direct naar inhoud van Toelichting (ontwikkel-/postzegelplannen)
Plan: Nijmegen Bottendaal Galgenveld - 5 (Groesbeekseweg 146)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP7005-VG01

Toelichting (ontwikkel-/postzegelplannen)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de loop van 2017 verhuist de vrije school “Meander” van Groesbeekseweg 146 naar een bestaand schoolgebouw (voormalige praktijkschool) aan de Celebesstraat 12. De afspraken tussen gemeente en schoolbesturen met betrekking tot schoolgebouwen zijn vastgelegd in het convenant over de Doordecentralisatie van de Onderwijshuisvesting uit 2007. Deze overeenkomst zorgt ervoor dat de gemeente het pand aan de Groesbeekseweg aankoopt van het schoolbestuur en eigenaar wordt van het pand en het terrein. De eigendomsoverdracht heeft september 2016 plaatsgevonden. Om de herontwikkeling van dit terrein mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0001.png"

1.2 Bestaande situatie

Ligging De planlocatie ligt in Nijmegen Oost, ten zuiden van het historische centrum. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. Ten noorden ligt de Groesbeeksweg; ten oosten de Delistraat en ten oosten een perceel dat eveneens herontwikkeld wordt.
De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan. De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Hatert sectie G nummer 1569. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 2800 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0002.png"

Het plangebied Groesbeekseweg 146 is een perceel waarop een schoolgebouw is gesitueerd. Het gebouw aan de Groesbeekseweg 146 is in 1923-1924 gebouwd als R.K. Meisjesschool/ LO en M.U.L.O.. De gekleurde geglazuurde tegels tegen de gevel herinneren hier nog aan. Tot op heden was het gebouw in gebruik als basisschool.
Het schoolgebouw vormt samen met het oostelijk gelegen hoekgebouw en de school op de Heijendaalseweg een ensemble van oude school/kloosterachtige gebouwen die het aangezicht van de kruising Heijendaalseweg/Groesbeekseweg bepalen. De gebouwen hebben de status van gemeentelijk monument.

Het perceel
Het pand op de Groesbeekseweg 146 ligt op de voorzijde van het perceel is voorzien van een voortuin en georiënteerd op de Groesbeekseweg. De voortuin heeft een groene uitstraling door de aanwezigheid van een groene haag die het perceel aan de voorzijde begrensd. Achter de haag bevinden zich enkele bomen.
Aan de achterzijde van het perceel, achter het pand ligt een driehoekige terrein, (voormalig) schoolplein. Dit achterterrein ligt opgesloten tussen de achtertuin van de woningen aan de Delistraat en de onlangs gerealiseerde ontwikkeling en de toekomstige ontwikkeling aan de Bandoengstraat. Deze laatste twee ontwikkelingen vormen samen een geheel.

Op het achterterrein zijn een divers aantal volwassen bomen aanwezig. Een drietal bomen is zelfs als waardevol aangemerkt op de verbeelding en in de regels. Op de perceelsgrens grenzend aan de achtertuinen van de Delistraat bevindt zich een overkapping. Aan de oostzijde van het gebouw ligt momenteel (over het terrein van het naastgelegen perceel) een toegangspad naar het achterterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0004.png"

Het schoolgebouw maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Nijmegen Bottendaal Galgenveld. Het pand heeft in dit bestemmingsplan een maatschappelijke bestemming. De maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan is 17 meter en de goothoogte ligt op maximaal 10 meter. Daarnaast geldt voor de locatie en het gebouw een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 en een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2.

1.3 Toekomstige situatie

De plannen voor de herontwikkeling van Groesbeekseweg 146 gaan uit van het realiseren van 8 woningen in het bestaande schoolgebouw. Hierbij kunnen 8 grootschalige appartementen in het pand worden gecreëerd. De structuur van het gebouw met hoofdentree, gangen, klaslokalen en de centrale trappartij blijven intact. Naast de verdeling van het gebouw in 8 zelfstandige wooneenheden worden de zijtuin en een deel van de achtertuin toegekend aan de verschillende grondgebonden appartementen. De woningen op de verdieping worden voorzien van balkons.

Het resterende achterterrein wordt voorzien van een gezamenlijk parkeerterrein en een gezamenlijke tuin. Het parkeerterrein wordt via de Bandoengstraat ontsloten. Bij de inrichting van het achterterrein is rekeningen gehouden met het behoud van waardevolle bomen.
De bestaande overkapping wordt omgevormd tot bergingen behorende bij de appartementen.

Het pad dat momenteel aanwezig is ten oosten van het pand zal als zodanig verdwijnen als de ontwikkeling op de hoek Groesbeekseweg-Heijendaalseweg gerealiseerd wordt. Wel zal er een smaller achterpad gerealiseerd gaan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0005.jpg"

Schetsontwerp

Voor dit alles dient het vigerende bestemmingsplan Nijmegen Bottendaal Galgenveld (vastgesteld door de raad op 6 juli 2011 en onherroepelijk geworden op 16 januari 2013) aangepast te worden waarbij de maatschappelijke bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0006.jpg"

Uitsnede: Vigerend bestemmingsplan Nijmegen Bottendaal Galgenveld

Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege genoemde strijdigheden met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit hoofdstuk volgt hoofdstuk 2, dit geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 3 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals die vanuit milieu: geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, maar ook vanuit groen, cultuurhistorie, archeologie, verkeer en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 4 wordt de plansystematiek toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het voor het plan relevante ruimtelijke beleid en wetgeving besproken.

2.2 Relevant rijksbeleid

Besluit ruimtelijke ordening

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd als procesvereiste. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen.

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Aan artikel 3.1.6 van het Bro is een nieuw lid toegevoegd met als doel om buiten twijfel te stellen dat aan het stellen van regels in onder andere een bestemmingsplan slechts ruimtelijke ordeningsmotieven ten grondslag mogen liggen, en dus geen economische gronden.

