direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Centrum - Stationsomgeving - 5 (fietsenstalling entree west CS)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP5505-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Middels onderhavig plan wordt beoogd om aan de westzijde van het huidige station van Nijmegen een nieuwe stationsentree te realiseren met openbare overdekte fietsenstalling. Het spoor vormt een fysieke barrière tussen de oost-en westzijde van de stad. Het realiseren van een westelijke entree is een van de speerpunten om de ontwikkeling en de aantrekkelijkheid van Nijmegen West te vergroten. De westzijde moet een aantrekkelijke stedelijke locatie worden met een goede verbinding naar het stadscentrum. Er is gekozen voor een integrale toekomstvaste oplossing met verhoogd voorplein waarin een fietsenstalling komt en rekening wordt gehouden met gebiedsontwikkeling en plannen in de omgeving. In nauwe samenspraak tussen de gemeente, ProRail en de NS worden de fiets- en looproutes van reizigers van het openbare gebied naar het ontvangstdomein van het station aan de westzijde vormgegeven. Door deze uitwerking van de fietsenstalling en de looproutes vanaf het station naar o.a. de bushalte, taxi/K&R-voorziening en P&R-terrein ontstaat een integraal, goed functionerende stationsomgeving.

Onderdeel van onderhavige ontwikkeling is de verbreding van het spoortracé om plaats te bieden aan Programma Hoogfrequent Spoor (PHS), waarvoor een derde perron moet worden aangelegd. Hiervoor moet ook de perrontunnel met dertig meter worden verlengd. De aanpassingen die nodig zijn voor het PHS vormen de katalysator voor de ontwikkeling van een volwaardige westelijke stationsentree en de directe omgeving: het Westerkwartier. Het verleggen van de perrontunnel (reizigersdomein) en het nieuwe entreegebouw (ontvangstdomein) zijn tevens onderdeel van het tracébesluit.

Onderhavig bestemmingplan heeft enkel betrekking op de herinrichting van een nieuwe volwaardige stationsentree aan de westzijde van het spoor. Als onderdeel van de herinrichting van het westelijke stationsgebied zal ook een nieuwe openbare overdekte fietsenstalling worden gerealiseerd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Tunnelweg, direct ten westen van het station Nijmegen, in de wijk Wolfskuil in stadsdeel Oud-west. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door het spoor en aan de westzijde door de Koninginnelaan. Aan de noord- en zuidzijde wordt de grens gevormd door de Tunnelweg en de Fresiastraat.

De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als kadastrale gemeente Neerbosch, sectie B, nummers 5003, 5002 (gedeeltelijk) en 5106 (gedeeltelijk).

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0001.png"  
Figuur 1. Ligging plangebied en omgeving, plangebied indicatief rood omkaderd.  


Direct ten noordwesten van het plangebied ligt het verkeerspunt dat ook bekendstaat als de 'Vijfsprong', vanwege de vijf wegen die hier samenkomen (Tunnelweg, Marialaan, Tweede Oude Heselaan, Krayenhofflaan en Koninginnelaan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0002.png"  
Figuur 2. Helikopterfoto plangebied en omgeving.  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan betreft de bestemmingsplannen 'Nijmegen Centrum - Stationsomgeving', zoals vastgesteld door de raad op 12 december 2012, en 'Nijmegen Oud West 2015', zoals vastgesteld door de raad op 30 maart 2016. Beide bestemmingsplannen zijn geheel onherroepelijk in werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0003.png"  
Figuur 3. Uitsnede bestemmingsplannen 'Nijmegen Centrum - Stationsomgeving' en 'Nijmegen Oud West 2015' plangebied indicatief rood omkaderd.  

De beoogde ontwikkeling past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen, omdat de toegestane gebruiksfuncties en bouwmogelijkheden op grond van de vigerende bestemmingen niet toereikend zijn. Er gelden voor de onderhavige locatie momenteel vier bestemmingen: Kantoor, Gemengd-1, Groen en Verkeer. Daarnaast geldt voor een groot deel van het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Het noord-oostelijk deel van het plangebied is aangeduid als milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied en het oostelijke deel van de locatie ligt tevens in de gebiedsaanduiding veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen, in verband met nabijheid van het spoor.

Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving'. Dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied omvat momenteel een grote fietsenstalling in de openlucht. Deze wordt voornamelijk gebruikt door treinreizigers met een herkomst uit het westelijke deel van Nijmegen. De onderstaande foto`s tonen het plangebied en de omgeving in de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0004.png"  
Figuur 4. Plangebied vanuit zijde Tunnelweg  

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0005.png"  
Figuur 5. aanzicht huidige fietsenstalling  

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0006.png"  
Figuur 6. Aanzicht vanuit Fresiastraat  

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0007.png"  
Figuur 7. Aanzicht oostzijde station  

Het plangebied is primair onderdeel van de uitlopers van de spoelzandwaaier van de stuwwal van Nijmegen. Deze spoelzandwaaier vormt een steil talud op de overgang van de sporen naar de lager gelegen woongebieden. Het talud is beplant met bosschages en bomen. Rondom het voormalige terrein van het UWV-kantoor, maar ook aan de Tunnelweg en de Koninginnelaan staan grote bomen van voornamelijk, Linde, eik en Populier maar verspreid ook een enkele kastanje, acacia, berk en judasboom.

De Fresiastraat is een woonstraat waarbij de geparkeerde auto's het straatbeeld bepalen.

In de huidige situatie is er echter geen directe toegang tot het station vanaf de westzijde. Om het station te bereiken moet men via de trappen in de tunnel van de Tunnelweg naar het station of het voorplein van het station aan de oostzijde. Auto's kunnen het station voornamelijk vanaf de oostzijde benaderen.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

2.2.1 Aanleiding

Het plangebied maakt onderdeel uit van de grotere Nijmeegse stationsomgeving. De komende jaren ondergaan het station en de stationsomgeving een aanzienlijke transformatie. Het station Nijmegen wordt aangepast vanwege het grotere aantal treinen dat aankomt en vertrekt, de verbetering van de aansluiting op de stad (oost- en westzijde) en het groeiende aantal reizigers. Naast de aanpassingen aan de perrons en de perrontunnel, wordt de capaciteit vergroot van de stijgpunten (de trappen en roltrappen waarmee de reizigers vanuit de perrontunnel naar de perrons gaan), waardoor een snellere overstap mogelijk wordt.

Het spoortracé wordt verbreed om plaats te bieden aan Programma Hoogfrequent Spoor (PHS), waarvoor een derde perron moet worden aangelegd. Hiervoor moet ook de perrontunnel met dertig meter worden verlengd. De aanpassingen die nodig zijn voor het PHS vormen de katalysator voor de ontwikkeling van een volwaardige westelijke stationsentree en de directe omgeving daarvan: het Westerkwartier. Onder andere het stationsgebouw en het stationsplein aan de oostzijde van het station ondergaan een metamorfose. De nieuwe westelijke entree wordt gecombineerd met de realisatie van een fietsenstalling onder een verhoogd voorplein aan de westzijde van het station.

Een nieuwe stationsentree aan de westzijde betekent een veel betere bereikbaarheid van station Nijmegen vanuit het westen van de stad. Tegelijkertijd wordt hiermee de oostkant van het station ontlast. De entreeontwikkeling draagt bij aan het verkleinen van de barrièrewerking van het spoor en benut in de toekomst de ligging aan het station.

De ontwikkeling van de westelijke entree bestaat uit het doortrekken van de perrontunnel, de realisatie van een beheerde, overdekte fietsenstalling met 3.000 plaatsen, de aanleg van een kiss&ride plaats en de inrichting van de openbare ruimte van het nieuwe westelijke stationsplein. Met deze ontwikkeling van een nieuwe westentree in samenhang met de aanpassingen aan de sporen ontstaat een integraal, goed functionerende stationsomgeving.

2.2.2 Functies

Het voorliggende bestemmingsplan ziet op het planologisch-juridisch mogelijk maken van het gewenste gebruik direct aan de westzijde van het station. Het plan voorziet daarom in de volgende onderdelen/functies:

  • een nieuw stationsentree gebouw in aansluiting op de perrontunnel;
  • inpandige/overdekte fietsenstalling met 3.000 openbare fietsparkeerplaatsen;
  • een openbaar plein met verblijfsruimte, groenvoorzieningen en de ontsluiting van de K+R en taxi voorzieningen tbv van het station.

Direct in aansluiting op de perrontunnel vormt het nieuwe stationsgebouw de entree van het station aan de westzijde. Het stationsgebouw sluit op 3 niveaus aan op de omgeving:

  • 1. de perrontunnel en de verbinding over de Tunnelweg naar de P+R voorziening;
  • 2. het voorplein van het station met voorzieningen zoals K+R, taxi, mindervalidenparkeerplaatsen, etc.;
  • 3. op het bestaande maaiveld grenzend aan de Tunnelweg, met bushaltevoorzieningen, oversteekplaats en koppeling van fietsenstalling aan (snel)fietsroute.


De gebouwde fietsenstalling zal op hetzelfde niveau liggen als de bestaande direct aangrenzende fietsroutes, terwijl het plein op het dak van de fietsenstalling het station en de nieuwe bebouwing ontsluit. Op het dak zal tevens ruimte zijn voor groen en verblijfsfuncties naast de eerder genoemde stationsvoorzieningen zoals K+R, taxi's en miva's.

De verlengde perrontunnel (reizigersdomein) en het nieuwe entreegebouw (ontvangstdomein) zijn onderdeel van het Tracébesluit. Het nieuwe entreegebouw is derhalve reeds opgenomen in Tracébesluit en hoeft niet in het bestemmingsplan opgenomen te worden. Echter bevinden zich in/onder het entreegebouw nog voorzieningen t.b.v. fietsenstalling en ontsluiting fietsenstalling naar entreegebouw. Deze voorzieningen maken geen deel uit van het Tracébesluit. Om deze voorzieningen toch mogelijk te maken zijn deze voorzieningen opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. De voorzieningen zijn gelegen onder het entreegebouw, vandaar dat het entreegebouw ook deel uitmaakt van onderhavig bestemmingsplan.

2.2.3 Stedenbouwkundige uitwerking

Voor het ontwerp van de Westentree zijn twee thema's belangrijk: topografie en adres.

Topografie
Het Station Nijmegen is 'te gast' in een bijzonder topografisch en landschappelijk fenomeen: de stuwwal en spoelzandwaaier. Het natuurlijk hoogteverschil ter plaatse van de locatie is medebepalend geweest voor de stedelijke ontwikkeling van Nijmegen. Het hoogteverschil vormde lang een natuurlijke begrenzing maar met uitbreiding van de stad in westelijke richting is deze rand midden in de stad komen te liggen. Ondanks de inkapseling in het stedelijk weefsel is de kenmerkende topografie nog altijd prominent aanwezig in de stad en is de landschappelijke, ecologische, natuur- en duurzaamheidpotentie groot. In de vormgeving van de westelijke entree en het stationsplein is gekozen voor het maximaliseren van het landschap. De topografie en het daarmee samenhangende landschap wordt daarmee 'het beeld en de identiteitsdrager' van de westzijde van het station.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0008.png"

Figuur 8: Westentree visie

Door de bijzondere topografie ontwikkelt het station zich op vier hoogtes. Het entreeniveau aan de oostzijde, de sporen en de perrons vormen het hoogte niveau. Hierop staan de historische stationsgebouwen. Historisch gezien vormde de perrontunnel en de opgangen een ondergrondse wereld onder de sporen, het tweede niveau. Door het verlengen van de tunnel naar de westzijde eindigt deze echter boven het maaiveld aan de westzijde. Het nieuwe entreepaviljoen overbrugt het hoogteverschil naar het nieuwe, lagergelegen stationsplein aan de westzijde, het derde niveau. De fietsenstalling onder het stationsplein vormt het vierde niveau. Deze sluit direct aan op de Tunnelweg. Een trap en lift verbinden de toegang vanaf de Tunnelweg en de fietsenstalling inpandig met de stationshal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0009.png"

Figuur 9: Impressie binnenzijde stationshal

Het hoogteverschil tussen het stationsplein en de perrontunnel wordt middels een trap in de hal overbrugd. De lift in het hart van de hal verbindt de verschillende niveaus met elkaar, waardoor een integrale toegankelijkheid van het hele station op een efficiënte wijze wordt gerealiseerd. De loopverbinding over de Tunnelweg naar de P&R krijgt een eigen toegang, waardoor alle reizigersstromen samenkomen in een overzichtelijke, ruim vormgegeven stationshal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0010.png"

Figuur 10: Doorsnede station van oost naar west met daarin de vier ontwikkelhoogtes

De perrontunnel, de opgangen en het entreepaviljoen vormen in samenhang met de nieuwe keermuren en de ondergrondse fietsenstalling aan de westzijde de nieuwe 'ondergrond' van het station. Deze ondergrond verankert het station in de topografie van het natuurlijke landschap en verbindt de routes in en rond het station met elkaar.

Vanwege de topografie bestaat het ontvangstdomein van de westentree uit twee niveaus; een entree naar de stationshal op het niveau van de Tunnelweg en een stationshal op het niveau van het nieuwe stationsplein. De stationshal is vormgegeven als een robuust paviljoen dat vanuit het talud op het plein is geschoven. De hoogte en uitstraling sluit aan op de naastgelegen, als stadspoort voorgegeven stationstunnel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0011.png"

Figuur 11: Impressie stationshal op het niveau van het nieuwe stationsplein.

