direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Lindenholt - 1 (Woonwagens Ackerbroekweg)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP6001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In de huidige situatie staan de woonwagens te dicht op elkaar. Volgens artikel 2.83 van het Bouwbesluit is er sprake van een brandcompartiment als er niet meer dan vier woonwagens en nevenfuncties met een maximale gebruiksoppervlakte van 1000m2 zijn. Om bij een eventuele brand een beheersbare brandsituatie te creëren is besloten om het bestemmingsplan te herzien.

Het woonwagencentrum is gesitueerd aan een doodlopende straat en mede gelet op de brandveiligheid is besloten om ook de bereikbaarheid te verbeteren door een verkeersaansluiting te maken op de 35e straat  Leuvenbroek. In de huidige situatie ligt er een fiets/wandelpad naar de Leuvensbroek vanuit de Ackerbroekweg.

1.2 Begrenzing van het plangebied

De locatie is gesitueerd in stadsdeel Lindenholt in de woonwijk 't Broek. De huidige bebouwing bestaat uit woonwagens, liggend aan de rand van de wijk en omzoomd door groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP6001-VG01_0001.jpg"

Figuur 1: luchtfoto met plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het voorliggend bestemmingsplan is een herziening van 'Bestemmingsplan Lindenholt' vastgesteld op 6 juni 2012. Op basis van dit bestemmingsplan is het niet mogelijk om een doorgaande weg te realiseren naar de wijk Leuvensbroek en kan er ook geen brandveilige situatie worden gecreëerd bij de woonwagens. Een herziening is daarom noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP6001-VG01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede bestemmingsplan Lindenholt

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het (hogere) overheidsbeleid. In hoofdstuk 3 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 4 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen: hierin wort uiteengezet hoe het in hoofdstuk 3 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en regels. tot slot komen in het zesde en laatste hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Rijksbeleid/-wetgeving

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Uit de 13 nationale belangen zijn voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) de volgende opgaven van nationaal belang naar voren gekomen:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.

Doorwerking plangebied

Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Vanuit het Barro (artikelen 2.11.2 en 2.11.3) volgt dat de dijken langs de Waal primaire waterkeringen zijn en dat er een reserveringszone (ruimte voor de rivier) voor de lange termijn aangewezen is. Binnen deze reserveringszone zijn geen nieuwe grootschalige of kapitaalintensieve bestemmingen toegestaan. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 4,5 km van de Waal en ligt buiten deze reserveringszone. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Doorwerking plangebied

Dit plan maakt geen nieuwe woonwagens mogelijk zodat het plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 14 januari 2014, nummer 201308263/2/R4) voorziet. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale en gemeentelijke beleid.

2.2 Provinciaal beleid

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De vaststelling door Provinciale Staten heeft op 24 september 2014 plaatsgevonden. Op 18 oktober 2014 zijn beide beleidsstukken in werking getreden. Het vormgevingsbeleid vervangt de Structuurvisie (Streekplan 2005) en de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers.

De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vastgoedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam stedelijke ontwikkeling is een belangrijk instrument bij het motiveren van locatiekeuzes.

Daarnaast is er meer aandacht voor de ontwikkeling van de kernregio's, zoals de Health Valley in Nijmegen.

Aandacht voor steden

Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:

  • Apeldoorn-Zutphen-Deventer
  • Arnhem-Nijmegen
  • Ede-Wageningen

Stadsregio Arnhem-Nijmegen

De provincie en haar partners streven in de regio naar inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie die nodig is om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De belangrijkste speerpunten voor de stadsregio zijn:

Innovatie en economische structuurversterking

  • innovatie en economische structuurversterking;
  • Topsector Health Valley en Creatieve Industrie;

Clusters: Energie- en Milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme

  • een goed bereikbare regio;
  • verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;
  • voorkomen, benutten, bouwen;

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

  • OV-knooppunten en versterking stedelijke structuur;
  • het belang van de bestaande woningvoorraad;
  • het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;
  • voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren;

Gebiedskwaliteiten benutten

  • kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.