Sub a (Actuele) regionale behoefte

Ter onderbouwing van de actuele regionale behoefte naar woningen kan worden verwezen naar (regionale) woningmarktonderzoeken, verkenningen en visies.

Het meest actuele onderzoek naar regionale behoefte is in afspraken per gemeente binnen de regio door het college van B&W vastgelegd (februari 2015). Tussen de gemeentebesturen van de subregio Nijmegen en omstreken zijn afspraken gemaakt over het woningbouwprogramma. Gedeputeerde Staten hebben een nieuwe Kwantitatieve opgave wonen vastgesteld voor de Subregio Nijmegen e.o. Het gaat om de opgave over de periode 2014 t/m 2024. Nieuwe cijfers uit de prognose 'Primos 2014' zijn aanleiding geweest voor de subregio om dit verzoek bij GS in te dienen. Het subregionaal totaal is vastgesteld op 13.100 nieuwe woningen voor de komende jaren (vastgesteld door G.S. 15-03-2016). Dit is een verhoging ten opzichte van de Kwantitatieve opgave wonen die in 2015 door GS is vastgesteld.

In deze afspraken is de totale regionale woningbehoefte aangegeven. Op basis van deze regionale behoefte is voor de gemeente Nijmegen een opgave van ruim 10.000 woningen in beeld. In de woningbouwplannen voor de gemeente Nijmegen is extra ruimte ontstaan van ruim 4.500 woningen. Dit betekent dat er nog ruimte is voor toevoeging van extra woningen. Tevens staat het plan van de Groesbeekseweg 146 groen aangegeven in het zogenaamde stoplichtmodel.

De regionale behoefte en deze regionale afspraak geeft de kwantitatieve behoefte aan woningen in Nijmegen weer.

Deze locatie aan de Groesbeekseweg is van cultuurhistorisch belang. Het toelaten van woningen biedt de mogelijkheid om het gebouw te beschermen. Naast gewone woningen biedt dit concept de mogelijkheid om kluswoningen te kopen. Een aanbod dat nauwelijks in Nijmegen wordt geboden. Hiermee creëer je een unieke woningaanbod. Dit woningaanbod biedt meerwaarde voor het woningbouwprogramma in Nijmegen.

Sub b Benutting van beschikbare gronden

Er is hier sprake van herontwikkeling van binnenstedelijk gebied. Het plan voorziet hiermee in een goede benutting van het bestaande stedelijke gebied.

Sub c Motivering locatie buiten bestaand stedelijk gebied

De gehele ontwikkelingslocatie valt binnen het bestaande stedelijke gebied van Nijmegen. Stap 3 van de duurzaamheidsladder hoeft daarmee niet te worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0007.png"

Figuur 1: Ladder voor duurzame verstedelijking

2.3 Relevant provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De vaststelling door Provinciale Staten heeft op 24 september 2014 plaatsgevonden. Op 17 oktober 2014 zijn beide beleidsstukken in werking getreden. Het vormgevingsbeleid vervangt de Structuurvisie (Streekplan 2005) en de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers.

2.4 Relevant gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijmegen 2013 In december 2013 heeft de Raad de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:

- Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagd- heid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling.

- Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven.

- Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).

Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.

De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit.

Coalitieakkoord 2014-2018, Samen voor Nijmegen: sociaal, duurzaam en ondernemend De coalitie wil initiatieven van inwoners, ondernemers en organisaties aanmoedigen. Nijmegenaren krijgen de ruimte om met initiatieven te komen, de rol van de coalitie is het verbinden van initiatiefnemers en het stimuleren van partnerships. De afgelopen jaren zijn al belangrijke stappen gezet om onze stad nog groener en duurzamer in te richten. Dit proces wordt voort gezet. Er is veel draagvlak en initiatief bij bewoners, grote en kleine bedrijven om duurzamer te bouwen en meer natuur en landbouw binnen onze stadsgrenzen te brengen. Wij ondersteunen deze ondersteunen deze initiatieven, geven ruimte en leggen verbindingen.

Onze ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke woon- en groeistad blijft. Betaalbaarheid en kwaliteit van woningen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Door een goede samenwerking met partners werken we aan een evenwichtige woningvoorraad in Nijmegen. Samen met hen pakken we de bouwopgave om Nijmegen in de toekomst te kunnen laten groeien voortvarend op, met prioriteit voor de Waalsprong en Waalfront. Dat betekent echter niet dat de ontwikkeling van de bestaande stad tot stilstand komt. Maar we gaan scherper beoordelen wat de toegevoegde waarde is van een project op basis van de criteria die door de Raad zijn vastgesteld: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium ontwikkeling, financieel.

2.5 Conclusie

Het hierboven genoemde beleid/wetgeving staat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Sectorale aspecten

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de op het plan betrekking hebbend sectoraal beleid behandeld.

3.2 Wonen

Woonvisie Nijmegen 2015 – 2020, samen werken aan goed wonen Het gemeentelijk woonbeleid is vastgelegd in de kortgeleden vastgestelde Woonvisie 2015-2020 ”Samen werken aan goed wonen”. In deze woonvisie wordt het woonbeleid tot 2020 uiteengezet. De crisis zorgde niet alleen voor een andere marktwerking, ook door wet- en regelgeving zijn verhoudingen tussen stakeholders op het beleidsveld van wonen gewijzigd. Ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad blijft voor iedereen. We willen dat het in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Wonen kan ook duurzamer, met minder energiegebruik en lagere woonlasten. In de onlangs vastgestelde woonvisie (d.d. 27-1-2016) is ook de woningbouwprogrammering voor de komende jaren vastgesteld. Deze woningmarktverkenning geeft de richting aan voor diverse woningbouwlocaties in de stad. Voorlopig blijft de bevolking van Nijmegen groeien. De woningbouwopgaven zitten met name in de grondgebonden koopwoningen en de sociale etagehuurwoningen. De woonvisie toont een groeiende vraag naar groenstedelijke woonmilieus. De vraag naar de overige vier woonmilieus, waaronder het stedelijke woonmilieu is redelijk gelijk verdeeld.