Adressering
De nieuwe stationsentree kan niet los worden gezien van de stedelijke ontwikkeling van de westzijde, de herinrichting van de Tunnelweg en de herwaardering van de bestaande stationstunnel. In het ontwerp is de 'adressering' van het station en de herkenbaarheid van de entree in de stedelijke omgeving een belangrijk thema. De positie, het volume en de expressie van het entreepaviljoen moeten in samenhang gezien worden met de begeleiding van de Tunnelweg en de vormgeving van de tunnel als een monumentale stadspoort, ontworpen door S. van Ravesteyn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0012.png"

Figuur 12: Impressie westentree

De opzet van de fietsenstalling is zo ingepast dat, de rooilijn langs de Tunnelweg parallel ligt aan het wegprofiel. De indeling van de stalling is zo gekozen dat de entree voor fietsers en de entree voor voetgangers van elkaar gescheiden zijn. Door de vormgeving van de gevel van de fietsenstalling langs de Tunnelweg te verbinden met de bovengelegen stationshal ontstaat een herkenbare adressering van het station. De gevel van de fietsenstalling is transparant, waardoor een levendige en goed verlichte plint ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0013.png"

Figuur 13: Impressie gevel westentree en fietsenstalling

Om de 'vergroening' van het westelijke stationsplein te maximaliseren is de oriëntatie van het plein in het verlengde van het entreepaviljoen in oost west richting gelegd waardoor het plein op vanzelfsprekende wijze aansluit op de trappen en voetgangersroute langs de Tunnelweg. De plint van de nieuwbouw op de UWV-locatie en de verlengde plint van het station begeleiden deze belangrijke stedelijke route. Het stationsplein krijgt een groene invulling die direct aansluit op het landschap van de spoelzandwaaier.

Langs de aanrijroute op het plein zijn de parkeerplaatsen voor de K&R en taxi's opgenomen. De aanrijroutekomt als een keerlus op het plein te liggen. Het plein en de kiss&ride voorziening worden ontsloten via de verlengde Fresiastraat, die tevens het hoogteverschil naar het plein zal overbruggen Het nieuwe stationsplein en de toegangen liggen logisch ten opzichte van de stedelijke routes en de op het spoor aansluitende vervoersmodaliteiten. De bushaltes worden in het profiel van de Tunnelweg ingepast.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant rijksbeleid

3.1.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld.

De NOVI omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale overheid richt zijn in de NOVI zich op 21 verschillende nationale belangen:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
  • 10. Beperken van klimaatverandering;
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is,en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur;
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuurvoor water en mobiliteit);
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Afweging
Het plan ziet op de realisatie van een nieuwe stationsentree inclusief een openbare overdekte fietsenstalling. Het draagt bij aan de nieuwe stationsomgeving en duurzaam ruimtegebruik. Het schept de randvoorwaarden voor een excellente ruimtelijk-economische structuur in Nijmegen. Het plan is vanwege deze redenen in lijn met de uitgangspunten uit de NOVI.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.

Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).

De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.

Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De in het plan voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is. Aangezien onderhavig bestemmingsplan slechts ziet op het realiseren van een nieuwe westentree inclusief openbare overdekte fietsenstalling. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op onderhavig ontwikkeling. Bovendien vindt de transformatie van de nieuwe westentree plaats in bestaand stedelijk gebied.

3.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid omdat de ontwikkeling overeenkomt met de ambities uit de SVIR, niet in strijd is met het Barro en wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. 

3.2 Relevant provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is vastgesteld door PS op 19 december 2018. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben in hun vergadering van 26 februari 2019 namens Provinciale Staten van Gelderland besloten dat de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland Gelderland' (met inachtneming van amendement 18A44) op 1 maart 2019 in werking treedt. De omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema’s, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Sinds 2014 is een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer opgenomen in de Omgevingsvisie. Daarbij zijn gebieden en functies aangewezen. Deze blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de oude Omgevingsvisie Gelderland hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten. In hun vergadering van 26 februari 2019 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland daartoe het Regionaal Waterprogramma, de Handreiking Plussenbeleid en de Beleidslijn Windenergie vastgesteld.

Doorwerking plangebied
Op het gebied van bereikbaarheid streeft de provincie naar efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid. Ze blijven een veilig en toegankelijk Gelders netwerk van (water)wegen, spoor, fiets- en voetpaden verbeteren en pakken knel- en knooppunten en ontbrekende schakels aan. Provinciale aandacht richt zich daarbij vooral en in eerste instantie op (logistieke) knelpunten en knelpunten rond de Gelderse steden. Ze zoeken naar slimme alternatieve vormen van vervoer voor het landelijk gebied. Ze benutten en optimaliseren bestaande mogelijkheden, voordat ze overgaan tot het aanleggen van nieuwe infrastructuur.

De provincie Gelderland stimuleert duurzame en alternatieve vormen van vervoer, zoals elektrisch rijden. Zij werken samen met partners aan een dekkend netwerk van duurzame oplaad- en tankpunten in Gelderland en een goede aansluiting daarvan op nationale en internationale netwerken. Ook willen ze het gebruik van de fiets stimuleren, onder andere met de aanleg van snelfietspaden en het oplossen van knelpunten in het (snel)fietsnetwerk.

Binnen en rondom het plangebied komen twee snelfietsroutes samen en wordt een nieuwe stationsentree gerealiseerd. Er wordt gewerkt met een lagere parkeernorm om autogebruik te demotiveren. Er wordt volop voorzien in fietsenstallingen om fietsgebruik en OV te laten prevaleren boven autogebruik. Op deze manier sluit het plan aan bij de ambities van de provincie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.

Doorwerking plangebied
In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsverordening relevant. Er zijn geen passages die van invloed zijn op het plangebied en de voorgenomen planontwikkeling. De regels voor de locatie hebben betrekking op glastuinbouw en intrekgebieden (verbod op de winning van fossiele brandstoffen ter bescherming van de grondwaterwinning). Beide zijn binnen dit bestemmingsplan niet toegestaan. Het plan is niet in strijd met de provinciale omgevingsverordening.

3.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het provinciale beleid.

3.3 Relevant gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Nijmegen 2020-2040 Stad in beweging

In de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging' beschrijft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de stad tot 2040. De Omgevingsvisie gaat om meer dan alleen ruimtelijke aspecten, zo beschrijft de visie hoe de inrichting van de fysieke leefomgeving kan bijdragen aan sociale, maatschappelijke en economische doelen. De Omgevingsvisie vervangt sectorale beleidsvisies voor thema's die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen. Hiermee biedt de Omgevingsvisie één integraal document met de kaders voor het ruimtelijk beleid van Nijmegen.

De Omgevingsvisie dient 4 doelen:

  • 1. Een kader en inspiratie bieden voor initiatiefnemers uit de stad;
  • 2. Het geven van spelregels voor afstemming met de omgeving bij ontwikkelingen;
  • 3. Het in samenhang presenteren van de Nijmeegse ambities, als uitgangspunt bij het werk van medewerkers van de gemeente;
  • 4. Te gebruiken als sturingsinstrument voor het college van B&W en de gemeenteraad bij ruimtelijke ontwikkelingen en investeringen.

Uitgangspunt: Groei binnen de bestaande stad
De Omgevingsvisie constateert dat Nijmegen tot 2040 blijft groeien in aantal inwoners, werknemers en bezoekers. Het streven om die toekomstige groei te accommoderen binnen de bestaande grenzen van de stad is een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingsvisie. Zo blijft het aantrekkelijke landschap rondom de stad intact en bovendien helpt verdichting om het draagvlak voor voorzieningen in stand te houden. Ruimte voor nieuwe woningen en werkgelegenheid wordt dus gezocht binnen de bestaande stadsgrenzen, waarbij de focus ligt op de volgende gebieden: Waalsprong, Waalfront, centrum/stationsomgeving, Kanaalzone/Winkelsteeg en campus Heyendaal.

Opgaven en ruimtelijke keuzes
4 opgaven en 8 richtinggevende keuzes staat centraal in de Omgevingsvisie. Nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen altijd bij te dragen aan de 4 grote opgaven uit de Omgevingsvisie en bij voorkeur aan meer dan één tegelijkertijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0014.png"  

Figuur 14: opgaven en richtinggevende keuzes uit de Omgevingsvisie

4 opgaven
De Economisch veerkrachtige stad, Sociale en gezonde stad, Aantrekkelijke stad, en Duurzame stad zijn de vier opgaven die de basis vormen van het bestuursakkoord (2018-2022) en de Omgevingsvisie. Van hieruit wordt de ontwikkeling van de stad bekeken en worden ambities geformuleerd.

  • 1. Economisch veerkrachtige stad

We gaan onze economische kansen beter benutten. We willen dat de banengroei in onze stad zich gaat verhouden tot de bevolkingsgroei en mobiliseren ons onbenutte potentieel. Dit doen we met de stad én met de regio, die de motor is van onze economische groei. We hebben economisch sterke sectoren in de stad, maar we hebben ook dringend behoefte aan meer werkgelegenheid, zowel voor hooggeschoolden als voor praktisch werkenden.

  • 2. Sociale en gezonde stad

Nijmegen is en blijft een sociale stad. We werken aan gevarieerde, gemengde wijken en willen sociale tegenstellingen en maatschappelijke onvrede verkleinen.

  • 3. Aantrekkelijke stad

Nijmegen is een prachtige stad en dat blijven we. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. We willen onze sterke identiteit als stad met historie in een groene omgeving behouden en uitdragen. Nijmegen staat landelijk in de top drie van steden met het hoogste percentage woningtekort. We blijven groeien. Het aantal ouderen neemt toe, maar er vestigen zich ook meer jongeren. Deze voor Nederland bijzondere dubbele groei vraagt veel van onze stedelijke voorzieningen.

  • 4. Duurzame stad

Nijmegen loopt voorop in de uitvoering van de duurzaamheidsopgaven voor Nederland. We hebben de ambitie en de potentie om samen met de regio koploper op het gebied van duurzaamheid en circulariteit te blijven. De oplossingen die we samen met de stad en regio uitwerken voor de energietransitie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en circulaire economie zijn ook voor de rest van het land van belang.

Conclusie
Onderhavige ontwikkeling van een nieuwe westentree voldoet aan de opgaven genoemd in 3 en 4. Een nieuwe stationsentree aan deze zijde betekent een veel betere bereikbaarheid van station Nijmegen vanuit het westen van de stad. Tegelijkertijd wordt hiermee de oostkant van het station ontlast. De entreeontwikkeling draagt bij aan het verkleinen van de barrièrewerking van het spoor en benut in de toekomst de ligging aan het station.

8 richtinggevende keuzes
De vier opgaven voor Nijmegen zijn goed te combineren en daarom kijken we naar integrale oplossingen. Waarbij een vraagstuk vanuit meerdere invalshoeken bekijken en de oplossing bijdraagt aan het oplossen van meerdere problemen. Hieronder de kern van de richtinggevende keuzes uit de Omgevingsvisie.

  • 1. Compacte, dynamische stad
  • 2. Toekomstbestendige wijken
  • 3. Groene, gezonde stad
  • 4. Duurzame mobiliteit
  • 5. Energieopgave
  • 6. Groter centrumgebied
  • 7. Sterke campussen
  • 8. We omarmen het kanaal

Conclusie
Richtinggevende keuzes 1, 3 en 4 zijn van toepassing op het plangebied. Door het nieuwe stationsentree ontstaat er een duurzaame en betere bereikbaarheid van het station van Nijmegen. In de toekomst wordt er in de omgeving ook de leegstand aangepakt en herontwikkeld.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van de opgenomen mogelijkheden in onderhavig bestemmingsplan kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:

  • 1. Kenmerken van het project;
  • 2. Plaats van het project;
  • 3. Kenmerken van het potentiële effect.


In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn verderop in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet aan de orde is.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Doel milieuzonering
Het leidende beginsel van alle ruimtelijke plannen in Nederland is dat van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro). Dit betekent dat in deze plannen tevens een aanvaardbaar 'woon- en leefklimaat' moet worden gewaarborgd.

Om de verschillende actieve 'leef-functies' (zoals werken en recreëren) op een goede wijze met de meer passieve 'woon-functies' (zoals consumeren en slapen) te kunnen combineren, is in de ruimtelijke ordening het instrument 'milieuzonering' ontwikkeld.

Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en 'gevoelige functies', is het mogelijk om enerzijds gevoelige objecten als woningen te beschermen tegen diverse vormen van 'milieubelasting'. Anderzijds biedt milieuzonering duidelijkheid ten aanzien van de milieubelasting veroorzakende activiteiten, door de hiervoor beschikbare ruimte te kwantificeren.

De VNG-publicatie
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk (verder: “de VNG-publicatie”) is een belangrijk hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming-praktijk.

Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG-publicatie een aantal bouwstenen. De belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten die zijn opgenomen in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten, gerangschikt naar SBI-code, zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een rustig buitengebied).

In deze bijlagen wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Ook zijn indices opgenomen voor de aspecten verkeer, visueel, bodem en lucht, waarmee dus per activiteit een indicatie wordt gegeven voor de potentiele belasting ten aanzien van deze aspecten.

In de publicatie wordt gesteld dat deze richtafstanden (met uitzondering van de richtafstand voor gevaar), zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap kunnen worden verlaagd indien er sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. In de onderstaande beoordeling wordt de wijze waarop de VNG-brochure wordt toegepast (welke afstanden gelden voor welke bedrijven) nader toegelicht.

Beoordeling 
Het huidige bestemmingsplan bood in het thans ter beoordeling liggende plan de volgende mogelijkheden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0015.png"  
Figuur 15: Uitsnede bestemmingsplannen Nijmegen Centrum - Stationsomgeving en 'Nijmegen Oud West 2015'.  

In het huidige bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor kantoorvoorzieningen (het paarse vlak) met ondergeschikte nevenfuncties en gebouwen. Het bruine vlak betreft de bestemming Gemengd-1, waarbinnen een veelheid aan functies is toegestaan, zoals cultuur en ontspanning, dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen, met bijbehorende gebouwen en ondersteunende voorzieningen. Daarnaast liggen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer' over het plangebied.

