woningmarktanalyse Met het uitkomen van de regionale woningmarktanalyse 2017 en de provinciale doorrekening van de Primos huishoudensprognoses 2016 zijn er nieuwe inzichten ontstaan over de ontwikkeling van de bevolking en de woningmarkt in de subregio. De nieuwste Primos-prognoses leveren de volgende conclusies op: De totale bevolking in de regio groeit. Dit komt vooral door Nijmegen. De bevolking kent een afnemende groei na 2020 waarbij het omslagpunt in de regio rond 2035 ligt. Veel gemeenten hebben of krijgen op langere termijn te maken met een krimpende bevolking. Het aantal huishoudens groeit met ca 8% tot 2025. Er is vooral groei van het aantal eenpersoonshuishoudens. Op de korte termijn is er groei in alle leeftijdsgroepen, behalve in de groep 45-64 jarigen. De groep alleenstaande 75+ die de woningmarkt verlaat en een woning achterlaat, wordt groter en laat ook steeds vaker een koopwoning achter. Op 28 februari 2014 is de laatste woningmarktverkenning “De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020” vastgesteld. Sinds 2014 is de woningmarkt flink veranderd. Woningmarktonderzoek waarin de recente vraag wordt bepaald, wordt dit voorjaar uitgevoerd en dit najaar vastgesteld. Op basis van cijfers uit de markt blijkt een groot tekort aan woningen in Nijmegen. Dit zijn zowel appartementen als grondgebonden woningen. Door het passend toewijzen door corporaties zijn starters op de zelfstandige woningmarkt steeds meer aangewezen op de middeldure huurwoningen. Zij verdienen teveel voor een sociale huurwoningen maar kunnen of willen (nog) geen woning kopen. Uit onderzoek blijkt dat deze groep specifiek in Nijmegen groot is (veel net afgestudeerden). Zij kiezen veelal voor een appartement in een stedelijke woonomgeving.

Demografische ontwikkeling Nijmegen De komende jaren blijft de bevolking van Nijmegen groeien, daarover zijn alle prognoses het eens. Over hoe sterk die groei zal zijn, zijn er uiteenlopende scenario's, van 185.000 tot 195.000 inwoners in 2030. De toename zal het sterkst zijn bij de groep zeventigplusser.

Woonbehoefteonderzoek 2019 Mede op basis van het driejaarlijks Woononderzoek Nederland (WoON2018) is de woningbehoefte in Nijmegen in beeld gebracht. Nijmegen kent een relatief groot woningtekort. Voor Nijmegen ligt dit op 7%, terwijl een tekort van circa 2% als acceptabel wordt gezien voor een goed functionerende woningmarkt. Er ligt een opgave om de zelfstandige woningvoorraad tot en met 2030 met ruim 10.000 woningen uit te breiden. Na 2030 neemt de vraag naar zelfstandige woningen iets af (als gevolg van de vergrijzing), maar blijft er een opgave om de voorraad uit te breiden.

Kwalitatief ligt de behoefte op het uitbreiden van de sociale woningvoorraad; met name behoefte aan appartementen. In de vrije sector huur richt de vraag zich ook met name op appartementen. In de koopsector is er vraag naar alle segmenten, grondgebonden woningen en appartementen, goedkoop, middelduur en duur. In de woonmilieus met veel functiemenging richt de kwalitatieve woningbehoefte zich sterk op appartementen (met name sociale huur en vrije sector huur). In de andere woonmilieus gaat de voorkeur naar grondgebonden koopwoningen uit. Vergroten van het aantal levensloopgeschikte woningen.

Uitvoeringsagenda Wonen 2020-2025 In samenhang met de Nijmeegse omgevingsvisie is op basis van het woonbehoefteonderzoek een uitvoeringsagenda wonen opgesteld.

Op basis van de uitvoeringsagenda zetten we in op alle doelgroepen. We zetten ons daarbij extra in voor de doelgroepen die hulp nodig hebben op de woningmarkt. In de huidige markt zijn dat één en tweepersoonshuishoudens, starters, lage en middeninkomens en studenten. Daarnaast zetten we gericht in op ouderen en mensen met een hulpvraag. We maken ruimte om de woonmogelijkheden van voorgaande doelgroepen in de bestaande voorraad en bij nieuwbouw te vergroten. We voegen minimaal 10.000 woningen toe tot en met 2030.

De komende jaren worden de meeste woningen in de Waalsprong en in het Waalfront gebouwd. Vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie verleggen we de focus naar de bestaande stad. Belangrijke gebieden om de woningbouwopgave en de versnelling in te vullen zijn: de binnenstad en stationsomgeving, de wijken en werklocaties rondom het Maas-Waalkanaal, campus Heyendaal en rondom de OV-knooppunten.

Coalitieakkoord 2018-2022 In het coalitieakkoord Nijmegen “Samen Vooruit 2018-2022” zijn de contouren voor het woonbeleid van de komende jaren beschreven: bouwen aan een aantrekkelijke stad. We maken groei mogelijk en zorgen dat de bestaande stad aantrekkelijk blijft. In de periode tot 2022 besteden we extra aandacht aan de behoefte van sociale huur en middeldure huur. We bouwen in deze periode 2000 (400 extra) sociale en 1200 (500 extra) middeldure huurwoningen.

Planningskader wonen met zorg voor ouderen 2017 Met het planningskader wonen met zorg voor ouderen hebben we de behoefte voor toekomstige huisvesting van ouderen en mensen met een beperking in de sociale huur in kaart gebracht. Uitgangspunt van het planningskader is maximaal inzetten op het bouwen van levensloopgeschikte woonruimten.

Woondeal Regio Arnhem-Nijmegen In maart 2020 heeft de gemeente Nijmegen samen met het Rijk, de provincie Gelderland en de regio Arnhem-Nijmegen een woondeal ondertekend. Doel van deze woondeal is om tot een gezamenlijke inzet van instrumentarium en middelen te komen om opgaven op de woningmarkt op te pakken. Met de woondeal gaan we een meerjarige samenwerking aan met het Rijk, provincie en regiogemeenten om vanuit de NOVI-propositie en de op stellen regionale verstedelijkingsstrategie samen invulling te geven aan de opgaven op de woningmarkt.

Voor Nijmegen is de woondeal van belang om op korte en lange termijn invulling te geven aan de ontwikkeling van de stad. We willen tot 2030 minimaal 10.000 woningen bouwen, op korte termijn woningbouwversnelling realiseren en ook na 2030 zorgen voor een continue bouwstroom met een goede mix van woningen. Daarbij zetten we ons ook in voor voldoende betaalbare woningen voor kleine huishoudens. Met de ondertekening van de woondeal erkennen partijen het strategisch belang van de complexe gebiedsontwikkelingen in het Stationsgebied/Binnenstad en in de Kanaalzone. In deze gebieden komen woonopgaven samen met duurzaamheids-, werk-, leefbaarheids- en mobiliteitsopgaven. Door de gemaakte afspraken ontstaat het gewenste perspectief voor de verdere ontwikkeling van deze gebieden.

Het Rijk heeft landelijk € 2 miljard beschikbaar gesteld om een impuls te geven aan de woningbouw. € 1 miljard wordt ingezet voor een korting op de verhuurdersheffing, ingeval van nieuwbouw door woningcorporaties. Het Rijk zet daarnaast € 1 miljard in om een bijdrage te leveren aan het versnellen van de woningbouw, de beschikbaarheid van voldoende betaalbare woningen, inclusief de bijdragen aan de fysieke bereikbaarheid die daarvoor nodig is en het zorgdragen voor een kwalitatief goede leefomgeving. In het kader van de woondeal voor de regio Arnhem-Nijmegen besluit de provincie in het kader van het Actieplan Wonen binnenkort over een additionele financiële bijdrage bovenop het bedrag dat beschikbaar wordt gesteld door het Rijk.