We willen toekomstbestendige en gevarieerde wijken die voorzien in de woningbehoefte. Dit betekent op stedelijk niveau een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. We ontwikkelen en beheren met respect voor de identiteit van buurten en wijken. Want elke wijk is anders. Nijmegen wil een moderne sociale stad zijn met ruimte en kansen voor iedereen. De locatie hoek Groesbeekseweg 146 ligt in de wijk Galgenveld. Deze wijk maakt onderdeel uit van stadsdeel Nijmegen-Oost. Het woon- en leefklimaat binnen Galgenveld geeft een stabiel beeld en scoort bovengemiddeld in Nijmegen. Bovendien is de wijk divers aan groepen bewoners; studenten, senioren, gezinnen, wat eveneens door de bewoners als positief wordt ervaren. Gezien de positieve beelden op woonkwaliteit en leefbaarheid is geen extra inzet vanuit het woonbeleid nodig in deze wijk.

Deze locatie van de school aan de Groesbeekseweg ligt in het zogenaamde stedelijk compact woonmilieu, op de grens met het stadsbuurt woonmilieu. In het stedelijk compact milieu is met name behoefte aan grondgebonden (huur)woningen. Terwijl in het stadsbuurt woonmilieu juist de grootste vraag bestaat naar appartementen. Op deze plek, vlakbij het centrum, bestaat de mogelijk om in bestaand gebied een toevoeging van zowel grondgebonden woningen als appartementen te realiseren.

Coalitieakkoord In het Coalitieakkoord is vastgelegd dat de Waalsprong en het Waalfront prioriteit hebben bij woningbouwontwikkeling. Voor de rest van de stad wordt een terughoudend beleid gevoerd, het zogenaamde 'ja, mits-beleid'. Dat is nodig omdat de jaarlijkse opnamecapaciteit van koop- en huurwoningen is begrensd op 600 tot 900 woningen per jaar. Het honoreren van teveel plannen in de bestaande stad kan de Waalsprong en het Waalfront vertragen, die daardoor meer gaan kosten dan ze nu doen. We hebben wel een stevige woningbouwopgave, maar die is gebaseerd op een groei die gedurende jaren plaatsvindt.

Dit “ja, mits-beleid” betekent niet automatisch dat we woningbouwontwikkeling in de bestaande stad op slot zetten. In de zomernota 2016 is daarom ook aangegeven dat ontwikkelingen in de Waalsprong en het Waalfront de voorkeur heeft, maar niet de hoogste prioriteit. Nieuwe woningbouwontwikkelingen worden getoetst aan de volgende criteria: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium planontwikkeling en financiële gevolgen voor de gemeente.

Het woonbeleid stelt dat de ontwikkeling een duidelijke meerwaarde moet hebben voor de wijk (de criteria maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid en differentiatie woningaanbod zijn hierin samengenomen). Tevens spelen hier de financiële gevolgen voor de gemeente een rol bij de herontwikkeling van dit gebouw. Het realiseren van woningen binnen het huidige karakteristieke schoolgebouw is van belang om het gebouw te kunnen behouden. Met de voorgenomen ontwikkeling blijft het gebouw dan ook integraal behouden en wordt intern verbouwd. Hierdoor blijven de cultuurhistorische waarden van het gebouw behouden. Het behoud van het gebouw is een meerwaarde voor de wijk.

Naast gewone woningen is het mogelijk hier kluswoningen aan te bieden. Het op de markt zetten van kluswoningen is een aanbod dat nauwelijks in Nijmegen wordt geboden. Hiermee creëer je een unieke woningaanbod. Dit woningaanbod biedt meerwaarde voor het woningbouwprogramma in Nijmegen.

Deze voorstaande ontwikkeling van 8 woningen in het schoolgebouw past hiermee binnen het woonbeleid.

3.3 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:

Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.

Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd; hiervoor is in dit stadium onvoldoende informatie beschikbaar.

Situering van gebouwen In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.

Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

Bluswatervoorziening Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de panden in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur.

Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen.

Bereikbaarheid Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de panden in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken; doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Indien toch sprake is van een doodlopend einde dan dient er een keervoorziening gerealiseerd te worden. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de openbare weg of ontsluitingsweg op particulier terrein tot de toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.

Voor dit specifieke plan is ook een goede afstemming tussen adressering en de bereikbaarheid van de toegang van het pand belangrijk. Indien men als adres 'Groesbeekseweg' hanteert, dan moet de toegang van de woningen ook aan die zijde bereikbaar zijn voor hulpdiensten.

Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen, mits aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.

De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.

3.4 Bedrijven en milieuzonering

Deze paragraaf toetst de eventuele hinder van de nieuwe ontwikkeling op de omgeving en vice versa. Aspecten die aan de orde komen zijn geluid-, geur-, stof-, gevaar-, verkeer en visuele hinder. De nieuwe woonbestemming veroorzaakt zelf geen hinder naar de omgeving maar is wel hindergevoelig. In de directe omgeving worden echter geen activiteiten ondernomen die hinder veroorzaken op het nieuwe plangebied. Alleen op grotere afstand van het plangebied bevindt zich een school. De afstand is groter dan de richtwaarden die hiervoor gelden waardoor hiervan geen hinder te verwachten is.

3.5 Geluid

Inleiding Het oude schoolgebouw 'Meander' aan de Groesbeekseweg is in beheer van de gemeente. De gemeente is nu voornemens het gebouw te transformeren naar woningen. Het schoolgebouw dient daarvoor een andere bestemming te krijgen. Onderdeel van die bestemmingswijziging is toetsing aan de goede ruimtelijke ordening en toetsing aan de Wet geluidhinder. Welke rol geluid in deze transformatie speelt is hieronder uitgelegd.

Wegverkeer Volgens de Wet geluidhinder heeft iedere geluidsbron een eigen zone. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied langs een geluidbron. De zonebreedte van een weg is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De ruimte boven de weg hoort ook bij de zone. De basis voor het bepalen van de breedte van de zone voor spoor is vastgelegd in artikel 1.4a lid 1 van het Bgh. De breedte van de zone van een spoorweg is afhankelijk van de geluidsbelasting ter plaatse van de referentiepunten.