Het voorliggende plan kent aan het plangebied de bestemmingen: 'Groen', 'Gemengd' en 'Verkeer' toe. Het omliggende gebied betreft een gemengd gebied, met een ontsluitingsweg en een veelheid aan verschillende functies in de directe omgeving aan de rand van het centrum. De richtafstanden in bijlage I van de VNG-brochure zijn van toepassing, maar mogen met één afstandtrap worden verlaagd.

De functies die worden mogelijk gemaakt, betreffen een nieuwe westentree, een fietsenstalling en een kiss en ride voorziening. Al deze activiteiten vallen op grond van de VNG-brochure in milieucategorie 1, met een grootste richtafstand van 10 meter voor de aspecten geur en geluid. Deze afstanden kunnen vanwege het gemengde omgevingstype met een afstandstrap worden verlaagd naar 0 meter.

4.3 Geluid

Toetsingskader wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk en de weg die wordt aangepast is een 30 km/uur weg. Een 30 km/uur weg heeft geen geluidzone en valt dus niet onder de onderzoeksplicht van de Wet geluidhinder.

In het kader van goede ruimtelijke ordening is wel in beeld gebracht hoe de geluidsbelasting van de bestaande woningen aan de Fresiastraat verandert door de aanleg en het gebruik van de kiss & ride.

In de huidige situatie is de geluidsbelasting van op de woningen aan de Fresiastraat maximaal 48 dB. Als de kiss & Ride wordt toegevoegd en de Fresiastraat wordt heringericht dan neemt de geluidsbelasting bij de woning wat toe maar de maximale geluidsbelasting blijft 48 dB. Deze waarde komt overeen met de voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai die in de Wet geluidhinder wordt gehanteerd. Geluidsbelasting tot en met deze voorkeurswaarden zijn zondermeer toegestaan. Een geluidsbelasting van maximaal 48 dB wegverkeerslawaai kan dus worden beschouwd als acceptabel woon- en leefklimaat.

Hoewel het geen onderdeel is van dit bestemmingsplan is ook onderzocht wat er gebeurt als ook het UWV terrein wordt ontwikkeld. Dit zal leiden tot een verdere toename van de geluidsbelasting tot maximaal 50 dB op de bestaande woningen. Bij de verder uitwerking van de plannen voor het UWV terrein zal daarom moeten worden onderzocht of er mogelijkheden zijn om deze toename tot boven de 48 dB op te heffen. In de huidige herinrichtingsplannen voor de Fresiastraat wordt nog uitgegaan van gewone klinkerbestrating. Door stille klinkers of asfalt toe te passen kan de geluidsbelasting worden beperkt tot 48 dB.

Conclusie
De kiss & ride zorgt voor lichte toename van de geluidsbelasting bij de bestaande woningen aan de Fresiastraat. De maximale geluidsbelasting is 48 dB en daarmee is een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd. Als ook het UWV terrein wordt ontwikkeld moeten aanvullende eisen aan het wegdek van de Fresiastraat worden overwogen anders neemt de geluidsbelasting toe tot 50 dB. Dit is nog steeds een acceptabele geluidsbelasting maar 48 dB of lager is beter.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 
 
40 µg/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10
 
40 µg/m3   1 juni 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar
> 50 µg/m3  
1 juni 2011  

Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
  • de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
  • er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.

De verkeersaantrekkende werking van de toekomstige situatie aan de westzijde van het Station bedraagt naar verwachting 1079 mvt/etmaal. De netto verkeersaantrekkende werking (bestaande situatie-nieuwe situatie) is nog vele maler lager. De netto toename veroorzaakt daarom geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen zie daarvoor de onderstaande uitsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0016.png"

Op basis van de bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.5 Ruimtelijke veiligheid

4.5.1 Inleiding

In het kader van het Instrument Ruimtelijke Veiligheid is gekeken naar de volgende aspecten.

  • Gezondheid
  • Externe veiligheid
  • Hoogwater
  • Evenementen
  • Bereikbaarheid en opkomsttijden
  • Natuurbrand
  • Sociale Veiligheid

Hieronder zal per aspect een korte beschouwing gegeven worden van de situatie. Vervolgens wordt een en ander kort samengevat.

4.5.2 Constateringen

Gezondheid
Drukkere verkeerswegen liggen op dusdanig beperkte afstand van het plangebied dat de luchtkwaliteit op die grond wellicht van mindere kwaliteit is. Een en ander is nader toegelicht in paragraaf 4.4.

Externe veiligheid
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes, zoals wegen, vaarwegen en spoorwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en buisleidingen. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden/-afstanden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. Op de onderstaande uitsnede van www.risicokaart.nl zijn de belangrijkste omliggende risicobronnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0017.png"  
Figuur 16: Uitsnede risicokaart.nl, plangebied rood omcirkeld.  

Het plangebied valt in de zone 1 (30m) en 2 (200m) conform de Nijmeegse beleidsvisie externe veiligheid ten opzichte van vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor Arnhem-Nijmegen-Den Bosch. Aangezien de ontwikkeling daarmee automatisch ook in het invloedsgebied conform het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) ligt, geldt op basis van dit besluit een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. In de Nijmeegse beleidsvisie is daarbij gekozen om in dit geval (het toevoegen van kwetsbare objecten) zwaar te verantwoorden.

Het plan realiseert functies waarmee een groot aantal personen in de omgeving van het spoor worden gebracht. Desondanks is het de vraag of, ten opzichte van de bestaande bestemming, dit tot een grote verhoging van het groepsrisico leidt. Ongeacht de vraag of er sprake is van een verhoging, moet de ontwikkeling worden verantwoord. De VRGZ is daarbij wettelijk adviseur voor de aspecten rampenbestrijding en bereikbaarheid.

In dit geval spelen er drie scenario's:

  • een ongeval met een ketelwagon waarbij een grote hoeveelheid brandbare vloeistof ontsteekt (dit incident reikt qua effect tot ca 30 meter van het buitenste spoor).
  • een ongeval met een ketelwagon met brandbaar gas, waardoor tot vloeistof verdicht gas explodeert (dit incident reikt qua effect tot ca 200 meter van het buitenste spoor).
  • een ongeval met een ketelwagon waarbij toxische gassen of vloeistoffen vrijkomen (dit incident reikt qua effect tot ca. 1500 m).

Voor al deze scenario's geldt dat de kans op optreden zeer klein is, maar het potentiële effect groot. Een ongeval met gevaarlijke stoffen ter hoogte van deze locatie kan tot grote aantallen doden en gewonden leiden. Voor dit plangebied zijn met name het scenario met brandbaar gas en met toxische stoffen relevant.

Bestrijdbaarheid
Voor alle scenario's geldt dat in eerste instantie de brandweer zijn inzet zal richten op het brongebied om te voorkomen dat het incident (met de ketelwagon) escaleert. De gemeente Nijmegen heeft in het verleden geïnvesteerd in bluswater en bereikbaarheid voor incidentbestrijding op het spoor. Dit schept dus mogelijkheden om de gevolgen van een incident wellicht te beperken, maar dergelijke incidenten kunnen zich zo snel voltrekken dat de tijd hiervoor ontbreekt.

Ook ter hoogte van dit plangebied zijn voorzieningen aangelegd (bluswater). Het is belangrijk dat deze voorzieningen in stand blijven.

Gezien de afstand tot het spoor kunnen met name incidenten met brandbaar gas in potentie tot veel doden en gewonden leiden. Voor de laatste groep moet men er vanuitgaan dat in het eerste uur er onvoldoende capaciteit van ambulances beschikbaar is.

Zelfredzaamheid
Aangezien het plan binnen 200 meter van het spoor ligt kan (zonder aanvullende maatregelen) met name een explosie op het spoor tot dodelijke slachtoffers zowel buiten als binnen het plangebied leiden. Voor ontruiming is het van belang dat vluchtroutes wegleiden van het spoor.

Voor toxische scenario's is het uitgangspunt dat, mits ramen, deuren en ventilatieopeningen gesloten zijn, men in de eerste fase van het incident binnenshuis veilig is. Binnenshuis schuilen is dan het aangewezen handelingsperspectief. Mensen buiten lopen een veel groter risico op overlijden; zij zullen zo snel mogelijk binnenshuis moeten schuilen. Vermoedelijk zullen ongevallen met brandbare vloeistof niet direct tot slachtoffers in het plangebied leiden.

Bluswatervoorziening
In de omgeving van het plangebied is in principe voldoende bluswater aanwezig om brand in het plangebied te kunnen blussen.

Bereikbaarheid en opkomsttijden
Het plangebied is vanuit de brandweerposten Nijmegen Centrum en Nijmegen Noord binnen 8 minuten bereikbaar. Bij ontsluiting van het gebied is het belangrijk dat het plangebied bereikbaar zijn voor hulpverleningsdiensten langs twee niet samenvallende routes.

Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan er, kijkend naar het bovenstaande, geen belemmeringen voor het planvoornemen.

Hoogwater
Het plangebied ligt niet in een overstroombaar gebied. Dit aspect is daarmee niet relevant voor dit gebied.

Evenementen
In het plangebied zijn geen evenemententerreinen voorzien.

Natuurbrand
Het plangebied wordt niet bedreigd door natuurbranden.

4.5.3 Advies

Uit voorgaande constateringen kunnen de volgende adviezen worden gedestilleerd.

Externe veiligheid

  • Bluswatervoorzieningen voor en bereikbaarheid van het spoor mag niet door deze ontwikkeling belemmerd worden.
  • Het toekomstige Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) kent voor zeer kwetsbare objecten maatregelen om de overleefbaarheid van een incident met brandbaar gas te vergroten. Toepassing op dit (kwetsbare) object, is niet wettelijk verplicht, maar kan de overlevingsmogelijkheden wel vergroten.
  • Vluchtroutes (inpandig en uitpandig) dienen van het spoor weg te leiden.
  • Per definitie helpt het als personen in een plangebied bekend zijn met de omgevingsrisico's: risicocommunicatie naar gebruikers van het plangebied is dus belang.

Deze maatregelen kunnen in geval van ongevallen met gevaarlijke stoffen het aantal slachtoffers reduceren. Er zal, gezien de geringe afstand tot de risicobron, echter altijd een restrisico blijven.

Bereikbaarheid

  • Conform het Bouwbesluit dient de toegang van een pand waar mensen verblijven tot 10 meter benaderbaar te zijn voor hulpverleningsvoertuigen. Brandweervoertuigen zijn daarbij maatgevend. Tevens dient er een opstelplaats te zijn van waaruit doeltreffend een verbinding met gelegd kan worden met de bluswatervoorziening. In onderhavig plangebied is er geen sprake van een verblijf voor mensen in een pand. Het gaat slechts om een nieuwe westentree inclusief fietsenstalling.

Bluswatervoorziening

  • Binnen 40 meter van de brandweeringangen dient een bluswatervoorziening aanwezig te zijn (norm is 30 m3/u voor woningen; 60m3/u voor overige functies). Belangrijk is dat er rekening gehouden wordt met de positionering van opstelplaatsen en bluswatervoorziening t.o.v. vulpunten voor droge blusleidingen.
4.5.4 Conclusie


Met inachtneming van de bovenstaande adviezen bestaan er vanuit veiligheidsoogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Bodem

Het bevoegd gezag moet bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Awb). Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom wordt de bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan beoordeeld. De locatie is onderdeel van het Stationsgebied. Het plangebied waar onderhavige bestemmingsplanwijziging betrekking op heeft, wordt aangeduid als Nijmegen Centrum - Stationsomgeving - 5 (fietsenstalling entree west CS).

Bodemkwaliteit
Er zijn binnen de grenzen van het plangebied al meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van de volgende rapporten (de belangrijkste onderzoeken staan vooraan):