Wonen, bedrijventerreinen en kantoorontwikkelingen

De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld. De provincie beziet daarnaast of regionale afstemming over detailhandel aan de orde kan zijn. Voor kantoren heeft de provincie een aantal plekken aangewezen waar grootschalige regionale kantoorontwikkeling mogelijk is. In Nijmegen is dat rondom het centraal station.

Daarnaast streven de provincie en haar partners er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:

  • 1. van bouwen van nieuwe woningen naar benutten van de bestaande voorraad,
  • 2. van aanbod gestuurd naar vraag gestuurd.


Doorwerking plangebied
Het plangebied is gesitueerd binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland omdat het aantal toegestaande woonwagens niet uitgebreid wordt.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijmegen 2013

In december 2013 heeft het College van B&W de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:

  • Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling.
  • Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven.
  • Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).

Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.

De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit. We zullen steeds meer met gemengde bestemmingen in bestemmingsplannen werken, om economische kansen mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP6001-VG01_0003.png"

Figuur 3. Structuurvisie Nijmegen 2013 in kaart

Doorwerking plangebied

Geconstateerd kan worden dat het initiatief bijdraagt aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke opzet

3.1 Stedenbouwkundig ontwerp

3.1.1 Wijkstructuur

Belangrijke structuurdrager in Lindenholt is de bloemkoolstructuur, een woonerfachtige opzet uit de jaren 70. Kronkelende paden en hofjes met veelal woonerven bestaand uit woningen in rijvorm.
De straten en woonerven vormen aparte subwijkjes, die als bloemkoolroosjes op de hoofdwegen zijn "geplant" en doorgaans maar één toegang hebben. Het gebied wordt gedomineerd door een veelheid aan groen.

3.1.2 Geïsoleerde ligging

De woonwagens hebben een geïsoleerde ligging. De bloemkoolstructuur met het omringende groen en de doodlopende weg dragen hier aan bij. Deze factoren beperken de sociale controle en veiligheid.
Vanwege een betere ontsluiting is het wenselijk de doodlopende weg te veranderen in een doorgaande weg naar de wijk Leuvensbroek. Zo worden de woonwagens beter geïntegreerd als onderdeel van de wijk.

3.1.3 Verkaveling


De verkaveling van de standplaatsen zijn in een L-vorm gesitueerd. De L-vorm met standplaatsen omarmt een rij grondgebonden woningen die deel uitmaken van het woonerf. Het woonerf wordt omzoomd door een groene zone.

Vanwege de brandveiligheid dient er na maximaal vier aaneengesloten standplaatsen een tussenruimte te worden aangehouden zodat er kleine clusters ontstaan. Op dit moment zijn er 12 van de 13 standplaatsen in gebruik. Tussen de nummers 58-60 en 74-78 en direct ten westen van nummer 66 wordt een onbebouwde strook bestemd als brandcompartimentering.

Hierdoor ontstaat er een herkenbare eigen karakteristiek die zich kenmerkt door een open verkavelingsstructuur. Direct ten noorden van nummer 70 is het nog mogelijk om een woonwagen te plaatsen.

3.1.4 Kwaliteiten

De kwaliteit van het gebied wordt met name bepaald door het aanwezige groen en water. Met name de beplanting ten noorden en westen van het woongebied zijn (ruimtelijk) waardevol.

3.2 Wonen

Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, Wonen Leeft! In deze nota wordt het woonbeleid uiteengezet tot 2020. Het doel blijft om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat.

De kwaliteit van de woonomgeving op de Ackerbroekweg verbetert door in te spelen op de brandveiligheidseisen.

3.3 Verkeer

3.3.1 Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt in de wijk Leuvensbroek. Het plan ligt in het verlengde van de Ackerbroekweg en sluit aan op de Leuvensbroek 35ste straat. Het gemotoriseerd verkeer wordt in de nieuwe situatie via deze beide wegen ontsloten. Het plangebied is gecategoriseerd als 30 km/h zone.