In het geval van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geldt voor wegverkeer een voorkeurswaarde van 48 dB en afhankelijk van een binnenstedelijke of buitenstedelijke situatie geldt een maximale grenswaarde van 63 dB en 53 dB. Voor railverkeer geldt een voorkeurswaarde van 55 dB en een maximale grenswaarde van 68 dB. Bij overschrijding van de voorkeurswaarden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden vastgesteld.

In en rond het schoolgebouw aan de Groesbeekseweg liggen de volgende gezoneerde geluidsbronnen die het bestaande pand kunnen belasten:

- Groesbeekseweg 50 km/u - Heyendaalseweg 50 km/u - Coehoornstraat 50 km/u

Goede ruimtelijke ordening en Bouwbesluit Een weg met een maximum snelheid van 30 km/uur heeft geen zone en hoeft dus niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Uit jurisprudentie blijkt dat 30 km/uur wegen bij planologische procedures met het oog op een 'goede ruimtelijke ordening' toch akoestisch moeten worden onderzocht. Nabij het schoolgebouw liggen wel een aantal wegen waar een maximale snelheid van 30 km/u geldt echter zijn de intensiteiten op deze wegen dermate laag dat geen ander onderzoek nodig is.

Akoestisch onderzoek Uit het akoestisch onderzoek van de gemeente Nijmegen d.d. 19 september 2016 nr. PRS2016217) blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Groesbeekseweg hoger is dan de voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai. De geluidsbelasting blijft wel binnen de maximale grenswaarde van de Wet geluidhinder.

Het plan betreft een vervanging van de bestaande situatie. Daarmee voldoet de woningbouwlocatie aan het gestelde in artikel 2 van de Beleidsregels hogere waarden Wet geluidhinder 2013 en komt het in aanmerking voor een hogere waarde.

De geluidsbelasting als gevolg van de Groesbeekseweg is berekend op basis van de aanwezige dunne deklaag A. Uit het rapport blijkt dat het vervangen van het asfalt door een stiller asfalttype nauwelijks reductie zal opleveren. De realisatie van een geluidscherm stuit tevens op stedenbouwkundige bezwaren.

Volgens de beleidsregels hogere waarden dienen nieuwe woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld ten minste één geluidsluwe zijde te hebben. Aan deze geluidsluwe zijde moet ten minste één van de buitenruimten liggen en dient ten minste één geluidgevoelige ruimte te liggen. De woningen worden gerealiseerd in een bestaand pand waardoor het niet mogelijk is om volledig aan deze eis te voldoen. Wel kunnen bewoners gebruik maken van een geluidluwe gelegen gezamenlijke achtertuin. Hiermee wordt voldaan aan het hogere waarde beleid.

Om de woningen mogelijk te maken is een hogere waardenbesluit nodig. De procedure hiervoor loopt parallel met de bestemmingsplanprocedure. Voor de woningen dienen de volgende hogere waarden te worden vastgesteld:

        Meest maat-gevende hoogte   Geluidsbelasting 2022 incl aftrek art. 3.4 Rmg   Aantal woningen
Groesbeekseweg  
Naam toetspunt   Omschrijving   in m boven maaiveld   Groesbeekseweg    
            Lden in dB    
2   Noordoostgevel   Var.   57   1  
4   Noordoostgevel erker   Var.   58   1  
6   Zuidoostgevel   Var.   50   1  

3.6 Luchtkwaliteit

Bestaande situatie De luchtkwaliteit ter plaatse van het bestaande schoolgebouw wordt belast door verkeersuitstoot van de Groesbeekseweg. Overige bronnen zijn voor zover bekend niet relevant of niet aanwezig.

Voor het rekenjaar 2014 is voor NO2 jaargemiddelde de contour ingevoegd. Ter plaatse vinden geen overschrijdingen van de grenswaarden plaats voor PM10, NO2 en PM2,5.

Toetsing aan regelgeving Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:

a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.

Tabel: luchtkwaliteit

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 
 
40 ìg/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10
 
40 ìg/m3   1 juni 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar
> 50 ìg/m3  
1 juni 2011  

Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

- de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;

- de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;

- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;

- De ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;

- er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.

In het onderhavige plan bestaat het voornemen om een bestaande school om te zetten naar een beperkt aantal woningen. De verkeersaantrekkende werking die deze wijziging veroorzaakt veroorzaakt geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.

Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit. Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

De woningen zijn geen gevoelige bestemmingen Ter hoogte van het plan zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof laag te noemen (tot 30 ìg/m3 stikstofdioxide). Er zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het nieuwe plan op deze locatie.

3.7 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich echter geen risicobronnen. Op grond hiervan is de beoogde ontwikkeling acceptabel.

3.8 Bodem

Van deze locatie is er een recent bodemonderzoek van MWH van 27 maart 2014 (kenmerk M14B0098). Uit dit bodemonderzoek blijkt dat de grond weliswaar puinhoudend is en slechts licht verontreinigd met zware metalen en PAK. Er is geen asbest aangetroffen.

Een ondergrondse voorraadtank is reeds verwijderd.

De bodem is onverdacht en er worden geen bijzondere financiële of milieutechnische problemen verwacht.

3.9 Water

De watertoets Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

- Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)

- Bestuursakkoord Water (mei 2011)

- Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)

- Waterplan 2010 – 2015 (WP4)

- Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 30 oktober 2009)

- Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014

Algemeen Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Galgenveld. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001), het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 tot en met 2016 en de Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) relevant. Er vinden wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Oppervlaktewater Binnen het plangebied en directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

- een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;

- maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);

- een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos).

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

Riolering/ hemelwater De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Bandoengstraat. De riolering is uitgevoerd als gescheiden stelsel. Vanuit het Bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. De gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'.