  • 1. Nader onderzoek fase 2, Nader bodemonderzoek Van Swaay te Nijmegen, Tauw bv, R3194310.003/GNO; augustus 1994,
  • 2. Aanvullend bodemonderzoek Van Swaay terrein te Nijmegen, Tauw bv, R3378063.T02/RGL, april 1995,
  • 3. Archief- en bodemonderzoek noordelijk terreindeel voormalig Van Swaay-terrein te Nijmegen, Tauw bv, R001-3891313TPB-D02-D, 25-9-2001,
  • 4. Actualiserend grondonderzoek noordelijk en zuidelijk Van Swaay-terreindeel te Nijmegen, Tauw bv, R001-3969703IKO-D01-D, 28-2-2002,
  • 5. Resultaten grondbemonstering oktober 2006 en interpretatie van de bestaande verontreinigingsgegevens van het Van Swaaij terrein, Bioclear, 2006.2760, 22-11-2006,
  • 6. Aanvullende werkzaamheden locatie van Swaaij te Nijmegen, Bioclear, 20062760/6701, 1-4-2010,
  • 7. Verkennend en asbest onderzoek Fresiastraat 3 te Nijmegen, Tauw bv, R001-1271808MCR-V01-baw-NL, 17-9-2019,
  • 8. Actualiserend bodemonderzoek UWV van Swaaij-terrein Nijmegen, Bioclear, 201195608/12357 versie 2, 10-6-2020,
  • 9. Verslag van onderzoek naar bodemverontreiniging in de gemeente Nijmegen. Van Swaay fase I nader onderzoek. Gemeente Nijmegen, april 1987,
  • 10. Uitloogonderzoek kwikhoudende grond, Tauw bv, 51618.87, oktober 1987,
  • 11. Onderzoek naar de speciatie van kwik, Van Swaay terrein. Nijmegen, Tauw bv, R3124894.AO1/JJS, augustus 1990,
  • 12. Verslag van onderzoek naar bodemverontreiniging in de gemeente Nijmegen. Voormalig bedrijf Van Swaay. Nader onderzoek fase 2, Gemeente Nijmegen, april 1991,
  • 13. Notitie mogelijke uitgangspunten voor risicobenadering saneringsvarianten voor de locatie Van Swaay te Nijmegen, Tauw bv, R3378063.T03/RGL, maart 1995,
  • 14. Risicovariant in het kader van het saneringsonderzoek voor het Van Swaay terrein Tunnelweg te Nijmegen, Tauw bv, R3378063.T05/RGL, juli 1995,
  • 15. Saneringsonderzoek fase 2 Van Swaay terrein Tunnelweg te Nijmegen, Tauw bv, R3378063.T06/RGL, november 1995,
  • 16. Deelsaneringsplan fase I Van Swaay-terrein Eerste Oude Heselaan te Nijmegen, Tauw bv, R002/3760278/RGL/D01/D, 1-10-1999,
  • 17. Historisch onderzoek en luchtfoto interpretatie zuidelijk terreindeel Van Swaay te Nijmegen, Tauw bv, R001-4208226IKO-D01-D, 25-4-2002,
  • 18. Aanvullend onderzoek diepe grondwaterverontreinigingen zuidelijk terreindeel Van Swaay te Nijmegen, Tauw bv, R001-3979962IKO-D01-D, 10-1-2003,
  • 19. Evaluatierapport aanleg in situ systeem zuidelijk terreindeel Van Swaay-terrein te Nijmegen, Tauw bv, R005-3891313KLU-D01-D, 11-2-2003,
  • 20. Digitaliseren beschikbare onderzoeksgegevens van Swaay te Nijmegen, Tauw bv, R001-4251040EMH-D01-D, 28-3-2003,
  • 21. Actualisatie grondwaterkwaliteit en vervolgstappen t.a.v. diepe grondwaterverontreiniging zuidelijk deel 'Van Swaay-terrein' te Nijmegen, Tauw bv, R001-4290946EMH-D01-D, 22-8-2003,
  • 22. Tussenevaluatie in situ sanering 2003 zuidelijk terrein Van Swaay te Nijmegen, Tauw bv, R003-3981525EMH-D01-D,21-11-2003,
  • 23. Overzicht monitoringsresultaten tot en met januari 2004 MKB van Swaay te Nijmegen, Tauw bv, B001-4309779EMH-D01-D, 16-2-2004,
  • 24. Variantenafweging voormalig Van Swaay terrein te Nijmegen, Tauw bv, R001-4329722ECL-V01-NL, 9-12-2004,
  • 25. Notitie met resultaten bemonstering grondwater en oliekarakterisatie op de locatie Eerste Oude Heselaan 11 (voormalig van Swaaij terrein) te Nijmegen, Bioclear, 2006.2670, 78-8-2007,
  • 26. Tussentijdse rapportage nul-monitoring van Swaaij terrein, Bioclear, 2006.2760/5885, 10-12-2008,
  • 27. Tussentijdse rapportage nul-monitoring van Swaaij terrein, Bioclear, 2006.2760/6423, 31-10-2009,
  • 28. Beheerplan van Swaaij terrein te Nijmegen, Bioclear, 20062670/7143, 3-12-2010.

Bovengenoemde onderzoeken/rapporten zijn in te zien via de milieuatlas van Nijmegen

Uit deze bodemonderzoeken blijkt het volgende:

Verontreinigingssituatie vaste bodem

  • De onderstaande beschrijving van de verontreiniging heeft voor wat betreft het van Swaay-terrein alleen betrekking op het plangebied.(het plangebied is weergegeven op de tekening Nijmegen Centrum-Stationsomgeving-5 (Fietsenstalling Westentree), 2-2-2021).
  • Het plangebied is grotendeels gelegen op een deel van het voormalige Van Swaay-terrein gelegen. In  een besluit van gedeputeerde staten heeft gedeputeerde staten in een besluit vastgelegd dat het van Swaay-terrein een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. De verontreiniging is ontstaan door de voormalige activiteiten van Van Swaay. Dit beslaat binnen het plangebied het terrein van het voormalige van Swaay-terrein. Dit deel (hierna  in de tekst als geheel het Van Swaay-terrein genoemd) strekt zich uit van het spoortalud richting de Koninginnelaan maar de exacte grens van de verontreiniging is ter p[laatse van de huidige Fresiastraat richting de koninginnelaan slechts globaal in beeld. 
  • In de bovengrond (tot 1,5 m-mv)  van het Van Swaay-terrein worden over dit hele gebied  puin- en kooldeeltjes en slakken aangetroffen, plaatselijk ook tot op grotere diepte.
  • De vaste bodem op het van Swaay-terrein is verontreinigd met kwik en PAK in matig tot sterk verhoogde concentraties (overschrijding van tussen- en interventiewaarde).
  • In het algemeen blijkt uit de onderzoeken dat in de bovenste meter de hogere kwik concentraties worden aangetroffen (meer dan 10 keer de Interventiewaarde). Naar de diepte toe nemen de concentraties met kwik af. Op 2,5 -3,0 m-mv worden lagere kwik concentraties aangetroffen tussen de achtergrondwaarde en de interventiewaarde. Plaatselijk wordt de kwik verontreiniging aangetroffen tot op 6-8 m-mv in de bodem. De Pak verontreiniging wordt plaatselijk tot 6 m-mv aangetroffen;
  • Daarnaast zijn andere metalen (koper, zink en lood) en pcb's licht verhoogd aangetroffen.
  • De verontreiniging met kwik heeft horizontaal de grootste omvang. Binnen het plangebied is de kwik verontreiniging horizontaal in westelijke richting, ter plaatse van de huidige ligging van de Fresiastraat niet volledig afgeperkt.  
  • In de zuidoostelijke hoek van het plangebied bevindt zich in de grond een Pak verontreiniging met concentraties boven de interventiewaarde. Deze verontreiniging wordt tot in het grondwater aangetroffen (zie hieronder).

 

Verontreinigingssituatie grondwater

  • De onderstaande beschrijving van de verontreiniging heeft voor wat betreft het van Swaay-terrein betrekking op het deel van deze verontreiniging dat zich ten zuiden van de Tunnelweg bevindt. Dit is groter dan het plangebied.
  • Het grondwater op de locatie is plaatselijk matig verontreinigd met arseen, licht verontreinigd met chloorfenolen en sterk verontreinigd met polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK), minerale olie en aromaten; op beperkte schaal is het grondwater sterk verontreinigd met kwik.
  • Op het terrein worden twee kernen onderscheiden waar het grondwater sterk verontreinigd is met PAK en minerale olie. Een van deze kenen bevindt zich in de zuidoostelijke hoek van het plangebied. Deze kern is in zowel horizontale als verticale richting afgeperkt. De verontreiniging wordt niet beneden de kleilaag , die zich op 17-20 m-mv. bevindt, aangetoond.
  • De tweede kern bevindt zich op het UWV-terrein. Ook hier is de grondwaterverontreiniging in horizontale en verticale richting afgeperkt. De verontreiniging wordt niet beneden de kleilaag , die zich op 17-20 m-mv. bevindt, aangetoond.
  • De uitgevoerde bodemonderzoeken zijn gedateerd (muv een bodemonderzoek) en ouder dan 5 jaar.

 

Samengevat komt uit de bodemonderzoeken een vrij compleet beeld van de te verwachten  bodemkwaliteit naar voren. De bodemonderzoeken zijn wel voor een groot deel gedateerd, dat wil zeggen ouder dan vijf jaar. Onlangs heeft er een actualisatie onderzoek plaatsgevonden (rapportnr 28 in het hierboven opgesomde overzicht van onderzoeken) dat ook een groot deel van het plangebied omvat. Het meest westelijk gelegen deel van het terrein is nog niet geactualiseerd. Bovendien is de verontreiniging met kwik in de vaste bodem naar het westen niet geheel afgebakend.

Besluiten Wbb binnen het plangebied
Er zijn een aantal beschikkingen genomen met betrekking tot de aangetroffen verontreiniging op een deel van het plangebied. Het gaat om de verontreiniging afkomstig van het voormalige van Swaay-terrein.  In 1997 is door gedeputeerde staten een beschikking genomen op ernst en urgentie: Voormalig van Swaaij-terrein Nijmegen, kenmerk MW94.57264-6022005, d.d. 18 juni 1997. Hierin staat dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan de sanering urgent is. De risico's voor de volksgezondheid worden niet overschreden. Ook zijn er geen actuele ecologische risico's. Wel raakt een bodemvolume van meer dan 1000m3 per jaar verontreinigd maar minder dan 5000 m3. In het besluit is aangegeven dat een sanering binnen 4 jaar moet starten, uiterlijk in 2001. In het besluit is aangegeven dat maatschappelijke argumenten een reden kunnen vormen om de aanvang van de sanering op een later  tijdstip te bepalen. Als gebruiksbeperkingen is in het besluit opgenomen dat het afsluitend hekwerk in stand moet worden gehouden en dat bij bronbemaling binnen de grenzen van de verontreiniging of in de directe omgeving  rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het opgepompte water moet worden gezuiverd voordat het geloosd kan worden en dat voorkomen moet worden dat  door bronbemaling de bodem ter plaatse opnieuw of verder verontreinigd raakt. 

Tegelijkertijd is een keuze gemaakt voor een saneringsvariant op basis van een ingediend saneringsonderzoek (Saneringsonderzoek fase 2 Van Swaay terrein Tunnelweg te Nijmegen, Tauw bv, november 1995). De gekozen variant heeft als doel voor het totale Van Swaay-terrein een IBC-eindsituatie (isoleren, controleren en beheersen) te bereiken. De aanpak bestaat uit een in-situ deelverwijdering van de mobiele PAK verontreiniging in de onverzadigde en verzadigde zone. Gestreefd wordt naar een eindige grondwater maatregel. Ter voorkoming van contact met verontreinigde grond wordt een leeflaag aangebracht. Een nazorgplan wordt opgesteld voor het in stand houden van de leeflaag en om blijvend de ligging van de (niet-mobiele) grondwaterverontreiniging te controleren.

De gekozen variant is uitgewerkt in een saneringsplan (Deelsaneringsplan fase I Van Swaay-terrein Eerste Oude Heselaan te Nijmegen, Tauw bv, 1-10-1999). Op  15 december 1999 heeft  gedeputeerde staten in een beschikking ingestemd met de uitwerking van de saneringsaanpak. De sanering zou in twee fasen worden uitgevoerd. In de eerste fase worden maatregelen getroffen om blootstelling te voorkomen en worden maatregelen getroffen om verder verspreiding te voorkomen van de verontreiniging.  In fase 2 worden de overige maatregelen uitgewerkt. De tweede fase zou starten in 2002.

De maatregelen in de eerste fase bestonden uit het plaatsen (aanvullend) hekwerk om terreindelen af te sluiten; en de verwijdering van de mobiele PAK-verontreinigingen door middel van in-situ-maatregelen.

Deze in situ maatregel is voortijdig gestopt omdat deze te weinig rendement had en er op grotere diepten buiten de invloedssfeer van het in situ saneringssysteem hoge gehaltes verontreiniging werden aangetroffen.

Na aanvullend onderzoek in de periode van 2004 tot en met 2009  is er in 2010 een beheerplan opgesteld voor de grondwaterverontreiniging. Verwacht wordt dat de verontreinigingssituatie in het grondwater  binnen 30 jaar tot een stabiele eindsituatie zal leiden. Dit plan is nu in uitvoering. Het betreft monitoring van de verontreinigingssituatie in het grondwater teneinde op termijn een stabiele eindsituatie te kunnen vaststellen.

De uitwerking van fase 2, de aanleg van een leeflaag, heeft nog niet plaatsgevonden maar wordt afgestemd op de toekomstige ontwikkeling van het terrein.

Op basis van het recente bodemonderzoek en het sluiten van de drinkwaterwinning Nieuwe markt kan een nieuw besluit worden genomen waarmee de grenzen van het geval worden aangepast en in plaats van urgentie, geen spoed wordt vastgesteld voor het geval van verontreiniging.

Bodemkwaliteit in relatie tot de beoogde bestemming
Er staat vast dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. Hierop is door gedeputeerde staten in 1997 een beschikking genomen op ernst en urgentie (kenmerk MW94.57264-6022005,). Een belangrijk gegeven is dat op basis van de bestaande bodemonderzoeken een groot deel van het plangebied sterk verontreinigd is.

In 1999 is door gedeputeerde staten ingestemd met een saneringsplan. Dit wordt gefaseerd uitgevoerd. De sanering van de eerste fase loopt. Fase 2, de aanleg van een leeflaag moet voor het plangebied uitgewerkt worden in samenhang met de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

Het besluit op ernst en urgentie van 1997 staat toe dat verontreinigde grond overal binnen de grenzen van het geval herschikt mag worden. In dit kader moet een actueel en compleet overzicht van de bodemkwaliteit voorhanden zijn. Hiermee wordt voorkomen dat sterk verontreinigde grond wordt herschikt op plaatsen waar de bodem minder verontreinigd is. Dat is in strijd met het stand-still principe. Mogelijk moet voorafgaand aan de ontwikkeling een nieuw besluit worden genomen. Dit lijkt vooralsnog niet noodzakelijk, mits de bodemkwaliteit voldoende gedetailleerd in beeld wordt gebracht. 

Er zijn verschillende saneringsmogelijkheden om de functies die in het plangebied worden mogelijk gemaakt te realiseren (de verontreiniging geheel ontgraven, aanbrengen van een leeflaag, het gehele gebied voorzien van een verharding/bebouwing, of combinaties hiervan). De saneringsaanpak heeft wellicht gevolgen voor andere aspecten. Daarom moet duidelijk zijn voor welke saneringsaanpak wordt gekozen en wat dat betekent voor de andere aspecten waarop wordt getoetst. (Wat zijn de gevolgen van een saneringsaanpak  waarbij wordt gekozen voor verharding en bebouwing voor bijvoorbeeld opvang van hemelwater op eigen perceel, de mogelijkheden voor groen, klimaatadaptatie, etc.).