Woonprogramma Dobbelmannweg 5-7 Op de locatie Dobbelmannweg 5-7 zijn 11 ruime houten zeer duurzame woningen voorzien. Het gaat hierbij om koopwoningen die vallen in het dure segment. Door de omvang van de woningen gaat het om 11 levensloopgeschikte woningen. De locatie maakt deel uit van de locaties die vrijgekomen zijn door de doordecentralisatie van het basisonderwijs. Conform het raadsbesluit uit 2007 wordt het terrein herontwikkeld, waarbij het financieel resultaat op zijn minst sluitend moet zijn. Hierdoor is op deze locatie niet ingezet op het ontwikkelen van betaalbare woningen.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

In deze verantwoording zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten worden getoetst aan de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar. Daarnaast zijn verkeer en visuele aspecten van belang en mogelijk andere hinderaspecten. Uitgangspunt hierbij is de systematiek van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Daarnaast wordt getoetst of kan worden voldaan aan de goede ruimtelijke ordening waarbij uitgangspunt is dat sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat met het zoveel als mogelijk in stand houden van bestaande rechten van bedrijven. Deze afweging is breder dan alleen het toepassen van de VNG publicatie en betreft ook de afweging van mogelijke hinder van bijvoorbeeld licht, spuitzones, elektromagnetische velden, etc..

In de omgeving van deze planlocatie liggen diverse woonbestemmingen. Aan de Sint Hubertusstraat 2, direct tegenover de herontwikkeling ligt een sportschool (SBI 2008: 931). Deze school is te vergelijken met een sportzaal en valt derhalve onder een categorie 2 activiteit met een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Dit is ook de categorie die maximaal toelaatbaar is volgens het bestemmingsplan. Hoewel de sportzaal een adres heeft aan de St. Hubertusstraat en daar een snelheidsbeperking geldt tot 30 km/u ligt het plangebied aan de Dobbelmannweg met een 50 km/u snelheidslimiet. Het plangebied inclusief de sportzaal maakt deel uit van een gebied met functiemenging. Voor dit gemengd gebied geldt dus een richtafstand van 10 meter van de sportschool tot het bouwvlak van de planlocatie. De werkelijke afstand is ongeveer 21 meter. Ook de begraafplaats aan de oostzijde van het plangebied ligt op meer dan 10 meter van het bouwvlak van de planlocatie. Enige overlast hiervan is dan ook niet te verwachten.

Conclusie Milieuzonering is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.

De voorkeurswaarde uit de Wgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB. De maximum toegestane geluidbelasting voor wegverkeer bedraagt 63 dB. De voorkeurswaarde mag worden overschreden als geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel dat deze voorzieningen om stedenbouwkundige, verkeerskundige of om financiële redenen niet wenselijk zijn. Na deze maatregelenafweging moet aan de voorwaarden uit de beleidsregels hogere waarden Wet geluidhinder worden voldaan. De voorwaarden zijn als volgt:

  • Er moet een ontheffingscriterium van toepassing zijn;
  • Elke woning moet minimaal één geluidluwe zijde hebben (een geluidluwe zijde is een zijde waarbij de geluidbelasting niet hoger is dan 48 dB);
  • Elke woning moet minimaal één buitenruimte aan de geluidluwe zijde hebben (een geluidluwe zijde is een zijde waarbij de geluidbelasting niet hoger is dan 48 dB);
  • Als de geluidbelasting op een woning hoger is dan 53 dB vanwege wegverkeer dan geldt voor een woning een indelingseis, minimaal één slaapkamer moet aan een geluidluwe zijde liggen (een geluidluwe zijde is een zijde waarbij de geluidbelasting niet hoger is dan 48 dB).

Als aan de voorwaarden uit de beleidsregels hogere waarden Wet geluidhinder wordt voldaan, kan een hogere waarde worden vastgesteld.

De huidige bebouwing, voormalig schoolgebouw, maakt plaats voor woningen. De woningen liggen binnen de zone van de Dobbelmannweg. Vanwege deze weg is akoestisch onderzoek verricht.

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat bij de woningen de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege het wegverkeer op de Dobbelmannweg wordt overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 54 dB. De maximum toegestane geluidbelasting van 63 dB wordt daarmee niet overschreden.

Verder voldoet het plan aan het ontheffingscriterium 'de woning vervangt bestaande bebouwing'.

De geplande ontwikkeling kan alleen worden gerealiseerd als voor de woningen een hogere waarde is vastgesteld. Een hogere waarde procedure is dus noodzakelijk. Een procedure voor de hogere waarde loopt, qua tijd, gelijk op met de procedure voor het bestemmingsplan. De hoogste vast te stellen waarde voor de woningen bedraagt 54 dB. Een vastgestelde hogere waarde is inclusief de aftrek van 5 dB volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0006.png"

Pas bij de omgevingsvergunning worden er in het kader van het Bouwbesluit eisen gesteld aan de geluidwering van de gevel van de woning en het appartement. De woning en het appartement moeten voldoen aan de minimale eisen van het Bouwbesluit. Bij toetsing aan het Bouwbesluit gaat het niet om de geluidbelastingen maar om de geluidniveaus. Bij de geluidniveaus mag geen 5 dB van de berekende waarde worden afgetrokken.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsing aan regelgeving

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:

a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.

Tabel: luchtkwaliteit

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 
 
40 ìg/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10
 
40 ìg/m3   1 juni 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar
> 50 ìg/m3  
1 juni 2011  

Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

- de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;

- de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;

- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;

- De ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;

- er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.

Gevraagd is de mogelijkheid te creëren voor 11 woningen. Ten opzichte van de bestaande bestemming gaat dat aantal woningen geen toename van meer dan 3% veroorzaken. Het plan is daarom NIBM.

Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Woningen zijn geen gevoelige bestemmingen. Ter hoogte van de planlocatie zijn de concentraties fijn stof (max. 20 ìg/m3 fijn stof) echter niet hoger dan de richtwaarde van WHO (tot 20 ìg/m3 fijn stof).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0007.png"

Er zijn daarom geen bezwaren voor het plan wat betreft luchtkwaliteit.

4.6 Natuur - onderdeel Natura 2000 (stikstof)

Eind mei 2019 heeft de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De Raad van State heeft een streep gezet door het PAS. Iets specifieker: de Raad van State heeft geoordeeld dat het PAS niet meer gebruikt mag worden voor het geven van toestemming voor activiteiten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Er moet per geval een stikstofbeoordeling worden gemaakt om in beeld te brengen of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming (Wnb).

Initiatiefnemer heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (Rijntakken e.a.) op voorhand zijn uit te sluiten. Volgens de stikstofstukken is de stikstofdepositietoename voor deze ontwikkeling niet groter dan 0,00 mol/ha/jr (zie rapport in Bijlagen bij toelichting). De Wnb staat dus niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.

4.7 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en door risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. Het plangebied ligt alleen in de nabijheid van het spoor van Nijmegen naar Den Bosch (ongeveer 600 meter afstand). Over het plangebied valt geen enkele plaatsgebonden risicocontour. Dus dit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor het groepsrisico geldt (gezien de afstand tot het spoor) dat er kan worden verwezen naar de standaard verantwoording die is opgenomen op pagina 34 van de beleidsvisie externe veiligheid van Nijmegen van februari 2014.

Conclusie Op grond van externe veiligheid is er geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.8 Ruimtelijke veiligheid

In het kader van ruimtelijke veiligheid is gekeken naar de volgende aspecten:

• Gezondheid

• Externe veiligheid

• Hoogwater

• Evenementen

• Bereikbaarheid en opkomsttijden

• Verkeer

• Natuurbrand

• Sociale Veiligheid

Hieronder zal per aspect een korte beschouwing gegeven worden van de situatie. Vervolgens wordt e.e.a. onder 'adviezen' nog even kort samengevat.