3.3.2 Ontsluiting langzaam verkeer

Per fiets is de locatie goed bereikbaar. Op de woonstraat voor de woonwagens vindt afwikkeling van het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer plaats. In het plangebied is er ruimte voor een eigen plaats voor de voetganger binnen het wegprofiel.

3.3.3 Ontsluiting openbaar vervoer

Voor gebruik van het openbaar vervoer zijn de bewoners van het plangebied aangewezen op de haltevoorzieningen aan de Weijbroekweg. Deze bevinden zich op circa 250 meter loopafstand, ter hoogte van het kruispunt Weijbroekweg / Leuvensbroek 21ste straat.

3.3.4 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen is berekend aan de hand van de beleidsregels Parkeren. Het aantal parkeerplaatsen is gerelateerd aan het gebruiksvloeroppervlak (m2 GBO). De locatie valt binnen de stedelijkheidszone "Schil/overloopgebied". In de verkeersbestemming kunnen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden voor de bewoners en bezoekers van de woonwagens.

3.3.5 Expeditie

Het expeditie verkeer ontsluit op dezelfde wijze als het gemotoriseerde verkeer.

3.3.6 Verkeersveiligheid

Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.

Het plangebied ligt binnen een 30km/h zone en de wegen binnen dit gebied en de aansluitende straten vallen onder de categorie erftoegangswegen, hiervoor geldt een maximumsnelheid van 30 km/h.

Verkeerstoename

De verkeerstoename voor het gebied is niet significant.

3.4 Milieu

3.4.1 Bedrijvigheid

Bedrijvigheid in de zin van de Wet milieubeheer is die bedrijvigheid die onder het activiteitenbesluit valt of een omgevingsvergunning nodig heeft. Een bepaalde activiteit is een inrichting indien zowel sprake is van een bedrijfsmatige omvang binnen een zekere begrenzing als een vermelding van de activiteit in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht. In het nieuwe bestemmingsplan zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld worden aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieuzonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar, verkeer en visuele aspecten van belang. De Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is een verbijzonderde afgeleide van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.

Nabij het plangebied liggen 2 scholen, Montessori school Lindenholt en basisschool de Wingerd. De Montessori school en de basisschool liggen op meer dan 30 meter en voldoen daarmee aan de richtafstand die is opgenomen in de VNG brochure.

3.4.2 Bodem

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende bodemonderzoek:

Verkennend bodemonderzoek Ackerbroekweg 52-80 e.o. te Nijmegen, MWH B.V., projectnummer M15B0236, d.d. 27 november 2015

Uit het bodemonderzoek blijkt dat:

  • De bovenste halve meter grond plaatselijk licht verontreinigd is met PAK en PCB;
  • In de ondergrond (0,5 tot circa 2 meter diep) ter plaatse van een boring licht verhoogde gehalten aan metalen en PAK zijn gemeten. Ter plaatse van het overige terrein zijn in de ondergrond geen verontreinigingen aangetoond;
  • Het grondwater licht verontreinigd is met barium en zink;
  • In de opgeboorde en opgegraven grond zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetoond.

De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het gebruik van de locatie voor bos, wonen, tuin, groen en verkeer. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming worden geen maatschappelijke en financiële belemmeringen verwacht ten gevolge van een bodemverontreiniging.

3.4.3 Geluid

Een woonwagencentrum is een geluidgevoelig terrein in de zin van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder is daarom van toepassing.

Op dit moment is het plangebied al bestemd voor woonwagenstandplaatsen en is dit ook als zodanig ingericht; er is dus sprake van een bestaand woonwagencentrum. Het nieuwe bestemmingsplan maakt de herinrichting van het woonwagencentrum mogelijk; de bouwgrenzen / grenzen van de woonwagenstandplaatsen worden niet uitgebreid en het aantal woonwagenstandplaatsen neemt niet toe. Voor de Wet geluidhinder is er daarom sprake van een bestaande situatie.