Risico's, belemmeringen en maatregelen
De aangetoonde lichte tot sterke verontreinigingen vormen geen risico bij de huidige gebruiksvorm (braakliggend). Omdat voor de realisering van de toekomstige bestemming graafwerkzaamheden nodig zijn moet een saneringsplan worden opgesteld. In het saneringsplan wordt beschreven welke werkzaamheden worden uitgevoerd om de bestemming te kunnen realiseren.

Op de locatie zal nieuwbouw gaan plaatsvinden. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen, is  aanvullend of actualiserend bodemonderzoek noodzakelijk. 

In geval van een bodemsanering hoeft niet het hele geval van bodemverontreiniging gesaneerd te worden, maar volstaat een deelsanering (het geval van ernstige bodemverontreiniging is groter dan het plangebied).

Op de plaatsen waar de vaste bodem gesaneerd moet worden, volstaat een duurzame afdeklaag (in de vorm van bebouwing en/of verharding), of het aanbrengen van een leeflaag met een dikte van minimaal 1 meter. Het grondwater is ook verontreinigd, met name met PAK, aromaten en minerale olie. Voor de grondwaterverontreiniging is al een beheerplan opgesteld en in uitvoering. De verwachting is dat er binnen 30 jaar een stabiele eindsituatie zal ontstaan. In het beheerplan is beschreven hoe dit wordt gecontroleerd door de verspreiding van de grondwaterverontreiniging te monitoren.

Wanneer een bemaling nodig is binnen de grondwater verontreiniging of in de directe omgeving daarvan om de plannen te kunnen realiseren, moet voorkomen worden dat de grondwaterverontreiniging zich verspreid. Ook wanneer een KWO installatie wordt aangebracht moet rekening worden gehouden met de grondwaterverontreiniging.

Eventuele overtollige (verontreinigde) grond hoeft niet altijd hoeft te worden afgevoerd, maar kan binnen de contouren van soortgelijke bodemkwaliteit worden herschikt. Dit maakt de saneringskosten bij ontwikkeling beheersbaar en vrij goed voorspelbaar.  

Op grond van de reeds uitgevoerde onderzoeken wordt niet verwacht dat er nog onvoorziene grootschalige verontreiniging, anders dan de bekende verontreiniging, aanwezig is. Aanvullend bodemonderzoek moet voorafgaand aan de ontwikkeling nog wel worden uitgevoerd om een volledig en voldoende gedetailleerd beeld van de bodemsituatie te krijgen.

Conclusie
Op basis van het voornoemde wordt bij het realiseren van de gewijzigde bestemming geen onoverkomelijke maatschappelijke en financiële belemmeringen verwacht ten gevolge van een bodemverontreiniging. De bestaande bodemonderzoeken zijn toereikend voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.

Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen, is wel actualiserend bodemonderzoek wel noodzakelijk, indien noodzakelijk gevolgd door plaatselijke bodemsanering.

4.7 Water

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.

Algemeen
De ontwikkeling behelst een volwaardige westelijke stationsentree inclusief fietsenstalling. De aanpassingen van het station zelf, die nodig zijn om de capaciteit van het spoor te vergroten, zijn de katalysator hiervoor. Een van die aanpassingen is de realisatie van een derde perron. De perrontunnel moet daardoor 30 m in westelijke richting verlengd worden. De aanpassingen van het stationsgebouw en de perrontunnel vallen buiten de scope van de ontwikkeling van de onderhavig bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan heeft enkel betrekking op een nieuwe volwaardige westelijke stationsentree inclusief een beheerde fietsenstalling met 3.000 plaatsen. Ook wordt de openbare ruimte heringericht inclusief de aanleg van een kiss-and-ridestrook. Het oorspronkelijke plangebied is in enkele kleinere plangebieden opgedeeld. Dit plangebied betreft de delen fietsenberging en verhoogd stationsplein.

Juridisch gezien gaat het om meerdere deelgebieden. Waterhuishoudkundig gezien gaat het om één gebied. Voor het oplossen van de uitdagingen die ten aanzien van water in een van de gebieden spelen, is mogelijk een ander gebied nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0018.png"  
Figuur 17: Plangebied en omgeving  

Het plangebied ligt in de wijk Wolfskuil en maakt deel uit van de waterhuishoudkundige inrichting van het hoofdbemalingsgebied De Biezen. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023 en de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' (2013) relevant. Er vinden wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Het beleid van het waterschap Rivierenland is beschreven in het waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels.

Oppervlaktewater
In of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterbeschermingsgebied.

Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw of een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen.

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn (ter voorkoming van grondwateroverlast) maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren moeten zelf zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij moeten in dat kader zelf bouwkundige maatregelen treffen. Dit speelt vooral bij ondergronds bouwen.

Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang voor de eventuele bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.

Riolering/hemelwater
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich in de straten aan drie zijdes van het plangebied, namelijk de Fresiastraat, de Koninginnelaan en de Tunnelweg (zuidelijk fietspad). De riolering in deze drie straten is uitgevoerd als gemengd stelsel. In de Koninginnelaan ligt infiltratieriolering. Het hemelwater dat afstroomt van de straat wordt er in de bodem geïnfiltreerd. De vuilwaterriolen in de straat voeren het afvalwater uit die straat af en voeren het gemengde water door dat uit andere gebieden afstroomt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0019.png"  
Figuur 18: Overzicht riolering.  

Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om afvalwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij de duurzame omgang met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'. Hemelwater mag dus ook niet naar percelen van andere eigenaren afstromen en daar overlast veroorzaken. In de nota is geschreven dat de gemeente maatwerk kan toepassen. Bij de plannen in de stationsomgeving wil de gemeente maatwerk toepassen.

De stationsomgeving is gevoelig voor wateroverlast. De volgende figuur toont de theoretische waterdieptes bij extreme neerslag. De UWV-locatie en enkele straten ten westen van de stationsomgeving kleuren blauw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0020.png"  
Figuur 19: Overzicht theoretische waterdieptes bij extreme neerslag.  

Door de verandering van het klimaat neemt de kans op stortbuien en langdurige neerslag toe. Hemelwater stroomt vanaf de daken van gebouwen andere verhardingen via leidingen of bovengronds naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater van veel gebouwen en andere verhardingen verwerken. De capaciteit van de riolering is bij dergelijke neerslag in de omgeving niet toereikend.

Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen. Daarom dient er 60 mm berging per m2 verharding te worden gerealiseerd en dienen fietsenberging en verhoogd stationsplein zodanig te worden ontworpen dat bij extreme buien (90 mm per uur) geen schade in de aangrenzende parkeergarage en UWV-gebouw ontstaat. In het bestemmingsplan van dit deel zal eveneens worden opgenomen dat de aanleg van de parkeergarage en het UWV-gebouw geen hinder veroorzaken voor de fietsenstalling.

Voor het voorkomen of beperken van wateroverlast is het essentieel dat de hemelwaterberging binnen afzienbare tijd na een bui weer beschikbaar is voor het opvangen van de volgende bui. De voorziening dient na 12 uur te gaan ledigen. De capaciteit van de voorziening dient binnen 24 uur weer tenminste 80% beschikbaar te zijn. Het verdient aanbeveling deze opgave integraal voor tenminste de UWV-locatie en beter nog voor de hele stationsomgeving te benaderen.

Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant 'Duurzaam bouwen in het KAN' (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Het niet toepassen van uitlogende materialen is een voorbeeld. Het convenant is in 2013 geactualiseerd als Het groene akkoord.

Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn. De nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' geeft de inhoud van een dergelijk plan weer. Hiertoe is onderzoek naar bodemgesteldheid en grondwaterstanden nodig. Geen bijgevoegd goedgekeurd plan betekent een niet-ontvankelijke bouwaanvraag.

Voor plannen met meer dan 500 m2 verhard oppervlak en directe lozing op het oppervlaktewater moet een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend. Omdat geen sprake is van directe lozing op het oppervlaktewater hoeft geen waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend.

Voor plannen met extra verharding in het natte gedeelte van het stedelijk gebied is compenserende waterberging nodig. Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van 10.545 m2. In de bestaande situatie bedraagt het verharde oppervlak 4.296 m2, in de toekomstige situatie bedraagt het verharde oppervlak 5.940 m2. Het verharde oppervlak neemt dus toe met 1.644 m2. Omdat dit plan niet in het natte gedeelte van het stedelijk gebied ligt, is geen compenserende waterberging nodig.

Het hemelwater moet op eigen terrein in de bodem geïnfiltreerd worden. Bij 60 mm gaat het dus om 356 m3 dat binnen 24 uur verwerkt moet kunnen worden. Indien groene taluds naar verhardingen afwateren, dient hiermee rekening gehouden te worden. Omdat het hemelwater op eigen terrein in de bodem geïnfiltreerd moet worden, is de conclusie dat het plan geen negatieve effecten op het rioleringsstelsel of (indirect) oppervlaktewatersysteem heeft. Voor de werkzaamheden is geen watervergunning nodig.

Het afvalwater van de gebouwen in het plangebied moet worden aangesloten op de openbare riolering. Voor het maken van nieuwe aansluitingen op de riolering in de openbare ruimte vanaf de perceelgrens tot aan de riolering moet een aanvraag worden ingediend bij Kwaliteitsbeheer Riolering (zie www.nijmegen.nl > Diensten > Bouwen en wonen > Rioolaansluiting aanvragen).

De afmeting van aansluitleidingen op de openbare riolering is standaard Ø125 en maximaal Ø160. Vanwege de verwachte hoeveelheden afvalwater worden alleen aansluitingen op bestaande of inspectieputten gemaakt. De locaties van de aansluitingen dienen in overleg met Kwaliteitsbeheer Riolering bepaald te worden en haar toestemming te hebben. Goedgekeurde aansluitingen op de riolering zijn onderdeel van het bij de aanvraag van de omgevingsvergunning in te dienen goedgekeurde waterhuishoudkundige plan.

Op grond van de 'Verordening éénmalig rioolaansluitrecht' worden de kosten voor het maken van deze aansluiting op de aanvrager verhaald. Indien voor de afvoer van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden, zijn geen kosten verschuldigd.

Bouwen boven gemeentelijke riolering is niet toegestaan en kan betekenen dat riolering verlegd of dat de inrichting gewijzigd moet worden. Bij hoofdtransportleidingen dient rekening gehouden te worden met niet te bebouwen stroken aan weerszijden van de leiding van 6 m. Deze eis is vastgelegd in artikel 2.5.19 van de Nijmeegse bouwverordening.

Vooroverleg Waterschap

In het kader van het wettelijk vooroverleg is onderhavig planvoornemen voorgelegd aan het Waterschap. Het Waterschap heeft ingestemd met de inhoud van onderhavig bestemmingsplan. Het plan is conform de eisen van het Waterschap. Voor de plannen is geen watervergunning (of melding van water-gerelateerde werkzaamheden) vereist.

Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat er op een juiste wijze invulling is gegeven aan het vereiste van duurzaam waterbeheer.

4.8 Flora en Fauna

4.8.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden.

4.8.2 Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden)

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die handelingen uitvoert met eventuele nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. Deze vergunning moet bij de provincie aangevraagd worden. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van deze beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.

Voor de Natura 2000 gebieden geldt tevens de externe werking. Ontwikkelingen in de nabijheid van deze gebieden mogen geen significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden. Houd ook rekening met de stikstofdepositie. In de paragraaf luchtkwaliteit wordt hier in detail op in gegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0021.png"

Figuur 19: ligging plangebied t.o.v. natura2000 gebieden

Het plangebied heeft geen directe relatie met de beschermde natuurgebieden (Natura 2000) in de omgeving van Nijmegen, er is ook geen significante schade te verwachten.

Stikstof

Om op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uit te sluiten is een AERIUS-berekening uitgevoerd, zie Bijlage 1 Stikstofberekening. Uit deze berekening blijkt dat bij de aanlegfase rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. In de bijlagen is de door AERIUS gegenereerde rapportage voor de aanlegfase opgenomen en de bijbehorende toelichting opgenomen.

Aanlegfase
Het planvoornemen betreft de herontwikkeling van de fietsenstalling aan de westzijde van het centraal station van Nijmegen. De locatie aan de Fresiastraat te Nijmegen betreft een fietsenstalling welke in eigendom is van de gemeente. In het plangebied zal één ondergrondse fietsenstalling worden gerealiseerd.

Conclusie
Het depositieresultaat met de ingevoerde mobiele werktuigen en het daarbij horende bouwverkeer is niet hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Gebruiksfase
In totaal wordt er maximaal één ondergrondse parkeergarage en een Kiss and Ride gerealiseerd in het plan. De parkeergarage zal volledig gasloos worden opgeleverd en zorgt daarmee niet voor een uitstoot van stikstof (NOx) of ammoniak (NH3). De verkeersbewegingen die met de Kiss and Ride samenhangen zorgen hier echter wel voor.

De verwachte verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen is gebaseerd op aangeleverde informatie van de gemeente Nijmegen.

Het plan zorgt in totaal voor maximaal 384 mvt/etmaal. Daarnaast zijn er 2 middelzware- en twee zware vrachtverkeersbewegingen per week meegenomen in de berekening voor de gebruiksfase. Deze bewegingen zijn over de aanliggende wegen gemodelleerd waarbij 100% van de bewegingen over een richting is ingevoerd.

Conclusie
Het depositieresultaat met de ingevoerde verkeersgeneratie is niet hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Resultaat en conclusie

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen depositieresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden.

4.8.3 Beschermde soorten

De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.

Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.

Quickscan
Op 25 maart 2019 heeft Bureau Waardenburg een quick scan beschermde soorten uitgevoerd op UWV terrein (notitie met kenmerk 19-0029/19.01062/AnKar), zie Bijlage 2 Quickscan Flora en Fanua.