Constateringen Aan de hand de bovengenoemde stukken wordt het volgende geconstateerd:

Gezondheid: Indien het woongebied gelegen zou zijn in de nabijheid van drukke verkeerswegen (10.000 voertuigen per etmaal of meer) dan zou dit gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit voor de woningen. De woningen in het plangebied liggen echter niet langs wegen met zeer veel verkeersbewegingen.

Externe veiligheid: De geplande ontwikkeling valt niet in het invloedgebied van scenario's met gevaarlijke stoffen van (Bevi)-bedrijven of vervoersassen.

Hoogwater: Het plangebied ligt niet in een overstroombaar gebied (volgens overstroomik.nl). Evenementen: In het plangebied is geen evenemententerrein voorzien.

Bereikbaarheid en opkomsttijden: Het plangebied is binnen 6 minuten bereikbaar door de brandweer langs 2 onafhankelijke routes. De bereikbaarheid op niveau van de gebouwen is, mogelijk een aandachtspunt bij verdere uitwerking, aangezien de woningen via een binnentuin ontsloten lijken te worden. Conform Bouwbesluit dient de ingang van een pand benaderbaar te zijn tot op 10 meter door brandweervoertuigen en er dient een opstelplaats op 40 meter van de ingang van een pand te zijn.

Bluswater: Voor dit plan volstaat een bluswatervoorziening van 60 m3/u op (conform Bouwbesluit) max. 40 meter van de ingang van de pand(en). Overigens vraagt de bouwwijze (houten gebouw(en)) om een goede detaillering om de risico's op branddoor- en overslag te kunnen toetsen.

In de verdere uitwerking dient hier aandacht voor te zijn. Aan de Dobbelmannweg liggen brandkranen met voldoende debiet, maar gekeken moet worden hoe dit aansluit aan de ontsluiting van het complex voor hulpdiensten.

Verkeer: In het plangebied worden geen functies met een verkeersaanzuigende werking voorzien.

Natuurbrand: Het plangebied kan mogelijk bedreigd worden door natuurbrand (rookoverlast). Gezien de functie (woonfunctie niet specifiek gericht op verminderd zelfredzamen) is dit geen groot risico.

Sociale Veiligheid: Het Politiekeurmerk Veilig Wonen richt zich op woongebieden. Voor sociale veiligheid zijn onder meer zichtlijnen op parkeerterreinen van belang. De politie kan hier nader op adviseren.

Adviezen Uit voorgaande constateringen kunnen de volgende adviezen worden gedestilleerd:

  • Bereikbaarheid en bluswater

Bij verdere detaillering in het kader van de omgevingsvergunning dient aandacht te zijn voor de bereikbaarheid van het pand en, in combinatie daarmee, de bluswatervoorziening.

4.9 Bodem

Uitgevoerd bodemonderzoek

  • Verkennend bodem- en asbestonderzoek Dobbelmannweg 7 te Nijmegen, Tauw BV, referentie R001-1272007MXR-V02-srb-NL, van 12 september 2019;
  • Verkennend bodemonderzoek Dobbelmannweg 7 te Nijmegen, Tauw BV, referentie
    R001-1276408LFK-V02-mwl-NL, van 28 mei 2020.

Bodemkwaliteit - In de grond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan metalen, PAK, PCB en/of minerale olie gemeten; - Het grondwater zit op meer dan 5 meter diepte. Conform de onderzoeksnorm NEN5740 is het grondwater daarom niet onderzocht; - Tijdens de veldwerkzaamheden is geen asbestverdacht materiaal waargenomen in de grond. In de bovenste halve meter grond is geen asbest aangetoond; - Er zijn in de bovenste halve meter grond licht verhoogde gehalten PFAS gemeten. De gemeten gehalten overschrijden de normen uit het Tijdelijk Handelingskader PFAS niet.

Advies en opmerkingen De aangetoonde lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik van de locatie voor wonen met tuin. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.

4.10 Water

De watertoets Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.

Algemeen Het plan behelst de sloop van een voormalig schoolgebouw en de realisatie van een appartementencomplex op de voormalige locatie van de school.

Het plangebied ligt in de wijk Hazenkamp en maakt deel uit van de waterhuishoudkundige inrichting van het hoofdbemalingsgebied de Biezen. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023 en de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' (2013) relevant. Er inden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Het beleid van het Waterschap Rivierenland is beschreven in het waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels.

Oppervlaktewater In of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

- een aan grondwater gerelateerde keuze van de locatie, bijvoorbeeld geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;

- maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw, bijvoorbeeld ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur;

- een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen, bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen.

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn (ter voorkoming van grondwateroverlast) maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren moeten zelf zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij moeten in dat kader zelf bouwkundige maatregelen treffen. Dit speelt vooral bij ondergronds bouwen.

Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang voor de eventuele bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.

Riolering/ hemelwater De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Dobbelmannweg. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Vuilwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij de duurzame omgang met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0008.png"

Op grond van het Bouwbesluit (artikel 6.18) moet hemelwater van daken en andere verharding in beginsel op eigen terrein verwerkt worden. Van die verplichting kan afgeweken worden als de gemeente het afstromende hemelwater in openbare hemelwatervoorzieningen kan en wil ontvangen. Voor dit plan is dat niet het geval. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant 'Duurzaam bouwen in het KAN' (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Het niet toepassen van uitlogende materialen is een voorbeeld. Het convenant is in 2013 geactualiseerd als Het groene akkoord.

Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn.

Bestemmingsplan en omgevingsvergunningsaanvraag, activiteit bouwen moeten een goedgekeurd rioleringsplan / waterhuishoudkundig plan bevatten. De nota 'Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer' geeft de inhoud van een dergelijk plan weer. Hiertoe is onderzoek naar bodemgesteldheid en grondwaterstanden nodig. Geen bijgevoegd goedgekeurd plan betekent een niet-ontvankelijke bouwaanvraag.

Belangrijke keuzen die al in het stadium van het schetsontwerp gemaakt moet worden, zijn:

- het type infiltratievoorziening/filtervoorziening - dimensies en het globale functioneren van de infiltratievoorziening(en) - de locatie(s) van infiltratievoorziening(en) en noodoverlopen naar openbaar gebied - de locatie voor eventuele uitbreiding van wateroppervlak (indien extra berging nodig is)

Voor de werkzaamheden is geen watervergunning nodig.

Het afvalwater van de gebouwen in het plangebied moet worden aangesloten op de openbare riolering. Het is niet uitgesloten dat van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden. Voor het maken van nieuwe aansluitingen op de riolering in de openbare ruimte vanaf de perceelgrens tot aan de riolering moet een aanvraag worden ingediend bij Kwaliteitsbeheer Riolering (zie www.nijmegen.nl > Diensten > Bouwen en wonen > Rioolaansluiting aanvragen). Op grond van de 'Verordening éénmalig rioolaansluitrecht' worden de kosten voor het maken van deze aansluiting op de aanvrager verhaald. Indien voor de afvoer van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden, zijn geen kosten verschuldigd. Bouwen boven gemeentelijke riolering is niet toegestaan en kan betekenen dat riolering verlegd of dat de inrichting gewijzigd moet worden. Bij hoofdtransportleidingen dient rekening gehouden te worden met niet te bebouwen stroken aan weerszijden van de leiding van 6 m. Deze eis is vastgelegd in artikel 2.5.19 van de Nijmeegse bouwverordening.

