direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Centrum - Binnenstad - 8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP5008-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2013 is door initiatiefnemer een verzoek ingediend tot partiële herziening van het bestemmingsplan Nijmegen Centrum - Binnenstad. De initiatiefnemer wil graag de mogelijkheid krijgen om de percelen St. Canisiussingel 19a, b, c , 21, 23, 27, 32 en 36, Staringstraat 11 en Oranjesingel 14, 16, 18 en 20 ook te kunnen gebruiken voor wonen. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om in de panden aan de St. Canisiussingel 19a, b, c en Oranjesingel 14,16,18 en 20 een hotel te vestigen. Daarnaast krijgt het perceel aan de Oranjesingel 20 de gebruiksmogelijkheid om op de begane grond horeca te vestigen.

Het vigerende bestemmingsplan Nijmegen Centrum - Binnenstad laat bovenstaand gebruik niet toe.

1.2 Bestaande situatie

De panden zijn gelegen aan de Oranjesingel, Staringstraat en St. Canisiussingel in het beschermd stadsbeeld 19de-eeuwse stadsuitleg. Het is een stadsbeeldobject. Vanwege de bijzondere waarde worden niet alleen de karakteristieke panden langs St. Canisius-, Oranje-, en Bijleveldsingel beschermd, maar ook de voortuinen met metalen hekwerken. De combinatie hiervan zijn bepalend voor de identiteit van de singels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0001.png"

Figuur 1: aanzicht pand Canisiussingel 19a, b en c

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0002.png"

Figuur 2: aanzicht Oranjesingel 14

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0003.png"

Figuur 3: aanzicht Oranjesingel 16

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0004.png"

Figuur 4: Aanzicht Oranjesingel 18

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0005.png"

Figuur 5: aanzicht Oranjesingel 20

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0006.png"

Figuur 6: aanzicht Oranjesingel 39  

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0007.png"

Figuur 7: aanzicht Oranjesingel 42

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0008.png"

Figuur 8: Aanzicht Staringstraat 11

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0009.png"

figuur 9: aanzicht St. Canisiussingel 21

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0010.png"

figuur 10: aanzicht St. Canisiussingel 23

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0011.png"

Figuur 11: Aanzicht St Caniussingel 27

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0012.png"

Figuur 12: Aanzicht St. Canisiussingel 32

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5008-VG01_0013.png"

Figuur 13: Aanzicht St. Canisiussingel 36

1.3 Toekomstige situatie

De voorgestelde wijziging zal geen ingrijpende invloed hebben op het bebouwingsbeeld. Er is namelijk, voor zover bekend, geen sprake van een wijziging in de bouwmassa of een wijziging in het gevelbeeld aan straatzijde. Op stedenbouwkundige gronden zijn er dan ook geen bezwaren tegen het wijzigen van de gebruiksfunctie.

In de huidige situatie geschiedt het parkeren op eigen terrein of wordt er geparkeerd langs de Oranjesingel en de Canisiussingel. Als de parkeerbehoefte vanwege de omzetting naar een woonfunctie of hotel toeneemt, is een het uitbreiden van parkeerplaatsen in de omliggende voortuinen niet toegestaan!

De gronden zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen Waarde-Cultuurhistorie 2. Hierbinnen is parkeren in de bestemming Tuin niet toegestaan, met dien verstande dat bestaand gebruik is toegestaan. Het perceel Oranjesingel 42 heeft alleen een in- en uitritvergunning voor het laden en lossen van goederen, deze mag niet gebruikt worden voor andere doeleinden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de plansystematiek uitgelegd. In hoofdstuk 3 wordt de ruimtelijke karakteristiek van de locatie beschreven. Hoofdstuk 4 betreft de financiële uitvoerbaarheid en hoofdstuk 5 betreft het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Plansystematiek

2.1 Algemeen

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

Het doel van onderhavig bestemmingsplan is het juridisch kader scheppen voor het gebruik van de gebouwen en bijbehorende gronden ten behoeve van het wonen.

2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsplanregels (waar de bestemmingen en dubbelbestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht) en de bijlagen (Staat van horeca-activiteiten). In de SVBP 2012 is de indeling van de regels van het bestemmingsplan en de wijze waarop de planregels zijn opgebouwd aangegeven.

Inleidende regels

Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.

Bestemmingsplanregels

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor: "Gemengd - 2 en "Tuin"

Gemengd - 2

Deze bestemming is toegekend aan locaties met voorzieningen op gebied cultuur en ontspanning, dienstverlening, kantoren en/of kleinschalige maatschappelijke voorzieningen. Het gehele pand mag worden gebruikt ten behoeve van deze functie(s) cultuur en ontspanning, dienstverlening, kantoren en/of kleinschalige maatschappelijke voorzieningen. Wonen is uitsluitend toegestaan in hoofdbebouwing aan de straatzijde en in bestaande woningen op achterterreinen. De panden Oranjesingel 14,16,18 en 20 hebben de aanduiding "specifieke vorm van horeca -2" gekregen, zodat ook een hotel gerealiseerd kan worden. Het pand Oranjesingel 20 heeft ook de aanduiding “horeca” gekregen, zodat een horecabedrijf gerealiseerd kan worden op de begane grond.

Tuin

De bestemming tuin ligt aan de voorzijde van de bestemming 'Gemengd -2". Binnen de bestemming Tuin zijn slechts beperkte bebouwingsmogelijkheden opgenomen.

In de bestemming Tuin mag geparkeerd worden, tenzij deze tuin valt binnen het beschermd stadsgezicht Benedenstad en de 19e -eeuwse Stadsuitleg dan is een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie opgenomen. Voor het aanleggen van parkeerplaatsen dient binnen deze dubbelbestemming een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Het parkeren in de voortuinen binnen de 19e -eeuwse Stadsuitleg kan daarmee worden tegengegaan.

Er is sprake van een dubbelbestemming indien op een stuk grond twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen voorkomen, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming. In de bij de dubbelbestemming behorende planregels wordt de verhouding tussen de doeleinden (functies) van de bestemmingen aangegeven.

In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor: "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Cultuurhistorie 2".

Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)

In gebieden met waarde 3 (terreinen van zeer hoge archeologische waarde) geldt een archeologische (dubbel)bestemming. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht waarvoor grondwerk wordt verricht dieper dan 30 cm onder het maaiveld, dient er een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden voldoende zijn vastgesteld. Er kan, na advies van de archeologische deskundige, omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken- en werkzaamheden vereist. Deze dubbelbestemming beslaat het gehele plangebied.

Waarde - Cultuurhistorie 2 (dubbelbestemming)

De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 is opgenomen voor de 19e - eeuwse stadsuitleg. Voor dit gebied is een procedure als bedoeld in artikel 35 Monumentenwet 1988 in voorbereiding, namelijk de aanwijzing van het gebied als een (van rijkswege) beschermd stadsgezicht. Zodra dit besluit is genomen moet de gemeenteraad, ter bescherming van het stadsgezicht, een bestemmingsplan vaststellen waarin de cultuurhistorische waarden van het gebied geborgd zijn (artikel 36 Monumentenwet). Om tijdig aan deze verplichting te voldoen, is in dit bestemmingsplan rekening gehouden met deze komende aanwijzing. Dit gebied is tevens aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsbeeld.

Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemming niet worden gebouwd. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de cultuurhistorische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. Bevoegd gezag wint hiervoor schriftelijk advies in bij de Commissie Beeldkwaliteit omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning cultuurhistorische waarden (kunnen) worden aangetast en welke voorschriften, ter bescherming van de cultuurhistorische waarden, aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.

Of de cultuurhistorische waarden op onaanvaardbare wijze worden aangetast zal worden beoordeeld aan de hand van de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde toelichting op de bescherming van de 19e -eeuwse stadsuitleg. Ter bescherming van het stadsgezicht is naast het bouwverbod, tevens een omgevingsvergunning voor slopen en het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden opgenomen. Voor het aanleggen van parkeerplaatsen dient bijvoorbeeld een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Het parkeren in de voortuinen binnen de 19e -eeuwse Stadsuitleg kan daarmee worden tegengegaan.

Omdat voor de bescherming van individuele monumenten en stadsbeeldobjecten al een regeling is opgenomen in de Monumentenwet en in de Monumentenverordening van de gemeente Nijmegen is hiervoor geen aparte (beschermende) regeling opgenomen in het bestemmingsplan.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel voor op de verbeelding als in de planregels voor.

In dit bestemmingsplan komen functie-aanduidingen (specifieke vorm van horeca-2 en horeca), bouwvlakken, bouwaanduidingen (onderdoorgang), maatvoeringsaanduidingen (maximum goot- en bouwhoogte) voor.

Algemene regels

De algemene regels in dit bestemmingsplan bestaan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels (beeldende kunst, (bouw)werken ten algemenen nutte, ondergronds bouwen), algemene gebruiksregels (aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed en breakfast, evenementen, ondersteunende horeca, seksinrichting of escortbedrijf), algemene afwijkingsregels en overige regels (uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening, voorrangsregeling bestemmingen).

Overgangs- en slotregels

Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregel.

2.3 Flexibiliteitsbepalingen

Naast de flexibiliteit, die de rechtstreekse bouwmogelijkheden reeds bieden, zijn er onder voorwaarden extra mogelijkheden. Deze extra mogelijkheden kunnen worden geboden via omgevingsvergunningen en wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden.

Verder zijn in dit bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen om een omgevingsvergunning te verlenen.

Wijzigingsbevoegdheden

Bij de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze dubbelbestemming te kunnen laten vervallen of juist op te nemen wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn dan wel uit onderzoek juist blijkt dat er ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Omgevingsvergunning

Binnen de verschillende bestemmingen, dubbelbestemmingen, algemene regels en overgangs- en slotbepalingen is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken. Het kan hierbij gaan om afwijking van de bouwregels of afwijking van de gebruiksregels. Bij de dubbelbestemmingen geldt er veelal een bouwverbod voor de overige voor deze gronden geldende bestemmingen. Van dit bouwverbod kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken. Daarbij wordt getoetst aan de belangen die met de dubbelbestemming worden beschermd. Hiervoor dient veelal vooraf advies ingewonnen te worden bij een deskundige of beheerder. Ook is bij de dubbelbestemmingen het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden en/of een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk alleen mogelijk na het verlenen van een omgevingsvergunning.

 

Hoofdstuk 3 Sectoraal beleid

3.1 Wonen

3.1.1 Woonvisie

Het gemeentelijk beleid op wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009 - 2020. In de woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt voor Nijmegen.

3.1.2 Ongedeelde stad

Voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Het doel blijft om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat. Leefbaar, schoon, heel en veilig en met variatie in het aanbod zodat mensen niet noodgedwongen hun wijk uitmoeten als ze aan een nieuwe stap in hun wooncarrière toe zijn. Het behoud van deze doorstromers en stijgers komt de leefbaarheid en sociale structuur ten goede. We richten ons op binnenwijkse wooncarrières en meer treden op de woonladder. Daarvoor is het ook nodig dat het aanbod, de spreiding en de kwaliteit van voorzieningen in orde is. Een ongedeelde stad vraagt om meer dan alleen een gedifferentieerde woningvoorraad. 

3.1.3 Bewoners binden

Bewoners binden is een tweede centrale uitgangspunt. We willen zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken. Dat kan alleen als we rekening houden met de individuele wensen en financiële mogelijkheden. Dat kan met een adequaat nieuwbouwbeleid waarbij we ook als kwaliteitsimpuls de kansen benutten om nieuwe bewoners aan te trekken. Dat betekent sterke wijken waar mensen een wooncarrière kunnen maken, die levensloopbestendig zijn en waarin voldoende variatie is in huur en koop, woningtype en prijsklassen. Door een hoge kwaliteit van woningen en woonomgeving en de nodige keuzevrijheid te bieden kunnen bewoners aan Nijmegen gebonden worden. Hierbij spelen ook voorzieningen, economische structuur en cultureel klimaat een rol.

3.1.4 Verandering in de woningmarkt

We hebben te maken met een veranderende woningmarkt als gevolg van recessie, strengere eisen van banken en van de rijsoverheid ten aanzien van hypotheken en toeslagen die de corporaties moeten gaan betalen. Ondanks de zeer lage renten en de lagere verkoopprijzen is het voor veel mensen toch moeilijker om een hypotheek te krijgen. Hiermee hebben we in ieder geval nog een aantal jaren te maken. Waarschijnlijk zal het systeem niet weer helemaal terug komen op het oude niveau, waarbij heel veel jonge mensen een koopwoning konden betalen. De verwachting is dat veel starters nu en in de toekomst in ieder geval moeten starten in een huurwoning en wellicht op latere leeftijd een huis gaan kopen. Door de crisis op de woningmarkt en de moeilijke verkoopbaarheid van woningen staat de woningmarkt van de bestaande voorraad nagenoeg op slot en duurt het veel langer voordat mensen besluiten een nieuwe woning te kopen

3.1.5 De woningmarkt in Nijmegen

Na jaren van nadruk op tempo, ligt de nadruk nu meer op het gebruiken van mogelijkheden en behalve projectmatige ontwikkelingen ook inzetten op meer organische ontwikkelingen, het zoeken van niches in de woningmarkt en op het creëren naar onderscheidende woonmilieus, passend bij de vraag.

3.1.6 Nijmegen als groeistad

Nijmegen is een stad die voorlopig blijft groeien. Dit wordt veroorzaakt door een geboorteoverschot en door een immigratieoverschot. Dit in tegenstelling tot een groot aantal gemeenten in de omgeving. In de meeste gemeenten zal de komende jaren sprake zijn van stabilisatie van groei van de bevolking, maar nog wel enige groei van het aantal huishoudens. Door huishoudensverdunning (minder mensen per woning) en steeds meer kleine huishoudens groeit het aantal huishoudens langer door dan de bevolking.

Nijmegen als stad blijft voorlopig groeien. Uit het laatste woningmarktonderzoek blijkt dat er de eerst komende 10 jaar nog 1000 woningen per jaar gerealiseerd moeten worden. Ook blijkt hieruit dat er een grote vraag is naar stedelijke woonmilieus (centrum stedelijk en stadsbuurt). Voorwaarde hiervoor is het wonen in een meer levendige woonomgeving met functiemenging.