De achterzijde van het bestaande te handhaven gebouw is van de riolering afgekoppeld; het afstromende hemelwater wordt op eigen terrein in de bodem geïnfiltreerd. Ook in de toekomstige situatie dient het hemelwater van de achterzijde van het gebouw op eigen terrein in de bodem geïnfiltreerd te worden.

Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.

Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.

3.10 Flora en Fauna

Flora en faunawet Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.

Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffings- aanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.

Conclusie: Voor dit bestemmingsplan is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd. Uit dat onderzoek (“Natuurtoets Groesbeekseweg 146 te Nijmegen”, 7 april 2015") blijkt het volgende:

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van negatieve effecten in het kader van de Flora- en faunawet mits verstoring van vogels met een jaarrond beschermde verblijfplaats (mogelijk huismus en gierzwaluw) en algemene broedvogels wordt voorkomen. Het kappen van bomen en werkzaamheden nabij verblijfplaatsen in gebouwen moet gezien worden als een voor broedende vogels verstorende activiteit en dient daarom buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd.

- Het broedseizoen van huismus loopt globaal gezien van begin april tot en met augustus; - het broedseizoen van gierzwaluw loopt globaal gezien van mei tot en met juli (begin augustus); - het broedseizoen van algemene broedvogels loopt globaal gezien van half maart tot half juli.

Let wel dat de Ffw geen standaardperiode hanteert en dat broedende vogels ook buiten deze periode beschermd zijn.

Uitgangspunten: - De werkzaamheden worden uitsluitend bij daglicht uitgevoerd - Het gebouw wordt niet gesloopt - Afgezien van het slopen van een dakkapel vinden geen werkzaamheden aan het dak of aan dakranden/daklijstenplaats - Om het groene karakter van het plangebied en de privacy te waarborgen blijft een groot deel van de opgaande begroeiing staan

Als het niet mogelijk is om verstoring in het broedseizoen van huismus en/of gierzwaluw te voorkomen, dient nader onderzoek naar huismus en gierzwaluw te worden uitgevoerd.

Groenplan De groene draad (2007) Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

Op onderstaande kaart is het vlakgroen van de hoofdgroenstructuur weergegeven. Hierop is te zien dat het plangebied geen onderdeel uitmaak van het vlakgroen van de hoofdgroenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0009.png"

Het openbaar groen in de omgeving bestaat vooral uit parkjes, zoals het Julianapark, de begraafplaats in Altrade, het javabosje en het Limos-terrein. Het versterken van de onvolledige laanbomenstructuur van de Groesbeekseweg kan een belangrijke stempel drukken en kwaliteitsimpuls bieden aan de herkenbaarheid en beleving van de wijk.

Conclusie indien geen wijzigingen: in dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden.

Handboek stadsbomen (2009) Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal: • Optimale inzet van middelen. • Waarborgen van een vitaal bomenbestand. • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren. • Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit. Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0011.png"

De bomen aan de Groesbeekseweg behoren tot de primaire hoofdbomenstructuur. De situering van inritten en dergelijk dient hierop afgestemd te worden. De voorzijde en achterzijde van het gebouw hebben een groene uitstraling door de aanwezigheid van bomen. Op het achterterrein van het perceel staan drie bomen die als “waardevolle boom” zijn aangemerkt. De groeiplaats (kroonprojectie plus twee meter) van deze drie waardevolle bomen krijgt de aanduiding waardevolle boom. Werkzaamheden binnen het plangebied kunnen gevolgen hebben voor de bestaande bomen. Bomen in een stedelijke omgeving worden gemiddeld maar enkele tientallen jaren oud. Het aantal bomen dat de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen van de laatste decennia wèl heeft doorstaan is dus beperkt. Dat maakt dat de oudere bomen binnen het bomenbestand een bijzondere categorie vormen waarvoor een zwaarder beschermingsregime is gewenst en een zo goed mogelijke ontwikkeling en bescherming van deze bomen is gegarandeerd.

De groeiplaats van de te behouden bomen dient gerespecteerd te worden. Voor alle te handhaven bomen geldt dat ontgravingen, ophogingen en verdichting van de bodem binnen de groeiplaats, evenals het opkronen van de bomen een negatieve invloed kunnen hebben op de conditie van de bomen. Vandaar dat een BEA (Bomen Effect Analyse) noodzakelijk is bij een voorgenomen ingreep binnen de groeiplaats van de drie waardevolle bomen.

3.11 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

Rijksbeleid Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Het perceel Groesbeekseweg 146 ligt binnen het rijksbeschermd stadsgezicht 'de negentiende-eeuwse stadsuitleg', dat in 2013 werd aangewezen.

Gemeentelijk beleid Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest om ook het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit van de locatie te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 4 van de cultuurhistorische beleidskaart. In beschermde gebieden (gebiedstype 4) is cultuurhistorie de bepalende factor bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Er is in deze gebieden sprake van een bijzonder karakter, met een samenhang tussen het stedenbouwkundig plan, het bebouwingsbeeld, de architectuur van de bebouwing en eventueel het aanwezige groen. Uitgangspunt is de bestaande situatie zoveel mogelijk te handhaven en ontwikkelingsmogelijkheden af te stemmen op de cultuurhistorische waarden en karakteristieken. Er is gedetailleerde aandacht voor cultuurhistorie. In bestemmingsplannen zorgen planregels en passende functies voor behoud van de cultuurhistorische waarden.

De gemeentelijke monumentenverordening uit 2012 vormt de basis voor de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten. Groesbeekseweg 146 is sinds 2000 een gemeentelijk monument. De bescherming richt zich op het exterieur en daarbij dan vooral op de voor- en zijgevels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0012.png"

Uitsnede Cultuurhistorische Beleidskaart – het plangebied valt binnen gebiedstype 4 (rood)

Historisch-ruimtelijke ontwikkeling Het plangebied ligt aan de zuidwestelijke zijde van de Groesbeekseweg nabij hoek van de Groesbeekseweg en de Heyendaalseweg. Het betreft het gehele perceel van het gemeentelijk monument Groesbeekseweg 146, dat aan de zuidwestzijde aansluit op de achtertuinen van de Delistraat en enkele achtertuinen van de recente bebouwing aan de Bandoengstraat.