Vuilwater en hemelwater moeten gescheiden ingezameld en afgevoerd worden. Het verdient aanbeveling vuilwater en hemelwater per woning of bedrijf via eigen aansluitingen op de riolering af te voeren. Het verdient tevens aanbeveling goede afspraken te maken over de afvoer van vuilwater en hemelwater over de percelen van derden als die situatie zich voordoet en die afspraken goed vast te leggen. Voorzieningen voor de afvoer van vuilwater en hemelwater dienen op particulier terrein te liggen. In alle voorzieningen moet op particulier terrein een controleput geplaatst worden. Inpandige controleputten zijn toegestaan.

4.11 Flora en Fauna

Wet natuurbescherming De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden.

Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden) Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die handelingen uitvoert met eventuele nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. Deze vergunning moet bij de provincie aangevraagd worden. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van deze beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.

Voor de Natura 2000 gebieden geldt tevens de externe werking. Ontwikkelingen in de nabijheid van deze gebieden mogen geen significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden. Houd ook rekening met de stikstofdepositie. In de paragraaf luchtkwaliteit wordt hier in detail op in gegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0009.png"

Het plangebied heeft geen directe relatie met de beschermde natuurgebieden (Natura 2000) in de omgeving van Nijmegen, er is ook geen significante schade te verwachten.

Beschermde soorten De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden. De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden. Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.

Op 4 januari 2019 heeft Bureau Waardenburg een quick scan beschermde soorten uitgevoerd op Dobbelmannweg 7 (notitie met kenmerk 18-0997/19.00029/AnKar).

Op basis van de beschikbare informatie kan geen uitsluitsel worden gegeven over de betekenis van het plangebied voor steenmarter en vleermuizen. Om hierover uitsluitsel te kunnen geven is nader onderzoek nodig. Voor steenmarter is een eenmalig bezoek waarbij gezocht wordt naar sporen en verblijfplaatsen voldoende. Voor vleermuizen wordt in vijf ronden in de periode half mei tot en met september gezocht naar verblijfplaatsen. Indien het plangebied van betekenis is voor een of meer soorten, kan naar het oordeel van het bevoegd gezag een ontheffing van de Wnb noodzakelijk zijn. Het schoolgebouw en gymzaal hebben geen functie voor vogels waarvan de nestlocatie jaarrond beschermd is. Het plangebied is geschikt broedbiotoop voor algemeen voorkomende vogels waarvan het nest niet jaarrond beschermd is. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd of opgestart kan overtreding van verbodsbepalingen worden voorkomen. Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten.

Een aanvullend onderzoek is noodzakelijk. Uit dit vervolgonderzoek 4 november 2019 (18-0997/19.08979/AnKar) komt naar voren dat het voormalig schoolgebouw aan de Dobbelmannweg 7 geen functie heeft voor gebouw bewonende vleermuizen en steenmarters.

Provinciale Omgevingsvisie Gelderland In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie zijn de waardevolle natuurgebieden opgenomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Gelders Natuurnetwerk In de Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels vastgelegd. Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.

Groene ontwikkelingszone De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een substantiële versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De oude ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0010.png"

Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO), de waardevolle natuurgebieden die in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen zijn. De Omgevingsvisie is wat dat betreft niet van toepassing.

Gemeentelijk beleid

Coalitieakkoord 2018- 2022, Nijmegen: samen vooruit Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. Wij richten de woonstraten groen en duurzaam in. Parkjes en groenvoorzieningen blijven we aan de stad toevoegen. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. We willen een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.

Topindicator groen (2010) In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. De indicator is nuttig om gebieden te identificeren waar een groentekort is. Het is zaak om nieuwe woongebieden dusdanig in te richten dat aan de topindicator groen wordt voldaan en dat er voldoende groen op loopafstand beschikbaar is. Het plangebied dient voldoende openbaar toegankelijk groen te bevatten met een diversiteit aan structuur en hoogtes (gras/struiklaag/boomlaag) wat zowel de biodiversiteit als de belevings- en gebruikswaarde bevorderd. Het plangebied voldoet aan deze norm.

Groenplan De groene draad (2007) Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. De hoofdboomstructuur bestaat uit lijnen (bomen langs wegen en cultuurhistorische lijnen) en punten (bijzondere en monumentale bomen en boomgroepen). We streven er naar om de hoofdgroenstructuur in stand te houden en de ambities te verwezenlijken. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau. Vanuit het groenplan is er geen hoofdstructuur aanwezig.

Handboek stadsbomen (2009) Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling. Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

Hoofdboomstructuur In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen en is onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen. Binnen het plangebied is geen bomen hoofdstructuur aanwezig.

Bijzondere bomen Monumentale bomen weerspiegelen net als monumentale gebouwen de geschiedenis van de stad. Om de cultuurhistorische betekenis van het groen in de stad te waarborgen, zijn de monumentale bomen geïnventariseerd. Van de gemeentelijke bomen zijn alle monumentale, bijzondere en waardevolle bomen opgenomen. Monumentale en waardevolle bomen zijn minstens 50 jaar oud, hebben een cultuurhistorische betekenis en hebben een goede levensverwachting. De waardebepaling van monumentale bomen ligt hoger dan bij de waardevolle bomen. Alle bijzondere bomen vallen onder het regime van de omgevingsvergunning, het kappen van houtopstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0011.png"

Direct naast het plangebied zijn een groot aantal waardevolle bomen aanwezig. Daarnaast staan er meerdere bomen die niet direct waardevol zijn maar wel behoren tot het historische kastanjelaantje. Om te kunnen bepalen wat de effecten zijn op deze bestaande bomen is een BEA uitgevoerd (datum 7 november 2018/ Projectnummer PFBV.18.BP.131). Omdat het nog onduidelijk was hoe de bouwblokken eruit zouden komen te zien is met de BEA bepaald wat de minimale afstand moet zijn van de nieuwe bouwblokken tot aan de bestaande bomen. Op deze manier vinden er geen negatieve effecten plaats aan de bestaande bomen.

Ecologie van de stad De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Grootschalige natuurgebieden om de stad, zoals de Gelderse Poort, de uiterwaarden van de Waal, De Ooypolder, het Hatertse Vennengebied, Heumensoord fungeren hierbij als brongebied voor natuurwaarden in de stad. We hebben de ecologische structuren, de ecologische hotspots en de ecologische waardevolle wijkspots in de wijk in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking. Ecologische hotspots zijn waardevolle gebieden die, in relatie met de gebieden om de stad, een functie vervullen voor algemene en zeldzame soorten. Hier stemmen we het beheer af op de natuurwaarden en wordt het gebruik van die gebieden voor recreatie meer gereguleerd en gestuurd wordt. Tevens waken we bij deze hotspots voor versnippering, aantasting en doorsnijding. De ecologische waardevolle wijkspots vervullen een rol op wijkniveau en maken het mogelijk om natuur dichtbij huis te beleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0012.png"

Groen en gezondheid Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Voor kinderen is het belangrijk om juist al op jonge leeftijd in contact te komen met een groene leefomgeving. Bij de inrichting van de (school-)omgeving is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden. Met Nijmegen: Groen, gezond en in beweging (vastgesteld door het college op 14 maart 2017 en ook opgenomen in de gezondheidsagenda) werkt de gemeente aan gezonde inwoners in een gezonde omgeving.

Stad en Natuur: klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen Nijmegen is een van de groenste steden van Nederland. Niet alleen door de aanwezigheid van veel groen, maar ook vanwege de groene bestuurlijke ambities. Bij nieuwe ontwikkelingen zoals dit plangebied ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Op 14 november 2018 heeft de gemeenteraad de motie Natuurinclusief bouwen aangenomen.

Natuurinclusief bouwen is een verzamelterm voor tal van maatregelen en manieren om natuur te integreren bij de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen. Door natuurinclusieve maatregelen wordt de leefomgeving voor gebouwbewonende diersoorten verbeterd en de biodiversiteit bevorderd. Ook hebben de maatregelen effect als anti-mug en anti-stress en geven belevingswaarden. Daarnaast verhoogt het de geluidsisolatie, luchtzuivering, waterbergingscapaciteit en warmteregulering in het stedelijk gebied. Dit verhoogt uiteindelijk de leefkwaliteit van de stad en biedt verschillende soorten een plek in de stad.