3.1.7 Conclusie

De ontwikkeling om kantoren aan de singel weer toegankelijk te maken voor wonen, past binnen het Woonbeleid. We willen een levendige stad met een goed klimaat. Nu kantoren vertrekken naar andere of kleinere locaties is het van belang dat er wel invulling wordt gegeven aan deze panden. Wonen kan een bijdrage leveren aan de sfeer en levendigheid in een stad. Ook kan wonen aan de Singel zo dicht bij het stadscentrum en alle voorzieningen en functies voldoen aan de stedelijke woonvraag in centrum stedelijke woonmilieus en stadsbuurten. Belangrijke voorwaarde is natuurlijk wel dat de prijs/kwaliteit van de woningen goed is.

3.2 Economische zaken

3.2.1 Vraag- aanbod analyse hotelsector Nijmegen

In 2008 is een vraag en aanbod-analyse uitgevoerd naar de Nijmeegse hotelsector. Conclusie was dat er ruimte op deze markt is:

  • Nijmegen heeft nu nog een relatief klein aanbod aan grootschalige hotels.
  • In Nijmegen ontbreekt aanbod aan de onderkant van de markt (1-2 sterren) en aan de bovenkant (4-sterren).
  • Er zijn mogelijkheden voor nieuwe hotels in specifieke marktsegmenten, gericht op bepaalde doelgroepen.

Na het hotel-onderzoek uit 2008 is er nog een recenter onderzoek geweest, waarin is gekeken naar verblijfssector in de Stadsregio. Het betreft de laatste toeristisch-recreatieve monitor van de regio Arnhem-Nijmegen is uitgebracht door het RBT-Kan en dateert van mei 2012. Hieruit blijkt dat de hoofdlijnen uit het hotel-onderzoek van de gemeente Nijmegen uit 2008 en de toeristisch-recreatieve monitor van het RBT KAN met elkaar in lijn.

De algemene conclusie van de monitor is dat de toeristische sector goed heeft gepresteerd, met name het verblijfstoerisme. De monitor bevat ook een aanbeveling. De aanbeveling is om gezien de resultaten van de afgelopen periode in combinatie met de potenties en aantrekkelijkheid van de regio in te zetten op een groei van het verblijfstoerisme (met de campagne Cool Breaks is hierin al een stap gezet). In dagrecreatief opzicht is de regio al sterk ontwikkeld (met sterke attracties, musea, evenementen, natuur, twee grote steden). Doorontwikkeling tot regio die ook meer als verblijfsregio te boek zal staan vergt onder andere meer toeristische verblijfscapaciteit met voldoende onderscheidend vermogen en een concurrerende kwaliteit.

3.2.2 Hotelontwikkeling in Nijmegen 2008-2013

In de toeristisch recreatieve monitor van het RBT Kan staat ook een overzicht met het aantal bedden in de regio. Hieruit blijkt dat Nijmegen nog steeds achterblijft in aantal (875 bedden) in vergelijking tot een stad als Arnhem (1344 bedden). In de monitor wordt ook geconstateerd dat als het gaat het om verblijfstoerisme Nijmegen in de Stadsregio vier andere deelgebieden voor moet laten gaan. De oorzaak is, volgens de onderzoekers, het relatief beperkte hotel-aanbod in Nijmegen.

Na oplevering van het hotel-onderzoek in 2008 heeft Nijmegen er slechts beperkte hotelcapaciteit bij gekregen. Het gaat daarbij met name om de komst van een klein stadshotel in het hogere segment (14 bedden) en B&B's. De komst van grotere hotels is vooralsnog uitgebleven. Met de realisatie van een Van der Valk-hotel en het Stadshotel Opus (nabij de Wedren) en kleinere initiatieven als o.m. Manna, Hotel Hertogplein en diverse B&B's wordt ingespeeld op de ruimte op de Nijmeegse hotelmarkt.

3.2.3 Toerisme is nog steeds een groeisector

Toerisme is nog steeds een groeisector. In vervolg op de monitor heeft het RBT-KAN de Strategische Marketingsvisie 2013-2016 uitgebracht. Het RBT-KAN geeft daarin als doelstelling aan om d.m.v. vernieuwende marketing- en promotie-inspanningen meer bezoekers te genereren die langer blijven, meer besteden en tot herhalingsbezoek overgaan, om zo het toeristisch marktaandeel van de regio Arnhem-Nijmegen in het bijzonder en dat van diverse deelgebieden in het bijzonder te vergroten. Als ambitie voor de komende vier jaar is geformuleerd het dagbezoek te verlengen naar meerdaags bezoek, waarmee de regio Arnhem-Nijmegen als verblijfsregio groeit. Inzet is om de regio als shortbreak-bestemming te promoten en zo meer bezoekers voor meerdere dagen uit zowel de internationale als de nationale te trekken. Focus op nieuwe doelgroepen: senioren, Nederlanders op korte vakantie, gezinnen met kinderen, de zakelijke markt en Duitsers, Belgen en Britten.

3.2.4 Algemene beleidslijn hotelsector

In 2008 is een algemene beleidslijn voor de komst van nieuwe hotels vastgesteld. Deze beleidslijn is nog steeds van kracht en houdt in dat gezien de ruimte op de Nijmeegse hotelmarkt, zowel kleinschalige als grotere nieuwe hotelinitiatieven positief worden benaderd.

De mogelijk komst van meerdere stadshotels aan de Oranjesingel en St. Canisiussingel past binnen deze beleidslijn.

3.3 Verkeer

3.3.1 Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer

Het panden zijn goed bereikbaar voor het gemotoriseerd verkeer. Het gebied is bereikbaar via de parallelweg van de St. Canisiussingel en de Oranjesingel.

Openbaar vervoer

Het plangebied ligt in het centrumgebied en hierdoor goed voor het openbaar vervoergebruik ontsloten. De haltevoorzieningen liggen op korte loopafstand en bevinden zich op Plein 1944, aan van der Brugghenstraat, St. Canisiussingel en St. Jorisstraat.

3.3.2 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie  (2012)  en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Centrum". De parkeernormen zijn inclusief de parkeerruimte voor bezoekers. Parkeren voor bezoekers wordt in het centrumgebied opgelost in de openbare parkeervoorzieningen. In de directe omgeving zijn voldoende openbare parkeergelegenheden voor bezoekers aanwezig.

Voor woningen in het Centrum gelden de onderstaande parkeernormen. Voor de overige functies wordt verwezen naar de beleidsregels voor de toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en de hierin opgenomen nota parkeernormen.

Woningen   Centrum   Eenheid   Aandeel bezoekers  
woningen groot > 135m2 GBO   1,40   per woning   0,3 pp  
woningen midden 90 - 135 m2 GBO   1,30   per woning   0,3 pp  
woningen klein 50 - 90 m2 GBO   1,15   per woning   0,3 pp  
woningen zeer klein < 50 m2 GBO   0,85   per woning   0,3 pp  
Studentenhuisvesting campuscontract   0,20   per kamer   0,05pp  
Studentenhuisvesting overig / kamerverhuur   0,40   per kamer   0,05pp  

Horeca   Centrum   Eenheid   Aandeel bezoekers  
hotel zakelijk   1,00   per kamer   80%  
hotel toeristisch   0,75   per kamer   80%  
restaurant   9,00   per 100 m2 bvo   80%  

De parkeerbehoefte wordt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan de dan geldende normen.