Uit de quick scan blijkt dat de te kappen platanen en te slopen bebouwing mogelijk betekenis hebben als verblijfplaats voor vleermuizen (Beschermingsregime Habitatrichtlijn). Het spoortalud kan betekenis hebben als vliegroute voor vleermuizen en als verblijfplaats voor steenmarter.

Geadviseerd wordt om de betekenis van het UWV gebouw en spoortalud voor vleermuizen en de steenmarter te onderzoeken door het uitvoeren van nader veldonderzoek. Het plangebied heeft mogelijk betekenis voor enkele beschermde soorten grondgebonden zoogdieren (muizen, egel). Voor handelingen in het kader van ruimtelijke ontwikkeling die kunnen leiden tot overtreding van verbodsbepalingen geldt voor deze soorten een provinciale vrijstelling.

Voor de huismus heeft het groen in het plangebied betekenis als leefgebied. Geadviseerd wordt om leefgebied voor huismus te behouden of terug te brengen na de ingreep om overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen. De beplanting rond het schoolterrein heeft betekenis als broedbiotoop van algemeen voorkomende vogelsoorten. Bij uitvoering van de werkzaamheden moet hiermee rekening worden gehouden worden.

Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten.

Aanvullend onderzoek
Een aanvullend onderzoek is noodzakelijk. Uit dit vervolgonderzoek 4 november 2019 (19-0029/19.08982/AnKar), zie Bijlage 3 Aanvullend onderzoek vleermuizen en steenmarters, komen de volgende conclusies:

Enkel het gebouw heeft functie voor vleermuizen, daarmee heeft het te ontwikkelen gebied voor de west entree geen effect. Ook voor de steenmarter geldt dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn. Er zijn namelijk geen waarnemingen of sporen gevonden van de steenmarter binnen het plangebied.

Gezien de toekomstige ontwikkelingen in het totale gebied is in het voorjaar van 2021 een tijdelijk mitigatiegebied gemaakt voor de aanwezige huismussen. Daarmee wordt gebied dat tijdelijk niet beschikbaar is voor de huismussen tijdens de bouwfase gecompenseerd. Na de bouwfase wordt het gebied o.a. voor de huismus aantrekkelijk gemaakt. Het tijdelijke fourageergebied voor de huismus wordt echter pas opgeheven als het totale gebied voldoende mogelijkheden biedt.

4.8.4 Provinciale omgevingsvisie Gelderland

In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie zijn de waardevolle natuurgebieden opgenomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO), de waardevolle natuurgebieden die in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen zijn. De Omgevingsvisie is wat dat betreft niet van toepassing.

4.8.5 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Nijmegen 2020-2040 Stad in beweging

Van toepassing zijnde uitgangspunten omgevingsvisie:

  • We nemen de natuur mee in onze plannen en kiezen voor 'natuurinclusief bouwen'. Dat betekent dat we bewust ruimte creëren voor de natuur in de groenstructuur. (bijvoorbeeld door planten te gebruiken die als voedselbron voor dieren dienen) en in gebouwen (bijvoorbeeld door schuil- en nestelgelegenheden in het gebouw te integreren).
  • We realiseren een aantrekkelijke en groene buitenruimte in de stad en in de wijken, die uitnodigt om te ontmoeten en te spelen. Bijvoorbeeld door met woningen in een hofje en gezamenlijke ontmoet- en speelplekken in de buurt.
  • Gezamenlijk versterken we de groenkwaliteiten. Groen draagt bij aan onze gezondheid en ons welzijn, het zorgt voor vermindering van hitte stress en voor een betere luchtkwaliteit. Stadslandbouw initiatieven zorgen voor gezond voedsel en sociale cohesie. Groen maakt de huizen meer waard en zorgt voor een betere werkomgeving.
  • We willen de biodiversiteit in de stad behouden en versterken door natuurparels (groene gebieden met een hoge biodiversiteit) onderling en met de natuurgebieden buiten de stad te verbinden.
  • We willen een groene stad met ruimte voor diverse soorten groen, zowel in de wijken als in en om de stad. Zo is groen nooit ver weg voor inwoners en creëren we ook voldoende ruimte voor dieren. We willen de negatieve effecten van klimaatverandering en hittestress zoveel mogelijk minimaliseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0023.png"

Figuur 20: Uitsnede kaart Groen, gezonde stad ter plaatse van het plangebied

Op de bovenstaande kaart is zichtbaar dat het plangebied behoort tot de stedelijke groenstructuur. Zowel de Tunnelweg als de route langs het spoortalud zijn weergegeven als beweegroutes. Het plangebied moet dusdanig ingericht worden dat de functie als groenstructuur in stand blijft. Bij de inrichting van het plangebied moet het belang van de groene en blauwe netwerken geborgd zijn.

Coalitieakkoord 2018- 2022, Nijmegen: samen vooruit
Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. Wij richten de woonstraten groen en duurzaam in. Parkjes en groenvoorzieningen blijven we aan de stad toevoegen. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. We willen een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.

Topindicator groen (2010)
In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. De indicator is nuttig om gebieden te identificeren waar een groentekort is. Het is zaak om nieuwe woongebieden dusdanig in te richten dat aan de topindicator groen wordt voldaan en dat er voldoende groen op loopafstand beschikbaar is. Het plangebied dient voldoende openbaar toegankelijk groen te bevatten met een diversiteit aan structuur en hoogtes (gras/struiklaag/boomlaag) wat zowel de biodiversiteit als de belevings- en gebruikswaarde bevorderd.
Er wordt voldaan aan de topindicator, daarnaast wordt er een grote hoeveel groen toegevoegd aan het gebied.

Groenplan De groene draad (2007)
Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. De hoofdboomstructuur bestaat uit lijnen (bomen langs wegen en cultuurhistorische lijnen) en punten (bijzondere en monumentale bomen en boomgroepen). We streven er naar om de hoofdgroenstructuur in stand te houden en de ambities te verwezenlijken.

In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0024.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0025.png"

Figuur 21: kaart hoofdgroenstructuur ter plaatse van het plangebied

Het gebied valt binnen de groenvlakken bos/natuur en stedelijk niveau. Beide zijn van de zwaarste categorie en essentiële dragers van de groene hoofdstructuur. Met name het lijnvormige element dat de stad doorsnijd er belangrijk. Het is dan ook belangrijk om deze lijn te behouden en versterken. Het plan voorziet hierin doordat de ingang van het station in een groen setting wordt geplaatst. Daarnaast wordt de kwaliteit verbetert en zal naast de westelijke entree het gebied vergroend gaan worden.

Handboek stadsbomen (2009)
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

Hoofdboomstructuur

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen en is onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0026.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0027.png"

Figuur 22: kaart hoofdbomenstructuur ter plaatse van het plangebied

De Tunnelweg valt onder de hoofdbomenstructuur en is gekwalificeerd als primaire hoofdbomenstructuur. De primaire hoofdboomstructuur (rood) worden gevormd door de stadsontsluitingswegen, zoals de radialen en ringwegen. Dit zijn wegen met een doorgaand karakter welke binnen de bebouwde kom een stroomfunctie vervullen. Buiten de stadsgrenzen gaan deze wegen over in snelwegen of belangrijke regionale ontsluitingswegen. Aan de hoofdbomenstructuur worden enkel 1e grootte bomen toegepast.

Gaafheid en compleetheid van de hoofdboomstructuur zijn belangrijk om goed aan haar functie te kunnen voldoen. Daarmee geldt voor deze structuur een stringent beleid. Om die reden wordt gestreefd naar actieve versterking/vervolmaking van de hoofdboomstructuur. Aantasting van de hoofdboomstructuur betekent dat waarden op wijkof stadsniveau zoals cultuurhistorie, verkeersgeleiding of ruimtelijke samenhang negatief worden beïnvloed. Voor bomen in de hoofdboomstructuur geldt ten aanzien van kappen een “nee, tenzij principe”. Voor de hoofdboomstructuur geldt een zwaarder beschermingsregime voor behoud en bescherming dan voor de overige bomen in Nijmegen. Indien bomen uit de hoofdgroenstructuur worden gekapt, dient tenminste één nieuwe boom elders binnen de hoofdgroenstructuur te worden aangeplant.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Cultuurhistorie

Rijksbeleid
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. De uiterlijke verschijningsvorm van de stad weerspiegelt haar ontwikkelingsgeschiedenis en bepaalt mede de identiteit van een gebied. Archeologische vondsten en historische bebouwing vormen het fysieke archief van de stad. De grond, waarop we staan is laag voor laag opgebouwd, waarbij iedere laag iets vertelt over een bepaalde periode uit de geschiedenis van de stad. Om deze redenen heeft het Rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het Rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Rijksmonumenten komen in het plangebied niet voor en ook niet in de nabije omgeving. Er lopen geen procedures om te komen tot aanwijzing van rijksmonumenten. Voor het plangebied is geen procedure voor aanwijzing als rijksbeschermd stadsgezicht in voorbereiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0028.png"
Figuur 23: Cultuurhistorische beleidskaart Nijmegen  

Gemeentelijk beleid
Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening zijn aanleiding geweest om ook het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld. Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding. De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed wordt ingezet om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit van de locatie te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is een belangrijke factor die kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het plangebied
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Tunnelweg en de Koninginnelaan en grenst aan de spoordijk (spoorlijn Nijmegen-Arnhem). Het plangebied valt binnen gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart. In gebiedstype 2 gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Het plangebied is niet beschermd en er liggen ook geen beschermde monumenten.

Cultuurhistorische analyse
Het plangebied is lang onbebouwd gebleven en grenst aan een vijfsprong van wegen: de Koninginnelaan (1881), Tweede Oude Heselaan (1892), Marialaan (1904), Krayenhofflaan (1881), Eerste Oude Heselaan (1892) en aan de Tunnelweg (1965). De Eerste en de Tweede Oude Heselaan hebben een oudere oorsprong als Heselaan, de weg van de stad naar Hees, maar zijn iets verlegd en later hernoemd na de aanleg van de spoordijk.

Het plangebied ligt pal achter de spoordijk, aangelegd in 1878 om het spoor op hoogte te brengen voor de oversteek van de Waal via de Spoorbrug. Het treinstation aan de andere zijde van de spoordijk was oorspronkelijk gesitueerd aan de rand van de stad en van oudsher gericht op de binnenstad, het singelgebied en de oostelijke uitbreidingswijken. Vanaf het begin van de twintigste eeuw groeide de bebouwing in het landelijk gebied ten westen van het station. De hoge spoordijk sloot dit gebied echter van de rest van de stad af. Er waren enkel oversteekmogelijkheden bij de Hezelpoort en de Graafseweg. In de jaren dertig werd al de mogelijkheid van een ondertunneling overwogen. Nadat het station en omgeving bij het bombardement van 1944 zwaar waren getroffen, werd in het wederopbouwplan van 1949 een tunnel onder het station geprojecteerd. De tunnel had tot doel om Nijmegen-West uit zijn isolement te halen en het centrum rechtstreeks te verbinden met de industriegebieden in het westen. Na de wederopbouw van het station in 1952-1954 door architect Sybold van Ravesteyn volgde in 1965 de bouw van tunnel naar ontwerp van dezelfde architect. De Tunnelweg doorsneed het tot dan toe onbebouwde perceel achter de Spoordijk. De eenzijdige oriëntatie van het station veranderde hiermee niet. De historische wegenstructuur achter de spoordijk is van belang.

Beoordeling planvoornemen vanuit cultuurhistorisch oogpunt
De inrichting van de openbare ruimte is van groot belang. Deze zou in de planvorming moeten worden meegenomen zoals men dat ook deed aan de oostzijde van de spoordijk in 1894 met de aanleg van het huidige station en de wederopbouw ervan in 1952-1954.

4.9.2 Archeologie

Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek en de eventuele op te leggen maatregelen dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de (voormalige) Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 grotendeels vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.

Het Besluit ruimtelijke ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet.

Gemeentelijke beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Erfgoedwet , op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden vormen de basis voor nieuwe bestemmingsplannen, waar nodig aangevuld met nieuw onderzoek.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

Bestaande archeologische waarden in het plangebied
Het plangebied Nijmegen Centrum - Stationsomgeving - 5 (fietsenstalling entree west CS) ligt momenteel in een gebied met meerdere archeologische waarden. Het gaat daarbij om de waarde 1 en de waarde 2. Deze laatste is als dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen.

Waarde 1 gebieden betreffen gebieden waarbij de verwachting op het aantreffen van archeologische waarden laag of middelhoog is, of waar door het ontbreken van (voldoende) onderzoek geen uitspraak gedaan kon worden over een verwachting. Waarde 2 gebieden hebben een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden, die door middel van al uitgevoerd historisch en archeologisch onderzoek in de omgeving gemotiveerd is. Ook de landschappelijk ligging kan hier een rol spelen.

Aan de waarden is zijn ondergrenzen gekoppeld voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Bij een waarde 1 gebied gaat het daarbij om bodemverstorende ingrepen die dieper gaan dan 30 cm onder maaiveld, bij een plangebied dat groter is dan 2.500 m2. Bij waarde 2 gebieden zijn de ondergrenzen bodemverstorende ingrepen dieper dan 30 cm en een totaal oppervlak van de ingrepen groter dan 100 m2.

Onderzoeken en nieuwe waarde dubbelbestemming in het plangebied
Er zijn recentelijk enkele onderzoeken uitgevoerd voor het plangebied of terreinen die daar direct aan gerelateerd zijn. Dit zijn:

  • L.M. Flokstra en M. Smit, Project Metterswane te Nijmegen. Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek, AE-rapport 1, 2019;
  • E. Goossens, Bureauonderzoek PHS Nijmegen, Arcadis archeologische rapporten 182, 2019;
  • M. van Kooten, Bureauonderzoek Herinrichting stationsgebied, gemeente Nijmegen, Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 279, 2019.