Onderdeel van natuurinclusief bouwen is ook de toepassing van kruidendaken op de platte daken van nieuwbouw. Een groen dak heeft duidelijk meer waarde voor de biodiversiteit en de leefbaarheid. En tevens heeft het een functie voor de waterberging bij piekbuien, verbetert het de luchtkwaliteit en brengt het koelte in de stad en de woning. Een bijkomend voordeel is dat groene daken een communicatiemiddel is om het bewustzijn van bewoners te vergroten voor de klimaatverandering.

Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne Operatie Steenbreek. Het doel van deze campagne is om bewoners te enthousiasmeren om hun tuin te vergroenen. De negatieve gevolgen van verstening zoals wateroverlast en ook droogte, hittestress en minder biodiversiteit worden daarbij onder de aandacht gebracht. Beter is nog dat bij de ontwikkeling van dit plangebied groene (binnen)tuinen, groene daken en gevelgroen mee wordt ontworpen zodat verstening van de tuinen vanaf het begin zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het fijnstof probleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Groen kan ingezet worden om deze milieuproblemen te verzachten. Hemelwater kan opgevangen worden in groengebieden en door het vergroenen van stenige pleinen zal de temperatuur iets afnemen en diverse planten nemen fijnstof op uit de lucht. Groen kan op deze wijze bijdragen aan een beter en gezonder leefklimaat.

Vanwege de onlosmakelijke relatie tussen groen/natuur en water zal een deel van de waterberging in de groene ruimte worden gezocht. We streven naar een goed evenwicht tussen beide functies zodat het resultaat een impuls oplevert voor natuurwaarden en natuurontwikkeling.

4.12 Cultuurhistorie

Rijksbeleid Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. De uiterlijke verschijningsvorm van de stad weerspiegelt haar ontwikkelingsgeschiedenis en bepaalt mede de identiteit van een gebied. Archeologische vondsten en historische bebouwing vormen het fysieke archief van de stad. De grond, waarop we staan is laag voor laag opgebouwd, waarbij iedere laag iets vertelt over een bepaalde periode uit de geschiedenis van de stad. Om deze redenen heeft het Rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het Rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren. De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Rijksmonumenten komen in het plangebied niet voor, maar wel in de directe omgeving. De kerk en pastorie met tuinmuur op de hoek van de Groenestraat en de Dobbelmannweg zijn rijksmonument. Er lopen geen procedures om te komen tot aanwijzing van rijksmonumenten. Voor het plangebied is geen procedure voor aanwijzing als rijksbeschermd stadsgezicht in voorbereiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0013.jpg"

Gemeentelijk beleid Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening zijn aanleiding geweest om ook het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld. Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding. De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed wordt ingezet om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit van de locatie te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is een belangrijke factor die kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het plangebied Het plangebied is gelegen aan de Dobbelmannweg in de wijk Hazenkamp. Het plangebied valt binnen gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart. In gebiedstype 2 gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Het plangebied is niet gemeentelijk beschermd. Er ligt wel een aantal beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten in de directe omgeving. Het klooster met noviciaat Dobbelmannweg 1 en voormalige meisjespensionaat Dobbelmannweg 5 zijn gemeentelijk monument. De kapel en huishoudschool staan op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed. afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0015.png" Uitsnede Cultuurhistorische beleidskaart met centraal het plangebied

Cultuurhistorische analyse De Dobbelmannweg verbindt de Groenestraat en de Hazenkampseweg in een vrijwel rechte, noord-zuid gerichte lijn. De woonbebouwing bestaat uit rijwoningen en twee-onder-een-kapwoningen gebouwd in twee lagen met een kap. Het straatbeeld wordt in belangrijke mate gevormd door het structurerende karakter van de bebouwing, de van een gebouwde erfafscheiding voorziene groene voortuinen en de aanwezige bomen in het straatprofiel. De woonfunctie overheerst maar wordt afgewisseld met andere functies.

Uitzonderingen op de hierboven beschreven ruimtelijke karakteristiek zijn de voormalige MULO op de hoek Dobbelmannweg – St Hubertusstraat, nu een sportschool, en de bebouwing van het voormalige kloostercomplex en kerk op de hoek Groenestraat – Dobbelmannweg. De historische bebouwing op het voormalige kloosterterrein bestaat uit de H. Antonius van Padua-St. Annakerk met pastorie (beide rijksmonumenten), het voormalig klooster/noviciaat met later aangebouwde kapel en een voormalig meisjespensionaat (beide gemeentelijke monumenten), allen ontworpen door de architecten vader en zoon Margry. Latere toevoegingen zijn de voormalige basisschool, in de jaren '80 gebouwd na sloop van een ouder schoolgebouw op dezelfde plaats, en een appartementengebouw uit de jaren '90. In het voormalige klooster wordt nu gemeenschappelijk gewoond. Het voormalige pensionaat is in gebruik als atelierruimte voor beeldend kunstenaars.

Hoewel er in de loop der jaren sprake is geweest van sloop en nieuwbouw en/of functiewijziging van gebouwen op het terrein, is het complex nog altijd herkenbaar en bepalend voor de sfeer en de ruimtebeleving van dit deel van de Dobbelmannweg. In ruimtelijk-stedenbouwkundige zin vertegenwoordigt het terrein een hoge waarde als een reeks van flinke (monumentale) gebouwen, waarvan de maat en schaal ('korrel') afwijkt van de woonbebouwing in de omgeving en die daardoor samen een ensemble vormen, waarachter een openbaar toegankelijke groene ruimte ligt (de oude kloostertuin) die de gebouwen als een groen tapijt met elkaar verbindt. De bijbehorende tuinmuren en hekwerken, die het kloostercomplex vanaf de straat begrenzen, dragen bij aan de herkenbaarheid en daardoor de ruimtelijke eenheid van het terrein. Het bijzondere karakter wordt verder versterkt door de monumentale gebouwen, de enigszins verscholen ligging van de vroegere kloostertuin met aangrenzende begraafplaats en de vele volwassen bomen op het terrein. Een laantje met kastanjebomen geeft vanaf de Dobbelmannweg toegang tot een ommetje door de kloostertuin. Het ommetje gaat achter langs de voormalige basisschool en het pensionaat en loopt via het appartementengebouw en de kloosterkapel weer terug naar de Dobbelmannweg.

Het terrein langs de Dobbelmannweg vanaf de hoek met de Groenestraat herinnert aan de katholieke emancipatie die zich vanaf het eind van de 19e eeuw in Nijmegen heeft afgespeeld. Deze ging gepaard met een toename van het aantal inwoners met een Rooms-Katholieke religie. Vanaf 1909 heeft het gebied zich ontwikkeld tot Rooms-Katholiek parochiecomplex. Het complex is van cultuurhistorisch belang vanwege de grote waarde voor de religieuze en ruimtelijke ontwikkeling van de stad Nijmegen, die vanaf de jaren twintig van de 20ste eeuw werd uitgebreid met arbeiders- en middenstandswijken ten zuidwesten van de bestaande stad (respectievelijk het Willemskwartier en de Hazenkamp). Dit parochiecomplex is een van de nog weinige herkenbare Rooms-Katholieke clusters in de stad.