Vaststelling van het bestemmingsplan is wat de Wet geluidhinder betreft dan ook zondermeer mogelijk. Akoestisch onderzoek is niet vereist, een besluit Hogere Waarde is niet aan de orde.

3.4.4 Luchtkwaliteit

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:

  • a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
  • b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Het onderhavige plan zal een verkeersaantrekkende werking hebben, die ruim onder bovenstaande grens blijft. Het plan is derhalve NIBM en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woonwagenstandplaatsen mogelijk en daarom is voldaan aan de luchtkwaliteitseisen.

ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden. Woningen worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

3.4.5 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich de volgende risicobronnen.

  • De A73
  • Broekman Logistics (2600 meter)

Over de A73 vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. De afstand tot het plangebied is 235 meter. Volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) volstaat op deze afstand een verantwoording van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. In de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen (februari 2014) is afgesproken dat in deze risicozone gebruik kan worden gemaakt van een standaardverantwoording welke is opgenomen op pagina 33 van de beleidsvisie. Het invloedsgebied van de aardgasleidingen aan de rand van de wijk bereikt overigens niet het plangebied.

Voor wat betreft de risico's van bedrijven die onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) vallen is alleen het bedrijf Broekman Logistics op Westkanaaldijk van belang. Dit bedrijf ligt op 2600 meter van het plangebied. Door de grote opslag van giftige stoffen zou een gaswolk het plangebied kunnen bereiken en slachtoffers kunnen maken. Dit is echter zeer onwaarschijnlijk, mede door de grote afstand tot het bedrijf. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt dan ook verwezen naar dezelfde standaardverantwoording op pagina 33 van de visie.

Op grond van het risiconiveau ten gevolge van het gebruik van gevaarlijke stoffen is het plan aanvaardbaar.

3.4.6 Fysieke veiligheid
3.4.6.1 brandveiligheid

Uit oogpunt van brandveiligheid dienen woonwagens te zijn gelegen in een brandcompartiment.
In een brandcompartiment liggen ten hoogste vier woonwagens en nevenfuncties daarvan (bijgebouwen) met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m².

Tussen de brandcompartimenten is een niet-bebouwde strook gelegen, over de volledige
perceelsdiepte, met een breedte van ten minste 5 m. Dit ter voorkoming van brandoverslag
en branduitbreiding tussen de brandcompartimenten waarin de woonwagens zijn gelegen.

In geval er sprake is van een aan/of uitbouw aan de woonwagen en/of een overstek aan de
woonwagen dan is dit toelaatbaar mits deze zich niet op, of boven, de niet-bebouwde
strook bevindt.

De niet-bebouwde stroken dienen voorzien te worden van een verharding of vrij te worden gehouden van begroeiing die tot branduitbreiding tussen de brandcompartimenten kan
leiden. De niet-bebouwde stroken mogen niet gebruikt worden:

  • a. als opstelplaats voor onderkomens en kampeermiddelen, waaronder caravans en vouwwagens
  • b. voor het parkeren van voertuigen.
  • c. opslag van goederen
3.4.6.2 Bluswatervoorziening en bereikbaarheid brandweer

Binnen 40 meter afstand van de brandweeringang (voordeur) van de woonwagens dient een openbare bluswatervoorziening te zijn gelegen, met een leveringscapaciteit van ten minste 30 m³ per uur. De aanwezige openbare bluswatervoorziening (brandkranen) moet te allen tijde vrij gehouden worden van begroeiing en onbeperkt toegankelijk zijn voor de brandweer. Er dient een doorgang te worden gerealiseerd vanaf de Ackerbroekweg naar de Leuvensbroekweg voor de bereikbaarheid van brandweer en hulpdiensten, met:

  • a. een breedte van ten minste 4,5 meter;
  • b. een verharding over een breedte van ten minste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram;
  • c. een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 meter,
  • d. en een doeltreffende afwatering.