Op de topografische militaire kaart van 1895 is het terrein, dat is gelegen op het Galgenveld, nog onbebouwd. De Groesbeekseweg is wel herkenbaar, de Heyendaalseweg is nog een zandpad en het verlengde ervan, de huidige Coehoornstraat stuit op de restanten van het Fort Kijk in de Pot. Na de opheffing van de vesting Nijmegen in 1874, werden de stadsmuren en vestingwallen gesloopt. Op de vrijkomende terreinen rond de oude stad werd een net van singels en radialen aangelegd, dat aansloot op de bestaande uitvalswegen. Tussen 1880 en 1915 verrees hier een ruim opgezet woongebied voor hoofdzakelijk welgestelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0013.png"

Buiten de voormalige stadswallen was ook plaats voor allerlei R.K. instellingen zoals kloosters, studiehuizen en opleidingsinstituten. Reeds bestaande instituten verhuisden vanuit de oude stad, andere vestigden zich nieuw in Nijmegen, vooral na de stichting van de R.K. Universiteit in 1923. De congregatie Filles de la Sagesse was sinds 1903 in Nijmegen gevestigd. Zij hielden zich bezig met de opleiding van katholieke onderwijzeressen. Door de subsidieregeling van de nieuwe onderwijswet uit 1920 kregen zij de gelegenheid om een nieuw gebouw te betrekken op de hoek van de Groesbeekseweg en de Heyendaalseweg naar ontwerp van de Heerlense architect Jozef Seelen. Het gebouw dat in 1924 gereed kwam bestond uit twee vleugels, een klooster en een kweekschool, die een stompe hoek vormen met op het snijpunt aan de binnenzijde de kapel. Ook tot het complex behoorden de R.K. Meisjesschool L.O. en M.U.L.O. aan de Groesbeekseweg 146 (gemeentelijk monument) en twee lagere scholen aan de Heyendaalseweg (gewijzigd) en de Archipelstraat (gesloopt).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0014.png"

Op de bovenstaande kaart uit 1923 is te zien dat de Heyendaalseweg inmiddels deels is verhard en doorgetrokken naar het centrum als Coehoornstraat. De normaalschool aan de Groesbeekseweg is al gebouwd, de meisjesschool voor L.O. en M.U.L.O. nog niet.

Cultuurhistorische waarden In de toelichting bij het aanwijzingsbesluit tot rijksbeschermd stadsgezicht staat het als volgt: “Het beeld van de Groesbeekseweg wordt op de hoek met de Heijendaalseweg in belangrijke mate bepaald door de gevelwanden van het daar in de jaren twintig gebouwde klooster- en scholencomplex”. Naast de stadsbeeldbepalende ligging heeft het gebouw ook waarde als goed en redelijk gaaf voorbeeld van een R.K. schoolgebouw uit het interbellum en als een uiting van de katholieke emancipatie, die vooral in Nijmegen volop tot uiting kwam in ambitieuze scholenbouwprojecten. De bescherming beperkt zich tot de straatgevels, de dakopbouw, de zijgevels tussen Groesbeekseweg 146 en 152 en het hekwerk, aldus het raadsbesluit van 22-03-2000.

Effect van planvoornemen op cultuurhistorische waarden Het planvoornemen heeft betrekking op het gehele perceel van Groesbeekseweg 146. Het gebouw blijft integraal behouden en wordt intern verbouwd. De voortuin met hekwerk blijft integraal behouden. De zij- en achtertuin worden verdeeld over de 8 geprojecteerde woningen. Een deel van de achtertuin wordt gemeenschappelijk en het achterste deel wordt ingericht voor parkeren. Door de beoogde ruimtelijke ingrepen worden cultuurhistorisch waardevolle structuren niet aangetast.

Verankering van cultuurhistorisch waarden in dit bestemmingsplan In dit bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' toegekend aan de gronden, vanwege de ligging van het plangebied binnen het van rijkswege beschermde stadsgezicht negentiende-eeuwse stadsuitleg. Aan deze dubbelbestemming zijn regels gekoppeld die gericht zijn op het behoud van cultuurhistorische waarden. In het ontwerpbestemmingsplan is de bebouwingsgrens aan de straatzijde en linkerzijde getrokken om het bestaande gebouw. Integraal behoud van de voor het stadsgezicht van belang zijnde gevels aan de Groesbeekseweg is daardoor mogelijk. De beschreven cultuurhistorische waarden worden derhalve in voldoende mate geborgd.

Toetsingskader Gelet op het feit dat het planvoornemen geen ingrijpende structurele en/ of stedenbouwkundige wijziging betreft en dus geen invloed heeft op het van rijkswege beschermde stadsgezicht negentiende-eeuwse stadsuitleg hoeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het kader van het wettelijk vooroverleg niet als een belanghebbende instantie betrokken te worden. De gemeentelijke Commissie Beeldkwaliteit adviseert het College van B&W over het bouwen in het van rijkswege beschermde stadsgezicht en vanzelfsprekend over het wijzigen van het gemeentelijk monument in het kader van de Omgevingsvergunning.

Archeologie

Archeologische uitgangsprincipes Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.

De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.

Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.

Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.

Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.

Rijksbeleid Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Provinciaal beleid De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. Door de Monumentenwet 1988 is de rol van het rijk en de provincies sterk afgenomen, ten gunste van de gemeenten. Deze zijn verantwoordelijk voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en voor het daarvan afgeleide vergunningenstelsel. Er zijn enkele uitzonderingen hierop: de provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen, en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.

De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau, en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed. Het is de bedoeling dat de onder deze status vallende terreinen ook planologisch beschermd gaan worden.

Gemeentelijk beleid Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

Archeologie binnen het plangebied Het plangebied ligt in een gebied met de archeologische waarde 2, een dubbelbestemming. Voor de waarden 1, 2 en 3 gelden de regels van het recent onherroepelijk geworden facetbestemmingsplan Archeologie (2014). Bij waarde 0 is er geen sprake (meer) van behoudenswaardige archeologie, hier zijn dan ook geen regels voor opgenomen.