De ontwikkeling van het parochiecomplex begon met de bouw van de H. Antonius van Padua – St. Anna kerk aan de Groenestraat. Het ontwerp van kerk met pastorie was van de hand van architect A.A.J. Margry in de stijl van de neogotiek. Deze bouwstijl is kenmerkend voor de katholieke emancipatie, die vanaf 1853 plaatsvond in Nederland, toen de bisschoppelijke hiërarchie werd hersteld. De katholieken mochten hun eigen kerken weer bouwen en gebruikten daarbij over het algemeen de neogotiek, een stijl die teruggrijpt op de middeleeuwse gotiek uit een periode waarin de reformatie nog niet had plaatsgevonden en de kerk nog één was. De eerste steen van de kerk is op 24 mei 1909 gelegd. Vanaf 1909 werden, door dezelfde architect en na zijn dood door zijn zoon Jos. Margry, achter kerk en pastorie onder meer nog een klooster, noviciaat, meisjespensionaat en een aantal schoolgebouwen aan de Dobbelmannweg gerealiseerd, waaronder een jongens- en een huishoudschool. Ook werd achter de gebouwen een begraafplaats aangelegd. In 1909 werd vergunning aangevraagd voor de bouw van het klooster (het huidige Dobbelmannweg 1) voor de nonnencongregatie La Compagnie de Marie Notre-Dame (Dochters van Onze Lieve Vrouw) en een meisjesschool, ontworpen door A.A.J. Margry. Het klooster was via een overdekte gang verbonden met de kerk. Tussen klooster en meisjesschool bevond zich een overdekte speelplaats. In 1912 werd het klooster aan de oostzijde uitgebreid met een noviciaat eveneens naar ontwerp van Jos Margry. Ook bouwde de congregatie in 1912 een meisjespensionaat (het huidige Dobbelmannweg 5) dat werd vernoemd naar de stichtster van de congregatie, de heilige Johanna de Lestonnac.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0016.png"

Gevels kerk en pastorie 1909

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0017.png"

Plattegrond klooster en meisjesschool 1909

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0018.png"

Gevels klooster en meisjesschool 1909

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0019.png"

Gevel meisjespensionaat 1912

In 1921 volgde de bouw van een huishoudschool ten noordoosten van het noviciaat (huidige Groenestraat 227B). Het ontwerp was van de hand van architect A. v.d. Boogaard. Uit 1931 zijn tekeningen bewaard gebleven van de verbouwing van een deel van het meisjespensionaat tot bewaarschool. Vermoedelijk is deze verbouwing niet doorgegaan, maar gewijzigd in het bijbouwen van een nieuwe bewaarschool. Uit de tekening voor aanleg van de riolering uit 1931 blijkt namelijk dat er een gebouw tegen de rechter zijgevel van het meisjespensionaat was. Van deze school zijn echter geen bouwtekeningen bekend. Het gaat om de voorloper van het huidige Dobbelmannweg 7. Op een foto uit 1935 is dit schoolgebouw te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0020.jpg"

Meisjespensionaat en bewaarschool 1935

In 1936 volgde de bouw van een nieuwe kapel (het huidige Dobbelmannweg 1S), eveneens naar ontwerp van A. v.d. Boogaard. In 1937 werd het noviciaat nog uitgebreid. In 1959 werd achter de school naast het meisjespensionaat een gymnastiek- en handarbeidlokaal gebouwd naar ontwerp van J.C. Deur en C. Pouderoijen. In 1986 werd de school naast het meisjespensionaat afgebroken ten behoeve van een nieuwe basisschool. Het gymnastiek- en handarbeidlokaal uit 1959 bleef behouden. In 1993 is de meisjesschool uit 1912 afgebroken. Hiervoor in de plaats kwam een appartementencomplex, ontworpen door Mecanoo Architecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0021.png"

Tekening kapel 1936

Cultuurhistorische waarde Een deel van de gebouwen is beschermd als monument (Kerk en pastorie met tuinmuur als rijksmonument, klooster met noviciaat Dobbelmannweg 1 en voormalige meisjespensionaat Dobbelmannweg 5 als gemeentelijk monument). De kapel en huishoudschool staan op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed. Het gaat echter niet alleen om de individuele gebouwen, maar om de samenhang van deze gebouwen met de bijbehorende erfafscheidingen, groenstructuren en begraafplaats. Al deze elementen samen vertellen het verhaal van het Rooms-Katholieke complex dat zo karakteristiek is voor de katholieke emancipatie van het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw. Het is een van de weinige vrijwel complete en daardoor nog herkenbaar aanwezige Rooms-Katholieke parochiecomplexen uit deze periode. De school Dobbelmannweg 7 vertegenwoordigt geen cultuurhistorische waarde. Het achterliggende handarbeid- en gymlokaal heeft enige architectuurhistorische waarde als onderdeel van het oeuvre van de bekende architecten Deur en Pouderoijen. De waarde van de school ligt met name in de samenhang met de andere nog aanwezige gebouwen van het katholieke complex.

Advies Vanwege de cultuurhistorische waarde van het complex is het wenselijk om het ensemble herkenbaar te houden. De verschillende gebouwen vertellen elk hun deel van de geschiedenis en vormen samen een herkenbaar ensemble. Een zorgvuldige omgang met dit erfgoed is noodzakelijk. Bij de herontwikkeling van de schoollocatie Dobbelmannweg 7 zal daarom rekening gehouden moeten worden met de ensemblewaarde en de bescherming van de afzonderlijke monumenten. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is aansluiting bij het ensemble en de beschermde gebouwen qua afmetingen, rooilijn, hoogte en materialisering noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0022.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0024.png"

4.13 Archeologie

Rijksbeleid Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek en de eventuele op te leggen maatregelen dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de (voormalige) Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 grotendeels vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.

Het Besluit ruimtelijke ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet. Dit komt er op neer dat tenzij dit reeds in een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is vastgelegd, er ten minste in het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Gemeentelijke beleid Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden vormen de basis voor bestemmingsplannen, waar nodig aangevuld met nieuw onderzoek.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

Bestaande archeologische waarden in het plangebied Het plangebied Dobbelmannweg 7 lag voor deze bestemmingsplanwijziging in een gebied met de dubbelbestemming waarde archeologie 3. Een waarde 3 is toegekend aan gebieden waar vanwege eerder onderzoek, de landschappelijke ligging en of historische bronnen en kaartmateriaal redelijk zeker is dat er zich belangwekkende archeologische resten in de ondergrond (kunnen) bevinden. In dit specifieke geval was de waarde 3 vooral toegekend vanwege de te verwachten resten uit de Tweede Wereldoorlog, alhoewel ook vindplaatsen uit andere perioden zeer wel mogelijk waren.

Onderzoeken en aangepaste waarde dubbelbestemming in het plangebied In de zomer van 2020 is in het plangebied in enkele fasen een munitiesanering uitgevoerd, die gecombineerd is met archeologisch onderzoek. Ook de sloop van de bestaande bebouwing is zowel vanwege de aanwezigheid van munitie(resten) als mogelijke archeologische resten begeleid. Tijdens het archeologisch onderzoek zijn tenminste twee, en mogelijk drie, verschillende vindplaatsen ontdekt. Deze dateren uit de Tweede Wereldoorlog (toen hier o.a. een hospitaal van de 101ste Airborne Divisie gevestigd was), de midden-bronstijd en een vooralsnog niet beter dan als prehistorisch te dateren vindplaats bestaande uit diverse gebouwsporen en daarmee samenhangende sporen.

Omdat deze archeologische resten volledig verstoord dreigden te worden door of de munitiesanering of de geplande nieuwbouw is het aanvankelijk beperkt ingestoken onderzoek opgewaardeerd naar een opgraving. Daardoor zijn deze resten ex situ veiliggesteld. Van het onderzoek is op moment van schrijven alleen een evaluatieverslag beschikbaar, inclusief kaartmateriaal van het onderzochte gebied. Dit bevat echter voldoende materiaal om als basis te dienen voor deze bijdrage.

  • Damen, H, R. Kloosterman & M. van Kooten, Evaluatie- en selectierapport. Dobbelmannweg 7 kloosterterrein, gemeente Nijmegen. Opgraving, variant Archeologische Begeleiding (AB) met doorstart naar een DO-Opgraven Landbodems, Nijmegen 2020.