3.5 Water

3.5.1 De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Kabinetsnota Anders omgaan met water (december 2000)
  • Bestuursakkoord Water (mei 2011)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
  • Waterplan Gelderland 2010-2015 (Provincie Gelderland, vastgesteld 11 november 2009)
  • Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland, vastgesteld 30 oktober 2009)
  • Waterbeheerprogramma 2016-2021 (Waterschap Rivierenland)
  • Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014

3.5.2 Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied 't Broek. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001) en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 tot en met 2016 relevant. De Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) die een bijlage van het Gemeentelijk Rioleringsplan is, is van belang omdat er uitgangspunten voor ontwerp en aanleg van infiltratievoorzieningen in staan. Er vinden wel wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

3.5.3 Oppervlaktewater

Kwalitatief

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig, nabij het plangebied wel. Een gescheiden rioolstelsel voert het regenwater, dat afstroomt van verharde oppervlakken, af naar de watergangen met de nummers 76B, 77B en 78 in het oppervlaktewatersysteem van Lindenholt. De watergangen 76B en 77B liggen tussen Leuvensbroek en Wedesteinbroek, de watergang 78 ligt langs de Ackerbroekweg tussen Hillekensacker en Leuvensbroek. Ee watergang 76B heeft in de notitie Streefbeelden als uitwerking van het waterplan de typering spelend gekregen, aan de watergangen 77B en 78 is de typering kijkend toegekend.

Kwantitatief

De gemeente heeft het oppervlaktewater overgedragen aan het Waterschap Rivierenland. Het regenwater wordt via het gescheiden stelsel van Lindenholt geloosd op het oppervlaktewater. Aan de lozing van water stelt het waterschap eisen. Als kwantitatief gezien sprake is van een toename van verhard oppervlak kleiner dan 500 m2 hoeft geen extra berging te worden gerealiseerd. In de bestaande situatie is 1.551 m2 verhard oppervlak aanwezig. In de nieuwe situatie wordt 1.779 m2 verhard oppervlak aangelegd. De toename van het verharde oppervlak is 228 m2.

Voor plannen met meer dan 500 m2 verhard oppervlak en directe lozing op het oppervlaktewater moet een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend. Voor dit plan is verharding in stedelijk gebied is compenserende waterberging nodig. Voor het hemelwater, dat afstroomt van de verhardingen behoudens de daken, is een vorm van zuivering vereist. Deze zuivering moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het water in de vijver niet negatief beïnvloed wordt.

De eerste waterberging zal plaatsvinden in wadi's of zaksloten binnen het plangebied. Vanuit de wadi's zal het water in de bodem infiltreren. Bij hevige neerslag kan hemelwater vanuit de wadi's via een slokop naar het regenwaterstelsel overlopen. Een watervergunning is vereist. Bij het aanvragen van de watervergunning zal bekeken worden op welke wijze invulling gegeven wordt aan de aanvullende waterberging.

3.5.4 Grondwater

Het plangebied bevindt zich in niet een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Het uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat grondwaterneutraal gebouwd wordt. Dat betekent dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
  • een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos)

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.

Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden. Ondergronds bouwen is toegestaan mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

3.5.5 Riolering/ hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Ackerbroekweg. De riolering is uitgevoerd als gescheiden stelsel. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om afvalwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Afvalwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'.

Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.

Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.

3.6 Natuur & Landschap

3.6.1 Flora en Fauna

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.

Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.

3.6.1.1 Conclusie

Dit bestemmingsplan betreft geen ingrijpende ruimtelijke wijzigingen met gevolgen voor beschermde flora en fauna. Vandaar dat de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het plan in beginsel niet in de weg staat.

3.6.2 Richtlijn compensatie natuur en bos

Het Regionaal Plan 2005-2020 geeft de gemeenschappelijke beleidsambities weer voor de ontwikkeling van de regio Arnhem-Nijmegen. Aangezien het Regionaal Plan wordt beschouwd als uitwerking van het Streekplan fungeert het tevens als toetsingskader voor lokale plannen. Voor natuur en bos is dit vastgelegd in de 'Richtlijn compensatie natuur en bos'. Als er voor een bepaalde ontwikkeling bos of natuur moet verdwijnen dat als zodanig bestemd is, dan zegt het provinciale Streekplan (2005) daarover: 'het totale oppervlak aan natuur en bos in de provincie mag niet verminderen. Waar iets verdwijnt, zal dat op een andere plaats vervangen moeten worden.'