3.3.3 Verkeersveiligheid

Aan de hand van de wegencategoriseringkaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidregime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.

Voor de hoofdrijbaan van de Oranjesingel geldt 50km/h en voor de Staringstraat en parallelweg van de Oranjesingel en de Canisiussingel 30km/h.

3.4 Milieu

3.4.1 Bedrijvigheid

Algemeen
Het bestemmingsplan moet met betrekking tot de panden St. Canisiussingel 19A,B,C, 21, 23, 27, 30 en 36, Staringstraat 11 en Oranjesingel 14, 16, 18, 20 en 39 buiten de huidige bestemming Gemengde Doeleinden – 1, ook het gebruik voor wonen mogelijk maken door middel van de bestemming Gemengde Doeleinden – 2, evenals een specifieke vorm van Horeca - 2 voor Oranjesingel 14, 16 18,20 en 42 en St. Canisiussingel 19A,B, C en een restaurant op de begane grond van Oranjesingel 20.
Hierover kan worden opgemerkt dat deze bestemming vanuit algemene milieuoptiek, voor zover het wonen betreft, aangemerkt kan worden als passend binnen de naaste omgeving die eveneens in overwegende mate wordt gekenmerkt door kantoor- en woonpanden.
Met betrekking tot de eventuele vestiging van een hotelfunctie op de voorgestelde locaties kan opgemerkt worden dat een dergelijke functie in de uitgave “Bedrijven en milieuzonering”, editie 2009 van de VNG in tabel 4 “Staat van Bedrijfsactiviteiten – Functiemenging” wordt aangemerkt als een categorie A-inrichting, “Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend”.

Gezien het voormalig gebruik van de onderscheiden locaties, voornamelijk als kantoorpand, kan opgemerkt worden dat de nieuwe invulling voor zover het wonen betreft als een verbetering ten opzichte van de voormalige situatie kan worden aangemerkt. Met betrekking tot de vestiging van een Horeca – 2 functie kan opgemerkt worden dat deze aan de te stellen eisen van functiemenging voldoet en daarmee als acceptabel voor de beoogde locatie kan worden aangemerkt.

Binnen de panden zal voor een goede scheiding tussen de bedrijvigheid (kantooractiviteiten en horeca) en wonen moeten worden gezorgd om ongeoorloofde onderlinge beïnvloeding te voorkomen.

Bedrijvigheid
In de naaste omgeving van de onderscheiden deellocaties bevinden zich geen bedrijven/inrichtingen die dit bestemmingsplan kunnen beïnvloeden. Ook de nieuwe bestemmingen zullen naar de omgeving toe geen bedrijvigheid beïnvloeden.

Indirecte hinder
Met betrekking tot de parkeerbehoefte kan opgemerkt worden dat in het openbaar gebied weinig tot geen toename van de parkeerdruk zal optreden tengevolge van dit plan, omdat er nauwelijks tot geen extra parkeerdruk valt te verwachten die veroorzaakt zou kunnen worden door het gewijzigd gebruik binnen de planlocaties. Bovendien bevinden zich op loopafstand van de planlocaties voldoende parkeermogelijkheden in de openbare ruimte.

Conclusie
Het bestemmingsplan Nijmegen Centrum - Binnenstad - 8 kan vanuit Milieu Algemeen/Bedrijvigheid als acceptabel worden aangemerkt.

3.4.2 Bodem

Voor deze bestemmingsplanherziening is geen bodemonderzoek nodig, omdat er geen bouwactiviteiten plaatsvinden waarbij het reeds bebouwde oppervlakte wordt vergroot én in het bodeminformatiesysteem Nijmegen geen aanwijzing is gevonden dat er bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.

Daarom zullen er zover het de bodem betreft geen bijzondere financiële of milieutechnische problemen bestaan. Voor deze bestemmingsplanherziening geldt dat geen bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden om te toetsen of de bodem geschikt is voor de gewenste ontwikkeling.

3.4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) en Besluit geluidhinder (Bgh) zijn van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.

De woning en andere geluidsgevoelige gebouwen liggen binnen de zone van de Canisiussingel en de Oranjesingel. Voor deze wegen is akoestisch onderzoek verricht.

De voorkeurswaarde uit de Wgh en Bgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Deze waarde mag bij voorkeur niet worden overschreden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hoge waarde worden vastgesteld. De geluidsbelasting mag in dat geval niet meer dan 63 dB bedragen. In de Wgh, Bgh en “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder” staan de voorwaarden omschreven.

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op de Oranjesingel en de Canisiussingel de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogst berekende geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Oranjesingel bedraagt 62 dB, daarmee wordt de maximum toegestane geluidsbelasting van 63 dB niet overschreden.

Het is niet mogelijk om bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen toe te passen en ook is het niet mogelijk om de woning en andere geluidsgevoelige gebouwen verder van de geluidbron af te situeren.

Op dit moment wordt in het (ontwerp)bestemmingsplan alleen de mogelijkheid opgenomen voor het realiseren van geluidsgevoelige gebouwen, maar is nog niet bekend hoe deze binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Het uitgangspunt is dat de woning voldoet aan de Beleidsregels Hogere Waarde(n) Wet geluidhinder.

De geplande ontwikkeling kan worden gerealiseerd als voor één woning en andere geluidsgevoelige gebouwen een hogere waarde is vastgesteld. Een hogere waarde procedure is dus noodzakelijk.

3.4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2, Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Daarnaast is de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) van belang, die aanwijzingen geeft welke concrete grens geldt voor woningbouw, kantoren, inrichtingen etc. voor wat betreft de grens tussen “niet in betekenende mate” en “in betekenende mate” bijdragen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit van kracht geworden waarin wordt gerekend met de 3% grens. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet afzonderlijk getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5. Dit ligt vast in artikel 4, lid 1 van het Besluit.

In de Regeling is nader uitgewerkt dat een plan met bijvoorbeeld minder dan 1500 woningen minder dan 3% bijdraagt.

Het plan betreft de mogelijkheid om een aantal panden in gebruik te nemen als woning en hotel en een adres als restaurant. Daarmee past het plan binnen bovengenoemde grenzen van "niet in betekenende mate".

Volgens artikel 4, lid 2 van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) hoeft dit plan daarom niet getoetst te worden aan de eisen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel: het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2 ), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen, verpleeg- huizen en bejaardentehuizen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.
De landelijke GGD heeft in de “GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid” het volgende geadviseerd ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs snelwegen en drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):

  • liever niet binnen 300 meter van een snelweg,
  • op minder dan 100 meter van een snelweg wordt sterk afgeraden,
  • niet bouwen direct langs een drukke weg, dus niet in 1e lijnsbebouwing,
  • aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.

De gemeente Nijmegen conformeert zich aan deze landelijke GGD-richtlijn. Het pand bevat nu geen van de bovengenoemde gevoelige bestemmingen. Het plan betreft toevoeging van de bestemming wonen, ook daarmee wordt geen van bovengenoemde extra gevoelige bestemmingen toegevoegd. Op basis van de landelijke GGD-richtlijn is het wenselijk bovengenoemde extra gevoelige bestemmingen (scholen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen, verpleeghuizen en bejaardentehuizen) in dit plan expliciet uit te sluiten.

3.4.5 Externe veiligheid

Algemeen
Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden:
a) externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven en
b) externe veiligheid door vervoer gevaarlijke stoffen over transportassen.

  • De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's:
    Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden aangegeven.
  • Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron, het invloedsgebied. Het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van oriënterende waarden.

Ad a) Inrichtingen

De externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven wordt geregeld in het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit besluit kent een verdeling naar plaatsgebonden risico's en groepsgebonden risico's, zoals hierboven aangegeven.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van TWO Chemical Logistics B.V., gelegen aan de Vlotkampweg 67. Deze inrichting heeft een invloedsgebied van 4250 meter, de bestemmingsplanlocaties liggen op 3800 tot 4225 meter van deze inrichting, en dus binnen het invloedsgebied van deze inrichting.

Ad b) vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor de externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen wordt voor wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) als indicatie aangemerkt. Voor vervoer over het spoor wordt het rapport Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen (3 april 2009)als indicatie gebruikt. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen zijn/worden Algemene Maatregelen van Bestuur opgesteld. Het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” is op 1 januari 2011 van kracht geworden, het “Besluit transport externe veiligheid” zal naar verwachting nog in 2013 van kracht worden.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de volgende transportroutes voor gevaarlijke stoffen:

  • De rivier de Waal, op 650 tot 875 meter afstand
  • De spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch, op 750 tot 1300 meter afstand
  • Een gemeentelijke route gevaarlijke stoffen ( Prins Mauritssingel - Waalbrug – Generaal James Gavinweg – Terwindtstraat – Nieuwe Ubbergseweg), op 150 tot 700 meter afstand.

Alle bovenaangehaalde routes gevaarlijke stoffen hebben een invloedsgebied van 1500 meter.

Onderstaand wordt nader ingegaan op:

  • Het plaatsgebonden risico (PR)
  • Het groepsrisico (GR)
  • Cumulatie van de risico's omdat binnen het projectplangebied sprake is van overlapping van de invloedsgebieden.

Verantwoording plaatsgebonden risico (PR)

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico van de onderscheiden bronnen kan het volgende worden opgemerkt:

  • TWO Chemical Logistics, gelegen aan de Vlotkampweg 67. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour bevindt zich ongeveer op terreingrens van de inrichting zelf en is voor dit plangebied niet van belang.
  • De hierboven aangevoerde routes gevaarlijke stoffen. Voor alle hierboven aangevoerde routes gevaarlijke stoffen geldt dat of de risicocontour valt binnen de begrenzing van de transportas zelf, dan wel het plaatsgebonden risico zo laag is dat geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour is te bepalen.

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico's van alle genoemde risicobronnen kan de conclusie worden getrokken dat die voor dit plangebied niet van belang zijn.

Aan het plaatsgebonden risico (PR) zal daarom onderstaand dan ook geen aandacht meer worden besteed.

Verantwoording groepsrisico (GR)

Zone-indeling risicocontouren groepsrisico (GR)

Hieronder wordt het groepsrisico voor TWO Chemical Logistics B.V. en de onderscheiden routes gevaarlijke stoffen verantwoord.

Voor de risicobronnen zijn in de “Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen” van juni 2013 drie zones vastgesteld waarbinnen bepaalde verantwoordingsniveaus gelden. De zones zijn globaal gebaseerd op de reikwijdte van incidenten met gevaarlijke stoffen. Omdat verschillende risicobronnen verschillende rampscenario's (kunnen) hebben, verschilt ook de zone-indeling per risicobron. De zone indeling is schematisch weergegeven in onderstaande figuur:

  Zone 1   Zone 2   Zone 3  
Rijks- en spoorwegen, provinciale- en gemeentelijke wegen   30 meter (invloedsgebied plasbrand)   200 meter (aandachtsgebied BLEVE)   1500 meter (invloedsgebied toxisch)  
Vaarwegen   25 meter (invloedsgebied plasbrand)   90 meter (invloedsgebied BLEVE)   1500 meter (invloedsgebied toxisch)  
Aardgastransportleidingen   PR 10-6 contour   100% letaalgrens   1% letaalgrens  
LPG tankstations   PR 10-6 contour   150 meter (invloedsgebied)   -  
LNG tankstations   PR 10-6 contour   300 meter (invloedsgebied)   -  
Overige Bevi-inrichtingen   PR 10-6 contour   PR 10-8 contour   Invloedsgebied  

A. Inrichtingen en bedrijven
Het plangebied ligt voor wat bedrijvigheid betreft alleen binnen het invloedsgebied van TWO Chemical Logistics B.V. aan de Vlotkampweg 67.

Het betreft hier zone 3, dus buiten de PR 10-8 contour, waar alleen een toxisch scenario van toepassing is.

B. Vervoer van gevaarlijke stoffen 

Met betrekking tot de boven aangevoerde routes gevaarlijke stoffen, kan opgemerkt worden dat voor zover de deelplanlocaties in zone 3 liggen, alleen een toxisch scenario van toepassing is.

Gezien echter de zeer lage vervoersintensiteiten op de gemeentelijke route gevaarlijk stoffen is dit ook voor de planlocatie die binnen het aandachtsgebied van een blève, zone 2, ligt, ook het geval.

Ad A.

Verantwoording Groepsrisico voor TWO Chemical Logistics B.V. en de spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch

Inleiding

Voor zowel TWO Chemical Logistics B.V. en de spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch. Beide gelegen op (zeer) ruime afstand van de onderscheiden risicobronnen is het toxisch scenario maatgevend. Daarom worden deze twee risicobronnen gecombineerd behandeld. Effecten als gevolg van een plasbrand of blève reiken niet tot de planlocaties.

Ontwikkeling groepsrisico

Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toe- of afname van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid behoort op deze grote afstand tot een risicobron niet tot de mogelijkheden. Zoals gesteld heeft op de betreffende afstanden een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken, waar grotere massa's mensen aanwezig kunnen zijn, als bijvoorbeeld woonflats en kantoren, zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.

Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.

Conclusie

De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt binnen de onderscheiden afwegingsgebieden niet overschreden, wel kan door de planvorming een niet significante verhoging van het groepsrisico optreden vanwege de mogelijke (geringe) verdichting van het aantal aanwezigen binnen de betreffende invloedsgebieden.

Externe veiligheid is echter, rekening houdend met de zeer lage risico's van de betreffende risicobronnen, TWO Chemical Logistics B.V. en de spoorlijn Arnhem – Nijmegen –
's-Hertogenbosch gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het plan.

Ad B.

Verantwoording Groepsrisico vervoer van gevaarlijke stoffen

Verantwoording Groepsrisico voor de rivier de Waal.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rivier de Waal. Voor dit vaarwater geldt het volgende:

Uit de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, blijkt dat de Waal is gecategoriseerd is als zwarte route (belangrijke binnenvaartroute). Het risicoplafond is voor de Waal vastgesteld op 2.135 schepen brandbaar gas/jaar.

De vaarweg heeft geen PR 10-6 contour die buiten de oever ligt. Het invloedsgebied van de vaarweg is 1.500 meter. Groepsrisicoberekening- en verantwoording zijn alleen nodig wanneer de bevolkingsdichtheid binnen het invloedsgebied hoger is dan 1.500 pers./ha. dubbelzijdig of 2.250 pers./ha. enkelzijdig. Hieraan voldoet de vaarweg niet, zodat een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde is.

Verantwoording Groepsrisico voor de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen Prins Mauritssingel - Waalbrug – Generaal James Gavinweg – Terwindtstraat – Nieuwe Ubbergseweg

Inleiding

Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van een route van gemeentelijke wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze route en het daaraan gepaard gaande externe veiligheidsrisico ten gevolge van het vervoer over deze route is relatief laag (zie Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen). De route wordt voornamelijk gebruikt ter bevoorrading van langs deze wegen gelegen risicovolle inrichtingen. Vervoerde stoffen zijn voornamelijk brandbare vloeistoffen (LF1/2) met een invloedsgebied van 30 meter en een beperkte hoeveelheid brandbaar gas (GF3) met een invloedsgebied van ongeveer 200 meter.

Het groepsrisico

Het groepsrisico van de wegen ligt ruim beneden de oriëntatiewaarde (zie Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen). Mede omdat het plangebied op ten minste 150 meter vanuit de route ligt, betreft het maatgevend scenario, gezien de beperkte hoeveelheid op deze route vervoerd brandbaar gas, voor deze route een toxisch scenario. De invloed van de ontwikkeling op het groepsrisico zal daarom ook niet significant zijn. Het al (zeer) lage ter plaatse aanwezige groepsrisico zal door de geprojecteerde ontwikkeling dus niet of nauwelijks toenemen.

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is van weinig invloed omdat binnen het plangebied uitgegaan wordt van een toxisch scenario en niet van een plasbrand of een blève.

Ook is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in het plangebied vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Gezien het zeer beperkte risico van de route gevaarlijke stoffen zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen niet realistisch.

Conclusie

De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt binnen het afwegingsgebied niet overschreden, wel kan door de planvorming een niet significante verhoging van het groepsrisico optreden vanwege de mogelijke verdichting van het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de route gevaarlijke stoffen.

Externe veiligheid is echter, rekening houdend met de zeer lage risico's van de betrokken route gevaarlijke stoffen, gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het plan.

Verantwoording cumulatie groepsrisico's

Het plangebied ligt binnen de elkaar gedeeltelijk overlappende invloedsgebieden van een Bevi-inrichting, de rivier de Waal, de spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch en de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen Prins Mauritssingel - Waalbrug – Generaal James Gavinweg – Terwindtstraat – Nieuwe Ubbergseweg.

Cumulatie van risico's is het optellen van het risico van twee of meer afzonderlijke bronnen. Voor cumulatie van risico's geldt dat kwantificering lastig, dan wel onmogelijk is. Tevens bestaat er geen landelijk toetsingskader waaraan getoetst kan worden. Afwegen van cumulatie is onderdeel van groepsrisicoverantwoording. Indien relevant, worden beide aspecten in de verantwoording kwalitatief beschouwd bij de interpretatie van fN-curves. Gelet op de ligging van de risicobronnen voor het plangebied is hier geen sprake van relevantie. De groepsrisico's zijn, gezien de bovenstaande verantwoordingen, zeer laag en benaderen in alle gevallen de oriënterende waarden niet. Zij kunnen daarom kwantitatief in feite niets aan de cumulatie toevoegen. Daarom is binnen het bestemmingsplangebied Nijmegen Centrum - Binnenstad - 8 het toegevoegde risico van cumulatie zeer beperkt. Beide aspecten werken daarom niet door in de groepsrisicoverantwoording.

Conclusie

In het bovenstaande zijn de relevante wegingspunten voor alle risicobronnen opgevoerd met betrekking tot de bestemmingsplanlocaties. Uit de afweging blijkt dat er nauwelijks/geen beïnvloeding van het plangebied Nijmegen Centrum - Binnenstad – 8 op het groepsrisico sprake is.

Het bestemmingsplan Nijmegen Centrum - Binnenstad - 8 is acceptabel vanwege de onderstaande redenen:

  • 1. Het plan heeft nauwelijks tot geen verhogende invloed op het groepsrisico.
  • 2. Het plangebied ligt als geheel weliswaar binnen de invloedsgebieden van een inrichting, een waterweg, een spoorlijn en een gemeentelijke route gevaarlijke stoffen, echter kan geen van de risicobronnen als relevant met betrekking tot het groepsrisico worden aangemerkt. Dit groepsrisico blijft (zeer) ruim onder de oriënterende waarde.
  • 3. Ook cumulatie van de risico's leidt niet tot een enigermate significante verhoging van het groepsrisico.

Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Nijmegen hebben kennis genomen van de bovenstaande afweging en achten het groepsrisico, dat tengevolge van het bestemmingsplan Nijmegen Centrum - Binnenstad - 8 niet significant stijgt, nu en in de in de toekomst, aanvaardbaar. Rekening houdend met het bovenstaande kan opgemerkt worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de bestemmingsplanherziening Nijmegen Centrum - Binnenstad – 8.

Gelet op het gegeven dat er een risico voor wat betreft externe veiligheid bestaat, dit echter zo laag is dat dit niet kwantitatief in berekeningen kan worden vervat, dit echter niet nul (0) zal zijn, zal er een zogenaamd restrisico overblijven/bestaan. Dit restrisico wordt door het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Nijmegen expliciet geaccepteerd.

Verantwoording

De bovenstaande verantwoording groepsrisico dient gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen van juni 2013 en de daarin gemaakte keuzes.

3.4.6 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:

3.4.6.1 Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.

Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.

3.4.6.2 Situering van gebouwen

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.

Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

3.4.6.3 Bluswatervoorziening

De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor deze locatie minimaal 60 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang(en) van de gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. Deze eis is opgenomen in het programma van Eisen voor de buitenruimte.

3.4.6.4 Bereikbaarheid

Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang(en)/brandweertoegang(en) van de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het brandblusvoertuig te zijn. Deze eis is opgenomen in het programma van Eisen voor de buitenruimte.

De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in de 'Nijmeegse Bouwverordening' (artikel 2.5.3 en artikel 5.1.2) en de bijgevoegde nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.

3.4.7 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernota Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011 - 2015 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag. Zeker in de relatief stenige omgeving zoals in het centrum kan het microklimaat extremer zijn en tot hinder leiden.

De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging in het centrum onder de geldende wettelijke normen zal liggen. Desondanks blijft dit een locatie met veel bronnen voor luchtverontreiniging, zoals door verkeer opwervelend stof. Hierin kan in het omzetten naar wonen rekening gehouden worden door te zorgen voor het afvangen van luchtverontreiniging (gevelbegroeiing, daktuinen, etc.).

Het centrum is onder voorwaarden geschikt voor Koude - Warmte opslag. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met andere belanghebbenden in de omgeving (drinkwaterwinning en overige gebruikers van de ondergrond) en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.

3.5 Water

3.5.1 De Watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (2011)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
  • Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 22 december 2009)
  • Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014
3.5.2 Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied centrum. Voor dit gebied zijn het “Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 & Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) ” relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

3.5.3 Oppervlaktewater

Het plangebied bevindt zich in grondwaterbeschermingsgebied centrum. Voor het grondwaterbeschermingsgebied is op onderstaande kaart de 25 jaarszone weergegeven. Voor het grondwaterbeschermingsgebied geldt een 3 jaarszone omdat per 2015 de waterwinning wordt beëindigd.

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
  • een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos)

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet het waterschap in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.

Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

3.5.4 Afvalwater en hemelwater

De riooltechnische ontsluitingen van het plangebied bevinden zich aan de Oranjesingel en St. Canisiussingel. Deze zijn gelegen onder de ventwegen. De riolering is uitgevoerd als gemengd gescheiden stelsel.

Omdat alleen de bestemmingen wijzigen en geen nieuwbouw, aanbouw of andereverhardingen gerealiseerd worden, hoeft de wijze van verwerking van het hemelwater niet gewijzigd te worden. De verplichting om afvalwater op een verantwoorde manier te verwerken, namelijk afvoeren naar de gemeentelijke riolering, geldt uiteraard wel.

Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om naast het vuilwater, het hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Bij wijziging van de terreinriolering kan de gemeente Nijmegen besluiten geen hemelwater meer te accepteren op het openbaar riool. In dat geval dient hemelwater te worden geinfiltreerd en waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.

Voor plannen waarbij hemelwater geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.

3.6 Natuur & Landschap

3.6.1 Natura 2000, Natuurbeschermingswet en EHS

Natura2000, Natuurbeschermingsweg en Ecologische Hoofdstructuur zijn allen gericht op gebiedsbescherming waarbij Natura2000 ook bijdraagt aan soortenbescherming. De gebieden die hieronder vallen zijn 'Uiterwaarden Waal', 'Gelderse Poort', 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter'. Deze gebieden liggen op voldoende afstand van de locatie van dit bestemmingsplan dat geen effecten te verwachten zijn. Deze wetgeving is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

3.6.2 Flora en Fauna

De Flora- en Faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is: 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken. Daarnaast stelt de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde).

Zorgplicht en Verbodsbepalingen

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.

Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.

Conclusie

In dit bestemmingsplan zijn geen bouwactiviteiten aan de orde. Voor de toevoeging van de bestemming 'wonen' aan het bestaande gebruik (gemengde doeleinden) is geen flora- en faunaonderzoek nodig.

3.6.3 Groenplan De groene draad (2007) en Handboek Stadsbomen (2009)

Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en in het 'Handboek Stadsbomen'. Hoofdlijn is het duurzaam in stand houden en verder ontwikkelen van de groene kwaliteiten van de stad. De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis onder het beleid en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

In dit bestemmingsplan zijn geen bouwactiviteiten aan de orde. Door de toevoeging van de bestemming 'wonen' wordt de hoofdgroenstructuur en de hoofdboomstructuur langs de Oranjesingel niet aangetast.

3.6.4 Conclusie

De toevoeging van functies aan deze locaties is niet in strijd met het groenbeleid. De bestemming 'tuin' is in dit bestemmingsplan een verlengde van het groenbeleid omdat hierin specifiek geregeld wordt dat binnen de dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie 2, waar hiervan sprake is, niet in de bestemming 'tuin' geparkeerd mag worden. Hiermee zorgen we ervoor dat het groene beeld van de singel zoveel mogelijk in stand blijft.

3.7 Cultuurhistorie

3.7.1 Cultuurhistorische waarden

Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Oranjesingel 20 is rijksmonument. Het gebied waarin de Oranjesingel en St. Canisiussingel zijn gelegen is in procedure voor aanwijzing als rijksbeschermd stadsgezicht.

Gemeentelijk beleid

Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 4 van de cultuurhistorische beleidskaart. Gebiedstype 4 betreffen de rijksbeschermde stadsgezichten en de gemeentelijk beschermde stadsbeelden. Het betreffende bestemmingsplangebied is zowel in het gemeentelijk beschermd stadsbeeld negentiende-eeuwse stadsuitleg gelegen, als in het gebied dat in procedure is voor rijksbeschermd stadsgezicht. Voor dit gebiedstype geldt dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen cultuurhistorie de bepalende factor is. Uitgangspunt hierbij is om de ontwikkelingsmogelijkheden af te stemmen op de cultuurhistorische waarden en karakteristieken van het gebied.

Vanwege de toekomstige bescherming als rijksbeschermd stadsgezicht heeft het gebied waarin de Oranjesingel en St. Canisiussingel zjin gelegen in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'waarde cultuurhistorie 2'.

Voor gemeentelijke beschermingen is de gemeentelijke monumentenverordening de basis. Oranjesingel 14, 16, 18 en 42 zijn gemeentelijke monumenten, St. Canisiussingel 19a-c, 21, 23, 27, 32 en 36, Oranjesingel 39 en Staringstraat 11 zijn gemeentelijk beschermde stadsbeeldobjecten. Alle panden zijn gelegen in het gemeentelijk beschermde stadsbeeld 19e-eeuwse stadsuitleg.

Cultuurhistorische waarde Oranjesingel, St. Canisiussingel en Staringstraat

De Oranjesingel en St. Canisiussingel vormen samen met het Keizer Karelplein en de Nassausingel de hoofdader van de negentiende-eeuwse stadsuitleg. Na de opheffing van de vestingstatus van Nijmegen in 1874 is een nieuwe stadsuitleg ontworpen. In het ontwerp ging men uit van een sterke samenhang in het stedenbouwkundige patroon en de architectonische opzet. Men streefde naar schoonheid en wilde een nieuwe groep van welgestelden, onder andere uit het voormalig Nederlands Indië, aantrekken. De definitieve grondslag voor de nieuwe stadsuitleg werd een plan van 1878 van de architect L.A. Brouwer, met daarop wijzigingen van de als adviseur aangetrokken Maastrichtse stadsarchitect W.J. Brender à Brandis. Dit plan voorzag in een aantal rondom de oude stad lopende zeer brede, ruim van groen voorziene, singels, met zowel aan de zuid- als aan de oostzijde een groot, rond plein (het huidige Keizer Karelplein en Keizer Trajanusplein) en een park aan de westzijde. Aan de nieuw aangelegde wegen werden in relatief korte tijd diverse villa's en vooral ook grote aantallen in rijen aaneen geschakelde herenhuizen gebouwd. Aan de belangrijkste wegen, zoals de Oranjesingel en St. Canisiussingel, bevonden zich de grootste kavels, met daarop de grootste herenhuizen en villa's. Aan de secundaire wegen werden vooral aaneengesloten herenhuizen gebouwd. In de smalste straten verrezen complexen boven- en benedenwoningen, die aan de straatzijde oogden als gewone herenhuizen. Groen speelde een belangrijke rol in de stadsuitleg. Dit betrof niet alleen het openbaar groen, zoals parken, plantsoenen en de inrichting van de singels en wegen, maar ook de voortuinen maakten hier onderdeel van uit. Tot omstreeks 1915 was het verplicht de voortuinen door middel van een ijzeren hekwerk van minstens één meter hoog van de openbare weg af te scheiden. Later werden ook gemetselde muren of combinaties van metselwerk en ijzeren hekwerk toegepast. De Oranjesingel en St. Canisiussingel waren lange tijd een statige singel waar welgestelden aan woonden. De afgelopen decennia zijn veel van deze grote woningen gewijzigd naar een kantoorfunctie of appartementen. Ten behoeve van de kantoorfuncties zijn veel voortuinen ingericht als parkeerplaats, waardoor de oorspronkelijke hekwerken veelal verdwenen zijn.

Oranjesingel 14-20 zijn alle ontworpen door G. Buskens en gebouwd in de jaren 1895 en 1896. Ondanks dat ze door dezelfde architect en in dezelfde periode zijn gebouwd, ogen ze als individuele panden. Oranjesingel 42 is rond 1896 gebouwd, de architect is niet bekend. Het bouwjaar van St. Canisiussingel 19a-c is niet bekend. St. Canisiussingel 21 is (samen met nr. 19h) in 1902 gebouwd door het aannemersbedrijf Gebr. Haspels. Ook door de Gebr. Haspels gebouwd zijn de panden St. Canisiussingel 23, (25) 27, 32 (1910), 36 (1908) en Oranjesingel 39 (1911). Staringstraat 11 is, tegelijk met Oranjesingel 71, 73 en 75, in 1906 gebouwd door aannemer D. Opsomer.

De panden Oranjesingel 14-20, 39 en 42, Startingstraat 11 en Canisiussingel 19a-c, 21, 23, 27, 32 en 36 zijn kenmerkend voor de 19e-eeuwse stadsuitleg. Het betreffen alle aaneengeschakelde herenhuizen met een voortuin en in het geval van St. Canisiussingel 27 en 36 en Staringstraat 11 ook een zijtuin. De tuinen van St. Canisiussingel 21, 23 en 27 worden afgescheiden door een smeedijzeren hekwerk, de voortuinen van Oranjesingel 39 en 42, St. Canisiussingel 19a-c, 32 en 36 en Staringstraat 11 door een smeedijzeren hekwerk op een laag bakstenen muurtje. Bij Oranjesingel 14, 16 en 18 hebben de hekken aan de straatzijde plaats gemaakt voor inritten ten behoeve van parkeerplaatsen. Bij Oranjesingel 14 zijn nog wel de hekken van de gevel naar de straat bewaard gebleven, evenals een klein stukje aan de straatzijde. Oranjesingel 20 heeft ook nog het oorspronkelijke hekwerk.

Gevolgen bestemmingsplan voor cultuurhistorische waarden

Het mogelijk maken van een gemengde bestemming, waar binnen een woonfunctie mogelijk is, is vanuit cultuurhistorisch oogpunt een positieve ontwikkeling. De panden zijn immers ooit gebouwd als woonhuis. Met een woonfunctie kunnen de oorspronkelijke tuinen mogelijk weer in ere hersteld worden, waardoor de zone van groene voortuinen langs de panden, weer herkenbaar kan worden. Parkeren in de tuin is vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet toegestaan. Bij eventuele verbouwingen zal rekening gehouden moeten worden met de beschermde kwaliteiten van de panden.

Een hotelfunctie in de panden Oranjesingel 14-20 en Oranjesingel 42 is vanuit cultuurhistorie eveneens mogelijk. Bij eventuele verbouwingen zal rekening gehouden moeten worden met zowel de beschermde kwaliteiten van de monumenten als van het beschermd gebied. Oranjesingel 14-20 dienen wel als afzonderlijke panden herkenbaar te blijven, aangezien ze vanuit de geschiedenis afzonderlijk ontworpen en gebouwd zijn. Ook bij de inrichting van de oorspronkelijke voortuinen zal de individualiteit van de percelen herkenbaar moeten blijven. in de voortuinen is alleen toegestaan als er reeds een inritvergunning is. Nieuwe inritvergunningen zijn vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet toegestaan.

Bij wijzigingen van de panden zal, vanwege de dubbelbestemming 'Waarde cultuurhistorie 2', beoordeeld worden of de plannen niet tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarde van het gebied leiden.

3.8 Archeologie

3.8.1 Inleiding

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.

3.8.2 Plangebied

Volgens de archeologische beleidskaart liggen de percelen in een gebied van zeer hoge archeologische waarde(waarde 3). Het gemeentelijk beleid hierbij is behoud in situ. Dit betekent dat de archeologische bodemschatten ter plekke in de bodem behouden moeten blijven. Indien behoud in situ niet mogelijk blijkt, moeten alle werkzaamheden in de bodem beneden 30 cm voorafgegaan worden door archeologisch onderzoek. De kosten van het archeologisch onderzoek en de uitwerking van het onderzoek is voor rekening van de initiatiefnemer.

Echter, omdat het in dit geval een wijziging van gebruik betreft die geen gevolgen zal hebben voor het bodemarchief ter plekke, is voorafgaand archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

3.8.3 Advies

Het terrein krijgt de dubbelbestemming: waarde-archeologie 3 met bijbehorende voorschriften. Doel van deze maatregel is om de verwachte archeologische waarden in de bodem te beschermen. Door het opnemen van deze dubbelbestemming zullen bouw- en sloopvergunningen voor het betreffende gebied eerst beoordeeld moeten worden op hun archeologische waarde.

3.8.4 Informatieplicht

Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan binnen drie dagen aangifte te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten of bij Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

De voorgestelde herziening maakt het mogelijk om de panden, te verbouwen tot een wooncomplex voor kamerbewoning.

De betreffende locatie is in eigendom van een ontwikkelaar. Met de ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin o.a. de te vergoeden plankosten aan de gemeente zijn opgenomen. Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is.

Door de aangegeven dekking is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor dit bestemmingsplan is op 30 oktober 2013 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter visie gelegen. De kennisgeving van de terinzagelegging heeft plaats gevonden via de website van de gemeente Nijmegen (http://bekendmakingen.nijmegen.n) en de Staatscourant. De stukken hebben fysiek ter inzage gelegen bij de informatiebalie van de gemeente Nijmegen.

Hoofdstuk 5 Vooroverleg

5.1 Ministerie van Infrastructuur en Milieu

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.

Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparaaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:

  • Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
  • Grote rivieren
  • Kustfundament
  • IJsselmeergebieden
  • IJsselmeergebied Regionale watersystemen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Nationale Landschappen
  • Rijksbufferzones
  • Recreatie
  • Derde Nota Waddenzee
  • Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
  • Project Mainport Rotterdam

Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen. Er is dus geen vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro noodzakelijk.

5.2 Provincie Gelderland

Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.

5.3 Waterschap

Per brief van 15 februari 2012 (kenmerk 201206566) geeft het Waterschap Rivierenland aan dat zij beoordeeld of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding. De gemeente kan zelf bepalen of een plan waterhuishoudkundig relevant is of niet via de website www.dewatertoets.nl.

Deze toetsing is gedaan en daaruit blijkt dat er geen waterbelangen zijn die door dit plan worden geraakt.

Bijlagen bij toelichting

Bijlage 1 Overzicht onderzoeksrapporten