Plan: | Nijmegen Bottendaal Galgenveld - 4 (hoek Groesbeekseweg-Heyendaalseweg) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP7004-VG01 |
Met het plan wordt beoogd om 16 stadswoningen, 5 appartementen, 2x 5 rijenwoningen met bergingen alsmede parkeerplaatsen te realiseren.
De planlocatie ligt in Nijmegen Oost, ten zuiden van het historische centrum en maakt onderdeel uit van een enkele jaren geleden gerealiseerd inbreidingsplan aan weerszijden van de Bandoengstraat. De locatie bevindt zich op de hoek Groesbeeksweg-Heyendaalseweg en vormt tevens de beëindiging van de Bandoengstraat.
De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Hatert sectie G nummers 1736 tot en met 1739. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 8786 m².
Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan.
Het vigerend bestemmingsplan betreft het plan Nijmegen Bottendaal Galgenveld, dat door de raad op 6 juli 2011 is vastgesteld en op 16 januari 2013 onherroepelijk geworden is. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling past qua maatvoering en groeninrichting (net) niet in dit bestemmingsplan.
Uitsnede: vigerend bestemmingsplan Nijmegen Bottendaal Galgenveld met de plangrenzen
Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de plansystematiek toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg.
In de huidige situatie is er sprake van een voormalig schoolgebouw, de kweekschool, waar tot voor een jaar geleden tijdelijk studenten waren gehuisvest. Ten gevolge van een brand, is een groot deel van de kap verwoest en is het pand onbewoonbaar geworden.
Het voormalige schoolgebouw ligt op een prominente plek, namelijk op de hoek van de Groesbeekseweg-Heyendaalseweg. Het gebouw voorziet in een vleugel langs de Groesbeekseweg en een vleugel aan de Heyendaalseweg. Deze vleugels lopen parallel aan de straat.
Op de hoek ligt het scharnierpunt van het gebouw die een verbijzondering vormt tussen de twee vleugels. Het scharnierpunt voorziet in een topgevel en heeft een hogere kap dan de aangrenzende vleugels.
Het gebouw ontleent zijn karakteristiek aan de typerende volumeopbouw. Het bestaat uit 3 bouwlagen en 1 bouwlaag in de kap. De onderste bouwlaag ligt deels verdiept waardoor er een half verdiept souterrain ontstaat. De begane grond ligt daardoor iets verhoogd ten opzichte van het maaiveld en/of de straat.
Voor het overige valt op dat het pand wordt ingeklemd door twee andere schoolgebouwen die in dezelfde periode gerealiseerd zijn. De westelijk en zuidelijk gelegen schoolgebouwen bestaan uit 2 bouwlagen en een kap en zijn daardoor net een fractie kleiner dan het hoekgebouw. De naastgelegen school aan de Groesbeekseweg ligt nagenoeg in dezelfde rooilijn als het hoekgebouw. De naastgelegen school aan de Heyendaalsweg daarentegen ligt met zijn rooilijn een stuk verder naar achteren. Op het plein voor de dit gebouw ligt een speelplein.
aanzicht hoekgebouw (zonder Bandoengstraat)
Voorgeschiedenis
Voordat het voorliggend plan er lag was er sprake van een plan met circa 50 appartementen in het voormalige schoolgebouw gecombineerd met circa 26 grondgebonden woningen aan weerszijden van de Bandoengstraat. Bij de verbouw van het voormalige schoolgebouw naar appartementen, werd uitgegaan van het behoud van de voorgevel van het pand en nieuwbouw aan de achterzijde. De bestaande vleugels aan de achterzijde (de kapel en zijvleugel aan de zijde van perceel Groesbeekseweg 146) zouden worden vervangen door twee nieuwe zijvleugels aan de achterzijde. Een ervan grenzend aan perceel Groesbeekseweg 146 en een andere grenzend aan perceel Heijendaalseweg 6.
vorig bouwplan met 50 appartementen en 26 grondgebonden woningen
De voormalige school met de nieuwe aangebouwde vleugels omkaderen een binnenplein die de beëindiging van de Bandoengstraat zou gaan vormen. Ter plaatse van het binnenterrein was een parkeerkelder ten behoeve van het parkeren van de appartementen gepland.
Inmiddels zijn er 27 grondgebonden woningen gerealiseerd aan weerszijden van de Bandoengstraat en van de appartementen die in een latere fase gerealiseerd zouden worden is afgezien. Dit had onder andere te maken met de crisis die zijn intrede deed tijdens de bouw van de grondgebonden woningen. De vraag naar appartementen nam af en sloot niet langer meer aan bij de vraag op de markt.
Het gevolg is dat enkele jaren later, na een brand in het hoofdgebouw, wordt gekozen voor een ander programma. In plaats van appartementen wordt ingestoken op grondgebonden stadswoningen binnen het bestaande gebouw. Het hoofdgebouw blijft intact en de bestaande vleugels aan de achterzijde (kapel en eerde genoemde zijvleugel) worden gesloopt. Het totaal aantal woningen (voorheen ca. 50 appartementen), de bebouwingsintensiteit en de parkeerdruk neemt door deze ontwikkeling af. Concreet komt het erop neer dat er in plaats van ca. 50 appartementen nu 26 grondgebonden woningen en 5 appartementen worden gerealiseerd. Ten aanzien van de bereikbaarheid en de ontsluiting van het gebied zijn er geen wijzigingen.
In het voorgelegd plan wordt in tegenstelling tot eerdere plannen de bestaande hoofdbebouwing grotendeels gehandhaafd. De vleugels die haaks op de achtergevel van het hoofdgebouw staan worden gesloopt. In het hoofdgebouw worden grondgebonden stadswoningen en enkele appartementen gerealiseerd. De appartementen bevinden zich in het scharnierpunt.
Op het achterterrein worden in het verlengde van de topgevels, die op de uiteinden van het hoofdgebouw zijn gesitueerd, rijenwoningen gerealiseerd. Het gaat om 2 rijtjes nieuwbouw met ieder 5 grondgebonden woningen. De rijen bestaan uit 2 bouwlagen voorzien van een zadeldak en ook hier weer op de uiteinden topgevels. De begane grond wordt enigszins verhoogd en eventueel voorzien van een deels verdiepte kelderlaag. Op deze wijze wordt aangesloten op de karakteristiek beletage die ook aanwezig is bij het hoofdgebouw en ook bij de reeds bestaande nieuwbouw.
De voorgevels van de rijenwoningen op het achterterrein en de erfafscheiding van de achtertuinen van de stadswoningen/ appartementen in het hoekgebouw, vormen samen de randen van een plantsoen. Dit plantsoen vormt de beëindiging van de Bandoengstraat en wordt ingekaderd door een keerlus. De keerlus heeft tot doel om het gehele terrein te kunnen ontsluiten en alle woningen bereikbaar te maken voor hulpdiensten.