Bevoegd gezag voor de Richtlijn compensatie natuur en bos is de provincie Gelderland.

3.6.2.1 Conclusie

In dit bestemmingsplan neemt de bestemming Bos niet af, daarentegen wordt een smalle strook met de bestemming Bos toegevoegd aan de bestaande bestemming Bos. Het betreft hier een gebied in de hoofdgroenstructuur.

3.6.3 Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

Lindenholt is een compact, groen stadsdeel ingesloten door infrastructuur. Het groen slingert zich net als het water door de hele wijk heen, echter met weinig wisseling van beeld. Het plangebied grenst aan het groene en waterrijke middengebied tussen de Broekwijken en de Ackerwijken. Dit middengebied draagt bij aan het groene karakter van Lindenholt en de herkenbaarheid van de wijk en is waardevol om te behouden.

Het groen in Lindenholt wordt door de bewoners beslist gewaardeerd maar het wordt nog teveel gezien als restruimte. Dat komt doordat het er op veel plekken hetzelfde uitziet en er overal wel wat groen te vinden is. Dit werkt ook misbruik van het groen in de hand en op verschillende plekken sociaal onveilige situaties. Het volgende wordt belangrijk gevonden:

  • Door de overgangen van openbaar gebied naar privé-terrein te verduidelijken, kan de uitstraling van de buurt sterk verbeteren. Om meer mensen bij het groen te betrekken liggen er kansen via scholen en de kinderboerderij in de wijk.
  • Differentiatie van het groen door verschillende plekken meer eigen karakter te geven zal de beeldkwaliteit van Lindenholt als geheel ten goede komen.

De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

Dit bestemmingsplangebied is deels gelegen in de hoofdgroenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP6001-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP6001-VG01_0005.png"

3.6.3.1 Conclusie

Vanwege de toevoeging van een erftoegangsweg verdwijnt een smal strookje met de bestemming groen. Dit wordt ruimschoots gecompenseerd door de toevoeging van een strook met bestemming Bos aan de achterzijde van de woonwagenstandplaatsen, aansluitend aan de hoofdgroenstructuur met bos als huidige bestemming.

3.6.4 Handboek stadsbomen (2009)

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen.

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen. De omringende wegen van dit bestemmingsplangebied behoren niet tot de hoofdbomenstructuur. Daar waar het bestemmingsplangebied is gelegen in de hoofdgroenstructuur zijn de bomen met een stamomtrek van 0,95m kapvergunningplichtig.

3.6.4.1 Conclusie

Dit bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de hoofdbomenstructuur.

3.7 Archeologie

3.7.1 Archeologische uitgangsprincipes

Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.

De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.

Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.

Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.

Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.

3.7.2 Gemeentelijk beleid

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

3.7.3 Plangebied

Het plangebied ligt in een gebied met een nader te onderzoeken belang (waarde 1). Het gemeentelijk beleid voor dergelijke gebieden houdt in dat bodemingrepen groter dan 2500 m2 in ieder geval voorafgegaan worden door een archeologisch vooronderzoek.

3.7.4 Informatieplicht

Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988)bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

3.8 Cultuurhistorie

3.8.1 Gemeentelijk beleid

Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart. In gebiedstype 1 is er hoofdzakelijk sprake van woonwijken die in de afgelopen 50 jaar tot stand zijn gekomen en moderne bedrijventerreinen en industriegebieden. In deze gebieden zijn cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig. Bij ruimtelijke plannen zal daarom alleen gestreefd worden naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren. Dit is voor deze gebieden voldoende om verwijzingen naar het verleden levend te houden.

Voor gemeentelijke beschermingen is de gemeentelijke monumentenverordening de basis.