Een waarde 2 gebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde, die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 2 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 100 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.

Het plangebied ligt binnen een terrein waarvan al langer de waarde vaststaat. Dit is beschreven in de catalogus van terreinen die bij de Nijmeegse Archeologische Beleidskaart (Gemeente Nijmegen, Archeologische Beleidskaart gemeente Nijmegen, Beschrijving van de terreinen, Nijmegen 2009) hoort. Het gaat om het terrein Z-10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0015.jpg"

Afb. Plangebied (zwarte stippellijn) op de topografische kaart met in kleuren de verschillende archeologische waarden. Geel: waarde 1, zalmroze: waarde 2 (dubbelbestemming), oranje: waarde 3 (dubbelbestemming). Gebieden waar geen kleur aan gegeven is hebben geen archeologische waarde (meer).

Terrein Z-10 Weg naar Mook en Cuijk Het bestemmingsplangebied ligt aan de zuidwestelijke kant van de Nijmeegse stuwwal, op een door erosie gevormde spoelzandwaaier. Het ligt op een van de vingervormige waaiers die hier net de overgang van circa 35 m + NAP naar 30 m +NAP maakt. Het terrein heeft een hoge verwachting gekregen op basis van de (veronderstelde) Romeinse weg van Nijmegen naar Cuijk. Verderop in de bossen van Heumensoord is deze weg nog steeds zichtbaar in het landschap, wat in het bebouwde Nijmegen niet (meer) het geval is. Daarmee is het exacte verloop van de weg in dit deel onduidelijk. Vermoed wordt dat deze echter in het centrum uitkomt en aansluit op de weg die onder de tegenwoordige St. Jorisstraat / Kelfkensbos ligt. Deze weg verbond Nijmegen met de andere Romeinse nederzettingen in het Maasdal en verder zuidelijk.

Wegen structureren niet alleen het landschap, ze bepalen ook in hoge mate waar nieuwe nederzettingen en andere menselijke activiteiten zich manifesteren. Een bekend voorbeeld uit de Romeinse tijd is dat de grafvelden zich voornamelijk aan de randen van nederzettingen bevinden, gericht op de (grotere) wegen. In de (vroege) middeleeuwen lijken Romeinse wegen ook nog in gebruik te zijn, zodat ook in die tijd nog boerderijen en dergelijke langs de oude wegen vermoed kunnen worden.

Naast de archeologische resten uit de Romeinse tijd kunnen in het plangebied ook vondsten en sporen voorkomen uit oudere, prehistorische perioden. Dit kan zelfs terug gaan tot de steentijd. Daarnaast kunnen ook jongere resten verwacht worden, met name uit de Tweede Wereldoorlog.

In 2007 is voorafgaand aan nieuwbouw ten zuiden van het plangebied een munitiesanering achter het hoofdgebouw van de school uitgevoerd. Om onduidelijke redenen is daarbij geen archeologisch onderzoek uitgevoerd, wat wel had gemoeten. Wel konden nog enkele vondsten geborgen worden, die alle samenhangen met de Tweede Wereldoorlog. De meest opvallende vondst is een deels vergaan bordje met het opschrift “voor Joden verboden”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0016.png"

Dit bord heeft door zijn grote impact al in diverse tentoonstellingen gefigureerd. Een vergelijkbaar exemplaar is opgenomen in een landelijk project waar de Tweede Wereldoorlog aan de hand van 100 voorwerpen herinnerd wordt.

De voormalige kweekschool is in de oorlog gevorderd geweest door de Duitse bezetter (De bron is een map met gegevens van het Nederlandse verzet uit de Tweede Wereldoorlog, bewaard in het Regionaal Archief Nijmegen: RAN 77 Geheime Dienst Rayon Gelderland, nr. 18). Het werd gebruikt voor de legering van (delen van) de 365 Stamm Kompagnie en de 365 MG Kompagnie. De ervaring in Nijmegen met dergelijke voor grootschalige legering gevorderde kloosters en scholen is dat de gebouwen na de bevrijding vervolgens in gebruik zijn genomen door de geallieerden. Toen deze na maanden uit Nijmegen wegtrokken werden veel spullen in oude schuilplaatsen of nieuw gegraven kuilen gedumpt. Het gaat daarbij zowel om scherpe munitie als allerlei (kapot) huisraad en uitrustingstukken. Met uitzondering van de munitie zijn dit archeologische vondsten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0017.jpg"

Afb. Uitsnede van een door het Nederlandse verzet gemaakte kaart met door de Duitsers in gebruik zijnde gebouwen, stellingen e.d. in Nijmegen. Nummer 64 is het complex van de R.K. Kweekscholen. Uit: RAN 77, nr. 18. 

Geconcludeerd kan worden dat binnen het gesaneerde deel sprake is geweest van een behoudenswaardige archeologische vindplaats. Zeer aannemelijk is dat deze doorloopt tot binnen het voorliggende plangebied. Omdat dit niet 100% zeker is kan de bestaande dubbelbestemming, waarde archeologie 2, op het gebied blijven liggen. Dit betekent, in het licht van de plannen, dat onderzoek noodzakelijk zal zijn voor het verkrijgen van de vereiste omgevingsvergunning.

Benodigd onderzoek Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden over hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen, bekend zijn, en welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.

In samenspraak met het bevoegd gezag kan bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden.

Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.

Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP7005-VG01_0018.jpg"

Afb. Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.

Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.

Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden, op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalvondst. Om het documenteren van toevalvondsten en waarnemingen mogelijk te maken verdient het de aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet): Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister (artikel 5.10). Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze Minister (artikel 5.11). Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze melding kan ook worden gedaan bij de gemeentearcheoloog.

Kansen Ontwikkelingen binnen het plangebied kunnen ook kansen bieden om de lokale geschiedenis te verbeelden. Dat kan door middel van tijdens archeologisch onderzoek aangetroffen vondsten en sporen op de een of andere manier te gebruiken, of door in een breder kader te kijken naar de historie van de locatie.