Op basis van dit rapport is een nieuwe indeling gemaakt, waarbij de onderzochte delen geclusterd zijn en waarvan we met vrij grote zekerheid kunnen aannemen dat hier geen archeologische resten meer aanwezig (zullen) zijn. Dit geheel vertaald zich in de verbeelding naar een gebied met de waarde 0, wat wil zeggen dat bij toekomstige ingrepen hier geen archeologisch onderzoek meer nodig zal zijn. Wel blijft de wettelijke meldingsplicht voor toevalsvondsten gelden, zie ook onderaan deze bijdrage.

Van het resterende deel blijft de waarde op Waarde 3 staan. Hier is niet alleen meer archeologie gerelateerd aan de Tweede Wereldoorlog te verwachten, maar nu ook uit één of twee perioden uit de prehistorie. Deze vindplaatsen lopen vrij zeker door tot buiten het plangebied en zijn aan die kant(en) dus nog niet begrensd.

Voor dit deel blijft dus gelden dat een omgevingsvergunning nodig is bij alle bodemverstorende werkzaamheden die dieper gaan dan 30 cm en die een groter oppervlak beslaan dan 50 m2. Alle onderzoekskosten en die van eventueel volgende maatregelen komen conform het “verstoorder betaalt principe” uit de Erfgoedwet voor rekening van de initiatiefnemer.

Door het clusteren ontstaan twee aangesloten verschillende gebieden in plaats van een onoverzichtelijke lappendeken. Dit moet de toekomstige omgang met dit gebied, in het licht van vergunningverleningen, vergemakkelijken.

Bestemmingsplanregels Voor het onderzochte deel gaat een waarde 0 gelden. Voor de andere delen blijft een waarde 3 gelden.

Benodigd onderzoek Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van de initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden in het plangebied is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen daarom pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen bekend zijn en er kan worden beoordeeld welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.

Belangrijk zijn de uitgangspunten van het gemeentelijk archeologiebeleid: streven naar behoud in situ en enkel daar waar nodig en noodzakelijk onderzoek ter behoud ex situ. Daar waar geopteerd wordt voor behoud in situ zijn parameters als behoud van de huidige waterhuishouding, grondsamenstelling en gronddruk van belang. Ook moet worden gelet op het weer ongedaan kunnen maken van de huidige ingrepen, dit zal t.z.t. geen extra schade mogen kunnen toebrengen.

In samenspraak met het bevoegd gezag wordt, zodra het planvoornemen uitgewerkt is en de beleidsuitgangspunten indachtig, bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden. Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.

Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0025.png"

Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)

Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden. Als een onderzoek onvoldoende duidelijkheid biedt kan het nodig zijn een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Elk project is maatwerk, waarbij het aan te bevelen is nauw contact te houden met het bevoegde gezag: de gemeente Nijmegen.

Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.

Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.

Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):

Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10). Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.

4.14 Verkeer en parkeren

Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer: Het plangebied ligt kadastraal gezien aan de Dobbelmannweg 5-7, maakt onderdeel uit van de wijk Hazenkamp en ligt in het stadsdeel Nijmegen-Midden.

Het plangebied wordt ontsloten via de Dobbelmannweg deze weg valt onder de categorie gebiedsontsluitingsweg.

Langzaam verkeer: Het plangebied wordt voor de voetganger en fietser vanuit de Dobbelmannweg ontsloten.

Openbaar vervoer: Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Dobbelmannweg, deze bevinden zich op circa 200 meter loopafstand.

Expeditie Het expeditieverkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.

Parkeren Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde nota “Parkeren in Nijmegen, auto en fiets, 2020 - 2030” en “Beleidsregels Parkeren Nijmegen, Parkeernormen Auto en Fiets”.

De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijke” het plangebied 'Dobbelmannweg 5-7' valt in gebied "rest bebouwde kom".

Verkeersveiligheid Om de verkeersveiligheid te vergroten richten we onze wegen, waar mogelijk en wenselijk, in als 30 km/uur straten, belangrijke voorwaarde hierbij is dat de auto-intensiteit voldoende laag is. Dit is verwoordt in het Ambitiedocument mobiliteit 2019-2030 'Nijmegen Goed op Weg'.

Op de wegen binnen de bebouwde kom geldt voor de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen een maximum snelheid van 50 km/h. Voor de overige wegen binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.
Het plangebied ligt aan een gebiedsontsluitingsweg, binnen bebouwde kom, hiervoor geldt een maximumsnelheid van 50 km/h.

4.15 Kabels en leidingen

Kabels en rioolleidingen vormen voor de planontwikkeling geen belemmering.

4.16 NGE (Niet Gesprongen Explosieven)

De veiligheid ten opzichte van explosieven (mits binnen het plangebied aanwezig) moet altijd verzekerd zijn voor er grondwerk verricht wordt.

Het plangebied is verdacht op de volgende categorieën:

- Geschutsmunitie

- Dumpmunitie.

Voor zowel geschutsmunitie als dumpmunitie hanteren we een verticale afbakening van maximaal 2,5 meter beneden maaiveld.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0026.png"

Mate van verdachtheid is gebaseerd op de beschikbare historische bronnen. De bebouwing is gebruikt door zowel Duitse als geallieerde troepen (o.a. noodhospitaal) en heeft enkele keren (o.a. 4-11-1944) onder vuur gelegen waarbij o.a. ook voertuigen in de kloostertuin zijn vernietigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0027.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa2005-ON01_0028.png"

Er is een melding van 3-11-1944 van de vondst van “niet-ontplofte projectielen” op het terrein plus een melding van “de vondst van een partij Duitse granaten“ op 4-4-1945.

Op basis van deze gegevens wordt geadviseerd om de werkzaamheden* in het plangebied voorafgaand te laten onderzoeken op CE. Daar waar dat niet mogelijk is omdat er nog bebouwing staat dienen de ondergrondse sloopwerkzaamheden begeleid te worden door een opsporingsbedrijf. Onder de funderingen dient dit plaats te vinden vanaf waar geroerde grond eindigt tot op maximaal 2,5 meter beneden maaiveld.

Daar waar alleen in na de oorlog geroerde grond wordt gewerkt kunnen werkzaamheden uitgevoerd worden zonder OCE-begeleiding.

Het is de verantwoording van de initiatiefnemer/opdrachtgever (in het kader van Arbowetgeving) om hieraan gevolg te geven.

*inclusief werkzaamheden t.b.v. archeologie en bodemonderzoek

4.17 Duurzaamheid & Klimaat

Duurzaamheidsagenda en ambities De hoofdambities van Nijmegen voor duurzaamheid richten zich op de energietransitie (streven energieneutraal in 2045), stimulering van circulaire economie (streven circulaire regio in 2050) en klimaatadaptatie (streven volledig klimaatneutrale stad in 2050).

Deze ambities worden vooral ingegeven door de klimaatverandering die aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen noodzakelijk maakt. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie op deze onderwerpen vastgelegd in de Kadernotitie Klimaat (2008) en de Duurzaamheidsagenda (2011).

Circulair en biobased bouwen Het gebruik van grondstoffen zorgt voor uitputting van de aarde en de uitstoot van CO2. Het is daarom van belang om het gebruik van grondstoffen zoveel mogelijk te beperken. Dit is in het ontwerp goed meegenomen door volledig in hout te bouwen. Houtbouw kent veel voordelen ten opzichte van steen en beton, zoals een hoger comfort in de woning, een betere binnenluchtkwaliteit, opslag van CO2 en natuurlijke afbreekbaarheid.