Verder is recent de sloop begeleid van het perceel Fresiastraat 3. Hiervan is een evaluatierapport beschikbaar. De voornaamste conclusie van dit onderzoek is dat de verwachting op ongestoorde bodems buiten de contouren van de bestaande bebouwing inderdaad klopt.

  • M. van Kooten, Beknopt selectieverslag, Sloopbegeleiding stationsgebied: Fresiastraat 3, Gemeente Nijmegen, Opgraving, variant Archeologische Begeleiding (AB), 2019

Daarnaast zijn er in de directe omgeving, met name aan de westelijke, zuidwestelijke en zuidelijke kant van het plangebied diverse archeologische onderzoeken en waarnemingen bekend. Deze zijn helaas slecht ontsloten en niet gepubliceerd. Het gaat daarbij om de projecten Toh1, Kg1, Mr1 en Be1. Uit deze onderzoeken blijkt dat op diverse locaties sporen en vondsten uit de ijzertijd, Romeinse tijd en (late) middeleeuwen tot nieuwe tijd voorkomen.

Belangrijk, en ook verwerkt in het bureauonderzoek van Van Kooten 2019, is een kaart uit 1888 opgesteld door de H.B.S. leraar Van Abeleven. Daaruit wordt duidelijk dat ook ten zuiden van de Marialaan nog Romeinse graven voorkomen, wat in lijn ligt met de mededeling dat in het oostelijk deel van het project Mr1 (in 2002) meerdere intacte Romeinse graven geregistreerd werden. Tot nu toe werd vaak aangenomen dat de Marialaan, en in het oostelijk verlengde deel de Tunnelweg, als het einde van het grote Romeinse grafveld van de noordwestelijk gelegen stad Ulpia Noviomagus functioneerde. Dit is dus niet meer houdbaar. Daarmee neemt de kans toe dat Romeinse graven ook in het plangebied kunnen voorkomen.

De sporen en vondsten van de perioden voor en na de Romeinse tijd die in de omgeving voorkomen, kunnen van zowel nederzettingen, graven of grafvelden alsmede andere complextypen stammen. Ondanks lokale verstoringen lijkt de kwaliteit van het bodemarchief redelijk intact. De analyse van de genoemde projecten laat ook zien dat de archeologie relatief dicht aan het huidige maaiveld kan voorkomen.

Dit alles leidt tot de conclusie dat de waarde voor het hele plangebied bijgesteld wordt naar waarde 2: een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden.

Bestemmingsplanregels
Voor het hele bestemmingsplangebied gaat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 gelden.

Benodigd onderzoek
Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van de initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden in het plangebied is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen daarom pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen bekend zijn en kan worden beoordeeld welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.

Belangrijk zijn de uitgangspunten van het gemeentelijk archeologiebeleid: streven naar behoud in situ en enkel daar waar nodig en noodzakelijk onderzoek ter behoud ex situ. Daar waar geopteerd wordt voor behoud in situ zijn parameters als behoud van huidige waterhuidhouding, grondsamenstelling en gronddruk van belang.

In samenspraak met het bevoegd gezag wordt, zodra het planvoornemen uitgewerkt is en de beleidsuitgangspunten indachtig, bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden. Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.

Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.

Specifiek voor de ontwikkeling van het plangebied Nijmegen Centrum - Stationsomgeving - 5 (fietsenstalling entree west CS) geldt dat bij de benodigde onderzoeken wordt teruggegrepen op de genoemde bestaande rapporten, met name afb. 6.2 in het bureauonderzoek van Van Kooten 2019. Daarnaast zal voortschrijdend inzicht blijvend een rol spelen, als gaandeweg meer onderzoeksresultaten bekend zullen worden.

Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet
Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.

Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):

Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).

Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer en vervoer

Het Nijmeegse mobiliteitsbeleid is vastgesteld in het 'Ambitiedocument Mobiliteit 2019-2030' en de 'Omgevingsvisie Nijmegen 2040: stad in beweging'. In het ambitiedocument is verkeersveiligheid de randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in Nijmegen. Nieuw aan te leggen infrastructuur wordt aangelegd conform de richtlijnen van Duurzaam Veilige Weginrichting.

De stedelijke hoofdstructuur in Nijmegen is vastgelegd in het ambitiedocument. Doorgaand gemotoriseerd verkeer in Nijmegen dient zoveel mogelijk via de S100 te rijden. Voor de bereikbaarheid van locaties binnen deze gedeeltelijke ringweg dienen de overige S-wegen als uitvalswegen. Daarbij geldt dat in dit gebied de prioriteit wordt gegeven aan voetgangers, fietsers en openbaar vervoer. De S102 (Marialaan-Tunnelweg) ligt direct aan het plangebied. Deze weg zal als hoofdontsluiting van het plangebied fungeren. De aansluiting op deze ontsluitingsweg verdient bijzondere aandacht door de samenkomst van verschillende verkeersstromen gecombineerd met een knooppunt van snelfietsroutes.

De ligging direct naast de nieuwe westelijke entree van station Nijmegen maakt deze locatie bij uitstek bereikbaar met het openbaar vervoer. Naast de uitstekende bereikbaarheid per trein, is het gebied ook per bus goed ontsloten. Momenteel bevindt de dichtstbijzijnde bushalte zich aan de andere zijde van de Tunnelwegtunnel. In de toekomst is echter de verwachting dat deze bushalte verplaatst zal worden naar een locatie direct naast de planlocatie. Hiermee zal de bereikbaarheid van de planlocatie per openbaar vervoer nog verder worden verbeterd. Uiteraard is de aanwezigheid van het busstation aan de oostelijke zijde van het station ook onderdeel van de uitstekende OV-bereikbaarheid van de planlocatie.

De locatie is tevens gelegen aan een knooppunt van verschillende lokale en regionale snelfietsroutes. De route Tweede Oude Heselaan – Tunnelweg maakt deel uit van de snelle fietsroute die Nijmegen West en Lindenholt verbindt met het stadscentrum. Daarnaast is de Koninginnelaan voorzien als nieuwe aansluiting op de snelle fietsroute tussen Wijchen en Nijmegen. De Krayenhofflaan kan een zelfde functie gaan vervullen voor de snelle fietsroute tussen Beuningen en Nijmegen. Voor voetgangers is de looproute langs de Tunnelweg van belang voor de bereikbaarheid van de westentree van het station, vooral vanuit de wijken Wolfskuil en de Biezen. Daarnaast heeft ook de route langs het spoortalud potentie als nieuwe (groene) voetgangersverbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0029.png"  
Figuur 24: Snelle fietsroutes regio Nijmegen.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0030.png"  
Figuur 25: Uit te werken HOV-verbindingen regio Nijmegen.  

Voor het gemotoriseerde bestemmingsverkeer naar de planlocatie geldt dat de aanrijroute loopt via de Koninginnelaan en de Fresiastraat. De 5-takskruising Koninginnelaan/Tweede Oude Heselaan/ Marialaan/Krayenhofflaan/Tunnelweg zal hiervoor geschikt gemaakt moeten worden voor de te verwachten verkeersintensiteiten. Binnen de planlocatie is tevens voorzien in een Kiss&Ride bij de nieuwe westentree van het station. Deze Kiss&Ride route kan eventueel eveneens dienen als voorrijroute voor de planlocatie waar het gaat om verkeer ten behoeve van het halen en brengen. Deze Kiss&Ride zal eveneens via de Fresiastraat moeten worden ontsloten. Hierbij verdient naast bovengenoemde 5-tak ook de aansluiting van de Kiss&Ride route de aandacht. Voor het realiseren van een verkeersveilige aansluiting van de Kiss&Ride route op de Fresiastraat dient rekening gehouden te worden met de aanwezige hoogteverschillen in en rond het plangebied. Hiertoe wordt de Fresiastraat opnieuw ingericht. Hieronder is een impressie te zien van de nieuwe ligging van de Fresiastraat. De Fresiastraat schuift op naar het noorden en komt daarmee verder van de bestaande woningen te liggen. De parkeervakken komen haaks op de weg te staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5505-VG01_0031.png"

Figuur 26: impressie toekomstige situatie Fresiastraat, de oude ligging is in dunne lijnen in de ondergrond zichtbaar.

4.10.2 Parkeren

Nijmegen kent een Facetbestemmingsplan parkeren (vastgesteld op 13 september 2017). Op basis van dit bestemmingsplan moet voldaan worden aan de beleidsregels parkeren. Zo ook in dit bestemmingsplan. In de beleidsregels parkeren wordt helderheid gegeven over het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij diverse functies en de werkwijze bij het bepalen van de parkeernormen. Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan deze regels ten aanzien van parkeren en stallen van voertuigen. De omgevingsvergunning wordt getoetst aan de op dat moment geldende parkeernormen conform de dan geldende beleidsregels. Bij het beoordelen van een ontwikkeling kijkt de gemeente of rekening is gehouden met het vereiste aantal parkeerplaatsen. Op deze manier wordt overlast in de omgeving zoveel mogelijk beperkt. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

De parkeernormering wordt in eerste instantie bepaald aan de van de stedelijkheidsgraad. Nijmegen is aangeduid als sterk stedelijk. De planlocatie ligt binnen de stedelijkheidszone schil/overloopgebied.

Aangezien onderhavige ontwikkeling niet voorziet in een extra verkeersgeneratie maar enkel om een nieuwe volwaardige stationsentree aan de westzijde inclusief overdekte fietsenstalling zijn er geen extra parkeerplaatsen benodigd. Onderdeel van het plan is wel een K&R-voorziening. Voor het plan ontstaan er geen knelpunten t.a.v. parkeren.

Fietsparkeren
Bij nieuwe planontwikkelingen moet rekening worden gehouden met normen voor fietsparkeren. Deze zijn opgenomen in de parkeernota. Ten behoeve van de nieuwe westelijke stationsentree wordt een nieuwe fietsenstalling gerealiseerd voor een totaal van 3000 fietsen, ontsloten vanaf het zuidelijke fietspad op de Tunnelweg.

4.11 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die een evidente belemmering vormen voor het planvoornemen of moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan.

4.12 Duurzaamheid en klimaatadaptatie

4.12.1 Duurzaamheidsagenda en ambities

De hoofdambities van Nijmegen voor duurzaamheid richten zich op de energietransitie (streven energieneutraal in 2045), stimulering van circulaire economie (streven circulaire regio in 2050) en klimaatadaptatie (streven volledig klimaatneutrale stad in 2050).

Deze ambities worden vooral ingegeven door de klimaatverandering die aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen noodzakelijk maakt. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie op deze onderwerpen vastgelegd in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering.

4.12.2 Klimaatadaptatie

Ons klimaat verandert. De regionale stresstesten die zijn uitgevoerd hebben laten zien dat de regio gevoelig is voor alle klimaateffecten: te nat, te droog, te heet en overstroming. Een te veel aan verstening en het ontbreken van voldoende groen verergeren de problemen van te nat, te droog en te heet. In 2018 heeft de regio deze kwetsbaarheden digitaal in kaart gebracht in een regionale klimaateffectatlas, de storymap. Deze regionale klimaateffectatlas geeft een overzicht van de huidige stand van zaken van kennis en informatie over de potentiële klimaatkwetsbaarheden van de regio.
https://climadapserv.maps.arcgis.com/apps/MapSeries/index.html?appid=141dc8934ba849cf b1dac 8e8d a5a94e3

Op 26 maart 2019 heeft het college de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) vastgesteld. In deze strategie staat beschreven wat de ambities en doelstellingen zijn voor de korte en langere termijn en hoe we binnen (en buiten) de regio met klimaatadaptatie aan de slag willen gaan. Thema's voor Nijmegen in deze strategie zijn 'een groenblauwe stad' en 'klaar voor de hitte'. Deze RAS is een interactief proces met overheden – gemeenten, waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland – in de regio Rijk van Nijmegen en Land van Maas & Waal, en met regionale stakeholders. De gemeente Nijmegen gaat de RAS vertalen naar een Lokale Adaptatie Strategie met lokale ambities en opgaven.

In het GRP 2017-2023 ligt accent op klimaatadaptatie en op de visie om als stad klimaatbestendig te zijn in 2050. Daarom zal extra aandacht aan duurzame stedelijke ontwikkeling worden gegeven, die rekening houdt met meer groen in de stad om hittestress tegen te gaan en minder verharding om beter met hevige regenval om te kunnen gaan. Het beperkt willen houden van gezondheidsrisico is een ambitie die ook van toepassing is op de risico's van “nieuwe stoffen” in afvalwater, zoals bijvoorbeeld medicijnresten. Zie paragraaf water voor nadere uitwerking.

Natuurinclusief bouwen
Natuurinclusief bouwen zet Nijmegen in om natuur te integreren bij zowel de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen als de directe omgeving. Dit zijn maatregelen die helpen om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verminderen zoals hittestress, wateroverlast en droogte en om de biodiversiteit te vergroten.

Klimaatadaptieve maatregelen
Naast natuurinclusief bouwen kunnen nog meer maatregelen genomen worden om ons aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden door de klimaatverandering.