3.12 Verkeer en parkeren

Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer: Het plangebied ligt aan de Groesbeekseweg tussen de Delistraat en de Heijendaalseweg in. De Groesbeekseweg is een weg die valt onder de categorie gebiedsontsluitingsweg. Het plangebied wordt aan de zuid zijde ontsloten via het parkeerterrein. Dit parkeerterrein ontsluit het plangebied dat te bereiken is via de Bandoengstraat. De Bandoengstraat betreft een weg die valt onder de erftoegangswegen.

Langzaam verkeer: Het plangebied kan vanuit zowel de Heijendaalseweg als de Bandoengstraat ontsloten worden door fiets en voetganger.

Openbaar vervoer: Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Heijendaalseweg. Deze bevinden zich op ca. 350 meter loopafstand, ter hoogte van het kruispunt Heijendaalseweg-Archipelstraat.

Expeditie Het expeditieverkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.

Parkeren Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels Parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening (2016). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "schil / overloopgebied".

Verkeersveiligheid Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h. Het plangebied ligt aan een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h.

Verkeerstoename: De verkeerstoename is beperkt en wordt verdeeld over de twee wegen waarop het plangebied aansluit. De toename van het verkeer is voor de Groesbeekseweg niet significant. Voor de Bandoengstraat is er wel een merkbare verkeerstoename maar de verkeersintensiteit is voor deze straat zeer gering.

3.13 Niet gesprongen explosieven

Er bestaat een kans op explosieven. De veiligheid ten opzichte van explosieven moet altijd verzekerd zijn voor er grondwerk verricht wordt.

3.14 Klimaat

Nijmegen streeft er naar om als stad energieneutraal te worden en de stad aan te passen aan klimaatveranderingen. Dit kan door energiegebruik te beperken en duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen..

Daarnaast leidt klimaatverandering tot wijzigende omstandigheden zoals extremer weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Opgaven op deze plek zijn het voorkomen van oververhitting en het realiseren van berging voor neerslag.

Met andere overheden en bouwpartijen in de regio hebben we in het Groen Akkoord afgesproken om de milieuprestatie van gebouwen met de GRP-systematiek uit te drukken en deze te publiceren. GPR scoort op vijf thema's de milieuprestatie van gebouwen en kan ingezet worden om de integrale kwaliteit van gebouwen te en verbeterpunten op te sporen. Als de ontwikkelaar nog geen licentie voor dit systeem heeft, kan de gemeente er één voor dit project ter beschikking stellen.

Voor zorgwoningen is een aparte module van GPR ontwikkeld. Hiermee is het eenvoudig mogelijk om inzicht te geven of en hoe de woningen voldoen aan de eisen op levensloopbestendigheid.

Voor woongebouwen liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezonder, comfortabeler gebouw.

Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik (EPC 0,4). Voor de toekomst wordt volledig energie neutrale bouw nagestreefd. Wij adviseren in eerste instantie de gebouw op deze ambitie te opwerpen (bijvoorbeeld gebruikmakend van de principes van passiefhuisbouw) en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

Met subsidie van Gemeente en Waterschap zijn de daken en verharde oppervlakten van de huidige bebouwing in het verleden afgekoppeld. Deze wateren op eigen terrein af, waar het water in de bodem infiltreert. Deze functionaliteit blijft ook na bestemmingswijziging mogelijk.

Conclusie: vanuit klimaatbeleid is er geen belemmering voor de bestemmingsplanherziening.

Hoofdstuk 4 Plansystematiek

Voor het plan is aangesloten bij het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen, waarin de standaardvoorschriften en een standaard kaartbeeld zijn geformuleerd. Verder is voor het plan aangesloten bij de bewoordingen en opbouw van planregels conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP). Ten slotte voldoet het plan aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.


Voor onderhavige ontwikkeling is gekozen voor de bestemmingen: "Tuin (T)", "Verkeer (V)" en "Wonen (W)", de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2 (WR-A2)" en "Waarde - Cultuurhistorie 2 (WR-C2)" en o.a. de aanduiding "waardevolle boom".

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan besproken.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Het perceel maakt deel uit van de grondexploitatie Onderwijshuisvesting, deelplan Groesbeekseweg 146, welke op 29 mei 2013 door de gemeenteraad van Nijmegen is vastgesteld.

De grondexploitatie bevat kosten voor aankoop van grond en gebouw, sloop en andere werkzaamheden aan het gebouw, inrichting van de buitenruimte en de gemeentelijke plankosten. Dekking van de kosten vindt plaats door verkoop van de wooneenheden incl. grond.

Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is. Via de grondprijs is het kostenverhaal anderszins verzekerd en hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor dit bestemmingsplan is op 21 december 2016 een vooraankondiging gepubliceerd. De zienswijzenprocedure wordt tevens als inspraak gezien. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken van 26 januari tot en met 8 maart 2017 ter visie gelegen. De tervisielegging is gepubliceerd op 25 januari 2017. Er is 1 zienswijze ingediend. Op deze plaats wordt verwezen naar de nota zienswijze, waarin de ingekomen zienswijze is weergegeven en van een gemeentelijke reactie is voorzien. Naar aanleiding van deze zienswijze en ambtshalve zijn de volgende wijzigingen in het ontwerpplan doorgevoerd:

  • In de regels en op de verbeelding is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen. Dat wil zeggen dat het aantal woningen in het pand niet meer mag bedragen dan op deze aanduiding is aangegeven;
  • In de regels is het realiseren van dakterrassen uitgesloten. Ook is de definitie van dakterras opgenomen.

Hoofdstuk 6 Vooroverleg

Er spelen geen rijks-, water- dan wel provinciale belangen. Met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft geen vooroverleg plaatsgevonden. Hiervan is alleen sprake bij ingrijpende, structurele en of stedenbouwkundige wijzigingen in het van Rijkswege beschermde stadsgezicht. Dit is bij dit plan niet het geval.