Ten aanzien van de nog aanwezige kapel kan worden opgemerkt dat onderzocht gaat worden of delen hiervan gedeeltelijk behouden kunnen worden en zoja welke delen dat zullen zijn. De resten van deze kapel staan dan als een relict uit het verleden in de openbare ruimte.
De rug van het plantsoen wordt bepaald door de erfafscheidingen van de achtertuin van de stadswoningen in het hoofdgebouw en worden dan ook meegenomen in het ontwerp van de planlocatie.
Het parkeren wordt opgelost in diverse parkeerkoffers en in een strook langsparkeren aan de achterzijde van het plantsoen. Het parkeren vindt hoofdzakelijk plaats aan de achterzijde.
Impressie van planlocatie (niet definitief)
Het programma van dit plan bestaat uit:
In dit hoofdstuk wordt het voor het plan relevante ruimtelijke beleid en wetgeving besproken.
Besluit ruimtelijke ordening
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.
Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd als procesvereiste. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen.
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Aan artikel 3.1.6 van het Bro is een nieuw lid toegevoegd met als doel om buiten twijfel te stellen dat aan het stellen van regels in onder andere een bestemmingsplan slechts ruimtelijke ordeningsmotieven ten grondslag mogen liggen, en dus geen economische gronden.
Sub a (Actuele) regionale behoefte
Ter onderbouwing van de actuele regionale behoefte naar woningen kan worden verwezen naar (regionale) woningmarktonderzoeken, verkenningen en visies.
Het meest actuele onderzoek naar regionale behoefte is in afspraken per gemeente binnen de regio door het college van B&W vastgelegd (februari 2015). Tussen de gemeentebesturen van de subregio Nijmegen en omstreken zijn afspraken gemaakt over het woningbouwprogramma voor de periode tot 1 januari 2020 op basis van het zogenaamde stoplichtmodel. In deze afspraken is de totale regionale woningbehoefte aangegeven. Op basis van deze regionale behoefte is voor de gemeente Nijmegen een opgave van ruim 4.300 woningen in beeld. In de woningbouwplannen voor de gemeente Nijmegen staan 3.800 woningen gepland. Dit betekent dat er nog ruimte is voor toevoeging van extra woningen. Tevens staat het plan van de hoek Groesbeekseweg-Heyendaalseweg groen aangegeven in het zogenaamde stoplichtmodel.
De regionale behoefte en deze regionale afspraak geeft de kwantitatieve behoefte aan woningen in Nijmegen weer.
De meest actuele visie/onderzoek in de gemeente Nijmegen is de woningmarktverkenning (De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020) die op 18 februari 2014 is vastgesteld. Deze woningmarktverkenning geeft per woonmilieu/wijk een basis voor nieuwe woonontwikkelingen in de stad.
De locatie aan de Groesbeekseweg-Heyendaalseweg ligt in het woonmilieu stedelijk compact. Hier is met name behoefte aan grondgebonden (huur)woningen. Op deze plek bestaat de mogelijkheid om in bestaand gebied een toevoeging van grondgebonden woningen te realiseren.
Het woningbouwplan geeft een impuls voor het gebied door het aanpakken van het afgebrande hoofdgebouw en zorgt voor afronding van een straatbeeld. Daarnaast vormt de toevoeging van groen voor de woongebouwen een aanvulling op de wijk.
Sub b Benutting van beschikbare gronden
Er is hier sprake van herontwikkeling van binnenstedelijk gebied. Het plan voorziet hiermee in een goede benutting van het bestaande stedelijke gebied.
Sub c Motivering locatie buiten bestaand stedelijk gebied
De gehele ontwikkelingslocatie valt binnen het bestaande stedelijke gebied van Nijmegen. Stap 3 van de duurzaamheidsladder hoeft daarmee niet te worden doorlopen.
Figuur 1: Ladder voor duurzame verstedelijking
Omgevingsvisie Gelderland
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De vaststelling door Provinciale Staten heeft op 24 september 2014 plaatsgevonden. Op 17 oktober 2014 zijn beide beleidsstukken in werking getreden. Het vormgevingsbeleid vervangt de Structuurvisie (Streekplan 2005) en de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers.
Structuurvisie Nijmegen 2013 In december 2013 heeft de Raad de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:
- Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagd- heid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling.
- Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven.
- Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).
Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.
De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit. We zullen steeds meer met gemengde bestemmingen in bestemmingsplannen werken, om economische kansen mogelijk te houden.
Coalitieakkoord 2014-2018, Samen voor Nijmegen: sociaal, duurzaam en ondernemend De coalitie wil initiatieven van inwoners, ondernemers en organisaties aanmoedigen. Nijmegenaren krijgen de ruimte om met initiatieven te komen, de rol van de coalitie is het verbinden van initiatiefnemers en het stimuleren van partnerships. De afgelopen jaren zijn al belangrijke stappen gezet om onze stad nog groener en duurzamer in te richten. Dit proces wordt voortgezet. Er is veel draagvlak en initiatief bij bewoners, grote en kleine bedrijven om duurzamer te bouwen en meer natuur en landbouw binnen onze stadsgrenzen te brengen. Wij ondersteunen deze initiatieven, geven ruimte en leggen verbindingen.
Onze ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke woon- en groeistad blijft. Betaalbaarheid en kwaliteit van woningen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Door een goede samenwerking met partners werken we aan een evenwichtige woningvoorraad in Nijmegen. Samen met hen pakken we de bouwopgave om Nijmegen in de toekomst te kunnen laten groeien voortvarend op, met prioriteit voor de Waalsprong en Waalfront. Dat betekent echter niet dat de ontwikkeling van de bestaande stad tot stilstand komt. Maar we gaan scherper beoordelen wat de toegevoegde waarde is van een project op basis van de criteria die door de Raad zijn vastgesteld: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium ontwikkeling, financieel.
Het hierboven genoemde beleid/wetgeving staat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet in de weg.
In dit hoofdstuk wordt de op het plan betrekking hebbend sectoraal beleid behandeld.
Woonvisie Nijmegen 2009-2020 Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, Wonen Leeft! In deze nota wordt het woonbeleid uiteengezet tot 2020. In de woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt voor Nijmegen:
Ongedeelde stad: voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Het doel blijft om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat. Leefbaar, schoon, en veilig en met variatie in het aanbod zodat mensen niet noodgedwongen hun wijk uitmoeten als ze aan een nieuwe stap in hun wooncarrière toe zijn. Het behoud van deze doorstromers komt de leefbaarheid en sociale structuur ten goede. De gemeente richt zich op binnenwijkse wooncarrières en meer treden op de woonladder. Daarvoor is het ook nodig dat het aanbod, de spreiding en de kwaliteit van voorzieningen in orde is.