Denk bijvoorbeeld aan:

  • Een zoveel mogelijk groen ingerichte omgeving met niet meer dan noodzakelijke verharding van wegen, fiets-/voetpaden en terrassen. Met het vele groen ontstaat een natuurlijke piekberging voor neerslag en het zorgt voor minder hittestress en droogte.
  • Inpassen van bestaande bomen vanwege de hoeveelheid schaduw die ze direct geven in vergelijking met nieuwe bomen. En ook vanwege de biodiversiteit die al in de bestaande bomen aanwezig is.
  • Het verwerken van hemelwater op de plek waar het valt omdat dan verderop in het afvoertraject geen overlast kan veroorzaken. Groen en water dragen bij aan het ter plekke vasthouden en verwerken van regenwater zowel in de openbare ruimte als op particulier grondgebied. Zie de paragraaf Water en Groen voor nadere uitwerking.
  • Vermijd grote gesloten verharde parkeervlakken of voorzie ze van voorzieningen zoals pergola's om lokale oververhitting te beperken. Half open parkeerterreinen / waterdoorlatende tegels zijn ook goede opties.
  • Gevelgroen en groendaken dragen bij aan een betere waterberging en terugdringen van hittestress.
  • Overstekken en geïntegreerde zonneweringen in gebouwen
  • Windhinderonderzoek bij gestapelde bouw

Hittestress
De locatie ligt in een aandachtsgebied voor hittestress en is zeer gevoelig voor hitteoverlast. De ambitie is om de hittestress op deze locatie te verlagen. De toepassing van veel groen en natuurlijke materialen heeft hierop een positief effect. Vanaf 1 januari 2021 gelden nieuwe normen voor het voorkomen van hittestress in nieuwbouwwoningen. We adviseren om de maatregelen nu al toe te passen om hitteoverlast in de toekomst te beperken. Meer informatie over de maatregelen is te vinden op  https://www.rvo.nl/actueel/nieuws/nieuwe-eis-ter-verkleining-risico-op-oververhitting-nieuwbouw w oningen.
Voor de openbare ruimte streeft de gemeente naar 30% schaduw op gewone routes en 40% schaduw op belangrijke routes zoals de westentree van het station, gemeten bij hoogste zonnestand in de zomer (21 juni). Het heeft de voorkeur dat de schaduw wordt gerealiseerd middels schaduw gevend groen, maar kan ook behaald worden door oversteken, schaduw van gebouwen.

Bij het kiezen van materialen en kleuren van de gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte dient rekenschap genomen te worden van de effecten hiervan op de opwarming van de omgeving en dit zoveel mogelijkt te worden beperkt. Kies daarom voor materialen met een lage albedo en lage warmteabsportie.

Droogte
Droogte wordt een steeds groter probleem in Nijmegen, vooral in de oude stad waar het grondwater diep zit en de bodem zeer doorlatend is. Het groen is daardoor gevoelig voor droogte, bij langdurige periodes waarbij neerslag afwezig is. Daarom dient bij de nieuwe ontwikkelingslocaties zoveel mogelijk water te worden vastgehouden, welke ten goede komt aan de groenvoorzieningen in dit plangebied. Tevens dient bij de plant/boomkeuze en de bijbehorende groeiplaatsen rekening gehouden te worden met het toekomstig klimaat.

HIOR
Nijmegen heeft de basisrichtlijnen voor de inrichting van de openbare ruimte ondergebracht in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte (HIOR). Deze is te vinden onder https://nijmegen.hior.nl/ Een voorbeeld van een richtlijn is: Pas alleen verharding toe waar nodig (Operatie Steenbreek).

4.12.3 Energie

Nijmegen heeft het doel om in 2045 energieneutraal te zijn. Dit is uitgewerkt in de nota Duurzaamheid in Uitvoering. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van het energieverbruik van Nijmegen en kan daarmee een grote bijdrage leveren aan de doelstelling. De kansen zitten in het beperken van de energiebehoefte, het opwekken van hernieuwbare energie en in aardgasvrij bouwen. Het instrument GPR kan de energieprestaties van een gebouw in beeld brengen. Gemeente Nijmegen stelt dit instrument kosteloos ter beschikking aan planontwikkelaars binnen de gemeentegrenzen.

Energiebehoefte beperken
De energiebehoefte van een gebouw bestaat uit de warmte- en koudevraag en kan in kaart worden gebracht met een energiescan. De energiebehoefte wordt bepaald door een samenspel van factoren, zoals de verhouding glas ten opzichte van dichte gevel, de mate van isolatie, de mate van kierdichting, de aanwezigheid van koudebruggen, de vorm (geometrie), de ligging en de bezonning van een gebouw. Hierbij kan ook onderzocht worden of oververhitting in een gebouw een probleem kan zijn en hoe de ventilatie geoptimaliseerd kan worden.

De huidige regelgeving stelt eisen aan de energiezuinigheid van nieuwe woningen. Vanaf 1 januari 2021 wordt bijna energie neutrale bouw (BENG) de norm. Wij adviseren het gebouw nu al op deze ambitie te opwerpen en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.

Hernieuwbare energie opwekken
De resterende energiebehoefte kan (deels) worden opgewekt met zonne-energie. Nijmegen heeft de ambitie dat alle geschikte daken vol liggen met zonnepanelen. Naast de standaard zonnepanelen komen er ook steeds meer andere opties op de markt, denk aan geïntegreerde zonnedaken en -gevels en zonnedakpannen.

Aardgasvrij
Per 1 juli 2018 moeten nieuwbouwwoningen aardgasvrij zijn. Het gaat om alle nieuwbouwwoningen die op of na 1 juli 2018 worden ingediend voor een omgevingsvergunning. Alternatieven voor verwarmen met aardgas zijn aansluiten op het warmtenet (indien mogelijk) of verwarmen met een warmtepomp. In dit gebied zijn plannen voor het aanleggen van een warmtenet. Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor een Warmte-Koude opslagsysteem. Een bijkomend voordeel hiervan is dat het gebouw hiermee in de zomer kan worden gekoeld. Voor het bepalen van de voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele nabijgelegen andere gebruikers van bodemwarmte en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem in ogenschouw genomen moeten worden.

4.12.4 Circulair en biobased bouwen

Het gebruik van grondstoffen zorgt voor uitputting van de aarde en de uitstoot van CO2. Het is daarom van belang om het gebruik van grondstoffen zoveel mogelijk te beperken. Dit kan bijvoorbeeld door hergebruikte materialen te gebruiken en door het gebouw zodanig te ontwerpen dat hergebruik van materialen mogelijk is. Ook het bestaande gebouw kan circulair worden gesloopt, zodat zoveel mogelijk materialen hoogwaardig kunnen worden hergebruikt. Naast circulaire materialen zijn biobased materialen, zoals hout, stro en vlas, een goed alternatief. Voordelen ten opzichte van steen en beton zijn comfort en gezondheid (vanwege positieve effecten geluiddemping, luchtvochtigheid en binnenluchtkwaliteit), een betere binnenluchtkwaliteit, opslag van CO2 en natuurlijke afbreekbaarheid.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Systematiek van de planregels

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

5.2.1 Inleidende regels

Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsplanregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.

De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.
5.2.3 Algemene regels

Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:

  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels: regels over beeldende kunst, bouwwerken ten algemenen nutte en ondergronds bouwen.
  • Algemene gebruiksregels: er zijn regels opgenomen over het toestaan van aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed en breakfast, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven, ondersteunende horeca, productiegebonden en ondergeschikte detailhandel en verkoopstandplaatsen.
  • Algemene aanduidingsregels: Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1' zijn nieuwe zeer kwetsbare objecten niet toegestaa. In de aanduiding 'wetgevingzone - waarde archeologie 1' is de bescherming van de archeologische waarden in de bodem opgenomen.
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
  • Overige regels: in de overige regels staan bepalingen omtrent parkeren opgenomen. Daarnaast is een bepaling opgenomen over de voorrang van dubbelbestemmingen op enkelbestemmingen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht die aansluit bij het Besluit ruimtelijke ordening.

Slotregels
Als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

5.3 Beschrijving per bestemming

Gemengd
Het onderdeel binnen het plangebied ten behoeve van een nieuwe westentree krijgt de enkelbestemming Gemengd. Binnen deze bestemming worden de activiteiten toegestaan die binnen het programma zijn ondergebracht, waaronder alle stationsvoorzieningen. Deze voorzieningen bestaan uit de wegen met een functie voor verblijf (waaronder terrassen en pleinen), verplaatsingen, verkeerswegen, kunstwerken, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - station' zijn de gronden tevens bestemd voor een stationsgebouw, stationsvoorzieningen, fietsenstallingen, voorplein met fietsenberging en een kiss&ride voorziening.

Na de bestemmingsomschrijving volgt in de regels de uitwerking van de bouwmogelijkheden. Hierin staat beschreven dat hoofdgebouwen enkel binnen het bouwvlak mogen worden opgericht en dat de maatvoering zoals is opgenomen op de verbeelding in acht moet worden genomen. Aangezien het bouwvlak passend is gemaakt voor het bouwplan, mag dit bouwvlak voor 100% worden bebouwd.

Aangezien de nieuwe stationsentree uitmondt op het plangebied, is een aanduiding binnen de bestemming Gemengd opgenomen voor het openbaar gebied, waarmee het mogelijk is de benodigde stationvoorzieningen aan te leggen.

Groen
Het openbare groen binnen het plangebied is bestemd als 'Groen'. Hierin worden de noodzakelijke inpassingsmaatregelen getroffen om het gebied zo groen mogelijk in te richten.

Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, wadi's, waterhuishoudkundige voorzieningen en dergelijke toegestaan.

Verkeer
De wegen binnen het plangebied zijn bestemt tot 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing (waaronder terrassen), verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden), openbaar vervoer (waaronder hoogwaardig openbaar vervoer, kunstwerken (zoals bruggen en andere waterstaatkundige werken), parkeervoorzieningen en fietsenstallingen toegestaan. Tevens is ook de aanleg van bijbehorende voorzieningen mogelijk, zoals groen- en sportvoorzieningen, wadterhuishoudkundige en geluidwerende voorzieningen toegestaan.

Waarde - Archeologie 2
Ter bescherming van de mogelijk voorkomende archeologische waarden in het plangebied is een dubbelbestemming opgenomen, waarmee de bouwmogelijkheden en grondwerkzaamheden vanaf een bepaalde omvang worden gekoppeld aan een omgevingsvergunningplicht, te onderbouwen met een archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4. van de Wro geldt voor de gemeente de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Het Bro stelt kostenverhaal verplicht in geval er sprake is van een van de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte.

Onderhavig bestemmingsplan heeft grotendeels betrekking op gemeentegronden en voor zover de gronden niet in eigendom zijn van de gemeente is er overeenstemming met de eigenaren van die gronden dat zij bereid zijn medewerking te verlenen aan de realisatie van het onderhavig project. De realisatie van de Westentree is onderdeel van het project Stationsgebied en wordt gefinancierd uit de volgende (deel)planexploitatie: "G226 Stationsomgeving westelijke entree tunnel". Hiermee is de financiële haalbaarheid van het realiseren van een volwaardige stationsentree gegarandeerd zoals gemeenten en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn overeengekomen in de bestuursovereenkomst (2018).

Voor de voorgestelde variant in dit bestemmingsplan is er zicht op financiële haalbaarheid. Dit wordt vastgelegd in de realisatieovereenkomst. Voor de realisatieovereenkomst worden de nieuwe financiële kaders ter besluitvorming voorgelegd aan de raad.

Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingsplanwijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is op 29 september 2021 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken ter visie gelegd. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De tervisielegging is op 20 oktober 2021 gepubliceerd in het elektronische gemeenteblad. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 21 oktober 2021 tot en met woensdag 1 december 2021 ter visie gelegen.

Gedurende deze termijn zijn er in totaal 6 zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen zijn in de zienswijzennota samengevat en voorzien van een beoordeling door het college van burgemeester en wethouders, zie Bijlage 4 Zienswijzennota. Voor zover een onderdeel van een zienswijze niet specifiek aan bod zou komen, wil dat niet zeggen dat de zienswijze niet in de beoordeling betrokken is. De reactie op het betreffende onderdeel ligt dan besloten in de weerlegging van de overige onderdelen van de zienswijze. De ontvankelijke zienswijzen zijn dus volledig in de beoordeling betrokken. Ook is aangegeven of de zienswijzen al dan niet tot aanpassing van het bestemmingsplan hebben geleid.

7.2 Overleg

Er heeft vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden. De resultaten zijn hieronder opgenomen.

7.2.1 Waterschap Rivierenland

Op 27 mei 2021 heeft het Waterschap aangegeven dat het plan conform de eisen van het waterschap is. Voor de plannen is geen watervergunning (of melding van water-gerelateerde werkzaamheden) vereist.

7.2.2 NS Stations

NS Stations heeft op 12 mei laten weten enkele opmerkingen te hebben ten aanzien van het benoemen van o.a. mindervalidenparkeerplaatsen en het opnemen van de laatste schetsen van het ontwerp Westentree in de toelichting van het bestemmingsplan. NS Stations ziet graag dat in de regels van de bestemming 'Gemengd' duidelijk wordt opgenomen dat stationswinkels ook zijn toegestaan binnen deze bestemming. Het is onduidelijk of dit onder deze beschrijving voldoende tot zijn recht komt.

Reactie gemeente
De opmerkingen van NS Stations zijn verwerkt in onderhavig bestemmingsplan.

7.2.3 Prorail

Op 6 mei 2021 hebben wij van Prorail een vooroverlegreactie ontvangen. De opmerkingen betreffen merendeels tekstuele opmerkingen. Daarnaast stelt Prorail dat de hoogtemaatvoering op de verbeelding ter plaatse van het entreegebouw niet passen op het ontwerp van het gebouw, een beschrijving van het NOVI wordt gemist en dat de regeling rond lichtmasten in eerste instantie vergunningsvrij is (op grond van Bijlage II artikel 2 aanhef, onder 18 sub b van het Besluit omgevingsrecht) maar anders zou de maximale bouwhoogte van lichtmasten op 16 meter worden gezet ipv op 15 meter.

Reactie gemeente
De tekstuele opmerkingen zijn allemaal verwerkt in onderhavig bestemmingsplan. De verbeelding is aangepast met een correcte maatvoering van het entreegebouw. Onder paragraaf 3.1.1 Rijksbeleid is een beschrijving van het NOVI opgenomen en in 3.2.2 Specifieke bouwregels, onderdeel g is de maximaal toegestane hoogte van lichtmasten aangepast naar 16 meter.