3.8.2 Plangebied

In het betreffende bestemmingsplangebied is er geen sprake van historische structuren. Ook zijn er geen beschermde monumenten aanwezig. Het plangebied is ook niet gelegen binnen beschermd gebied. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is er geen aanleiding tot het maken van verdere opmerkingen.

Hoofdstuk 4 Plansystematiek

4.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.

De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

4.2 Systematiek van de planregels

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

De planregels van het bestemmingsplan Nijmegen Lindenholt - 1 (Woonwagens Ackerbroekweg) bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

4.2.1 Inleidende regels

Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.

4.2.2 Bestemmingsplanregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.

De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;

4.2.3 Algemene regels

Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen

gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:

  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels: regels over beeldende kunst, bouwwerken ten algemenen nutte en ondergronds bouwen.
  • Algemene gebruiksregels: er zijn regels opgenomen over het toestaan van aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten en wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingen in hoofdstuk 2.
  • Algemene aanduidingsregels: Hierin is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden in de bodem. Deze gronden hebben een lage tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor ingrepen van meer dan 2500 m2 en dieper dan 0,30 meter dient er archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
  • Overige regels: in de overige regels staan bepalingen omtrent parkeren opgenomen. Daarnaast is een bepaling opgenomen over de uitsluiting van bepalingen van de bouwverordening en is uitleg opgenomen over de voorrang van dubbelbestemmingen op enkelbestemmingen.
4.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht die aansluit bij het Besluit ruimtelijke ordening.

Slotregels

Als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

4.3 Beschrijving per bestemming

Bos (BO)

Binnen deze bestemming is het bos opgenomen. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd binnen deze bestemming.

Daarnaast is binnen deze bestemming een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Bepaalde werken en werkzaamheden kunnen pas uitgevoerd worden nadat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden is verleend.

Groen

Binnen deze bestemming is openbaar groen opgenomen met bijbehorende voorzieningen zoals hondenuitlaatplaatsen en fiets- en voetpaden. In de groenbestemming mogen ook wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen worden gerealiseerd.

Tuin

De zijtuinen van twee woonwagens zijn bestemd als Tuin in deze bestemming mag maximaal 20 m2 aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.

Wonen- Woonwagenstandplaats

De gronden die bestemd zijn als 'Wonen - Woonwagenstandplaats' zijn primair bedoeld voor het wonen met bijbehorende voorzieningen. Het aantal toegestane woonwagens is gemaximaliseerd op 13.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Met het plan beoogt de gemeente Nijmegen een actueel planologisch-juridisch kader te creëren. De kosten die gemoeid zijn met het opstellen van het bestemmingsplan worden gefinancierd uit de post 'actualisatiebestemmingsplannen' uit het programma Ruimtelijke Planvorming. Eventuele planschadeclaims komen voor rekening van de gemeente Nijmegen. Vaststelling van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro is niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan zijn geen bouwplannen opgenomen, waarvan de gemeente geen eigenaar van de grond is. Gesteld kan worden dat het bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor dit bestemmingsplan is op 25 november 2015 een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsgevonden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegd worden. De tervisielegging was gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant".

Hoofdstuk 6 Vooroverleg

6.1 Ministerie van Infrastructuur en Milieu

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.


Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:

  • Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
  • Grote rivieren
  • Kustfundament
  • IJsselmeergebieden
  • IJsselmeergebied Regionale watersystemen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Nationale Landschappen
  • Rijksbufferzones
  • Recreatie
  • Derde Nota Waddenzee
  • Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
  • Project Mainport Rotterdam

Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en is geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro noodzakelijk.

6.2 Provincie Gelderland

Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.


Het onderhavige plan is vanwege de kleinschaligheid van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.

6.3 Waterschap

Per brief van 15 februari 2012 (kenmerk 201206566) geeft het Waterschap Rivierenland aan dat zij beoordeeld of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding. De gemeente kan zelf bepalen of een plan waterhuishoudkundig relevant is of niet via de landelijke website www.dewatertoets.nl.

Deze toetsing is gedaan en daaruit blijkt dat er geen waterbelangen zijn die door dit plan worden geraakt.