Bewoners binden: is het tweede centrale uitgangspunt. De gemeente wil zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken. Dat kan alleen als de gemeente rekening houdt met de individuele wensen en financiële mogelijkheden. Dat kan met een adequaat nieuwbouwbeleid waarbij de gemeente ook als kwaliteitsimpuls de kansen benut om nieuwe bewoners aan te trekken. Dat betekent sterke wijken waar mensen een wooncarrière kunnen maken, die levensloopbestendig zijn en waarin voldoende variatie is in huur en koop, woningtype en prijsklassen.
De locatie hoek Groesbeekseweg-Heijendaalseweg ligt in de wijk Galgenveld. De wijk maakt onderdeel uit van stadsdeel Nijmegen-Oost. Het woon- en leefklimaat binnen Galgenveld geeft een stabiel beeld en scoort bovengemiddeld in Nijmegen. Er is ook een diversiteit aan groepen bewoners, wat eveneens positief wordt ervaren. Gezien de positieve beelden op woonkwaliteit en leefbaarheid is geen extra inzet vanuit het woonbeleid nodig in deze wijk.
Nieuwe woonvisie Het college heeft besloten om in 2014 te starten met het opstellen van een nieuwe en meer actuele woonvisie. De conceptversie is in juli 2015 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Sinds 2009, het moment waarop de huidige woonvisie is vastgesteld, is het speelveld en de verhouding tussen partijen behoorlijk veranderd. Tegen deze achtergrond is een nieuwe woonvisie gewenst om in een veranderende omgeving richting en focus te geven aan de opgaven in de stad. Belangrijke onderleggers voor de nieuwe woonvisie zijn de vastgestelde nota's ”De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020”, en het “Planningskader wonen met zorg 2014”. Ook heeft er op stadsregionaal niveau nog onderzoek plaatsgevonden naar de betaalbaarheid van het wonen. De betaalbaarheid van het wonen staat prominent op de agenda van de woonsector. Ook krijgt het een belangrijke plek in de nieuwe woonvisie. De nieuwe woonvisie wordt geen blauwdruk, maar geeft wel een duidelijke richting. Met een helder sturingsperspectief, dat recht doet aan de veranderende rol en positie van de overheid. Die nieuwe woonvisie heeft geen gevolg voor de ingezette ontwikkeling van het project Groesbeekseweg-Heijendaalseweg. De herstructurering van het complex is in lijn met zowel woonvisie als het concept van de nieuwe woonvisie.
De Nijmeegse Woningmarktverkenningen 2013-2020 Op 18 februari 2014 is de nieuwe woningmarktverkenning “De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020) vastgesteld. De woningmarktverkenningen geven de basis aan voor nieuwe woonontwikkelingen in de wijk. De lijn is behoudend voor nieuwe ontwikkelingen in dit gebied. Een uitzondering daarop is een toevoeging op het gebied van wonen en zorg of als de ontwikkeling een duidelijke meerwaarde heeft voor de wijk. Dit zal per geval bekeken worden.
Ook in het Coalitieakkoord is vastgelegd dat de Waalsprong en het Waalfront prioriteit hebben bij woningbouwontwikkeling. Voor de rest van de stad wordt een terughoudend beleid gevoerd, het zogenaamde 'nee, tenzij-beleid'. Dat is nodig omdat de jaarlijkse opnamecapaciteit van koop- en huurwoningen is begrensd op 600 tot 900 woningen per jaar. Het honoreren van teveel plannen in de bestaande stad kan de Waalsprong en het Waalfront vertragen, die daardoor meer gaan kosten dan ze nu doen. We hebben wel een stevige woningbouwopgave, maar die is gebaseerd op een groei die gedurende jaren plaatsvindt.
Dit “nee, tenzij” beleid betekent niet automatisch dat we woningbouwontwikkeling in de bestaande stad op slot zetten. Nieuwe woningbouwontwikkelingen worden getoetst aan de volgende criteria: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium planontwikkeling en financiële gevolgen voor de gemeente.
Door een brand is het hoofdgebouw van de locatie verwoest. Het herstructureren van het karakteristieke complex en daarbinnen realiseren van woningen op die plek is van belang om de leefbaarheid en aanzien van het gebied weer te verbeteren. Het realiseren van woningen achter het hoofdgebouw heeft direct verband met de ontwikkeling van het hoofdgebouw en geldt als afronding van het totale nieuwbouwgebied (Bandoengstraat). Tevens is er een financiële koppeling gemaakt tussen hoofdgebouw en rijwoningen erachter.
De woningmarktverkenningen geeft voor de woonbehoefte op deze plek met name grondgebonden (huur) woningbouw aan. Zowel in de duurdere categorie als goedkopere prijscategorie zit een uitbreidingsbehoefte. Daarnaast is er beperkt ruimte voor dure etagekoopwoningen.
Deze voorstaande ontwikkeling van 10 rijwoningen achter het hoofdgebouw en 16 stadswoningen en 5 appartementen in het hoofdgebouw, past hiermee binnen het woonbeleid.
Bereikbaarheid
Gemotoriseerd verkeer: Het plangebied ligt aan de Groesbeekseweg/Heijendaalseweg. Het parkeren vindt deels plaats op het parkeerterrein binnen het plangebied aan de Heyendaalseweg en wordt aan deze weg ontsloten.
De Groesbeekseweg en Heijendaalseweg zijn wegen die vallen onder de categorie gebiedsontsluitingsweg.
Voor het deel van het plangebied dat niet direct aan de Groesbeekseweg/Heijendaalseweg ligt is het gebied te bereiken via de Bandoengstraat. De Bandoengstraat betreft een weg die valt onder de erftoegangswegen.
Voor gemotoriseerd verkeer is er geen verbinding tussen het parkeerterrein aan de Heyendaalseweg en het achtergelegen terrein aan de Bandoengstraat.
Langzaam verkeer: Het plangebied kan vanuit zowel de Heyendaalseweg en de Groesbeekseweg als de Bandoengstraat ontsloten worden door fiets en voetganger.
Openbaar vervoer: Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aangewezen op de haltevoorzieningen van de Heyendaalseweg. Deze bevinden zich op ca. 300 meter loopafstand, ter hoogte van het kruispunt Heyendaalseweg-Archipelstraat.
Expeditie Het expeditieverkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.
Parkeren Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels voor parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening (2016). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "schil / overloopgebied".
Verkeersveiligheid Aan de hand van de wegencategoriseringskaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.
Het plangebied ligt aan een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h.
Verkeerstoename: De verkeerstoename is beperkt en wordt verdeeld over de 2 wegen waarop het plangebied aansluit. De toename van het verkeer is voor de Heyendaalseweg niet significant. Voor de Bandoengstraat is er wel een merkbare verkeerstoename maar de verkeersintensiteit is voor deze straat zeer gering.
Bedrijvigheid in de zin van de Wet milieubeheer is die bedrijvigheid die onder het activiteitenbesluit valt of een omgevingsvergunning nodig heeft. Een bepaalde activiteit is een inrichting indien zowel sprake is van een bedrijfsmatige omvang binnen een zekere begrenzing als een vermelding van de activiteit in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht. In het nieuwe bestemmingsplan zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld worden aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieuzonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar, verkeer en visuele aspecten van belang. De Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is een verbijzonderde afgeleide van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Aan de noordzijde van het plangebied ligt aan de Groesbeekseweg de middelbare school 'De Meander'. Aan de zuidzijde bevindt zich een Montessori basisschool. In bijlage 4 van de VNG publicatie zijn scholen opgenomen in categorie B. Voor deze categorie is een goede bouwkundige afscheiding van woningen voldoende om hinder te voorkomen. De planinvulling is zodanig dat aan deze afscheiding kan worden voldaan. De speelplaats van de Montessori school wordt afgeschermd door de school zelf en zal dus geen overmatige hinder veroorzaken op het plangebied. Tevens betreft het hier een bestaande situatie ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. De speelplaats van de Meander bevindt zich ook op korte afstand van het nieuwe plangebied. De gevel van de nieuwe woningen die haaks op de Groesbeekseweg en de kweekschool worden gebouwd komen in het huidige plan iets verder van de speelplaats te liggen dan in het vigerende bestemmingsplan het geval is. Wat betreft de (stem-)geluidniveaus van de speelplaats op de gevel is er dus sprake van een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie. Rekening houdend met bovenstaande kan worden gesteld dat de ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbaar hinderniveau voor de toekomstige bewoners van het plangebied.
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport:
Verkennend en nader Milieukundig bodemonderzoek op het terrein aan de Groesbeekseweg 152 te Nijmegen, projectnummer 82030033, 26 maart 2003. Fugro Ingenieursbureau B.V.
Uit het bodemonderzoek blijkt:
Op basis van het onderzoek was er wel plaatselijk een sterke verontreiniging met PAK nabij de voormalige gymzaal achter het terrein. De omvang van de verontreiniging werd geschat op 10-15 m2 (hierbinnen wordt de interventiewaarde voor PAK overschreden). De verontreiniging was vanwege de beperkte omvang geen geval van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming. De sanering van deze PAK verontreiniging heeft plaatsgevonden in juli 2005. De verontreinigde grond is tot 0,5 m-mv ontgraven. Onder dit niveau werd geen bijmenging met sintels meer waargenomen. Na verwijdering van de verontreinigde grond zijn putwand/bodem monsters genomen. Uit de analysestaten van genomen grondmonsters bleek dat ten noorden en oosten van de locatie nog overschrijdingen van de terugsaneerwaarden voorkwamen. Ter plaatse van de oostelijke wand is niet verder gesaneerd omdat hier een boom staat. Ten noorden is niet verder gesaneerd omdat hier, door Fugro tijdens het nader bodemonderzoek van maart 2003, met kenmerk 82030033, aanvullende boringen zijn verricht. Hierbij zijn in geen van de genomen monsters verhoogde gehalten gemeten. Het genomen grondmonster liet dus een incidentele overschrijding van het PAK gehalte zien. Om die reden wordt aangenomen dat sprake is van een geringe restverontreiniging van circa 14 m3.
Bij bouwwerkzaamheden aan de zijde van de Groesbeekseweg werd in 2007 een ondergrondse minerale olietank lek gestoten waarbij een gedeelte van de minerale olie in de tank onder de fundering van de gevel terecht is gekomen. Dit kon toen om technische redenen niet worden weggehaald. Deze verontreiniging is er dus nog steeds en zal nog gesaneerd moeten worden. Het is een nieuw geval van bodemverontreiniging dat in principe onmiddellijk moet worden opgeruimd. Dat is indertijd niet gebeurd omdat uitstel werd gegeven. Daarna brak de crisis in 2009 aan en ging het bouwproject niet meer door.
Conclusie: Uit de bodemonderzoeken en sanering enkele jaren geleden, blijkt dat er met uitzondering van de minerale olieverontreiniging ter plaatse van de Groesbeekseweg, geen andere ernstige bodemverontreinigingen worden verwacht.
Bij het aanvragen van de Omgevingsvergunning zal er wel opnieuw een bodemonderzoek conform de NEN 5740 en 5707 (asbest) moeten komen.
Volgens het onderzoeksrapport is op de locatie een bodemverontreiniging aanwezig met minerale olie. Gezien de geringe omvang is de verwachting dat bij het realiseren van de gewijzigde bestemmingen er geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van deze bodemverontreiniging zijn.
Algemeen:
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.
Het huidige plan hanteert het uitgangspunt om het bestaande pand op te delen in ééngezinswoningen/herenhuizen en appartementen in plaats van het oorspronkelijke plan om er uitsluitend appartementen te realiseren. Deze locatie ligt binnen de zone van onder andere de Groesbeekseweg en de Heyendaalseweg.
De voorkeurswaarde uit de Wgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Deze waarde mag bij voorkeur niet worden overschreden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hoge waarde worden vastgesteld. In de Wgh en de “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder” staan deze voorwaarden omschreven.
Hogere waarde besluit 27 juni 2008 In 2008 is reeds een hogere waarde besluit vastgesteld. In dit hogere waarde besluit zijn respectievelijk voor 30 en 24 woningen hogere waarden verleend als gevolg van de Heyendaalseweg en de Groesbeekseweg van maximaal 59 dB en 55 dB. In het nu voorliggende plan zal sprake zijn van 16 herenhuizen, 5 appartementen en 2x 5 rijwoningen (aan de achterzijde) in het bestaande pand/bouwvlak. Met deze aantallen kan voldaan worden aan het hogere waarde besluit. Sommigen voldoen al aan de voorkeurswaarde.
Het bestaande hogere waarde besluit houdt rekening met de aanvullende voorwaarden uit het hogere waarde beleid zoals geluidluwe gevels, buitenruimten en indelingseisen.
Verbouw en het Bouwbesluit 2012 In het geval van verbouw geldt voor het binnenniveau als enige eis het zogenaamde 'rechtens verkregen niveau'. Het rechtens verkregen niveau is de kwaliteit van het plan op het moment van realisatie. Bijvoorbeeld als een te verbouwen pand eerst een kantoor was en vervolgens een woning moet worden is het enige wat het Bouwbesluit eist dat het niveau van het realisatiejaar van het kantoor wordt gehandhaafd. Of voor dit pand het rechtens verkregen niveau is vast te stellen is de vraag aangezien het dateert van voor het Bouwbesluit. Het plan voorziet nu in de realisatie van ééngezinsherenhuizen die een bepaalde luxe uitstraling moet krijgen. Bij een dergelijke opzet past ook een goed akoestisch binnenklimaat. Daarom wordt aanbevolen een binnenniveau te hanteren van 33 dB dat ook geldt voor nieuwbouw. Aanvullend wordt dan ook aanbevolen extra aandacht te besteden aan de akoestische kwaliteit van de woningscheidende wanden.
Conclusie Het bestaande hogere waarde besluit biedt voldoende garanties voor een goed leefklimaat ondanks de gewijzigde opzet van het plan. Voor de woningen die in het bestaande pand gerealiseerd moeten worden wordt, ondanks de vrijheid die het nieuwe bouwbesluit biedt, toch aanbevolen uit te gaan van een binnenniveau van 33 dB. De akoestische kwaliteit van de woningscheidende wanden verdient daarbij bij behandeling van de aanvraag om Omgevingsvergunning extra aandacht.
Bestaande situatie De luchtkwaliteit in het plangebied wordt met belast door de verkeersuitstoot van de Heyendaalseweg en de Groesbeekseweg. Overige bronnen zijn voor zover bekend niet relevant of niet aanwezig.
Uit recent luchtkwaliteitsonderzoek van de gemeente Nijmegen blijkt dat langs de bovengenoemde wegen geen overschrijding van grenswaarden plaatsvindt. Formeel hoeft boven het wegdek en direct langs de weg (binnen 10 meter van de rand van de weg) niet aan de grenswaarden voldaan te worden.
Toetsing aan regelgeving Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze 2 stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
Tabel: luchtkwaliteit
norm | ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 |
40 ìg/m3 | 1 januari 2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 |
40 ìg/m3 | 1 juni 2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 ìg/m3 |
1 juni 2011 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM2,5 | 25 ìg/m3 | 1 januari 2015 |
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat: - de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of; - de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of; - bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of; - de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of; - er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.
Aanvullend aan de actieprogramma's van Rijk, Provincie en Regio heeft Nijmegen een eigen luchtplan, dat onder meer voorziet in doorstromingsmaatregelen voor het wegverkeer; schonere bussen; stimulering transitie naar schonere brandstoffen; stadsdistributie voor het Centrum en privilegebeleid voor toegang naar het Centrum. In een bestemmingsplanprocedure zal aangetoond moeten worden dat ten tijde van de realisatie van het plan, eventueel met beschreven en geborgde maatregelen, aan de normen voor luchtkwaliteit voldaan kan worden.
Voor het onderhavige plan is geen specifiek luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd omdat vooralsnog het plan geen nieuwe ontwikkelingen toelaat die ten opzichte van de bestaande functie een dermate grote verkeersaantrekkende werking hebben dat een verslechtering van meer dan 3% te verwachten is. Het aantal woningen dat in het plan gerealiseerd gaat worden is daarvoor te klein. Daarmee wordt voor dit aspect voldaan aan de luchtregelgeving.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit. Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
In de recente landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):
De gemeente Nijmegen conformeert zich zo veel mogelijk aan deze GGD-richtlijn. Indien in het plangebied gevoelige bestemmingen worden gebouwd, dienen deze derhalve niet in de eerste lijnsbebouwing langs bovengenoemde drukke wegen geplaatst te worden.
In het plangebied worden alleen woningen gerealiseerd. Volgens de richtlijn zijn dat geen gevoelige bestemmingen. Daarnaast is het zo dat het plan verder dan 10 meter van de weg ligt. Wel is het zo dat de wegen een hogere intensiteit hebben dan 10.000 mvt/etmaal. Echter vinden ter plaatse van de plangrens geen overschrijdingen plaats van de grenswaarden en kan diepgaander onderzoek achterwege blijven.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich echter geen risicobronnen. Op grond van deze afwezige risico's is de beoogde ontwikkeling derhalve acceptabel.
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in gebouwen goed aansluiten op de omgeving.
Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
Situering van gebouwen In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.
Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.
Bluswatervoorziening Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de panden in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur.
Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen.
Bereikbaarheid Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de panden in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken; doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Indien toch sprake is van een doodlopend einde dan dient er een keervoorziening gerealiseerd te worden. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de openbare weg of ontsluitingsweg op particulier terrein tot de toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. Het wegprofiel in geval van een doodlopende weg met keervoorziening dient minimaal 4,5 meter te zijn en over de gehele breedte verhard.
Het plangebied wordt ontsloten middels een doodlopende weg, met keerlus. Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen, mits aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.
De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.
Nijmegen streeft er naar om als stad energieneutraal te worden en de stad aan te passen aan klimaatveranderingen. Dit kan door energiegebruik te beperken en duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen.
Daarnaast leidt klimaatverandering tot wijzigende omstandigheden zoals extremer weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Opgaven op deze plek zijn het voorkomen van oververhitting en het realiseren van berging voor neerslag
Met andere overheden en bouwpartijen in de regio hebben we in het Groen Akkoord afgesproken om de milieuprestatie van gebouwen met de GPR-systematiek uit te drukken en deze te publiceren. GPR scoort op vijf thema's de milieuprestatie van gebouwen en kan ingezet worden om de integrale kwaliteit van gebouwen te waarborgen en verbeterpunten op te sporen. Als de ontwikkelaar nog geen licentie voor dit systeem heeft, kan de gemeente er één voor dit project ter beschikking stellen.
Voor zorgwoningen is een aparte module van GPR ontwikkeld. Hiermee is het eenvoudig om inzicht te geven of en hoe de woningen voldoen aan de eisen op levensloopbestendigheid.
Voor woongebouwen liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezonder, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld worden gebracht.
De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik. Voor de toekomst wordt volledig energie neutrale bouw nagestreefd. Wij adviseren in eerste instantie het gebouw op deze ambitie te opwerpen (bijvoorbeeld gebruikmakend van de principes van passiefhuisbouw) en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Het plangebied ligt in een gebied met een verhoogde kans op explosieven. De veiligheid ten opzichte van explosieven moet altijd verzekerd zijn voor er grondwerk verricht wordt. Het gebied is onderzocht en volledig vrijgegeven.
De watertoets Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
- Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000) - Bestuursakkoord Water (mei 2011) - Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009) - Waterplan 2010 – 2015 (WP4) - Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 30 oktober 2009) - Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014
Algemeen Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Galgenveld. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001), het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 tot en met 2016 en de Nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013) relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Oppervlaktewater Binnen het plangebied en directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig. Grondwater Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat grondwaterneutraal gebouwd wordt. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door: - een grondwater gerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden; - maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur); - een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos).
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.
Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Ondergronds bouwen is toegestaan mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
Riolering/ hemelwater De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Bandoengstraat. De riolering is uitgevoerd als gescheiden stelsel. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. De gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'.
Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.
Flora en faunawet Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen. Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.
Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Het bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.
De bestemming ter plaatse van de bestaande bebouwing wijzigt niet. Vandaar dat flora en fauna voor dit bestemmingsplan niet aan de orde is. Wel dient voor sloopwerkzaamheden en eventuele aanpassingen aan de gevels een quickscan flora en fauna te worden uitgevoerd om na te gaan of het gebouw een functie heeft voor beschermde soorten. Wanneer dat middels een quickscan niet kan worden uitgesloten is een vervolgonderzoek nodig. Bij negatieve effecten op beschermde soorten dient een ontheffing te worden aangevraagd.
Groenplan De groene draad Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau. Binnen dit plangebied worden de drie versnipperde groenbestemmingen geclusterd tot één groter vak met de bestemming groen.
Op onderstaande kaart is het vlakgroen van de hoofdgroenstructuur weergegeven. Hierop is te zien dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het vlakgroen van de hoofdgroenstructuur.
Het openbaar groen in de omgeving bestaat vooral uit parkjes, zoals het Julianapark, de begraafplaats in Altrade, het javabosje en het Limos-terrein. Het versterken van de onvolledige laanbomenstructuur van de Groesbeekseweg kan een belangrijke stempel drukken en kwaliteitsimpuls bieden aan de herkenbaarheid en beleving van de wijk.
Handboek stadsbomen Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen. De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal: • Optimale inzet van middelen. • Waarborgen van een vitaal bomenbestand. • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren. • Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit. Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
De bomen aan de Groesbeekseweg en de Heyendaalsweg behoren tot de primaire hoofdbomenstructuur. De situering van inritten en dergelijke dient hierop afgestemd te worden. Op het achterterrein van het perceel staan 2 grote bomen. De conditie van de bomen is verminderd. Voorheen waren meerdere (grote) bomen aanwezig waarvan er 2 uiteindelijk zijn overgebleven. Op het naastgelegen terrein (achter perceel 146) staan meerdere bomen. 3 bomen daarvan zijn als “waardevolle boom” aangemerkt. De groeiplaats (kroonprojectie plus 2 meter) van deze 3 waardevolle bomen krijgt in het bestemmingsplan de aanduiding 'waardevolle boom'. De groeiplaats van deze bomen grenst aan/overlapt het plangebied en dient gerespecteerd te worden. Werkzaamheden binnen het plangebied kunnen gevolgen hebben voor de bestaande bomen waaronder de 3 waardevolle bomen. Bomen in een stedelijke omgeving worden gemiddeld maar enkele tientallen jaren oud. Het aantal bomen dat de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen van de laatste decennia wèl heeft doorstaan is dus beperkt. Dat maakt dat de oudere bomen binnen het bomenbestand een bijzondere categorie vormen waarvoor een zwaarder beschermingsregime is gewenst zodat een zo goed mogelijke ontwikkeling en bescherming van deze bomen is gegarandeerd. De groeiplaats van de te behouden bomen dient gerespecteerd te worden. Voor alle te handhaven bomen geldt dat ontgravingen, ophogingen en verdichting van de bodem binnen de groeiplaats, evenals het opkronen van de bomen een negatieve invloed kunnen hebben op de conditie van de bomen. Vandaar dat een BEA (Boom Effect Analyse) noodzakelijk is bij een voorgenomen ingreep binnen de groeiplaats. Deze analyse zal in dat geval bij de uitwerking van het ontwerp m.b.t. de openbare ruimte gebeuren.
Rijksbeleid Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Het perceel op de hoek van de Groesbeekseweg en de Heyendaalseweg ligt binnen het rijksbeschermd stadsgezicht 'de negentiende-eeuwse stadsuitleg', dat in 2013 werd aangewezen.
Gemeentelijk beleid Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest om ook het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.
Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit van de locatie te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 4 van de cultuurhistorische beleidskaart. In beschermde gebieden (gebiedstype 4) is cultuurhistorie de bepalende factor bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Er is in deze gebieden sprake van een bijzonder karakter, met een samenhang tussen het stedenbouwkundig plan, het bebouwingsbeeld, de architectuur van de bebouwing en eventueel het aanwezige groen. Uitgangspunt is de bestaande situatie zoveel mogelijk te handhaven en ontwikkelingsmogelijkheden af te stemmen op de cultuurhistorische waarden en karakteristieken. Er is gedetailleerde aandacht voor cultuurhistorie. In bestemmingsplannen zorgen planregels en passende functies voor behoud van de cultuurhistorische waarden.
De gemeentelijke monumentenverordening uit 2012 vormt de basis voor de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten. Groesbeekseweg 150-152 is sinds 2000 een gemeentelijk monument. De bescherming richt zich op het exterieur en dan met name op de voor- en zijgevels. De achtergevel, kapel en het interieur vallen buiten de bescherming.
Uitsnede Cultuurhistorische Beleidskaart – het plangebied valt binnen gebiedstype 4 (rood)
Historisch-ruimtelijke ontwikkeling Het plangebied ligt op de zuidwestelijke hoek van de Groesbeekseweg en de Heyendaalseweg. Het betreft het terrein van het gemeentelijk monument Groesbeekseweg 150-152, dat aan de zuidwestzijde aansluit op de recente bebouwing aan weerszijden van de Bandoengstraat.
Op de topografische militaire kaart van 1895 is het terrein, dat is gelegen op het Galgeveld, nog onbebouwd. De Groesbeekseweg is wel herkenbaar, de Heyendaalseweg is nog een zandpad en het verlengde ervan, de huidige Coehoornstraat stuit op de restanten van het Fort Kijk in de Pot. Na de opheffing van de vesting Nijmegen in 1874, werden de stadsmuren en vestingwallen gesloopt. Op de vrijkomende terreinen rond de oude stad werd een net van singels en radialen aangelegd, dat aansloot op de bestaande uitvalswegen. Tussen 1880 en 1915 verrees hier een ruim opgezet woongebied voor hoofdzakelijk welgestelden.
Buiten de voormalige stadswallen was ook plaats voor allerlei R.K. instellingen zoals kloosters, studiehuizen en opleidingsinstituten. Reeds bestaande instituten verhuisden vanuit de oude stad, andere vestigden zich nieuw in Nijmegen, vooral na de stichting van de R.K. Universiteit in 1923. De congregatie Filles de la Sagesse was sinds 1903 in Nijmegen gevestigd. Zij hielden zich bezig met de opleiding van katholieke onderwijzeressen. Door de subsidieregeling van de nieuwe onderwijswet uit 1920 kregen zij de gelegenheid om een nieuw gebouw te betrekken op de hoek van de Groesbeekseweg en de Heyendaalseweg naar ontwerp van de Heerlense architect Jozef Seelen. Het gebouw dat in 1924 gereed kwam bestond uit twee vleugels, een klooster en een kweekschool, die een stompe hoek vormen met op het snijpunt aan de binnenzijde de kapel. Ook tot het complex behoorden de school Groesbeekseweg 146 (gemeentelijk monument) en twee lagere scholen aan de Heyendaalseweg (gewijzigd) en de Archipelstraat (gesloopt).
Op de bovenstaande kaart uit 1923 is te zien dat de Heyendaalseweg inmiddels deels is verhard en doorgetrokken naar het centrum als Coehoornstraat. De normaalschool aan de Groesbeekseweg is al gebouwd.
Cultuurhistorische waarden In de toelichting bij het aanwijzingsbesluit tot rijksbeschermd stadsgezicht staat het als volgt: “Het beeld van de Groesbeekseweg wordt op de hoek met de Heyendaalseweg in belangrijke mate bepaald door de gevelwanden van het daar in de jaren twintig gebouwde klooster- en scholencomplex”. Naast de stadsbeeldbepalende ligging heeft het gebouw ook waarde als goed en redelijk gaaf voorbeeld van een R.K. schoolgebouw uit het interbellum en als een uiting van de katholieke emancipatie, die vooral in Nijmegen volop tot uiting kwam in ambitieuze scholenbouwprojecten. De bescherming beperkt zich tot de straatgevels, de dakopbouw, de zijgevels tussen Groesbeekseweg 146 en 152 en het hekwerk, aldus het raadsbesluit van 22 maart 2000. De kapel is niet beschermd, maar heeft wel cultuurhistorische waarde als typologisch en functioneel onderdeel van het complex.
Effect van planvoornemen op cultuurhistorische waarden Het planvoornemen heeft betrekking op het gehele perceel op de hoek van de Groesbeekseweg en de Heyendaalseweg. De twee vleugels van het gebouw langs beide straten blijven integraal behouden, de haakse vleugel aan de noordwestzijde wordt aan de achterzijde gesloopt en de kapel die al eerder was wegbestemd wordt gesloopt. Achter de hoofdvleugels wordt links en rechts een blokje nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De plaats van de kapel in het scharnierpunt van de twee vleugels krijgt de bestemming verkeer (deels) en groen. Met de sloop van de deels beschermde (alleen de rechter zijgevel) noordwestelijke achtervleugel en de onbeschermde kapel gaat een deel van de cultuurhistorische waarde van het gebouw verloren. Door het integraal behoud van beide vleugels blijft echter ook meer cultuurhistorische waarde behouden dan gezien de reikwijdte van de bescherming (alleen de voor- en zijgevels, de kappen en het hekwerk) strikt noodzakelijk was. Op de plaats van de gesloopte achtervleugel is woningbouw gepland, waardoor het gebouw wat volume betreft weer wordt 'aangeheeld'. Het andere blokje nieuwbouw is gepland op het binnenterrein aan de zuidzijde van het monument.
Door de beoogde ruimtelijke ingrepen worden cultuurhistorisch waardevolle structuren weliswaar ten dele aangetast, maar dat verlies wordt gecompenseerd door het integraal behoud van de beide hoofdvleugels. Voorts heeft de eigenaar/ opdrachtgever de wens om een (klein) deel van de te slopen kapel te behouden met als doel de identiteit van het terrein achter het complex te versterken en daarmee het beoogde groen op die plek betekenis te geven. Daarnaast krijgt de vrijwel haaks op de achterzijde van het complex toelopende Bandoengstraat op deze manier een goede beëindiging en blijft het verleden van de plek zichtbaar. Het beoogde bestemmingsplan laat binnen de bestemming groen een hoogte van 5 meter toe voor bouwwerken geen gebouw zijnde. Het behoud van een fragment van de kapel, (een deel van) de halfronde vorm van de apsis tot de eerste dakrand, verhoogt de leesbaarheid van dit relict en de vroegere functie en verschijningsvorm van het gehele complex. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt wordt dit van groot belang geacht.
Achterzijde vleugels Groesbeekseweg en Heyendaalseweg met in het scharnierpunt de reeds wegbestemde kapel
Verankering van cultuurhistorisch waarden in dit bestemmingsplan In dit bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' toegekend aan de gronden, vanwege de ligging van het plangebied binnen het van rijkswege beschermde stadsgezicht 19e-eeuwse stadsuitleg. Aan deze dubbelbestemming zijn regels gekoppeld die gericht zijn op het behoud van cultuurhistorische waarden. In het bestemmingsplan is de bebouwingsgrens aan de straatzijde getrokken om het bestaande gebouw. Integraal behoud van de voor het stadsgezicht van belang zijnde gevels aan de Groesbeekseweg en Heyendaalseweg is daardoor mogelijk. De beschreven cultuurhistorische waarden worden derhalve in voldoende mate geborgd.
Toetsingskader Gelet op het feit dat het plangebied valt binnen het van rijkswege beschermde stadsgezicht 19e-eeuwse stadsuitleg dient de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed bij ingrijpende, structurele en of stedenbouwkundige wijzigingen in het van Rijkswege beschermde stadsgezicht in het kader van het wettelijk vooroverleg als een belanghebbende instantie betrokken te worden. Dit is bij dit plan niet het geval. De gemeentelijke Commissie Beeldkwaliteit adviseert het College van B&W over het bouwen in het van rijkswege beschermde stadsgezicht en vanzelfsprekend over het wijzigen en deels slopen van het gemeentelijk monument in het kader van de Omgevingsvergunning.
Archeologische uitgangsprincipes Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.
De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.
Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.
Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.
Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.
Rijksbeleid Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Provinciaal beleid De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. Door de Monumentenwet 1988 is de rol van het rijk en de provincies sterk afgenomen, ten gunste van de gemeenten. Deze zijn verantwoordelijk voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en voor het daarvan afgeleide vergunningenstelsel. Er zijn enkele uitzonderingen hierop: de provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen, en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.
De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau, en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed. Het is de bedoeling dat de onder deze status vallende terreinen ook planologisch beschermd gaan worden.
Gemeentelijk beleid Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met het Verdrag van Valletta (Malta) en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Archeologie binnen het plangebied Het plangebied ligt in een gebied met de archeologische waarde 2, een dubbelbestemming. Voor de waarden 1, 2 en 3 gelden de regels van het geldende facetbestemmingsplan Archeologie (2014). Bij waarde 0 is er geen sprake (meer) van behoudenswaardige archeologie, hier zijn dan ook geen regels voor opgenomen.
Een waarde 2 gebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde, die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 2 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 100 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Het plangebied ligt binnen een terrein waarvan al langer de waarde vaststaat. Dit is beschreven in de catalogus van terreinen die bij de Nijmeegse Archeologische Beleidskaart (Gemeente Nijmegen, Archeologische Beleidskaart gemeente Nijmegen, Beschrijving van de terreinen, Nijmegen 2009) hoort. Het gaat om het terrein Z-10.
Afb. Plangebied (zwarte stippelijn) op de topografische kaart met in kleuren de verschillende archeologische waarden. Geel: waarde 1, zalmroze: waarde 2 (dubbelbestemming), oranje: waarde 3 (dubbelbestemming). Gebieden waar geen kleur aan gegeven is hebben geen archeologische waarde (meer).
Terrein Z-10 Weg naar Mook en Cuijk Het bestemmingsplangebied ligt aan de zuidwestelijke kant van de Nijmeegse stuwwal, op een door erosie gevormde spoelzandwaaier. Het ligt op een van de vingervormige waaiers die hier net de overgang van circa 35 m + NAP naar 30 m +NAP maakt. Het terrein heeft een hoge verwachting gekregen op basis van de (veronderstelde) Romeinse weg van Nijmegen naar Cuijk. Verderop in de bossen van Heumensoord is deze weg nog steeds zichtbaar in het landschap, wat in het bebouwde Nijmegen niet (meer) het geval is. Daarmee is het exacte verloop van de weg in dit deel onduidelijk. Vermoed wordt dat deze echter in het centrum uitkomt en aansluit op de weg die onder de tegenwoordige St. Jorisstraat / Kelfkensbos ligt. Deze weg verbond Nijmegen met de andere Romeinse nederzettingen in het Maasdal en verder zuidelijk.
Wegen structureren niet alleen het landschap, ze bepalen ook in hoge mate waar nieuwe nederzettingen en andere menselijke activiteiten zich manifesteren. Een bekend voorbeeld uit de Romeinse tijd is dat de grafvelden zich voornamelijk aan de randen van nederzettingen bevinden, gericht op de (grotere) wegen. In de (vroege) middeleeuwen lijken Romeinse wegen ook nog in gebruik te zijn, zodat ook in die tijd nog boerderijen en dergelijke langs de oude wegen vermoed kunnen worden.
Naast de archeologische resten uit de Romeinse tijd kunnen in het plangebied ook vondsten en sporen voorkomen uit oudere, prehistorische perioden. Dit kan zelfs terug gaan tot de steentijd. Daarnaast kunnen ook jongere resten verwacht worden, met name uit de Tweede Wereldoorlog.
In 2007 is voorafgaand aan nieuwbouw ten zuiden van het plangebied een munitiesanering achter het hoofdgebouw van de school uitgevoerd. Om onduidelijke redenen is daarbij geen archeologisch onderzoek uitgevoerd, wat wel had gemoeten. Wel konden nog enkele vondsten geborgen worden, die alle samenhangen met de Tweede Wereldoorlog. De meest opvallende vondst is een deels vergaan bordje met het opschrift “voor Joden verboden”.
Dit bord heeft door zijn grote impact al in diverse tentoonstellingen gefigureerd. Een vergelijkbaar exemplaar is opgenomen in een landelijk project waar de Tweede Wereldoorlog aan de hand van 100 voorwerpen herinnerd wordt.
De voormalige kweekschool is in de oorlog gevorderd geweest door de Duitse bezetter (De bron is een map met gegevens van het Nederlandse verzet uit de Tweede Wereldoorlog, bewaard in het Regionaal Archief Nijmegen: RAN 77 Geheime Dienst Rayon Gelderland, nr. 18). Het werd gebruikt voor de legering van (delen van) de 365 Stamm Kompagnie en de 365 MG Kompagnie. De ervaring in Nijmegen met dergelijke voor grootschalige legering gevorderde kloosters en scholen is dat de gebouwen na de bevrijding vervolgens in gebruik zijn genomen door de geallieerden. Toen deze na maanden uit Nijmegen wegtrokken werden veel spullen in oude schuilplaatsen of nieuw gegraven kuilen gedumpt. Het gaat daarbij zowel om scherpe munitie als allerlei (kapot) huisraad en uitrustingstukken. Met uitzondering van de munitie zijn dit archeologische vondsten.
Afb. Uitsnede van een door het Nederlandse verzet gemaakte kaart met door de Duitsers in gebruik zijnde gebouwen, stellingen e.d. in Nijmegen. Nummer 64 is het complex van de R.K. Kweekscholen. Uit: RAN 77, nr. 18.
Geconcludeerd kan worden dat binnen het gesaneerde deel sprake is geweest van een behoudenswaardige archeologische vindplaats. Zeer aannemelijk is dat deze doorloopt tot binnen het voorliggende plangebied. Omdat dit niet 100% zeker is kan de bestaande dubbelbestemming, waarde archeologie 2, op het gebied blijven liggen. Dit betekent, in het licht van de plannen, dat onderzoek noodzakelijk zal zijn voor het verkrijgen van de vereiste omgevingsvergunning.
Benodigd onderzoek Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden over hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen, bekend zijn, en welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.
In samenspraak met het bevoegd gezag kan bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden.
Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.
Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.
Afb. Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.
Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.
Meldingsplicht art. 53 Monumentenwet 1988 Archeologische vondsten gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden, op basis van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.
Om het documenteren van toevalsvondsten mogelijk te maken verdient het de aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 53 Monumentenwet 1988):
Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Deze melding kan ook worden gedaan bij de gemeentearcheoloog.
Kansen Ontwikkelingen binnen het plangebied kunnen ook kansen bieden om de lokale geschiedenis te verbeelden. Dat kan door middel van tijdens archeologisch onderzoek aangetroffen vondsten en sporen op de een of andere manier te gebruiken, of door in een breder kader te kijken naar de historie van de locatie.
Voor het plan is aangesloten bij het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen, waarin de standaardvoorschriften en een standaard kaartbeeld zijn geformuleerd. Verder is voor het plan aangesloten bij de bewoordingen en opbouw van planregels conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP). Ten slotte voldoet het plan aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.
Voor onderhavige ontwikkeling is gekozen voor de bestemmingen: "Groen (G)", "Tuin (T)", "Verkeer (V)" en "Wonen (W)", de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2 (WR-A2)" en "Waarde - Cultuurhistorie 2 (WR-C2)" en o.a. de aanduiding "waardevolle boom".
In dit hoofdstuk worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan besproken.
Het perceel maakt deel uit van de grondexploitatie Groesbeekseweg-Heyendaalsweg welke op 1 juli 2003 door de gemeenteraad van Nijmegen is vastgesteld.
De grondexploitatie bevat kosten voor aankoop van grond en gebouw, diverse grondwerkzaamheden, inrichting van de nieuwe openbare ruimte en de gemeentelijke plankosten. De ontwikkeling en realisatie van de woningen in/nabij het bestaande schoolpand vindt voor eigen rekening en risico van een ontwikkelaar plaats.
Het betreft een particulier initiatief waarbij de gemeentelijke kosten middels een exploitatieovereenkomst met de ontwikkelaar worden verrekend.
Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is. Via een aanvullende exploitatieovereenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd en hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Voor dit bestemmingsplan is op 14 oktober 2015 een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsgevonden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken van 24 maart tot en met 4 mei 2016 ter visie gelegen. De tervisielegging is gepubliceerd op 23 maart 2016.
Er spelen geen rijks-, water- dan wel provinciale belangen. Met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft geen vooroverleg plaatsgevonden. Hiervan is alleen sprake bij ingrijpende, structurele en of stedenbouwkundige wijzigingen in het van Rijkswege beschermde stadsgezicht. Dit is bij dit plan niet het geval.