Klimaatadaptatie Ons klimaat verandert. De regionale stresstesten die zijn uitgevoerd hebben laten zien dat de regio gevoelig is voor alle klimaateffecten: te nat, te droog, te heet en overstroming. Een te veel aan verstening en het ontbreken van voldoende groen verergeren de problemen van te nat, te droog en te heet. In 2018 heeft de regio deze kwetsbaarheden digitaal in kaart gebracht in een regionale klimaateffectatlas, de storymap. Deze regionale klimaateffectatlas geeft een overzicht van de huidige stand van zaken van kennis en informatie over de potentiële klimaatkwetsbaarheden van de regio.
https://climadapserv.maps.arcgis.com/apps/MapSeries/index.html?appid=141dc8934ba849cf b1dac8e8da5a94e3

Op 26 maart 2019 heeft het college de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) vastgesteld. In deze strategie staat beschreven wat de ambities en doelstellingen zijn voor de korte en langere termijn en hoe we binnen (en buiten) de regio met klimaatadaptatie aan de slag willen gaan. Thema's voor Nijmegen in deze strategie zijn 'een groenblauwe stad' en 'klaar voor de hitte'. Deze RAS is een interactief proces met overheden – gemeenten, waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland – in de regio Rijk van Nijmegen en Land van Maas & Waal, en met regionale stakeholders. De gemeente Nijmegen gaat de RAS vertalen naar een Lokale Adaptatie Strategie met lokale ambities en opgaven.

In het GRP 2017-2023 ligt accent op klimaatadaptatie en op de visie om als stad klimaatbestendig te zijn in 2050. Daarom zal extra aandacht aan duurzame stedelijke ontwikkeling worden gegeven, die rekening houdt met meer groen in de stad om hittestress tegen te gaan en minder verharding om beter met hevige regenval om te kunnen gaan. Het beperkt willen houden van gezondheidsrisico is een ambitie die ook van toepassing is op de risico's van “nieuwe stoffen” in afvalwater, zoals bijvoorbeeld medicijnresten. Zie paragraaf water voor nadere uitwerking.

Klimaatadaptieve maatregelen Door de nabijheid van de kloosterruin en de aanwezigheid van meerdere bomen is het plangebied niet bijzonder gevoelig voor hittestress. Daarbij is wel van belang om de bestaande bomen zoveel mogelijk te behouden, vanwege de hoeveelheid schaduw die ze direct geven in vergelijking met nieuwe bomen en ook vanwege de biodiversiteit die al in de bestaande bomen aanwezig is.

Daarnaast zijn er nog andere maatregelen die kunnen worden genomen om ons aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden door de klimaatverandering. Denk bijvoorbeeld aan:

  • Een zoveel mogelijk groen ingerichte omgeving met niet meer dan noodzakelijke verharding van wegen, fiets-/voetpaden en terrassen. Met het vele groen ontstaat een natuurlijke piekberging voor neerslag, zorgt voor minder hittestress en droogte.
  • Het verwerken van hemelwater op de plek waar het valt omdat dan verderop in het afvoertraject geen overlast kan veroorzaken. Groen en water dragen bij aan het ter plekke vasthouden en verwerken van regenwater zowel in de openbare ruimte als op particulier grondgebied. Zie de paragraaf Water en Groen voor nadere uitwerking.
  • Gevelgroen en groendaken dragen bij aan een betere waterberging en terugdringen van hittestress.
  • Overstekken en geïntegreerde zonneweringen in gebouwen.
  • Windhinderonderzoek bij gestapelde bouw.

Natuurinclusief bouwen Nijmegen zet natuurinclusief bouwen in om natuur te integreren bij zowel de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen als de directe omgeving. Dit zijn maatregelen die helpen om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verminderen zoals hittestress, wateroverlast en droogte en om de biodiversiteit te vergroten. Zowel in het gebouw als in de tuin worden maatregelen genomen om de biodiversiteit en de ecologie in het gebied te vergroten.

Energie Nijmegen heeft het doel om in 2045 energieneutraal te zijn. Dit is uitgewerkt in de nota Duurzaamheid in Uitvoering. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van het energieverbruik en kan daarmee een grote bijdrage leveren aan de doelstelling. De kansen zitten in het beperken van de energiebehoefte, het opwekken van hernieuwbare energie en in aardgasvrij bouwen. Het instrument GPR kan de energieprestaties van een gebouw in beeld brengen. Deze software staat via de gemeente Nijmegen ter beschikking aan ontwikkelaars in dit gebied. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren en te toetsen op bouwbesluitaspecten zoals energieprestatie en materiaalprestatie.

Energiebehoefte beperken De huidige regelgeving stelt eisen aan de energiezuinigheid van nieuwe woningen. Vanaf 1 juli 2020 wordt bijna energie neutrale bouw (BENG) de norm. Wij adviseren de woning nu al op deze ambitie te opwerpen en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.

De energiebehoefte van een gebouw bestaat uit de warmte- en koudevraag en kan in kaart worden gebracht met een energiescan. De energiebehoefte wordt bepaald door een samenspel van factoren, zoals de verhouding glas ten opzichte van dichte gevel, de mate van isolatie, de mate van kierdichting, de aanwezigheid van koudebruggen, de vorm (geometrie), de ligging en de bezonning van een gebouw. Hierbij kan ook onderzocht worden of oververhitting in een gebouw een probleem kan zijn en hoe de ventilatie geoptimaliseerd kan worden.

Hernieuwbare energie opwekken De resterende energiebehoefte kan (deels) worden opgewekt met zonne-energie. Nijmegen heeft de ambitie dat alle geschikte daken vol liggen met zonnepanelen. Naast de standaard zonnepanelen komen er steeds meer opties op de markt, denk aan geïntegreerde zonnedaken en -gevels en zonnedakpannen.

Aardgasvrij Per 1 juli 2018 moeten nieuwbouwwoningen aardgasvrij zijn. Het gaat om alle nieuwbouwwoningen die op of na 1 juli 2018 worden ingediend voor een omgevingsvergunning. Uit de warmtevisie en de warmtenetstrategie van Nijmegen blijkt dat de komende jaren nog geen warmtehoofdtransportleiding nabij de Dobbelmanweg 5-7 is voorzien. Een mogelijkheid om aardgasvrij te bouwen is gebruik te maken van een open of gesloten koude warmte opslagsysteem (WKO) in combinatie met een warmtepomp. Een bijkomend voordeel van een WKO-systeem is dat de woning hiermee in de zomer kan worden gekoeld. Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor een WKO-systeem. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele nabijgelegen andere gebruikers van bodemwarmte en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem in ogenschouw genomen moeten worden.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.

De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels.

5.2 Systematiek van de planregels

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

De planregels van het bestemmingsplan Nijmegen Midden - 2015 - 5 (Dobbelmannweg 5-7) bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het perceel maakt deel uit van de grondexploitatie Tollensstraat-Dobbelmannweg, welke op 13 juni 2007 door de gemeenteraad van Nijmegen is vastgesteld. Het plangebied Dobbelmannweg 5-7 is gelegen in de wijk Hazenkamp. Tollensstraat is een op zichzelf staande inmiddels afgeronde herontwikkeling.

De grondexploitatie bevat de aankoop en verkoop van grond en gebouwen, sloop- en grondwerk en de gemeentelijke plankosten. De totale investering van de grondexploitatie bedraagt ruim € 1 mln. Dekking vindt plaats door verkoop van grond voor de woningbouw en de grondexploitatie Tollensstraat-Dobbelmannweg.

Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is. Via beschikbare budgetten en grondverkoop is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is op 25 november 2020 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken van donderdag ... 2020 tot en met woensdag .... 2020 ter visie gelegen. De tervisielegging is gepubliceerd op woensdag ..... 2020. Gedurende deze periode zijn er wel/geen zienswijzen ingekomen.

7.2 Overleg

Er spelen geen rijks-, provinciale dan wel waterschapsbelangen. Er heeft geen vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden.